Home

Zaak C-384/06: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Nederlandse Raad van State (Nederland) op 18 september 2006 — Gemeente Rotterdam tegen Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Zaak C-384/06: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Nederlandse Raad van State (Nederland) op 18 september 2006 — Gemeente Rotterdam tegen Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

16.12.2006

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 310/2


Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Nederlandse Raad van State (Nederland) op 18 september 2006 — Gemeente Rotterdam tegen Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

(Zaak C-384/06)

(2006/C 310/04)

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Nederlandse Raad van State

Partijen in het hoofdgeding

Verzoeker: Gemeente Rotterdam

Verweerder: Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Prejudiciële vragen

1.

a.

Kan de lidstaat respectievelijk een bestuursorgaan van die staat een bevoegdheid rechtstreeks — dus zonder grondslag in het nationale recht — aan een verordening ontlenen?

b.

Zo ja, verleent artikel 23, eerste lid, van de Verordening nr. 4253/88(1) van 19 december 1988 tot vaststelling van toepassingsbepalingen van de Verordening nr. 2052/88 met betrekking tot de coördinatie van de bijstandsverlening uit de onderscheiden structuurfondsen enerzijds en van die bijstandsverlening met die van de Europese Investeringsbank en de andere bestaande financieringsinstrumenten anderzijds, zoals gewijzigd bij de Verordening nr. 2082/93, (de Coördinatieverordening) de bevoegdheid om een subsidievaststelling in te trekken en vervolgens het uitgekeerde bedrag terug te vorderen, ervan uitgaande dat artikel 23 van de Coördinatieverordening, indien sprake is van misbruik of nalatigheid als bedoeld in dat artikel, de lidstaten daartoe verplicht?

2.

Zo neen, brengt artikel 10 van het EG-Verdrag, gelezen in verbinding met artikel 249 van dat Verdrag, met zich dat een nationale bepaling als artikel 4:49, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht — op grond van welke bepaling het bestuursorgaan de subsidievaststelling kan intrekken of ten nadele van de ontvanger kan wijzigen (a) op grond van feiten of omstandigheden waarvan het bij de subsidievaststelling redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn en op grond waarvan de subsidie lager dan overeenkomstig de subsidieverlening zou zijn vastgesteld, (b) indien de subsidievaststelling onjuist was en de subsidieontvanger dit wist of behoorde te weten, of (c) indien de subsidieontvanger na de subsidievaststelling niet heeft voldaan aan aan de subsidie verbonden verplichtingen — verordeningconform moet worden uitgelegd?

3.

Zo ja, vindt deze uitleg zijn beperking in algemene rechtsbeginselen die deel uitmaken van het Gemeenschapsrecht, met name de rechtsbeginselen van rechtszekerheid en bescherming van gewettigd vertrouwen?

4.

Indien vraag 3 bevestigend wordt beantwoord dan rijst met betrekking tot deze beperking de navolgende vraag: kan aan de aan artikel 4:49, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht ten grondslag liggende nationale rechtszekerheids- en vertrouwensbeginselen een verder strekkende betekenis toekomen dan de communautaire algemene beginselen, met name communautaire rechtsbeginselen van rechtszekerheid en bescherming van gewettigd vertrouwen, die bij de toepassing van de Coördinatieverordening in acht moeten worden genomen?

5.

Speelt, gelet op artikel 10 van het EG-Verdrag, bij de toepassing van de communautaire rechtsbeginselen van rechtszekerheid en bescherming van gewettigd vertrouwen een rol dat de subsidieontvanger een rechtspersoon naar publiekrecht is?