Home

NOTULEN#Donderdag, 14 december 2006

NOTULEN#Donderdag, 14 december 2006

23.12.2006

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 317/491


NOTULEN

(2006/C 317 E/04)

VERLOOP VAN DE VERGADERING

VOORZITTER: Sylvia-Yvonne KAUFMANN

Ondervoorzitter

1. Opening van de vergadering

De vergadering wordt om 9.00 uur geopend.

2. Ingekomen stukken

De volgende stukken zijn ontvangen:

van Raad en Commissie:

Voorstel voor een beschikking van de Raad betreffende de sluiting namens de Europese Gemeenschap van een Kaderverdrag inzake een multilateraal nucleair milieuprogramma in de Russische Federatie en van het Protocol inzake vorderingen, gerechtelijke procedures en vrijwaring bij het Kaderverdrag inzake een multilateraal nucleair milieuprogramma in de Russische Federatie (COM(2006)0665 — C6-0475/2006 — 2006/0227(CNS))

verwezen naar

ten principale

:

ITRE

advies

:

ENVI

Europese Commissie — Definitieve jaarrekeningen van de Europese Gemeenschappen — Begrotingsjaar 2005 — Europese toezichthouder voor gegevensbescherming (SEC(2006)0915 [09] — C6-0472/2006 — 2006/2170(DEC))

verwezen naar

ten principale

:

CONT

advies

:

JURI, LIBE

Europese Commissie — Definitieve jaarrekeningen van de Europese Gemeenschappen — Begrotingsjaar 2005 — Europese Ombudsman (SEC(2006)0915 [08] — C6-0471/2006 — 2006/2063(DEC))

verwezen naar

ten principale

:

CONT

advies

:

PETI, FEMM, AFCO, DEVE, CULT, AFET, PECH, AGRI, ENVI, EMPL, BUDG, ITRE, JURI, ECON, LIBE, INTA, IMCO, TRAN, REGI

Europese Commissie — Definitieve jaarrekeningen van de Europese Gemeenschappen — Begrotingsjaar 2005 — Comité van de regio's (SEC(2006)0915 [07] — C6-0470/2006 — 2006/2076(DEC))

verwezen naar

ten principale

:

CONT

advies

:

PETI, FEMM, AFCO, DEVE, CULT, AFET, PECH, AGRI, ENVI, EMPL, BUDG, ITRE, JURI, ECON, LIBE, INTA, IMCO, TRAN, REGI

Europese Commissie — Definitieve jaarrekeningen van de Europese Gemeenschappen — Begrotingsjaar 2005 — Economisch en Sociaal Comité (SEC(2006)0915 [06] — C6-0469/2006 — 2006/2075(DEC))

verwezen naar

ten principale

:

CONT

advies

:

PETI, FEMM, AFCO, DEVE, CULT, AFET, PECH, AGRI, ENVI, EMPL, BUDG, ITRE, JURI, ECON, LIBE, INTA, IMCO, TRAN, REGI

Europese Commissie — Definitieve jaarrekeningen van de Europese Gemeenschappen — Begrotingsjaar 2005 — Rekenkamer (SEC(2006)0915 [05] — C6-0468/2006 — 2006/2074(DEC))

verwezen naar

ten principale

:

CONT

advies

:

PETI, FEMM, AFCO, DEVE, CULT, AFET, PECH, AGRI, ENVI, EMPL, BUDG, ITRE, JURI, ECON, LIBE, INTA, IMCO, TRAN, REGI

Europese Commissie — Definitieve jaarrekeningen van de Europese Gemeenschappen — Begrotingsjaar 2005 — Hof van Justitie (SEC(2006)0915 [04] — C6-0467/2006 — 2006/2073(DEC))

verwezen naar

ten principale

:

CONT

advies

:

PETI, FEMM, AFCO, DEVE, CULT, AFET, PECH, AGRI, ENVI, EMPL, BUDG, ITRE, JURI, ECON, LIBE, INTA, IMCO, TRAN, REGI

Europese Commissie — Definitieve jaarrekeningen van de Europese Gemeenschappen — Begrotingsjaar 2005 — Raad (SEC(2006)0915 [03] — C6-0466/2006 — 2006/2072(DEC))

verwezen naar

ten principale

:

CONT

advies

:

PETI, FEMM, AFCO, DEVE, CULT, AFET, PECH, AGRI, ENVI, EMPL, BUDG, ITRE, JURI, ECON, LIBE, INTA, IMCO, TRAN, REGI

Europese Commissie — Definitieve jaarrekeningen van de Europese Gemeenschappen — Begrotingsjaar 2005 — Europees Parlement (SEC(2006)0915 [02] — C6-0465/2006 — 2006/2071(DEC))

verwezen naar

ten principale

:

CONT

advies

:

PETI, FEMM, AFCO, DEVE, CULT, AFET, PECH, AGRI, ENVI, EMPL, BUDG, ITRE, JURI, ECON, LIBE, INTA, IMCO, TRAN, REGI

Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende statistieken over gewasbeschermingsmiddelen (COM(2006)0778 — C6-0457/2006 — 2006/0258(COD))

verwezen naar

ten principale

:

ENVI

advies

:

AGRI, ITRE, IMCO

Voorstel voor een besluit van de Raad tot aanvaarding, namens de Gemeenschap, van het protocol tot wijziging van de TRIPS-Overeenkomst, ondertekend te Genève op 6 december 2005 (08934/2006 — C6-0359/2006 — 2006/0060(AVC))

verwezen naar

ten principale

:

INTA

advies

:

DEVE, ENVI, JURI

3. Europese strategie voor duurzame, concurrerende en continu geleverde energie — Biomassa en biobrandstoffen — Hulp op het gebied van nucleaire veiligheid en beveiliging * (debat)

Verslag over een Europese strategie voor duurzame, concurrerende en continu geleverde energie — Groenboek [2006/2113(INI)] — Commissie industrie, onderzoek en energie

Rapporteur: Eluned Morgan (A6-0426/2006).

Verslag over de strategie inzake biomassa en biobrandstoffen [2006/2082(INI)] — Commissie industrie, onderzoek en energie

Rapporteur: Werner Langen (A6-0347/2006).

Verslag over het voorstel voor een verordening van de Raad tot invoering van een instrument voor hulp op het gebied van nucleaire veiligheid en beveiliging [09037/2006 — C6-0153/2006 — 2006/0802(CNS)] — Commissie industrie, onderzoek en energie

Rapporteur: Esko Seppänen (A6-0397/2006).

Het woord wordt gevoerd door Andris Piebalgs (lid van de Commissie).

Eluned Morgan leidt het verslag in (A6-0426/2006).

Werner Langen leidt het verslag in (A6-0347/2006).

Esko Seppänen leidt het verslag in (A6-0397/2006).

Het woord wordt gevoerd door Anders Wijkman (rapporteur voor advies van de Commissie DEVE), Jean-Pierre Audy (rapporteur voor advies van de commissie INTA), Jacky Henin (rapporteur voor advies van de commissie INTA), Janusz Lewandowski (rapporteur voor advies van de Commissie BUDG), Christian Ehler (rapporteur voor advies van de Commissie ECON), Evangelia Tzampazi (rapporteur voor advies van de Commissie ENVI), Frédérique Ries (rapporteur voor advies van de Commissie ENVI), Liam Aylward (rapporteur voor advies van de Commissie ENVI), Marta Vincenzi (rapporteur voor advies van de Commissie TRAN), Hannu Takkula (rapporteur voor advies van de Commissie TRAN), Oldřich Vlasák (rapporteur voor advies van de Commissie REGI), Willem Schuth (rapporteur voor advies van de Commissie AGRI), Herbert Reul, namens de PPE-DE-Fractie, Edit Herczog, namens de PSE-Fractie, Lena Ek, namens de ALDE-Fractie, Claude Turmes, namens de Verts/ALE-Fractie, Roberto Musacchio, namens de GUE/NGL-Fractie, Mieczysław Edmund Janowski, namens de UEN-Fractie, Nils Lundgren, namens de IND/DEM-Fractie, en Lydia Schenardi, niet-ingeschrevene.

VOORZITTER: Mario MAURO

Ondervoorzitter

Het woord wordt gevoerd door Paul Rübig, Reino Paasilinna, Jorgo Chatzimarkakis, Rebecca Harms, Tobias Pflüger, John Whittaker, Jim Allister, Elmar Brok (rapporteur voor advies van de Commissie AFET), Alejo Vidal-Quadras, Mechtild Rothe, Anne Laperrouze, Athanasios Pafilis, Alessandro Battilocchio, Jerzy Buzek, Joan Calabuig Rull, Romana Jordan Cizelj, Matthias Groote, Nicole Fontaine, Dorette Corbey, Andres Tarand, Teresa Riera Madurell en Andris Piebalgs.

Het debat wordt gesloten.

Stemming: punt 6.35 van de notulen van 14.12.2006, punt 6.36 van de notulen van 14.12.2006 en punt 6.31 van de notulen van 14.12.2006.

(In afwachting van de stemmingen wordt de vergadering om 10.50 uur onderbroken en om 11.05 uur hervat.)

VOORZITTER: Josep BORRELL FONTELLES

Voorzitter

4. In memoriam

Josep Borrell Fontelles (Voorzitter van het Europees Parlement) en Jacques Barrot (vice-voorzitter van de Commissie) gedenken namens het Parlement en de Commissie Loyola de Palacio, vice-voorzitter van de Commissie van 1999 tot 2004, die op 13.12.2006 in Madrid is overleden.

Het Parlement neemt een minuut stilte in acht.

5. Ondertekening van krachtens de medebeslissingsprocedure vastgestelde besluiten

De Voorzitter deelt mede dat hij volgende week, samen met de voorzitter van de Raad, de volgende volgens de medebeslissingsprocedure aangenomen besluiten, overeenkomstig artikel 68 van het Reglement van het Parlement, zal ondertekenen:

Verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen, houdende wijziging van Richtlijn 1999/45/EG van het Europees Parlement en de Raad en houdende intrekking van Verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad en Verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie alsmede Richtlijn 76/769/EEG van de Raad en Richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG, 93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie (3664/2006 — C6-0000/2006 — 2003/0256(COD))

Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 67/548/EEG van de Raad betreffende de aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke stoffen teneinde deze aan te passen aan Verordening (EG) nr. …/2006 inzake de registratie en beoordeling van en de vergunningverlening en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen (3665/2006 — C6-0476/2006 — 2003/0257(COD))

Besluit van het Europees Parlement en de Raad betreffende het zevende kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (2007-2013) (3666/2006 — C6-0477/2006 — 2005/0043(COD))

Verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de regels voor de deelname van ondernemingen, onderzoekscentra en universiteiten aan acties op grond van het zevende kaderprogramma, en voor de verspreiding van onderzoeksresultaten (2007-2013) (3668/2006 — C6-0478/2006 — 2005/0277(COD))

Verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de toegang tot het Schengeninformatiesysteem van de tweede generatie (SIS II) voor de instanties die in de lidstaten belast zijn met de afgifte van kentekenbewijzen van voertuigen (3661/2006 — C6-0479/2006 — 2005/0104(COD))

Verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de instelling, de werking en het gebruik van het Schengeninformatiesysteem van de tweede generatie (SIS II) (3662/2006 — C6-0480/2006 — 2005/0106(COD))

Beschikking van het Europees Parlement en de Raad betreffende het Europees jaar van de interculturele dialoog (2008) (3682/2006 — C6-0481/2006 — 2005/0203(COD))

Verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de indiening van statistische gegevens over de aanvoer van visserijproducten in de lidstaten en houdende intrekking van Verordening (EEG) nr. 1382/91 van de Raad (3684/2006 — C6-0482/2006 — 2005/0223(COD))

Verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 999/2001 houdende vaststelling van voorschriften inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën (3681/2006 — C6-0484/2006 — 2004/0270 B(COD))

Besluit van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een communautair actieprogramma op het gebied van consumentenbeleid (2007-2013) (3680/2006 — C6-0487/2006 — 2005/0042 B(COD))

Verordening van het Europees Parlement en de Raad tot invoering van een financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking (3663/2006 — C6-0490/2006 — 2004/0220(COD))

Aanbeveling van het Europees Parlement en van de Raad over transnationale mobiliteit in het onderwijs en de beroepsopleiding in de Europese Gemeenschap: Europees Handvest voor kwaliteit bij mobiliteit (3649/2006 — C6-0492/2006 — 2005/0179(COD))

Aanbeveling van het Europees Parlement en de Raad inzake sleutelcompetenties voor een leven lang leren (3650/2006 — C6-0491/2006 — 2005/0221(COD))

Verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen (3669/2006 — C6-0486/2006 — 2005/0258(COD))

Verordening van het Europees Parlement en de Raad over meerjarenfinanciering voor de acties van het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid op het gebied van de bestrijding van door schepen veroorzaakte verontreiniging en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1406/2002 (3631/2006 — C6-0485/2006 — 2005/0098(COD))

Verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de statistische classificatie van economische activiteiten NACE Rev. 2 en tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 3037/90 en enkele EG-verordeningen op specifieke statistische gebieden (3651/2006 — C6-0483/2006 — 2006/0011(COD))

Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende het rijbewijs (herschikking) (3687/2006 — C6-0494/2006 — 2003/0252(COD))

Verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. …/2006 betreffende geneesmiddelen voor pediatrisch gebruik en tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1768/92, Richtlijn 2001/20/EG, Richtlijn 2001/83/EG en Verordening (EG) nr. 726/2004 (3677/2006 — C6-0495/2006 — 2006/0207(COD))

Aanbeveling van het Europees Parlement en de Raad betreffende de bescherming van minderjarigen en de menselijke waardigheid en het recht op weerwoord in verband met de concurrentiepositie van de Europese industrie van audiovisuele en online-informatiediensten (3683/2006 — C6-0496/2006 — 2004/0117(COD))

Verordening van het Europees Parlement en de Raad tot oprichting van een Europees instituut voor gendergelijkheid (3686/2006 — C6-0497/2006 — 2005/0017(COD))

Verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 571/88 van de Raad houdende organisatie van communautaire enquêtes inzake de structuur van de landbouwbedrijven, wat betreft de financiële middelen voor de periode 2007-2009 en de maximale bijdrage van de Gemeenschap voor Bulgarije en Roemenië (3689/2006 — C6-0498/2006 — 2006/0112(COD))

Verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van regels inzake klein grensverkeer aan de landbuitengrenzen van de lidstaten en tot wijziging van de bepalingen van de Schengenuitvoeringsovereenkomst (3607/2/2006 — C6-0499/2006 — 2005/0006(COD))

Verordening van het Europees Parlement en de Raad tot oprichting van een Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering (3678/2006 — C6-0500/2006 — 2006/0033(COD))

Verordening van het Europees Parlement en de Raad tot instelling van een financieringsinstrument voor de bevordering van democratie en mensenrechten in de wereld (Europees instrument voor democratie en mensenrechten) (3688/2006 — C6-0501/2006 — 2006/0116(COD))

Verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de toevoeging van vitaminen en mineralen en bepaalde andere stoffen aan levensmiddelen (3617/7/2006 — C6-0502/2006 — 2003/0262(COD))

Verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake voedings- en gezondheidsclaims voor levensmiddelen (3616/9/2006 — C6-0503/2006 — 2003/0165(COD))

Voorts heeft de Raad medegedeeld zijn goedkeuring te hebben gehecht aan het door het Parlement op 30 november 2006 in eerste lezing aangenomen standpunt met het oog op de aanneming van:

Verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 3922/91 inzake de harmonisatie van technische voorschriften en administratieve procedures op het gebied van de burgerluchtvaart (3673/2006 — C6-0489/2006 — 2006/0209(COD))

Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake wijziging van Richtlijn 2006/87/EG inzake vaststelling van de technische voorschriften voor binnenvaartschepen (3674/2006 — C6-0488/2006 — 2006/0210(COD))

Naar aanleiding van de aanpassingen door de Raad in de twee aan het Parlement voorgelegde teksten, werd de ter zake bevoegde Commissie TRAN geraadpleegd. Bij schrijven van 12 december 2006 heeft de voorzitter van die commissie de Voorzitter, conform artikel 66, lid 2, van het Reglement, medegedeeld dat de aanpassingen niet van invloed zijn op de inhoud van die teksten. Bijgevolg zal de Voorzitter ook die besluiten volgende week ondertekenen.

6. Stemmingen

Nadere bijzonderheden betreffende de uitslagen van de stemmingen (amendementen, aparte stemmingen, stemmingen in onderdelen, …) zijn opgenomen in de bijlage „Stemmingsuitslagen” bij de notulen.

6.1. Ontwerp van algemene begroting van de Europese Unie — Begrotingsjaar 2007, als gewijzigd door de Raad (stemming)

Ontwerpamendementen op het ontwerp van algemene begroting, als gewijzigd door de Raad.

(Gekwalificeerde meerderheid)

De Voorzitter wijst op de op de begrotingsstemming van toepassing zijnde bepalingen en op de vereiste meerderheden. Hij gaat over tot elektronische stemming ter controle van het aantal aanwezigen in de vergaderzaal 542 leden nemen aan de stemming deel.

Het woord wordt gevoerd door James Elles (algemeen rapporteur) die de volgende technische aanpassingen toelicht:

„Ten eerste wordt met amendement 328 begrotingslijn 22 02 02 met 2 miljoen euro aan vastleggingen en betalingen verhoogd. Deze 2 miljoen zijn afkomstig van begrotingslijn 19 05 01. Amendement 314 op begrotingslijn 19 05 01 wordt bijgevolg ingetrokken.

Ten tweede wordt een bedrag van 5 miljoen euro aan vastleggings- en betalingskredieten aan begrotingslijn 16 02 02 toegevoegd.

Ten derde wordt een bedrag van 400 000euro aan vastleggings- en betalingskredieten aan begrotingslijn 15 04 07 toegevoegd.

Voor wat betreft de in de reserve vrijgekomen bedragen: amendement 302 op begrotingslijn 16 03 02, deblokkering van de reserve; amendement 251, begrotingslijn 26 01 50 23; amendement 330, begrotingslijn 28 01 01.

Voor wat betreft EPSO wordt amendement 255 vervangen door een amendement strekkende tot vermindering van de bedragen in de reserve met 25 % van de kredieten van de desbetreffende begrotingslijnen.

Teneinde rekening te houden met een probleem dat zich in het kader van de pretoetredingssteun bij de lezing door de Raad heeft voorgedaan, een probleem dat wij niet tijdig hebben kunnen ondervangen, richt het Parlement aan het einde van paragraaf 25 van de resolutie het volgende verzoek aan de Commissie: „verzoekt de Commissie met betrekking tot pretoetredingssteun in 2007 een voorstel tot kredietoverschrijving dan wel een gewijzigde begroting in te dienen, indien de in de begroting 2007 opgenomen bedragen onvoldoende blijken”. Het gaat hier om begrotingslijn 05 05 01 01.

Ik stel voor voorgaande technische aanpassingen in stemming te brengen”.

Het Parlement hecht zijn goedkeuring aan deze technische aanpassingen.

(Bijzonderheden stemming: bijlage „Stemmingsuitslagen”, punt 1)

De aangenomen amendementen zijn opgenomen in een bijlage bij de „Aangenomen teksten”.

Ulla-Maj Wideroos (fungerend voorzitter van de Raad) legt de volgende verklaring af:

„Zometeen zal worden overgegaan tot de goedkeuring van de begroting 2007 in tweede lezing. Het is de eerste begroting van een tot 27 lidstaten uitgebreide Europese Unie. Het is eveneens de eerste begroting voor de begrotingsperiode 2007-2013. Tot mijn tevredenheid stel ik vast dat het akkoord dat tussen onze beide instellingen na de onderhandelingen van 21 november jl. en de trialoog van 28 november is bereikt, in het ontwerp van algemene begroting 2007 tot uitdrukking komt.

Er zijn echter enkele kleine meningsverschillen blijven bestaan ten aanzien van de indeling van de uitgaven en de Raad behoudt zich wat dat betreft alle rechten voor. De Raad kan evenwel akkoord gaan met het maximaal stijgingspercentage van de uitgaven dat het gevolg is van de uitslag van de stemming in tweede lezing.

Tot slot zou ik de heer Lewandowski, voorzitter van de Begrotingscommissie, en de heren Elles en Gresch, rapporteurs, willen danken voor de uitstekende samenwerking tijdens de onderhandelingen”.

De Voorzitter legt de volgende verklaring af:

„Ik stel vast dat de begrotingsprocedure conform het Verdrag en het Interinstitutioneel Akkoord van 6 mei 1999 is verlopen en de Raad en het Parlement overeenkomstig punt 13 van dat akkoord, hebben ingestemd met het maximaal stijgingspercentage van de niet-verplichte uitgaven, dat het gevolg is van de tweede lezing door het Parlement. De begrotingsprocedure kan worden beschouwd als zijnde afgesloten en de begroting is aldus definitief vastgesteld”.

Na Ulla-Maj Wideroos, fungerend voorzitter van de Raad, Dalia Grybauskaitė, vertegenwoordiger van de Commissie, Janusz Lewandowski, voorzitter van de Commissie BUDG, en James Elles en Louis Grech, rapporteurs, te hebben verzocht zich bij hem aan te sluiten, gaat de Voorzitter van het Parlement tezamen met de fungerend voorzitter van de Raad over tot de ondertekening van de begroting.

6.2. Ontwerp van algemene begroting 2007, zoals gewijzigd door de Raad (alle afdelingen) (stemming)

Verslag over het ontwerp van algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2007, zoals gewijzigd door de Raad (alle afdelingen) (15637/2006 — C6-0442/2006 — 2006/2018(BUD) — 2006/2018B(BUD)) en over de nota's van wijzigingen nrs. 1/2007 (SEC (2006)0762) — 2/2007 (13886/2006 — C6-0341/2006) — 3/2007 (15636/2006 — C6-0443/2006) bij het ontwerp van algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2007 —

Afdeling I — Europees Parlement;

Afdeling II — Raad;

Afdeling III — Commissie;

Afdeling IV — Hof van Justitie;

Afdeling V — Rekenkamer;

Afdeling VI — Europees Economisch en Sociaal Comité;

Afdeling VII — Comité van de regio's;

Afdeling VIII (A) — Europese ombudsman;

Afdeling VIII (B) — Europees Toezichthouder voor gegevensbescherming — Begrotingscommissie

Co-rapporteurs: James Elles en Louis Grech (A6-0451/2006).

(Gewone meerderheid)

(Bijzonderheden stemming: bijlage „Stemmingsuitslagen”, punt 2)

ONTWERPRESOLUTIE

Aangenomen (P6_TA(2006)0570)

Opmerkingen in het kader van de stemming:

Catherine Guy-Quint en James Elles (co-rapporteur) over de stemprocedure.

VOORZITTER: Luigi COCILOVO

Ondervoorzitter

6.3. Procedure voor het voorafgaande onderzoek en overleg omtrent bepaalde bepalingen welke door de lidstaten op het gebied van het vervoer worden overwogen (gecodificeerde versie) ***I (artikel 131 van het Reglement) (stemming)

Verslag over het voorstel voor een beschikking van het Europees Parlement en de Raad betreffende een procedure voor het voorafgaande onderzoek en overleg omtrent bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen welke door de lidstaten op het gebied van het vervoer worden overwogen (gecodificeerde versie) [COM(2006)0284 — C6-0185/2006 — 2006/0099(COD)] — Commissie juridische zaken

Rapporteur: Diana Wallis (A6-0458/2006).

(Gewone meerderheid)

(Bijzonderheden stemming: bijlage „Stemmingsuitslagen”, punt 3)

VOORSTEL VAN DE COMMISSIE en ONTWERPWETGEVINGSRESOLUTIE

Aangenomen bij één enkele stemming (P6_TA(2006)0571)

6.4. Afschaffing grenscontroles (wegvervoer en binnenvaart) (gecodificeerde versie) ***I (artikel 131 van het Reglement) (stemming)

Verslag over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake de afschaffing van controles aan de grenzen van de lidstaten voor wegvervoer en binnenvaart (gecodificeerde versie) [COM(2006)0432 — C6-0261/2006 — 2006/0146(COD)] — Commissie juridische zaken

Rapporteur: Diana Wallis (A6-0459/2006).

(Gewone meerderheid)

(Bijzonderheden stemming: bijlage „Stemmingsuitslagen”, punt 4)

VOORSTEL VAN DE COMMISSIE en ONTWERPWETGEVINGSRESOLUTIE

Aangenomen bij één enkele stemming (P6_TA(2006)0572)

6.5. Toezending van onder de statistische geheimhoudingsplicht vallende gegevens (gecodificeerde versie) ***I (artikel 131 van het Reglement) (stemming)

Verslag over het voorstel voor een Verordening (Euratom, EG) van het Europees Parlement en de Raad betreffende de toezending van onder de statistische geheimhoudingsplicht vallende gegevens aan het Bureau voor de Statistiek van de Europese Gemeenschappen (gecodificeerde versie) [COM(2006)0477 — C6-0290/2006 — 2006/0159(COD)] — Commissie juridische zaken

Rapporteur: Diana Wallis (A6-0457/2006).

(Gewone meerderheid)

(Bijzonderheden stemming: bijlage „Stemmingsuitslagen”, punt 5)

VOORSTEL VAN DE COMMISSIE en ONTWERPWETGEVINGSRESOLUTIE

Aangenomen bij één enkele stemming (P6_TA(2006)0573)

6.6. Verstrekking van statistieken inzake visserij in het noordoostelijke gedeelte van de Atlantische Oceaan (gecodificeerde versie) ***I (artikel 131 van het Reglement) (stemming)

Verslag over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake de verstrekking van statistieken van de nominale vangsten van lidstaten die in het noordoostelijke gedeelte van de Atlantische Oceaan vissen (gecodificeerde versie) [COM(2006)0497 — C6-0301/2006 — 2006/0164(COD)] — Commissie juridische zaken

Rapporteur: Diana Wallis (A6-0460/2006).

(Gewone meerderheid)

(Bijzonderheden stemming: bijlage „Stemmingsuitslagen”, punt 6)

VOORSTEL VAN DE COMMISSIE en ONTWERPWETGEVINGSRESOLUTIE

Aangenomen bij één enkele stemming (P6_TA(2006)0574)

6.7. Communautaire criteria voor de maatregelen inzake de uitroeiing van en de controle op bepaalde dierziekten (gecodificeerde versie) * (artikel 131 van het Reglement) (stemming)

Verslag over het voorstel voor een beschikking van de Raad tot vaststelling van communautaire criteria voor de maatregelen inzake de uitroeiing van en de controle op bepaalde dierziekten (gecodificeerde versie) [COM(2006)0315 — C6-0236/2006 — 2006/0104(CNS)] — Commissie juridische zaken

Rapporteur: Diana Wallis (A6-0461/2006).

(Gewone meerderheid)

(Bijzonderheden stemming: bijlage „Stemmingsuitslagen”, punt 7)

VOORSTEL VAN DE COMMISSIE en ONTWERPWETGEVINGSRESOLUTIE

Aangenomen bij één enkele stemming (P6_TA(2006)0575)

6.8. Overeenkomst EG-Paraguay inzake bepaalde aspecten van luchtdiensten * (artikel 131 van het Reglement) (stemming)

Verslag over het voorstel voor een besluit van de Raad inzake de sluiting van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Republiek Paraguay inzake bepaalde aspecten van luchtdiensten [COM(2006)0266 — C6-0308/2006 — 2006/0094(CNS)] — Commissie vervoer en toerisme

Rapporteur: Paolo Costa (A6-0406/2006).

(Gewone meerderheid)

(Bijzonderheden stemming: bijlage „Stemmingsuitslagen”, punt 8)

ONTWERPWETGEVINGSRESOLUTIE

Aangenomen bij één enkele stemming (P6_TA(2006)0576)

6.9. Onderzoeks- en ontwikkelingsactiviteiten op het gebied van intelligente productiesystemen (overeenkomst EG/Australië, Canada, Noorwegen, Zwitserland, Korea, Japan en de VS) * (artikel 131 van het Reglement) (stemming)

Verslag over het voorstel voor een besluit van de Raad houdende machtiging tot sluiting van de overeenkomst voor het verlengen en wijzigen van de overeenkomst inzake onderzoeks- en ontwikkelingsactiviteiten op het gebied van intelligente productiesystemen (IMS) tussen de Europese Gemeenschap en Australië, Canada, de EVA-landen Noorwegen en Zwitserland, Korea, Japan en de Verenigde Staten van Amerika [COM(2006)0343 — C6-0373/2006 — 2006/0111(CNS)] — Commissie industrie, onderzoek en energie

Rapporteur: Giles Chichester (A6-0418/2006).

(Gewone meerderheid)

(Bijzonderheden stemming: bijlage „Stemmingsuitslagen”, punt 9)

ONTWERPWETGEVINGSRESOLUTIE

Aangenomen bij één enkele stemming (P6_TA(2006)0577)

6.10. Gemeenschappelijke ordening der markten in de sector suiker (tijdelijke regeling voor de herstructurering van de suikerindustrie naar aanleiding van de uitbreiding) * (artikel 131 van het Reglement) (stemming)

Verslag over het voorstel voor een verordening van de Raad houdende aanpassing van Verordening (EG) nr. 1782/2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers, Verordening (EG) nr. 318/2006 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector suiker en Verordening (EG) nr. 320/2006 tot instelling van een tijdelijke regeling voor de herstructurering van de suikerindustrie in de Europese Gemeenschap, wegens de toetreding van Bulgarije en Roemenië tot de Europese Unie [COM(2006)0677 — C6-0424/2006 — 2006/0226(CNS)] — Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling

Rapporteur: Joseph Daul (A6-0412/2006).

(Gewone meerderheid)

(Bijzonderheden stemming: bijlage „Stemmingsuitslagen”, punt 10)

VOORSTEL VAN DE COMMISSIE en ONTWERPWETGEVINGSRESOLUTIE

Aangenomen bij één enkele stemming (P6_TA(2006)0578)

6.11. Drugspreventie en voorlichting (2007-2013) ***I (artikel 131 van het Reglement) (stemming)

Verslag voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het specifieke programma „Drugspreventie en voorlichting” voor de periode 2007-2013 als onderdeel van het algemene programma „Grondrechten en justitie” [COM(2006)0230 — C6-0095/2005 — 2005/0037B(COD)] — Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken

Rapporteur: Inger Segelström (A6-0454/2006).

(Gewone meerderheid)

(Bijzonderheden stemming: bijlage „Stemmingsuitslagen”, punt 11)

VOORSTEL VAN DE COMMISSIE, AMENDEMENT en ONTWERPWETGEVINGSRESOLUTIE

Aangenomen bij één enkele stemming (P6_TA(2006)0579)

6.12. Civiel recht (2007-2013) ***I (artikel 131 van het Reglement) (stemming)

Verslag voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het specifieke programma „Civiel recht” voor de periode 2007-2013 als onderdeel van het algemene programma „Grondrechten en justitie” [COM(2005)0122 — C6-0096/2005 — 2005/0040(COD)] — Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken

Rapporteur: Inger Segelström (A6-0452/2006).

(Gewone meerderheid)

(Bijzonderheden stemming: bijlage „Stemmingsuitslagen”, punt 12)

VOORSTEL VAN DE COMMISSIE, AMENDEMENT en ONTWERPWETGEVINGSRESOLUTIE

Aangenomen bij één enkele stemming (P6_TA(2006)0580)

6.13. Europees Vluchtelingenfonds (2008-2013) ***I (artikel 131 van het Reglement) (stemming)

Verslag over het voorstel voor een beschikking van het Europees Parlement en de Raad tot instelling van het Europees Vluchtelingenfonds voor de periode 2008-2013 als onderdeel van het algemene programma „Solidariteit en beheer van de migratiestromen” [COM(2005)0123 — C6-0124/2005 — 2005/0046(COD)] — Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken

Rapporteur: Barbara Kudrycka (A6-0437/2006).

(Gewone meerderheid)

(Bijzonderheden stemming: bijlage „Stemmingsuitslagen”, punt 13)

VOORSTEL VAN DE COMMISSIE, AMENDEMENT en ONTWERPWETGEVINGSRESOLUTIE

Aangenomen bij één enkele stemming (P6_TA(2006)0581)

6.14. Vereisten inzake een dubbelwandige uitvoering of een gelijkwaardig ontwerp voor enkelwandige olietankschepen ***I (artikel 131 van het Reglement) (stemming)

Verslag over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 417/2002 betreffende het versneld invoeren van de vereisten inzake een dubbelwandige uitvoering of een gelijkwaardig ontwerp voor enkelwandige olietankschepen en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 2978/94 van de Raad [COM(2006)0111 — C6-0104/2006 — 2006/0046(COD)] — Commissie vervoer en toerisme

Rapporteur: Fernand Le Rachinel (A6-0417/2006).

(Gewone meerderheid)

(Bijzonderheden stemming: bijlage „Stemmingsuitslagen”, punt 14)

VOORSTEL VAN DE COMMISSIE, AMENDEMENT en ONTWERPWETGEVINGSRESOLUTIE

Aangenomen bij één enkele stemming (P6_TA(2006)0582)

6.15. Instelling van het Europees Fonds voor de integratie van onderdanen van derde landen (2007-2013) * (artikel 131 van het Reglement) (stemming)

Verslag voorstel voor een beschikking van de Raad tot instelling van het Europees Fonds voor de integratie van onderdanen van derde landen voor de periode 2007-2013 als onderdeel van het algemene programma „Solidariteit en beheer van de migratiestromen” [COM(2005)0123 — C6-0238/2005 — 2005/0048(CNS)] — Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken

Rapporteur: Barbara Kudrycka (A6-0419/2006).

(Gewone meerderheid)

(Bijzonderheden stemming: bijlage „Stemmingsuitslagen”, punt 15)

VOORSTEL VAN DE COMMISSIE, AMENDEMENT en ONTWERPWETGEVINGSRESOLUTIE

Aangenomen bij één enkele stemming (P6_TA(2006)0583)

6.16. Terrorisme: preventie, paraatheid en beheersing (2007-2013) * (artikel 131 van het Reglement) (stemming)

Verslag over het voorstel voor een besluit van de Raad tot vaststelling van het specifieke programma „Terrorisme: preventie, paraatheid en beheersing van de gevolgen” voor de periode 2007-2013; Algemeen programma „Veiligheid en bescherming van de vrijheden” [COM(2005)0124 — C6-0241/2005 — 2005/0034(CNS)] — Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken

Rapporteur: Romano Maria La Russa (A6-0390/2006).

(Gewone meerderheid)

(Bijzonderheden stemming: bijlage „Stemmingsuitslagen”, punt 16)

VOORSTEL VAN DE COMMISSIE, AMENDEMENTEN en ONTWERPWETGEVINGSRESOLUTIE

Het woord wordt gevoerd door Romano Maria La Russa (rapporteur) die protesteert tegen de toepassing van artikel 131 voor zulke onderwerpen.

Aangenomen bij één enkele stemming (P6_TA(2006)0584)

6.17. Het aantal leden van de commissies (stemming)

Ontwerpbesluit ingediend overeenkomstig artikel 174 van het Reglement door de Conferentie van voorzitters betreffende het aantal leden van de commissies (B6-0664/2006).

(Gewone meerderheid)

(Bijzonderheden stemming: bijlage „Stemmingsuitslagen”, punt 17)

VOORSTEL VOOR EEN BESLUIT

Aangenomen (P6_TA(2006)0585)

6.18. Europees Genderinstituut ***II (stemming)

Aanbeveling voor de tweede lezing betreffende het gemeenschappelijk standpunt, door de Raad vastgesteld met het oog op de aanneming van de verordening van het Europees Parlement en de Raad tot oprichting van een Europees Instituut voor gendergelijkheid [10351/1/2006 — C6-0314/2006 — 2005/0017(COD)] — Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid

Co-rapporteurs: Lissy Gröner en Amalia Sartori (A6-0455/2006).

(Gekwalificeerde meerderheid)

(Bijzonderheden stemming: bijlage „Stemmingsuitslagen”, punt 18)

GEMEENSCHAPPELIJK STANDPUNT VAN DE RAAD

Als geamendeerd goedgekeurd (P6_TA(2006)0586)

6.19. Rijbewijs (herschikking) ***II (stemming)

Aanbeveling voor de tweede lezing betreffende het gemeenschappelijk standpunt, door de Raad vastgesteld met het oog op de aanneming van de richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende het rijbewijs (herschikking) [09010/1/2006 — C6-0312/2006 — 2003/0252(COD)] — Commissie vervoer en toerisme

Rapporteur: Mathieu Grosch (A6-0414/2006).

(Gekwalificeerde meerderheid)

(Bijzonderheden stemming: bijlage „Stemmingsuitslagen”, punt 19)

GEMEENSCHAPPELIJK STANDPUNT VAN DE RAAD

Als geamendeerd goedgekeurd (P6_TA(2006)0587)

6.20. Wijziging van artikel 81 van het Reglement van het Europees Parlement (stemming)

Verslag tot wijziging van artikel 81 (uitvoeringsbepalingen) van het Reglement van het Europees Parlement [2006/2211(REG)] — Commissie constitutionele zaken

Rapporteur: Richard Corbett (A6-0415/2006).

(Gekwalificeerde meerderheid)

(Bijzonderheden stemming: bijlage „Stemmingsuitslagen”, punt 20)

TEKST VAN HET REGLEMENT

Aangenomen amendementen: Zie bijlage „Stemmingsuitslagen

VOORSTEL VOOR EEN BESLUIT

Aangenomen (P6_TA(2006)0588)

Opmerkingen in het kader van de stemming:

Richard Corbett (rapporteur)

De nieuwe bepalingen treden in werking op 1 januari 2007.

6.21. Wijziging van het Reglement van het Europees Parlement (commissies, quaestoren) (stemming)

Verslag tot wijziging van artikel 15 en artikel 182, lid 1 van het Reglement van het Europees Parlement: verkiezing van de quastoren en het Bureau van de commissies [2006/2287(REG)] — Commissie constitutionele zaken

Rapporteur: Jo Leinen (A6-0464/2006).

(Gekwalificeerde meerderheid)

(Bijzonderheden stemming: bijlage „Stemmingsuitslagen”, punt 21)

TEKST VAN HET REGLEMENT

Aangenomen amendementen: Zie bijlage „Stemmingsuitslagen

VOORSTEL VOOR EEN BESLUIT

Aangenomen (P6_TA(2006)0589)

De nieuwe bepalingen treden in werking op 1 januari 2007.

6.22. Buitengrenzenfonds (2007-2013) ***I (stemming)

Verslag over het voorstel voor een beschikking van het Europees Parlement en de Raad tot instelling van het Buitengrenzenfonds voor de periode 2007-2013 als onderdeel van het algemene programma „Solidariteit en beheer van de migratiestromen” [COM(2005)0123 — C6-0125/2005 — 2005/0047(COD)] — Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken

Rapporteur: Barbara Kudrycka (A6-0427/2006).

(Gewone meerderheid)

(Bijzonderheden stemming: bijlage „Stemmingsuitslagen”, punt 22)

VOORSTEL VAN DE COMMISSIE

Het woord wordt gevoerd door Barbara Kudrycka (rapporteur) om aan te bevelen het compromisamendement aan te nemen.

Als geamendeerd goedgekeurd (P6_TA(2006)0590)

ONTWERPWETGEVINGSRESOLUTIE

Aangenomen (P6_TA(2006)0590)

6.23. Instelling van het Europees terugkeerfonds (2008-2013) ***I (stemming)

Verslag voorstel voor een beschikking van het Europees Parlement en de Raad tot instelling van het Europees Terugkeerfonds voor de periode 2008-2013 als onderdeel van het algemene programma „Solidariteit en beheer van de migratiestromen” [COM(2005)0123 — C6-0126/2005 — 2005/0049(COD)] — Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken

Rapporteur: Barbara Kudrycka (A6-0425/2006).

(Gewone meerderheid)

(Bijzonderheden stemming: bijlage „Stemmingsuitslagen”, punt 23)

VOORSTEL VAN DE COMMISSIE

Het woord wordt gevoerd door Barbara Kudrycka (rapporteur), Ulla-Maj Wideroos, fungerend voorzitter van de Raad, en Andris Piebalgs (lid van de Commissie) die het standpunt van de respectieve instellingen nader toelicht.

Als geamendeerd goedgekeurd (P6_TA(2006)0591)

ONTWERPWETGEVINGSRESOLUTIE

Aangenomen (P6_TA(2006)0591)

6.24. Geneesmiddelen voor pediatrisch gebruik ***I (stemming)

Verslag over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. …/2006 betreffende geneesmiddelen voor pediatrisch gebruik en tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1768/92, Richtlijn 2001/20/EG, Richtlijn 2001/83/EG en Verordening (EG) nr. 726/2004 [COM(2006)0640 — C6-0356/2006 — 2006/0207(COD)] — Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid

Rapporteur: Françoise Grossetête (A6-0396/2006).

(Gewone meerderheid)

(Bijzonderheden stemming: bijlage „Stemmingsuitslagen”, punt 24)

VOORSTEL VAN DE COMMISSIE

Als geamendeerd goedgekeurd (P6_TA(2006)0592)

ONTWERPWETGEVINGSRESOLUTIE

Aangenomen (P6_TA(2006)0592)

6.25. Europese procedure voor geringe vorderingen ***I (stemming)

Verslag over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een Europese procedure voor geringe vorderingen [COM(2005)0087 — C6-0082/2005 — 2005/0020(COD)] — Commissie juridische zaken

Rapporteur: Hans-Peter Mayer (A6-0387/2006).

(Gewone meerderheid)

(Bijzonderheden stemming: bijlage „Stemmingsuitslagen”, punt 25)

VOORSTEL VAN DE COMMISSIE

Als geamendeerd goedgekeurd (P6_TA(2006)0593)

ONTWERPWETGEVINGSRESOLUTIE

Aangenomen (P6_TA(2006)0593)

Opmerkingen in het kader van de stemming:

Hans-Peter Mayer (rapporteur) deelde mede dat van de Duitse versie diende te worden uitgegaan; hij diende voorts een mondeling amendement in op het compromisbloc nr. 1, dat in aanmerking werd genomen.

6.26. Grondrechten en burgerschap (2007-2013) * (stemming)

Verslag voorstel voor een besluit van de Raad tot vaststelling van het specifieke programma „Grondrechten en burgerschap” voor de periode 2007-2013 als onderdeel van het algemene programma „Grondrechten en justitie” [COM(2005)0122 — C6-0236/2005 — 2005/0038(CNS)] — Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken

Rapporteur: Inger Segelström (A6-0465/2006).

(Gewone meerderheid)

(Bijzonderheden stemming: bijlage „Stemmingsuitslagen”, punt 26)

VOORSTEL VAN DE COMMISSIE

Als geamendeerd goedgekeurd (P6_TA(2006)0594)

ONTWERPWETGEVINGSRESOLUTIE

Aangenomen (P6_TA(2006)0594)

6.27. Strafrecht (2007-2013) * (stemming)

Verslag voorstel voor een besluit van de Raad tot vaststelling van het specifieke programma „Strafrecht” voor de periode 2007-2013 als onderdeel van het algemene programma „Grondrechten en justitie” [COM(2005)0122 — C6-0237/2005 — 2005/0039(CNS)] — Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken

Rapporteur: Inger Segelström (A6-0453/2006).

(Gewone meerderheid)

(Bijzonderheden stemming: bijlage „Stemmingsuitslagen”, punt 27)

VOORSTEL VAN DE COMMISSIE

Als geamendeerd goedgekeurd (P6_TA(2006)0595)

ONTWERPWETGEVINGSRESOLUTIE

Aangenomen (P6_TA(2006)0595)

6.28. Preventie en bestrijding van criminaliteit (2007-2013) * (stemming)

Verslag over het voorstel voor een besluit van de Raad tot vaststelling van het specifieke programma betreffende „Preventie en de bestrijding van criminaliteit” voor de periode 2007-2013: Algemeen programma „Veiligheid en bescherming van de vrijheden” [COM(2005)0124 — C6-0242/2005 — 2005/0035(CNS)] — Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken

Rapporteur: Romano Maria La Russa (A6-0389/2006).

(Gewone meerderheid)

(Bijzonderheden stemming: bijlage „Stemmingsuitslagen”, punt 28)

VOORSTEL VAN DE COMMISSIE

Als geamendeerd goedgekeurd (P6_TA(2006)0596)

ONTWERPWETGEVINGSRESOLUTIE

Aangenomen (P6_TA(2006)0596)

6.29. Ontwikkeling van het Schengeninformatiesysteem van de tweede generatie (SIS II) (verordening) * (stemming)

Verslag over het voorstel voor een verordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2424/2001 betreffende de ontwikkeling van een Schengeninformatiesysteem van de tweede generatie (SIS II) [COM(2006)0383 — C6-0296/2006 — 2006/0125(CNS)] — Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken

Rapporteur: Carlos Coelho (A6-0410/2006).

(Gewone meerderheid)

(Bijzonderheden stemming: bijlage „Stemmingsuitslagen”, punt 29)

VOORSTEL VAN DE COMMISSIE

Goedgekeurd (P6_TA(2006)0597)

ONTWERPWETGEVINGSRESOLUTIE

Aangenomen (P6_TA(2006)0597)

6.30. Ontwikkeling van het Schengeninformatiesysteem van de tweede generatie (besluit) * (stemming)

Verslag over het voorstel voor een besluit van de Raad tot wijziging van Besluit 2001/886/JBZ betreffende de ontwikkeling van een Schengeninformatiesysteem van de tweede generatie (SIS II) [COM(2006)0383 — C6-0297/2006 — 2006/0126(CNS)] — Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken

Rapporteur: Carlos Coelho (A6-0413/2006).

(Gewone meerderheid)

(Bijzonderheden stemming: bijlage „Stemmingsuitslagen”, punt 30)

VOORSTEL VAN DE COMMISSIE

Goedgekeurd (P6_TA(2006)0598)

ONTWERPWETGEVINGSRESOLUTIE

Aangenomen (P6_TA(2006)0598)

6.31. Hulp op het gebied van nucleaire veiligheid en beveiliging * (stemming)

Verslag over het voorstel voor een verordening van de Raad tot invoering van een instrument voor hulp op het gebied van nucleaire veiligheid en beveiliging [09037/2006 — C6-0153/2006 — 2006/0802(CNS)] — Commissie industrie, onderzoek en energie

Rapporteur: Esko Seppänen (A6-0397/2006).

(Gewone meerderheid)

(Bijzonderheden stemming: bijlage „Stemmingsuitslagen”, punt 31)

TEKST VAN DE RAAD

Als geamendeerd goedgekeurd (P6_TA(2006)0599)

ONTWERPWETGEVINGSRESOLUTIE

Aangenomen (P6_TA(2006)0599)

Opmerkingen in het kader van de stemming:

Esko Seppänen (rapporteur) diende een mondeling amendement in op amendement 25 dat in aanmerking werd genomen.

6.32. Visa voor overschrijding van de buitengrenzen * (stemming)

Verslag over het voorstel voor een verordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 539/2001 tot vaststelling van de lijst van derde landen waarvan de onderdanen bij overschrijding van de buitengrenzen in het bezit moeten zijn van een visum en de lijst van derde landen waarvan de onderdanen van deze plicht zijn vrijgesteld [COM(2006)0084 — C6-0256/2006 — 2006/0022(CNS)] — Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken

Rapporteur: Ioannis Varvitsiotis (A6-0431/2006).

(Gewone meerderheid)

(Bijzonderheden stemming: bijlage „Stemmingsuitslagen”, punt 32)

VOORSTEL VAN DE COMMISSIE

Als geamendeerd goedgekeurd (P6_TA(2006)0600)

ONTWERPWETGEVINGSRESOLUTIE

Aangenomen (P6_TA(2006)0600)

6.33. Follow-up van de Sacharovprijs (stemming)

Ontwerpresoluties B6-0665/2006 en B6-0666/2006

(Gewone meerderheid)

(Bijzonderheden stemming: bijlage „Stemmingsuitslagen”, punt 33)

ONTWERPRESOLUTIE RC-B6-0665/2006

(ter vervanging van B6-0665/2006 en B6-0666/2006):

ingediend door de volgende leden:

Edward McMillan-Scott, José Ignacio Salafranca Sánchez-Neyra, Gerardo Galeote en Bogusław Sonik, namens de PPE-DE-Fractie;

Pasqualina Napoletano en Véronique De Keyser, namens de PSE-Fractie;

Annemie Neyts-Uyttebroeck, Marco Cappato en Marco Pannella, namens de ALDE-Fractie;

Hélène Flautre, Raül Romeva i Rueda, Monica Frassoni en Daniel Cohn-Bendit, namens de Verts/ALE-Fractie;

Vittorio Agnoletto, Gabriele Zimmer, Jens Holm, Erik Meijer en Luisa Morgantini, namens de GUE/NGL-Fractie;

Inese Vaidere, Michał Tomasz Kamiński, Adam Bielan, Gintaras Didžiokas en Ryszard Czarnecki, namens de UEN-Fractie.

Aangenomen (P6_TA(2006)0601)

*

* *

Het woord wordt gevoerd door Edward McMillan-Scott die mededeelt dat Gao Zhisheng, Chinese mensenrechtenactivist, is gedagvaard en gevangengenomen.

6.34. Bescherming van persoonsgegevens in het kader van de politiële en justitiële samenwerking in strafzaken (stemming)

Verslag met een ontwerpaanbeveling van het Europees Parlement aan de Raad betreffende de evolutie van de onderhandelingen over het kaderbesluit inzake de bescherming van persoonsgegevens in het kader van de politiële en justitiële samenwerking in strafzaken [2006/2286(INI)] — Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken

Rapporteur: Martine Roure (A6-0456/2006).

(Gewone meerderheid)

(Bijzonderheden stemming: bijlage „Stemmingsuitslagen”, punt 34)

ONTWERPAANBEVELING

Aangenomen (P6_TA(2006)0602)

6.35. Europese strategie voor duurzame, concurrerende en continu geleverde energie (stemming)

Verslag over een Europese strategie voor duurzame, concurrerende en continu geleverde energie — Groenboek [2006/2113(INI)] — Commissie industrie, onderzoek en energie

Rapporteur: Eluned Morgan (A6-0426/2006).

(Gewone meerderheid)

(Bijzonderheden stemming: bijlage „Stemmingsuitslagen”, punt 35)

ONTWERPRESOLUTIE

Aangenomen (P6_TA(2006)0603)

Opmerkingen in het kader van de stemming:

Claude Turmes diende een mondeling amendement in op amendement 10.

Aangezien meer dan 37 leden bezwaar maakten tegen dit mondeling amendement, werd het niet in aanmerking genomen.

6.36. Biomassa en biobrandstoffen (stemming)

Verslag over de strategie inzake biomassa en biobrandstoffen [2006/2082(INI)] — Commissie industrie, onderzoek en energie

Rapporteur: Werner Langen (A6-0347/2006).

(Gewone meerderheid)

(Bijzonderheden stemming: bijlage „Stemmingsuitslagen”, punt 36)

ONTWERPRESOLUTIE

Aangenomen (P6_TA(2006)0604)

Opmerkingen in het kader van de stemming:

Mechtild Rothe, namens de PSE-Fractie, diende een mondeling amendement in op paragraaf 76, dat in aanmerking werd genomen.

7. Stemverklaringen

Schriftelijke stemverklaringen:

De schriftelijke stemverklaringen in de zin van artikel 163, lid 3 van het Reglement zijn opgenomen in het volledig verslag van deze vergadering.

Mondelinge stemverklaringen:

Verslag James Elles en Louis Grech — A6-0451/2006:

Laima Liucija Andrikienė

Verslag Lissy Gröner en Amalia Sartori — A6-0455/2006:

Zita Pleštinská

Verslag Jo Leinen — A6-0464/2006:

Richard Corbett

Verslag Esko Seppänen — A6-0397/2006:

Árpád Duka-Zólyomi

Verslag Martine Roure — A6-0456/2006:

Sarah Ludford, namens de ALDE-Fractie

8. Rectificaties stemgedrag/Voorgenomen stemgedrag

De rectificaties stemgedrag/voorgenomen stemgedrag staan op de website „Séance en direct”, „Résultats des votes (appels nominaux)/Result of votes (Roll-call votes)” en in de gedrukte versie van bijlage „Uitslag van de hoofdelijke stemmingen”.

De elektronische versie op Europarl zal regelmatig tot uiterlijk twee weken na de dag van stemming worden bijgewerkt.

Na het verstrijken van deze termijn zal de lijst van rectificaties stemgedrag/voorgenomen stemgedrag worden gesloten met het oog op vertaling en publicatie in het Publicatieblad.

(De vergadering wordt om 13.00 uur onderbroken en om 15.00 uur hervat.)

VOORZITTER: Janusz ONYSZKIEWICZ

Ondervoorzitter

9. Goedkeuring van de notulen van de vorige vergadering

De notulen van de vorige vergadering worden goedgekeurd.

10. Verdrag van Den Haag inzake effecten (debat)

Mondelinge vraag (O-0120/2006) van Pervenche Berès, Wolf Klinz, Enrique Barón Crespo, Monica Frassoni, Magda Kósáné Kovács, Louis Grech, Adeline Hazan, Alain Lipietz, Antolín Sánchez Presedo, Benoît Hamon, Rosa Miguélez Ramos, Bernard Poignant, Donata Gottardi, Catherine Trautmann, Gianni Pittella, Manfred Weber, Inés Ayala Sender, Jean Louis Cottigny, Jean-Luc Bennahmias, Marc Tarabella, Jean-Paul Gauzès, Kader Arif, Marie-Arlette Carlotti, Martine Roure, Nicola Zingaretti, Yannick Vaugrenard, Harlem Désir, Gilles Savary, Guy Bono, Janelly Fourtou, Rosa Díez González, Michel Rocard, Marie-Line Reynaud, Bernadette Vergnaud, Béatrice Patrie, Catherine Guy-Quint, Pierre Moscovici, Jean-Claude Fruteau en Csaba Sándor Tabajdi, aan de Commissie: De gevolgen van ondertekening van het Verdrag van Den Haag inzake effecten (B6-0447/2006)

Pervenche Berès licht de mondelinge vraag toe.

Jacques Barrot (vice-voorzitter van de Commissie) beantwoordt de vraag

Het woord wordt gevoerd door Jean-Paul Gauzès, namens de PPE-DE-Fractie, Antolín Sánchez Presedo, namens de PSE-Fractie, John Purvis, Marc Tarabella, Jacques Barrot en Pervenche Berès

Ontwerpresolutie, ingediend overeenkomstig artikel 108, lid 5 van het Reglement, tot besluit van het debat:

Pervenche Berès, Wolf Klinz, Monica Frassoni, Magda Kósáné Kovács, Adeline Hazan, Alain Lipietz, Antolín Sánchez Presedo, Benoît Hamon, Rosa Miguélez Ramos, Bernard Poignant, Catherine Trautmann, Henri Weber, Inés Ayala Sender, Jean Louis Cottigny, Jean-Luc Bennahmias, Marc Tarabella, Jean-Paul Gauzès, Kader Arif, Marie-Arlette Carlotti, Martine Roure, Yannick Vaugrenard, Harlem Désir, Gilles Savary, Guy Bono, Janelly Fourtou, Marie-Line Reynaud, Bernadette Vergnaud, Catherine Guy-Quint, Pierre Moscovici, Jean-Claude Fruteau, Csaba Sándor Tabajdi, Françoise Castex, Anne Ferreira, Robert Navarro, Brigitte Douay, Bernadette Bourzai, Alain Hutchinson, Sérgio Sousa Pinto, Alejandro Cercas, Maria Badia i Cutchet, Ignasi Guardans Cambó en Michel Rocard over de gevolgen van de ondertekening van het Verdrag van Den Haag inzake effecten (B6-0632/2006)

Het debat wordt gesloten.

Stemming: punt 14.4 van de notulen van 14.12.2006.

11. Debat over gevallen van schending van de mensenrechten, de democratie en de rechtsstaat (debat)

(Zie punt 2 van de notulen van 12.12.2006 voor de titels en indieners van de ontwerpresoluties)

11.1. Situatie op de Fiji-eilanden

Ontwerpresoluties B6-0646/2006, B6-0649/2006, B6-0652/2006, B6-0660/2006, B6-0662/2006 en B6-0663/2006

Justas Vincas Paleckis, Nirj Deva, Tobias Pflüger, Raül Romeva i Rueda, Adam Bielan en István Szent-Iványi lichten de ontwerpresoluties toe.

Het woord wordt gevoerd door Bernd Posselt, namens de PPE-DE-Fractie, Józef Pinior, namens de PSE-Fractie, Marcin Libicki, namens de UEN-Fractie, Michael Gahler en Jacques Barrot (vice-voorzitter van de Commissie).

Het debat wordt gesloten.

Stemming: punt 12.1 van de notulen van 14.12.2006.

11.2. Betrokkenheid van de VN-strijdkrachten bij seksueel misbruik in Liberia en Haïti

Ontwerpresoluties B6-0648/2006, B6-0653/2006, B6-0654/2006, B6-0656/2006 en B6-0659/2006

José Javier Pomés Ruiz, Ilda Figueiredo, Marek Aleksander Czarnecki, Miguel Angel Martínez Martínez en Raül Romeva i Rueda lichten de ontwerpresoluties toe.

VOORZITTER: Gérard ONESTA

Ondervoorzitter

Het woord wordt gevoerd door Michael Gahler, namens de PPE-DE-Fractie, Karin Scheele, namens de PSE-Fractie, Marios Matsakis, namens de ALDE-Fractie, Urszula Krupa, namens de IND/DEM-Fractie, Józef Pinior, Kathy Sinnott en Jacques Barrot (vice-voorzitter van de Commissie).

Het debat wordt gesloten.

Stemming: punt 12.2 van de notulen van 14.12.2006.

11.3. Birma

Ontwerpresoluties B6-0647/2006, B6-0651/2006, B6-0655/2006, B6-0657/2006, B6-0658/2006 en B6-0661/2006

Thomas Mann, Erik Meijer, Marc Tarabella, Marios Matsakis en Alyn Smith lichten de ontwerpresoluties toe.

Het woord wordt gevoerd door Bernd Posselt, Lidia Joanna Geringer de Oedenberg en Jacques Barrot (vice-voorzitter van de Commissie).

Het debat wordt gesloten.

Stemming: punt 12.3 van de notulen van 14.12.2006.

12. Stemmingen

Nadere bijzonderheden betreffende de uitslagen van de stemmingen (amendementen, aparte stemmingen, stemmingen in onderdelen, …) zijn opgenomen in de bijlage „Stemmingsuitslagen” bij de notulen.

12.1. Situatie op de Fiji-eilanden (stemming)

Ontwerpresoluties B6-0646/2006, B6-0649/2006, B6-0652/2006, B6-0660/2006, B6-0662/2006 en B6-0663/2006

(Gewone meerderheid)

(Bijzonderheden stemming: bijlage „Stemmingsuitslagen”, punt 37)

ONTWERPRESOLUTIE RC-B6-0646/2006

(ter vervanging van B6-0646/2006, B6-0649/2006, B6-0660/2006, B6-0662/2006 en B6-0663/2006):

ingediend door de volgende leden:

Nirj Deva, Geoffrey Van Orden, Bernd Posselt, Charles Tannock, namens de PPE-DE-Fractie,

Pasqualina Napoletano, Miguel Angel Martínez Martínez, Marie-Arlette Carlotti, Panagiotis Beglitis, namens de PSE-Fractie,

István Szent-Iványi, Marios Matsakis, namens de ALDE-Fractie,

Margrete Auken, Marie-Hélène Aubert, namens de Verts/ALE-Fractie,

Adam Bielan, Mieczysław Edmund Janowski, Michał Tomasz Kamiński, Marcin Libicki, Roberts Zīle, Hanna Foltyn-Kubicka, namens de UEN-Fractie

Aangenomen (P6_TA(2006)0605)

(Ontwerpresolutie B6-0652/2006 komt te vervallen.)

12.2. Betrokkenheid van de VN-strijdkrachten bij seksueel misbruik in Liberia en Haïti (stemming)

Ontwerpresoluties B6-0648/2006, B6-0653/2006, B6-0654/2006, B6-0656/2006 en B6-0659/2006

(Gewone meerderheid)

(Bijzonderheden stemming: bijlage „Stemmingsuitslagen”, punt 38)

ONTWERPRESOLUTIE RC-B6-0648/2006

(ter vervanging van B6-0648/2006, B6-0653/2006, B6-0654/2006, B6-0656/2006 en B6-0659/2006):

ingediend door de volgende leden:

Michael Gahler, Maria Martens, José Javier Pomés Ruiz, Bernd Posselt en Charles Tannock, namens de PPE-DE-Fractie,

Pasqualina Napoletano, Elena Valenciano Martínez-Orozco, Miguel Angel Martínez Martínez, Marie-Arlette Carlotti, María Sornosa Martínez en Pierre Schapira, namens de PSE-Fractie,

Marios Matsakis, namens de ALDE-Fractie,

Raül Romeva i Rueda, Marie-Hélène Aubert, Margrete Auken en Hiltrud Breyer, namens de Verts/ALE-Fractie,

Luisa Morgantini en Ilda Figueiredo, namens de GUE/NGL-Fractie,

Cristiana Muscardini, Roberta Angelilli, Michał Tomasz Kamiński, Adam Bielan, Hanna Foltyn-Kubicka, Marcin Libicki en Mieczysław Edmund Janowski, namens de UEN-Fractie

Aangenomen (P6_TA(2006)0606)

12.3. Birma (stemming)

Ontwerpresoluties B6-0647/2006, B6-0651/2006, B6-0655/2006, B6-0657/2006, B6-0658/2006 en B6-0661/2006

(Gewone meerderheid)

(Bijzonderheden stemming: bijlage „Stemmingsuitslagen”, punt 39)

ONTWERPRESOLUTIE RC-B6-0647/2006

(ter vervanging van B6-0647/2006, B6-0651/2006, B6-0655/2006, B6-0657/2006, B6-0658/2006 en B6-0661/2006):

ingediend door de volgende leden:

Geoffrey Van Orden, Thomas Mann, Bernd Posselt, Charles Tannock en Simon Coveney, namens de PPE-DE-Fractie,

Pasqualina Napoletano, Glenys Kinnock en Marc Tarabella, namens de PSE-Fractie,

Frédérique Ries en Marios Matsakis, namens de ALDE-Fractie,

Raül Romeva i Rueda, namens de Verts/ALE-Fractie,

Vittorio Agnoletto en Luisa Morgantini, namens de GUE/NGL-Fractie,

Gintaras Didžiokas, namens de UEN-Fractie

Aangenomen (P6_TA(2006)0607)

12.4. Verdrag van Den Haag inzake effecten (stemming)

Ontwerpresolutie B6-0632/2006

(Gewone meerderheid)

(Bijzonderheden stemming: bijlage „Stemmingsuitslagen”, punt 40)

ONTWERPRESOLUTIE

Aangenomen (P6_TA(2006)0608)

13. Samenstelling commissies en delegaties

Op verzoek van de niet-ingeschrevenen en de PSE-Fractie bekrachtigt het Parlement de volgende benoemingen:

Tijdelijke Commissie verondersteld gebruik door de CIA van Europese landen voor het vervoer en illegaal vasthouden van gevangenen: Jean-Claude Martinez in de plaats van Philip Claeys

Delegatie voor de betrekkingen met de Volksrepubliek China: Philippe Busquin in de plaats van Guido Sacconi

Delegatie in de parlementaire samenwerkingscommissie EU-Rusland: Guido Sacconi in de plaats van Philippe Busquin

14. Onderzoek geloofsbrieven

Op voorstel van de Commissie JURI besluit het Parlement het mandaat van Christel Schaldemose te bekrachtigen met ingang van 15.10.2006.

15. Besluiten inzake bepaalde documenten

Nauwere samenwerking tussen commissies

Commissie ENVI

Op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (COM(2006)0388 — C6-0245/2006 — 2006/0136(COD))

(advies: ITRE, IMCO)

Nauwere samenwerking tussen commissies ENVI, AGRI

(Ingevolge het besluit van de Conferentie van voorzitters van 07.12.2006)

Toestemming voor het opstellen van initiatiefverslagen (artikel 45 van het Reglement)

Commissie DEVE

De Hoorn van Afrika: een Europees regionaal politiek partnerschap voor vrede, veiligheid en ontwikkeling (2006/2291(INI))

(advies: AFET, INTA)

(Ingevolge het besluit van de Conferentie van voorzitters van 07.12.2006)

Commissie ENVI

Thematische strategie voor bodembescherming (2006/2293(INI))

(advies: AGRI, ITRE, JURI)

(Ingevolge het besluit van de Conferentie van voorzitters van 07.12.2006)

Commissie INTA

Global Europe — Externe aspecten van concurrentievermogen (2006/2292(INI))

(advies: ITRE, ECON)

(Ingevolge het besluit van de Conferentie van voorzitters van 07.12.2006)

Commissie TRAN

Naar een maritiem beleid voor de Unie: Een Europese visie op de oceanen en zeeën (2006/2299(INI))

(advies: PECH, ENVI, ITRE, REGI)

(Ingevolge het besluit van de Conferentie van voorzitters van 07.12.2006)

Besluit tot het opstellen van initiatiefverslagen (artikel 82, lid 4, van het Reglement)

Commissie AFET

Verslag over het voortgangsrapport 2006 voor FYROM (2006/2289(INI))

Verslag over het voortgangsrapport 2006 voor Kroatië (2006/2288(INI))

Besluit tot het opstellen van initiatiefverslagen (artikel 114, lid 3)

Commissie LIBE

Gegevensbescherming in het kader van de politiële en justitiële samenwerking in strafzaken (2006/2286(INI))

16. In het register ingeschreven schriftelijke verklaringen (artikel 116 van het Reglement)

Aantal handtekeningen onder de in het register ingeschreven verklaringen (artikel 116, lid 3 van het Reglement):

Document nr.

Auteur

Handtekeningen

64/2006

Robert Evans, Paulo Casaca, David Martin, Sajjad Karim en Carl Schlyter

57

65/2006

Renato Brunetta

40

66/2006

Oldřich Vlasák

29

67/2006

Mary Honeyball, John Bowis en Caroline Lucas

50

68/2006

Manolis Mavrommatis, Vasco Graça Moura en José Albino Silva Peneda

97

69/2006

Aldo Patriciello

11

70/2006

Alessandra Mussolini en Carlo Casini

23

71/2006

Luca Romagnoli

29

72/2006

Milan Gaľa, Barbara Kudrycka, Zita Pleštinská en Peter Šťastný

69

73/2006

Mario Borghezio

10

74/2006

Manuel dos Santos, Fausto Correia, Jamila Madeira en Emanuel Fernandes

20

75/2006

Sepp Kusstatscher, Eva Lichtenberger, Alexander Alvaro, Lissy Gröner en Thomas Mann

36

76/2006

Andreas Mölzer

19

77/2006

Andreas Mölzer

9

78/2006

Bogusław Rogalski, Bogdan Pęk en Ryszard Czarnecki

16

79/2006

Milan Horáček, Simon Coveney en Christa Prets

92

80/2006

Michael Cashman, Andrew Duff en Richard Howitt

25

81/2006

Alessandra Mussolini

5

82/2006

Stanisław Jałowiecki

43

83/2006

Philip Claeys, Frank Vanhecke en Koenraad Dillen

9

84/2006

Catherine Stihler

30

85/2006

Jacky Henin, Marco Rizzo en Helmuth Markov

7

86/2006

Adriana Poli Bortone

9

87/2006

Jolanta Dičkutė, John Bowis, Stephen Hughes, Frédérique Ries en Thomas Ulmer

51

88/2006

Daniel Strož

9

89/2006

Ignasi Guardans Cambó, Panayiotis Demetriou, Ana Maria Gomes, Gérard Onesta en Sylvia-Yvonne Kaufmann

35

90/2006

Caroline Lucas, Jillian Evans, Luigi Cocilovo en Jean Lambert

21

91/2006

Daniel Strož

8

17. Verzending van de tijdens deze vergadering aangenomen teksten

Overeenkomstig artikel 172, lid 2 van het Reglement zullen de notulen van de huidige vergadering aan het begin van de volgende vergadering aan het Parlement ter goedkeuring worden voorgelegd.

Met instemming van het Parlement zullen de aangenomen teksten reeds thans worden toegezonden aan degenen voor wie zij bestemd zijn.

18. Rooster van de volgende vergaderingen

De volgende vergadering vindt plaats op 18.12.2006.

19. Onderbreking van de zitting

De zitting van het Europees Parlement wordt onderbroken.

De vergadering wordt om 16.35 uur gesloten.

Julian Priestley

Secretaris-generaal

Josep Borrell Fontelles

Voorzitter


PRESENTIELIJST

Ondertekend door:

Agnoletto, Aita, Albertini, Allister, Andrejevs, Andria, Andrikienė, Angelilli, Antoniozzi, Arif, Arnaoutakis, Ashworth, Atkins, Attwooll, Aubert, Audy, Auken, Ayala Sender, Aylward, Ayuso, Bachelot-Narquin, Baco, Badia i Cutchet, Barsi-Pataky, Batten, Battilocchio, Batzeli, Bauer, Beaupuy, Beazley, Becsey, Beer, Belder, Belet, Belohorská, Bennahmias, Berend, Berès, van den Berg, Berger, Berlato, Berlinguer, Berman, Bielan, Blokland, Bobošíková, Böge, Bösch, Bonde, Bonsignore, Borghezio, Borrell Fontelles, Bourzai, Bowis, Bradbourn, Braghetto, Brejc, Brepoels, Breyer, Březina, Brie, Brok, Budreikaitė, van Buitenen, Buitenweg, Bullmann, Bushill-Matthews, Busquin, Busuttil, Buzek, Calabuig Rull, Callanan, Camre, Capoulas Santos, Carlotti, Carlshamre, Carnero González, Casa, Casaca, Cashman, Casini, Caspary, Castex, Castiglione, del Castillo Vera, Catania, Cavada, Cederschiöld, Cercas, Chatzimarkakis, Chichester, Chiesa, Chmielewski, Christensen, Chruszcz, Claeys, Clark, Cocilovo, Coelho, Cohn-Bendit, Corbey, Cornillet, Correia, Costa, Cottigny, Coûteaux, Cramer, Crowley, Marek Aleksander Czarnecki, Ryszard Czarnecki, Daul, Davies, De Blasio, de Brún, Degutis, Dehaene, De Keyser, Demetriou, De Michelis, Deprez, De Rossa, De Sarnez, Descamps, Désir, Deß, Deva, De Veyrac, De Vits, Díaz de Mera García Consuegra, Dičkutė, Didžiokas, Díez González, Dillen, Dobolyi, Dombrovskis, Doorn, Douay, Dover, Doyle, Drčar Murko, Duchoň, Dührkop Dührkop, Duff, Duka-Zólyomi, Ebner, Ehler, Ek, Elles, Estrela, Ettl, Jill Evans, Jonathan Evans, Fajmon, Farage, Fatuzzo, Fava, Fazakas, Ferber, Fernandes, Fernández Martín, Anne Ferreira, Elisa Ferreira, Figueiredo, Fjellner, Flasarová, Flautre, Florenz, Foltyn-Kubicka, Fontaine, Fourtou, Fraga Estévez, Frassoni, Freitas, Fruteau, Gahler, Gál, Gaľa, Galeote, García-Margallo y Marfil, García Pérez, Garriga Polledo, Gauzès, Gawronski, Gebhardt, Gentvilas, Geremek, Geringer de Oedenberg, Gewalt, Gibault, Giertych, Gill, Glante, Glattfelder, Goebbels, Goepel, Gollnisch, Gomes, Gomolka, Goudin, Grabowska, Grabowski, Graça Moura, Graefe zu Baringdorf, Gräßle, de Grandes Pascual, Grech, Griesbeck, de Groen-Kouwenhoven, Groote, Grosch, Grossetête, Gruber, Guardans Cambó, Guellec, Guerreiro, Gurmai, Gutiérrez-Cortines, Guy-Quint, Gyürk, Hänsch, Hall, Hammerstein, Hamon, Handzlik, Hannan, Harbour, Harkin, Harms, Hassi, Hatzidakis, Haug, Hazan, Heaton-Harris, Hedh, Hedkvist Petersen, Helmer, Henin, Hennicot-Schoepges, Hennis-Plasschaert, Herczog, Herranz García, Hieronymi, Higgins, Hökmark, Holm, Honeyball, Hoppenstedt, Horáček, Hudacký, Hudghton, Hughes, Hutchinson, Hybášková, Ibrisagic, in 't Veld, Isler Béguin, Itälä, Iturgaiz Angulo, Jackson, Jäätteenmäki, Jałowiecki, Janowski, Járóka, Jarzembowski, Jeggle, Jensen, Jöns, Jørgensen, Jordan Cizelj, Juknevičienė, Kaczmarek, Kallenbach, Kamall, Kamiński, Karas, Kasoulides, Kaufmann, Kauppi, Tunne Kelam, Kindermann, Kirkhope, Klamt, Klaß, Klich, Koch, Konrad, Korhola, Kósáné Kovács, Koterec, Krahmer, Kratsa-Tsagaropoulou, Kreissl-Dörfler, Kristovskis, Krupa, Kuc, Kudrycka, Kuhne, Kułakowski, Kušķis, Kusstatscher, Kuźmiuk, Lagendijk, Lambert, Lambrinidis, Lambsdorff, Landsbergis, Lang, Langen, Langendries, Laperrouze, La Russa, Lauk, Lax, Lechner, Le Foll, Lehne, Leichtfried, Marine Le Pen, Le Rachinel, Lévai, Lewandowski, Liberadzki, Libicki, Lichtenberger, Lienemann, Liese, Liotard, Lipietz, Lombardo, Louis, Lucas, Ludford, Lulling, Lundgren, Lynne, Maat, Maaten, McAvan, McCarthy, McDonald, McMillan-Scott, Madeira, Maldeikis, Manders, Maňka, Erika Mann, Thomas Mann, Mantovani, David Martin, Hans-Peter Martin, Martinez, Martínez Martínez, Masiel, Maštálka, Mastenbroek, Mathieu, Mato Adrover, Matsakis, Matsouka, Mauro, Mavrommatis, Mayer, Mayor Oreja, Medina Ortega, Meijer, Méndez de Vigo, Menéndez del Valle, Meyer Pleite, Miguélez Ramos, Mikolášik, Millán Mon, Mitchell, Mohácsi, Moreno Sánchez, Morgan, Morillon, Moscovici, Mote, Mulder, Musacchio, Muscardini, Muscat, Musotto, Mussolini, Myller, Napoletano, Nassauer, Nattrass, Navarro, Newton Dunn, van Nistelrooij, Novak, Obiols i Germà, Achille Occhetto, Özdemir, Olajos, Olbrycht, Ó Neachtain, Onesta, Onyszkiewicz, Oomen-Ruijten, Őry, Oviir, Paasilinna, Pack, Pafilis, Pahor, Paleckis, Panayotopoulos-Cassiotou, Panzeri, Papadimoulis, Papastamkos, Parish, Patrie, Peillon, Pęk, Pflüger, Piecyk, Pieper, Pīks, Pinheiro, Pinior, Piotrowski, Pirker, Piskorski, Pittella, Pleguezuelos Aguilar, Pleštinská, Podestà, Podkański, Poignant, Polfer, Pomés Ruiz, Portas, Posdorf, Posselt, Prets, Prodi, Protasiewicz, Purvis, Queiró, Quisthoudt-Rowohl, Rack, Radwan, Ransdorf, Rapkay, Remek, Resetarits, Reul, Reynaud, Riera Madurell, Ries, Riis-Jørgensen, Rocard, Rogalski, Roithová, Romagnoli, Romeva i Rueda, Rosati, Roszkowski, Roth-Behrendt, Rothe, Rouček, Roure, Rudi Ubeda, Rübig, Rühle, Rutowicz, Ryan, Sacconi, Saïfi, Sakalas, Saks, Salinas García, Samaras, Sánchez Presedo, dos Santos, Sartori, Savary, Savi, Sbarbati, Schaldemose, Schapira, Scheele, Schenardi, Schierhuber, Schlyter, Olle Schmidt, Schnellhardt, Schöpflin, Schroedter, Schuth, Schwab, Seeber, Seeberg, Segelström, Seppänen, Siekierski, Silva Peneda, Simpson, Sinnott, Siwiec, Skinner, Škottová, Smith, Sommer, Sonik, Sornosa Martínez, Spautz, Staes, Staniszewska, Starkevičiūtė, Šťastný, Stauner, Sterckx, Stevenson, Stihler, Stockmann, Strejček, Strož, Stubb, Sturdy, Sudre, Susta, Svensson, Swoboda, Szájer, Szejna, Szent-Iványi, Szymański, Tajani, Takkula, Tannock, Tarabella, Tarand, Thomsen, Thyssen, Titley, Toia, Tomczak, Toubon, Toussas, Trakatellis, Trautmann, Triantaphyllides, Trüpel, Turmes, Tzampazi, Ulmer, Väyrynen, Vakalis, Van Hecke, Van Lancker, Van Orden, Varela Suanzes-Carpegna, Varvitsiotis, Vatanen, Vaugrenard, Veraldi, Vergnaud, Vidal-Quadras, de Villiers, Vincenzi, Virrankoski, Vlasák, Vlasto, Voggenhuber, Wagenknecht, Wallis, Walter, Henri Weber, Manfred Weber, Weiler, Weisgerber, Westlund, Whittaker, Wieland, Wiersma, Wijkman, Willmott, Wise, von Wogau, Bernard Piotr Wojciechowski, Janusz Wojciechowski, Wortmann-Kool, Wurtz, Yañez-Barnuevo García, Záborská, Zahradil, Zaleski, Zapałowski, Zappalà, Zatloukal, Ždanoka, Železný, Zimmer, Zingaretti, Zvěřina, Zwiefka

Waarnemers:

Athanasiu, Bărbuleţiu, Becşenescu, Buruiană-Aprodu, Ciornei, Cioroianu, Coşea, Corina Creţu, Gabriela Creţu, Duca, Ganţ, Hogea, Ivanova, Kirilov, Kónya-Hamar, Mihăescu, Mihalache, Morţun, Parvanova, Paşcu, Podgorean, Popa, Popeangă, Sârbu, Severin, Silaghi, Stoyanov, Ţicău, Vigenin


BIJLAGE I

STEMMINGSUITSLAGEN

Afkortingen en tekens

+

aangenomen

-

verworpen

vervallen

Ing.

Ing.

HS (…, …, …)

hoofdelijke stemming (aantal stemmen voor, aantal stemmen tegen, onthoudingen)

ES (…, …, …)

elektronische stemming (aantal stemmen voor, aantal stemmen tegen, onthoudingen)

so

stemming in onderdelen

as

aparte stemming

am

amendement

CA

compromisamendement

DD

desbetreffend deel

S

amendement tot schrapping

=

gelijkluidende amendementen

§

paragraaf

artikel

artikel

overw

overweging

OR

ontwerpresolutie

GOR

gezamenlijke ontwerpresolutie

Geh. S

geheime stemming

1. Ontwerp van algemene begroting van de Europese Unie — Begrotingsjaar 2007, als gewijzigd door de Raad

Am. nr.

Begrotingslijn

Bloc, HS, ES, as, so

Stemming

Stemming bij HS/ES — opmerkingen

COMMISSIE

277

01 04 04

Bloc 1

+

3

02 01 04 01

Bloc 1

4

02 01 04 05

Bloc 1

278

02 02 01

Bloc 1

6

02 02 03 04

Bloc 1

7

02 02 05

Bloc 1

8

02 02 09

Bloc 1

9

02 02 10

Bloc 1

10

02 03 02 01

Bloc 1

279

02 04 01

Bloc 1

15

04 02 03

Bloc 1

16

04 02 04

Bloc 1

17

04 02 05

Bloc 1

18

04 02 06

Bloc 1

19

04 02 07

Bloc 1

20

04 02 08

Bloc 1

21

04 02 09

Bloc 1

22

04 02 10

Bloc 1

23

04 02 11

Bloc 1

281

04 02 17

Bloc 1

282

04 03 03 02

Bloc 1

283

04 03 04

Bloc 1

28

04 03 05

Bloc 1

29

04 03 06

Bloc 1

30

04 04

Bloc 1

36

04 04 01 06

Bloc 1

284

04 04 02 01

Bloc 1

38

04 04 03 01

Bloc 1

39

04 04 04 02

Bloc 1

43

06 02 01 01

Bloc 1

44

06 02 02 01

Bloc 1

45

06 02 03

Bloc 1

46

06 02 04 01

Bloc 1

47

06 02 04 02

Bloc 1

285

06 02 06

Bloc 1

49

06 02 07

Bloc 1

50

06 02 08 01

Bloc 1

51

06 02 09 01

Bloc 1

52

06 02 10

Bloc 1

53

06 03 01

Bloc 1

56

06 04 01

Bloc 1

60

06 07 02

Bloc 1

72

08

Bloc 1

73

08 01 04 30

Bloc 1

288

08 02 01

Bloc 1

289

08 03 01

Bloc 1

290

08 04 01

Bloc 1

291

08 05 01

Bloc 1

292

08 13 01

Bloc 1

84

09 01 04 01

Bloc 1

293

09 01 04 02

Bloc 1

294

09 01 04 03

Bloc 1

87

09 02 03 01

Bloc 1

88

09 03 03

Bloc 1

89

09 03 04 01

Bloc 1

90

09 03 04 02

Bloc 1

295

09 04 01

Bloc 1

92

09 04 03 02

Bloc 1

119

12 01 04 01

Bloc 1

121

13 03

Bloc 1

122

13 03 03

Bloc 1

123

13 03 04

Bloc 1

124

13 03 05

Bloc 1

125

13 03 06

Bloc 1

126

13 03 07

Bloc 1

127

13 03 08

Bloc 1

128

13 03 09

Bloc 1

296

13 03 16

Bloc 1

132

14 04 02

Bloc 1

297

14 05 03

Bloc 1

135

15 02 02 05

Bloc 1

137

15 02 09

Bloc 1

298

15 02 22

Bloc 1

139

15 02 25 01

Bloc 1

141

15 02 28

Bloc 1

142

15 02 29

Bloc 1

253

29 01 04 01

Bloc 1

41

05 04 03 02

Bloc 1

64

07 03 02

Bloc 1

65

07 03 03

Bloc 1

66

07 03 04

Bloc 1

67

07 03 06

Bloc 1

287

07 03 07

Bloc 1

69

07 03 08

Bloc 1

70

07 03 09 01

Bloc 1

71

07 03 11

Bloc 1

113

11 01 04 01

Bloc 1

114

11 01 04 02

Bloc 1

115

11 01 04 06

Bloc 1

116

11 07 01

Bloc 1

117

11 08 01

Bloc 1

118

11 08 05 01

Bloc 1

62

07 01 04 02

Bloc 1

134

15 01 04 20

Bloc 1

143

15 04 09

Bloc 1

299

15 04 44

Bloc 1

300

15 05 55

Bloc 1

148

15 06 07

Bloc 1

301

15 06 66

Bloc 1

302

16 03 02

Bloc 1

152

16 03 04

Bloc 1

153

16 03 05

Bloc 1

154

16 03 06

Bloc 1

303

16 04 03

Bloc 1

304

16 05 01

Bloc 1

157

17 03 01 01

Bloc 1

158

17 03 03 01

Bloc 1

159

17 03 06

Bloc 1

163

17 04 08 01

Bloc 1

164

18 01 04 17

Bloc 1

165

18 02 03 01

Bloc 1

166

18 02 04

Bloc 1

167

18 02 05

Bloc 1

305

18 02 06

Bloc 1

307

18 03 09

Bloc 1

172

18 03 10

Bloc 1

173

18 03 12

Bloc 1

174

18 04 01

Bloc 1

175

18 04 05 01

Bloc 1

308

18 04 05 03

Bloc 1

177

18 04 06

Bloc 1

178

18 04 07

Bloc 1

179

18 05 05 01

Bloc 1

180

18 06 04 01

Bloc 1

181

18 07 01 01

Bloc 1

309

18 07 03

Bloc 1

235

22 01 04 06

Bloc 1

240

22 03 01

Bloc 1

1

01 03 02

Bloc 1

280

04 01 04 13

Bloc 1

63

07 02 01

Bloc 1

120

13 01 04 02

Bloc 1

136

15 02 03

Bloc 1

140

15 02 27 01

Bloc 1

186

19 01 04 05

Bloc 1

187

19 02 01 03

Bloc 1

190

19 04 04

Bloc 1

313

19 04 06

Bloc 1

314

19 05 01

Bloc 1

192

19 05 03

Bloc 1

193

19 08

Bloc 1

194

19 08 02 01

Bloc 1

195

19 09

Bloc 1

197

19 10

Bloc 1

200

19 10 01 03

Bloc 1

201

19 10 01 04

Bloc 1

321

19 10 02

Bloc 1

222

21 01 04 02

Bloc 1

224

21 04 04

Bloc 1

225

21 04 05

Bloc 1

226

21 04 06

Bloc 1

326

21 05 01

Bloc 1

228

21 06

Bloc 1

229

21 06 02

Bloc 1

230

21 06 03

Bloc 1

327

21 06 04

Bloc 1

233

22 01 04 02

Bloc 1

234

22 01 04 04

Bloc 1

236

22 02 01

Bloc 1

328

22 02 02

Bloc 1

237

Bloc 1

239

22 02 05 02

Bloc 1

242

23 01 04 01

Bloc 1

244

23 02 02

Bloc 1

331

XX 01 01 01

Bloc 1

260

XX 01 02 01 02

Bloc 1

261

XX 01 02 02 02

Bloc 1

262

XX 01 02 11

Bloc 1

263

XX 01 02 11 05

Bloc 1

264

XX 01 03 01 03

Bloc 1

13

04 01 02 11

Bloc 1

61

07 01 02 11

Bloc 1

245

24 01 06

Bloc 1

246

26 01 08

Bloc 1

247

26 01 20

Bloc 1

248

26 01 21

Bloc 1

249

26 01 22 01

Bloc 1

250

26 01 23 01

Bloc 1

330

28 01 01

Bloc 1

255

A4 02 01

Bloc 1

251

26 01 50 23

Bloc 1

256

PARTC-3-3

Bloc 1

257

PARTC-3-6

Bloc 1

258

PARTC-3-7

Bloc 1

286

06 03 03

so

1

+

2

+

57

06 04 03 03

so

1

+

2

+

42

05 04 05 01

so

1

+

2

+

170

18 03 04

so

1

+

2

+

306

18 03 03

so

1

+

2/HS

257, 288, 13

311

19 01 04 03

Bloc 2

+

315

19 08 01 01

Bloc 2

316

19 08 01 02

Bloc 2

317

19 08 01 03

Bloc 2

318

19 09 01

Bloc 2

319

19 10 01

Bloc 2

320

19 10 01 02

Bloc 2

323

20 02 01

Bloc 2

325

21 03 01

Bloc 2

329

22 02 03

Bloc 2

269

19 01 04 03

Bloc 3

270

19 08 01 01

Bloc 3

267

19 08 01 02

Bloc 3

271

19 08 01 03

Bloc 3

272

19 09 01

Bloc 3

274

19 10 01

Bloc 3

275

19 10 01 02

Bloc 3

273

20 02 01

Bloc 3

276

21 03 01

Bloc 3

238

22 02 03

312

19 03

so

1

+

2

310

19 01 02 02

so

1

+

2

+

322

20 01 02 11

so

1

+

2 HS

324, 226, 7


Am. nr.

Begrotingslijn

Bloc, HS, ES, as, so

Stemming

Stemming bij HS/ES — opmerkingen

HOF VAN JUSTITIE

97

1 2

Bloc 4

+

100

Bloc 4

102

1 2 0 4

Bloc 4

104

1 2 9

Bloc 4

110

1 4 0 6

Bloc 4

203

2 0 2 2

Bloc 4

205

2 0 2 6

Bloc 4

207

2 0 2 9

Bloc 4

208

2 1 0 0

Bloc 4

210

Bloc 4

211

2 1 0 2

Bloc 4

212

2 1 0 3

Bloc 4

214

2 1 4

Bloc 4

216

2 3 6

Bloc 4


Am. nr.

Begrotingslijn

Bloc, HS, ES, as, so

Stemming

Stemming bij HS/ES — opmerkingen

REKENKAMER

101

1 2

Bloc 5

+

106

1 2 9

Bloc 5

108

1 4 0 0

Bloc 5

111

1 6 2

Bloc 5

209

2 1 0 0

Bloc 5


Am. nr.

Begrotingslijn

Bloc, HS, ES, as, so

Stemming

Stemming bij HS/ES — opmerkingen

ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITÉ

98

1 2

Bloc 6

+

109

1 4 0 0

Bloc 6

204

2 0 2 2

Bloc 6

206

2 0 2 6

Bloc 6

213

2 1 2

Bloc 6

217

2 5 4 8

Bloc 6

218

2 6 0 4

Bloc 6


Am. nr.

Begrotingslijn

Bloc, HS, ES, as, so

Stemming

Stemming bij HS/ES — opmerkingen

COMITÉ VAN DE REGIO'S

99

1 2

Bloc 7

+

103

1 2 0 4

Bloc 7

105

1 2 9

Bloc 7

112

1 6 3 8

Bloc 7


Am. nr.

Begrotingslijn

Bloc, HS, ES, as, so

Stemming

Stemming bij HS/ES — opmerkingen

EUROPESE OMBUDSMAN

215

2 3 1

+


Am. nr.

Begrotingslijn

Bloc, HS, ES, as, so

Stemming

Stemming bij HS/ES — opmerkingen

EUROPESE TOEZICHTHOUDER VOOR GEGEVENSBESCHERMING

107

1 3 0

Bloc 8

+

94

1 0 4

Bloc 8

95

1 0 9

Bloc 8

96

1 1

Bloc 8

Verzoeken om stemming in onderdelen

Verts/ALE

„Titel 4 — Optie B” (Bloc 3)

1ste deel: tekst van alle amendementen met uitzondering van alle reserves

2de deel: alle reserves

Am. 42

1ste deel: gehele tekst met uitzondering van de reserve en de desbetreffende toelichtingen

2de deel: reserve en desbetreffende toelichtingen

Am. 312

1ste deel: gehele tekst, behalve de toelichting „Daarom heeft het Parlement besloten … 50 % … fases van het besluitvormingsproces.”

2de deel: deze toelichting

Am. 310

1ste deel: gehele tekst met uitzondering van de reserve

2de deel: reserve

PSE

Am. 286

1ste deel: gehele tekst, behalve de toelichting „Een deel van dit krediet dient ter … Oostzeeregio … noordelijke dimensie.”

2de deel: deze toelichting

Am. 57

1ste deel: gehele tekst, behalve de toelichting „Een deel van dit krediet dient ter … Oostzeeregio … noordelijke dimensie.”

2de deel: deze toelichting

Am. 170

1ste deel: gehele tekst, behalve het laatste streepje van de toelichting „logistieke en vervoerskosten”

2de deel:„logistieke en vervoerskosten”

Verts/ALE, PSE

Am. 322

1ste deel: gehele tekst met uitzondering van de reserve

2de deel: reserve

Am. 306

1ste deel: gehele tekst met uitzondering van de reserve

2de deel: reserve

2. Ontwerp van algemene begroting 2007, als gewijzigd door de Raad (alle afdelingen)

Verslag: James ELLES, Louis GRECH (A6-0451/2006)

Betreft

Am. nr.

Van

HS, enz.

Stemming

HS/ES — opmerkingen

§ 1

§

oorspronkelijke tekst

so

1

+

2

+

na § 1

3

GUE/NGL

-

4

GUE/NGL

-

§ 4

§

oorspronkelijke tekst

HS

+

516, 19, 13

§ 8

9

PPE-DE

so

1

+

2/ES

-

256, 276, 18

§

oorspronkelijke tekst

§ 9

§

oorspronkelijke tekst

so

1

+

2

+

§ 10

10

PPE-DE

+

§

oorspronkelijke tekst

§ 11

11

PPE-DE

+

§

oorspronkelijke tekst

§ 13

5

GUE/NGL

-

§

oorspronkelijke tekst

so

1

+

2/HS

+

318, 236, 6

§ 15

§

oorspronkelijke tekst

as

+

§ 16

§

oorspronkelijke tekst

so/HS

1

+

332, 227, 5

2

+

382, 165, 4

na § 16

8

PSE

Ing.

§ 17

6

GUE/NGL

-

§

oorspronkelijke tekst

so

1

+

2

+

§ 26

§

oorspronkelijke tekst

so

1

+

2

+

na § 26

1

IND/DEM

HS

-

89, 453, 22

§ 27

§

oorspronkelijke tekst

HS

+

487, 64, 8

§ 28

§

oorspronkelijke tekst

as

+

§ 34

§

oorspronkelijke tekst

as

+

§ 35

§

oorspronkelijke tekst

as

+

§ 38

§

oorspronkelijke tekst

HS

+

515, 37, 8

na § 38

7

GUE/NGL

so

1

-

2

-

§ 41

§

oorspronkelijke tekst

HS

+

551, 2, 11

§ 42

§

oorspronkelijke tekst

HS

+

522, 28, 10

na § 44

2

IND/DEM

so/HS

1

-

109, 407, 41

2

overw B

§

oorspronkelijke tekst

as

+

overw C

§

oorspronkelijke tekst

as/ES

-

249, 273, 35

overw D

§

oorspronkelijke tekst

so

1

+

2

+

overw F

§

oorspronkelijke tekst

so

1

+

2/HS

-

249, 299, 15

Stemming: resolutie (als geheel)

+

Verzoeken om hoofdelijke stemming

IND/DEM: am. 1 en 2

PSE: § 16

PPE-DE: §§ 4, 27, 38, 41 en 42

Verzoeken om aparte stemming

Verts/ALE: overw C en D, §§ 11, 15, 27 en 35

PSE: overw B, § 28, 34, 35

Verzoeken om stemming in onderdelen

ALDE, Verts/ALE

am 9

1ste deel: gehele tekst behalve de woorden „is van oordeel … begrotingsprocedures”

2de deel: deze woorden

Verts/ALE

§ 9

1ste deel: t/m „… het vrijgeven van deze reserves;”

2de deel: rest

§ 16

1ste deel: t/m „… werking van NGO's,”

2de deel: rest

§ 26

1ste deel: gehele tekst behalve de woorden „verwerpt de door de Raad … op de verplichte uitgaven”

2de deel: deze woorden

am 2

1ste deel: t/m „… gemaakte kosten”

2de deel: rest

PSE

overw D

1ste deel: t/m „… voortschrijdende mondialisering”

2de deel: rest

overw F

1ste deel: gehele tekst behalve de woorden „de voorbereiding van de … (MFK)”

2de deel: deze woorden

§ 1

1ste deel: t/m „… 5 en 6 daarvan;”

2de deel: rest

Verts/ALE, PSE

§ 13

1ste deel: t/m „… mondialisering meebrengt;”

2de deel: rest

§ 17

1ste deel: t/m „… aan de burgers van Europa”

2de deel: rest

am 7

1ste deel: t/m „… heeft gedolven”

2de deel: rest

3. Procedure voor het voorafgaande onderzoek en overleg omtrent bepaalde bepalingen welke door de lidstaten op het gebied van het vervoer worden overwogen (gecodificeerde versie) ***I

Verslag: Diana WALLIS (A6-0458/2006)

Betreft

HS, enz.

Stemming

HS/ES — opmerkingen

één enkele stemming

+

4. Afschaffing grenscontroles (wegvervoer en binnenvaart) (gecodificeerde versie) ***I

Verslag: Diana WALLIS (A6-0459/2006)

Betreft

HS, enz.

Stemming

HS/ES — opmerkingen

één enkele stemming

+

5. Toezending van onder de statistische geheimhoudingsplicht vallende gegevens (gecodificeerde versie) ***I

Verslag: Diana WALLIS (A6-0457/2006)

Betreft

HS, enz.

Stemming

HS/ES — opmerkingen

één enkele stemming

+

6. Verstrekking van statistieken inzake visserij in het noordoostelijke gedeelte van de Atlantische Oceaan (gecodificeerde versie) ***I

Verslag: Diana WALLIS (A6-0460/2006)

Betreft

HS, enz.

Stemming

HS/ES — opmerkingen

één enkele stemming

+

7. Communautaire criteria voor de maatregelen inzake de uitroeiing van en de controle op bepaalde dierziekten (gecodificeerde versie) *

Verslag: Diana WALLIS (A6-0461/2006)

Betreft

HS, enz.

Stemming

HS/ES — opmerkingen

één enkele stemming

+

8. Overeenkomst EG/Paraguay inzake bepaalde aspecten van luchtdiensten *

Verslag: Paolo COSTA (A6-0406/2006)

Betreft

HS, enz.

Stemming

HS/ES — opmerkingen

één enkele stemming

+

9. Onderzoeks- en ontwikkelingsactiviteiten op het gebied van intelligente productiesystemen (overeenkomst EG/Australië, Canada, Noorwegen, Zwitserland, Korea, Japan en de VS) *

Verslag: GILES CHICHESTER (A6-0418/2006)

Betreft

HS, enz.

Stemming

HS/ES — opmerkingen

één enkele stemming

+

10. Gemeenschappelijke ordening der markten in de sector suiker (tijdelijke regeling voor de herstructurering van de suikerindustrie naar aanleiding van de uitbreiding) *

Verslag: Joseph DAUL (A6-0412/2006)

Betreft

HS, enz.

Stemming

HS/ES — opmerkingen

één enkele stemming

HS

+

513, 14, 22

Verzoeken om hoofdelijke stemming

PPE-DE: eindstemming

11. Drugspreventie en voorlichting (2007-2013) ***I

Verslag: Inger SEGELSTRÖM (A6-0454/2006)

Betreft

HS, enz.

Stemming

HS/ES — opmerkingen

één enkele stemming

HS

+

528, 16, 8

Verzoeken om hoofdelijke stemming

PPE-DE: eindstemming

12. Civiel recht (2007-2013) ***I

Verslag: Inger SEGELSTRÖM (A6-0452/2006)

Betreft

HS, enz.

Stemming

HS/ES — opmerkingen

één enkele stemming

HS

+

486, 61, 3

Verzoeken om hoofdelijke stemming

PPE-DE: eindstemming

13. Europees Vluchtelingenfonds (2008-2013) ***I

Verslag: Barbara KUDRYCKA (A6-0437/2006)

Betreft

HS, enz.

Stemming

HS/ES — opmerkingen

één enkele stemming

+

14. Vereisten inzake een dubbelwandige uitvoering of een gelijkwaardig ontwerp voor enkelwandige olietankschepen ***I

Verslag: Fernand LE RACHINEL (A6-0417/2006)

Betreft

HS, enz.

Stemming

HS/ES — opmerkingen

één enkele stemming

+

15. Europees Fonds voor de integratie van onderdanen van derde landen (2007-2013) *

Verslag: Barbara KUDRYCKA (A6-0419/2006)

Betreft

HS, enz.

Stemming

HS/ES — opmerkingen

één enkele stemming

+

16. Terrorisme: preventie, paraatheid en beheersing (2007-2013) *

Verslag: Romano Maria LA RUSSA (A6-0390/2006)

Betreft

HS, enz.

Stemming

HS/ES — opmerkingen

één enkele stemming

+

17. Het aantal leden van de commissies

Ontwerpbesluit: B6-0664/2006

Betreft

Am. nr.

Van

HS, enz.

Stemming

HS/ES — opmerkingen

Ontwerpbesluit B6-0664/2006

(Conferentie van voorzitters)

Commissie TRAN en

Commissie AFCO

1

PPE-DE, PSE, ALDE, Verts/ALE, GUE/NGL, IND/DEM + UEN

+

Stemming: ontwerpbesluit (als geheel)

+

18. Europees Instituut voor gendergelijkheid ***II

Aanbeveling voor de tweede lezing: (gekwalificeerde meerderheid)

Lissy GRÖNER, Amalia SARTORI (A6-0455/2006)

Betreft

Am. nr.

Van

HS, enz.

Stemming

HS/ES — opmerkingen

Amendementen van de commissie ten principale — stemming en bloc

1-15

commissie

+

Gemeenschappelijk standpunt

Als gewijzigd goedgekeurd

N.B.: Geen eindstemming in tweede lezing

19. Rijbewijs (herschikking) ***II

Aanbeveling voor de tweede lezing: (gekwalificeerde meerderheid)

Mathieu GROSCH (A6-0414/2006)

Betreft

Am. nr.

Van

HS, enz.

Stemming

HS/ES — opmerkingen

Voorstel tot verwerping gemeenschappelijk standpunt

6

BRADBOURN ea

HS

-

67, 483, 13

Amendementen van de commissie ten principale — stemming en bloc

1-5

commissie

+

Gemeenschappelijk standpunt

Als gewijzigd goedgekeurd

Verzoeken om hoofdelijke stemming

Philip Bradbourn: am 6

20. Wijziging van artikel 81 van het Reglement van het Europees Parlement

Verslag: Richard CORBETT (A6-0415/2006) REG

Betreft

Am. nr.

Van

HS, enz.

Stemming

HS/ES — opmerkingen

artikel 81

1

commissie

+

Gekwalificeerde meerderheid

2

PSE, Verts/ALE

+

Gekwalificeerde meerderheid

Stemming: ontwerpbesluit (als geheel)

+

21. Wijziging van het Reglement van het Europees Parlement (commissies, quaestoren)

Verslag: Jo LEINEN (A6-0464/2006) REG

Betreft

Am. nr.

Van

HS, enz.

Stemming

HS/ES — opmerkingen

Amendementen van de commissie ten principale — stemming en bloc

1-2

commissie

ES

+

Gekwalificeerde meerderheid

374, 119, 68

Stemming: resolutie (als geheel)

HS

+

396, 112, 57

Verzoeken om hoofdelijke stemming

ALDE: eindstemming

22. Buitengrenzenfonds (2007-2013) ***I

Verslag: Barbara KUDRYCKA (A6-0427/2006)

Betreft

Am. nr.

Van

HS, enz.

Stemming

HS/ES — opmerkingen

Amendement van de commissie ten principale — gehele tekst

1

commissie

+

artikel 5, § 2, na onder-§ 1

2

GUE/NGL

HS

-

83, 331, 146

artikel 6, § 2, sub-§ 2, letter a)

3

GUE/NGL

HS

-

70, 478, 16

Stemming: gewijzigd voorstel

+

Stemming: wetgevingsresolutie

+

Verzoeken om hoofdelijke stemming

GUE/NGL: am. 2 en 3

23. Europees Terugkeerfonds (2008-2013) ***I

Verslag: Barbara KUDRYCKA (A6-0425/2006)

Betreft

Am. nr.

Van

HS, enz.

Stemming

HS/ES — opmerkingen

Amendement van de commissie ten principale — gehele tekst

1

commissie

so

1

+

2/ES

-

108, 440, 13

na overw 21

3

GUE/NGL

4

GUE/NGL

5

GUE/NGL

artikel 2, § 1

2

GUE/NGL

HS

-

71, 343, 143

artikel 6, § 2, na letter d)

6

GUE/NGL

-

Stemming: gewijzigd voorstel

+

Stemming: wetgevingsresolutie

+

Verzoeken om hoofdelijke stemming

GUE/NGL: am 2

Verzoeken om stemming in onderdelen

PPE-DE

am 1

1ste deel: gehele tekst, met uitzondering van artikel 54

2de deel: artikel 54

24. Geneesmiddelen voor pediatrisch gebruik ***I

Verslag: Françoise GROSSETÊTE (A6-0396/2006)

Betreft

Am. nr.

Van

HS, enz.

Stemming

HS/ES — opmerkingen

artikel 1

3

PPE-DE, PSE, Verts/ALE, GUE/NGL, UEN, IND/DEM, Belohorská

+

overw 1

1

PPE-DE, PSE, Verts/ALE, GUE/NGL, UEN, IND/DEM, Belohorská

+

overw 2

2

PPE-DE, PSE, Verts/ALE, GUE/NGL, UEN, IND/DEM, Belohorská

+

Stemming: gewijzigd voorstel

+

Stemming: wetgevingsresolutie

+

25. Europese procedure voor geringe vorderingen ***I

Verslag: Hans-Peter MAYER (A6-0387/2006)

Betreft

Am. nr.

Van

HS, enz.

Stemming

HS/ES — opmerkingen

compromis

bloc nr. 1

102-105

107-129

PPE-DE, ALDE, PSE, Verts/ALE

+

mondeling gewijzigd

bloc nr. 2

10

12

15

17

19

23

28-29

35-36

40

47

51

55-56

59

64

72

89

94-96

99

101

commissie

bloc nr. 3

1-9

11

13-14

16

18

20-22

24-27

30-34

37-39

41-46

48-50

52-54

57-58

60-63

65-71

73-88

90-93

97-98

100

commissie

+

Stemming: gewijzigd voorstel

+

Stemming: wetgevingsresolutie

+

Amendement 106 is komen te vervallen.

Diversen

Hans-Peter Mayer, rapporteur, stelde een mondeling amendement voor op bloc nr. 1:

„Artikel 15, lid 3 wordt geschrapt.”

26. Grondrechten en burgerschap (2007-2013) *

Verslag: Inger SEGELSTRÖM (A6-0465/2006)

Betreft

Am. nr.

Van

HS, enz.

Stemming

HS/ES — opmerkingen

tekst in zijn geheel

1

commissie

+

Stemming: gewijzigd voorstel

HS

+

476, 41, 30

Stemming: wetgevingsresolutie

+

Verzoeken om hoofdelijke stemming

IND/DEM: gewijzigd voorstel

27. Strafrecht (2007-2013) *

Verslag: Inger SEGELSTRÖM (A6-0453/2006)

Betreft

Am. nr.

Van

HS, enz.

Stemming

HS/ES — opmerkingen

tekst in zijn geheel

1

commissie

+

Stemming: gewijzigd voorstel

HS

+

483, 54, 8

Stemming: wetgevingsresolutie

+

Verzoeken om hoofdelijke stemming

IND/DEM: gewijzigd voorstel

28. Preventie en bestrijding van criminaliteit (2007-2013) *

Verslag: Romano Maria LA RUSSA (A6-0389/2006)

Betreft

Am. nr.

Van

HS, enz.

Stemming

HS/ES — opmerkingen

Amendementen van de commissie ten principale — stemming en bloc

1-25

commissie

+

artikel 5, § 1

26

PSE

+

Stemming: gewijzigd voorstel

+

Stemming: wetgevingsresolutie

+

29. Ontwikkeling van het Schengeninformatiesysteem van de tweede generatie (SIS II) (verordening) *

Verslag: Carlos COELHO (A6-0410/2006)

Betreft

Am. nr.

Van

HS, enz.

Stemming

HS/ES — opmerkingen

Stemming: Commissievoorstel

+

Stemming: wetgevingsresolutie

+

30. Ontwikkeling van het Schengeninformatiesysteem van de tweede generatie (SIS II) (besluit) *

Verslag: Carlos COELHO (A6-0413/2006)

Betreft

Am. nr.

Van

HS, enz.

Stemming

HS/ES — opmerkingen

Stemming: Commissievoorstel

+

Stemming: wetgevingsresolutie

+

31. Hulp op het gebied van nucleaire veiligheid en beveiliging *

Verslag: Esko SEPPÄNEN (A6-0397/2006)

Betreft

Am. nr.

Van

HS, enz.

Stemming

HS/ES — opmerkingen

Amendementen van de commissie ten principale — stemming en bloc

1

3

5-6

8-11

14-24

26

commissie

+

Amendementen van de commissie ten principale — aparte stemming

2

commissie

as/ES

-

234, 287, 4

4

commissie

as

+

7

commissie

so

1

+

2

+

12

commissie

as

-

25

commissie

as

+

mondeling gewijzigd

artikel 1, na § 1

27

Verts/ALE

HS

-

250, 271, 9

artikel 2, letter a), streepje 3

28

Verts/ALE

-

13

commissie

+

Stemming: tekst van de Raad

+

Stemming: wetgevingsresolutie

+

Verzoeken om aparte stemming

PPE-DE: am. 2 en 12

Verts/ALE: am 4

Verzoeken om hoofdelijke stemming

Verts/ALE: am 27

Verzoeken om stemming in onderdelen

Verts/ALE

am 7

1ste deel: t/m „… over de installatie heeft,”

2de deel: rest

Diversen

Esko Seppänen, rapporteur, diende het volgende mondeling amendement in op amendement 25:

„Artikel 20 bis

Referentiebedrag

Het referentiebedrag voor de tenuitvoerlegging van deze verordening voor de periode 2007-2013 bedraagt 524 miljoen euro.

De jaarlijkse kredieten worden toegestaan door de beide begrotingsautoriteiten binnen de grenzen van het financieel kader.”

32. Visa voor overschrijding van de buitengrenzen *

Verslag: Ioannis VARVITSIOTIS (A6-0431/2006)

Betreft

Am. nr.

Van

HS, enz.

Stemming

HS/ES — opmerkingen

Amendementen van de commissie ten principale — stemming en bloc

1-5

commissie

+

artikel 1, § 3, letter a)

7

GUE/NGL

-

artikel 1, § 4, letter a)

8

GUE/NGL

-

artikel 2

9

GUE/NGL

-

overw 2

6

GUE/NGL

-

Stemming: gewijzigd voorstel

+

Stemming: wetgevingsresolutie

+

33. Follow-up van de Sacharovprijs

Ontwerpresoluties: B6-0665/2006, B6-0666/2006

Betreft

Am. nr.

Van

HS, enz.

Stemming

HS/ES — opmerkingen

Gezamenlijke ontwerpresolutie RC-B6-0665/2006

(PPE-DE, PSE, ALDE, Verts/ALE, GUE/NGL + UEN)

Stemming: resolutie (als geheel)

+

Ontwerpresoluties van de fracties

B6-0665/2006

PPE-DE

B6-0666/2006

PSE, ALDE, Verts/ALE, GUE/NGL, UEN

Diversen

Bogusław Sonik heeft de gezamenlijke ontwerpresolutie namens de PPE-DE-Fractie mede-ondertekend.

34. Bescherming van persoonsgegevens in het kader van de politiële en justitiële samenwerking in strafzaken

Verslag: Martine ROURE (A6-0456/2006)

Betreft

Am. nr.

Van

HS, enz.

Stemming

HS/ES — opmerkingen

§ 3

§

oorspronkelijke tekst

as/ES

+

279, 226, 6

§ 5

1

PPE-DE

+

Stemming: aanbeveling (als geheel)

+

Verzoeken om aparte stemming

PPE-DE: § 3

35. Europese strategie voor duurzame, concurrerende en continu geleverde energie — Groenboek

Verslag: Eluned MORGAN (A6-0426/2006)

Betreft

Am. nr.

Van

HS, enz.

Stemming

HS/ES — opmerkingen

§ 1

11

GUE/NGL

-

na § 1

9

PPE-DE, UEN

HS

-

224, 228, 58

§ 3

10

PPE-DE, UEN

ES

+

291, 203, 15

§ 4, inleidende formule

12

Verts/ALE

-

§ 4, letter a)

§

oorspronkelijke tekst

so

1

+

2

-

§ 4, letter b)

§

oorspronkelijke tekst

so

1

+

2/ES

-

229, 271, 7

§ 4, na letter f)

1

PSE

ES

+

270, 233, 6

§ 5

§

oorspronkelijke tekst

so

1

-

2

-

§ 8

§

oorspronkelijke tekst

as

+

na § 17

4

UEN, PPE-DE

ES

-

226, 249, 23

§ 18

13

Verts/ALE

+

na § 25

14

Verts/ALE

ES

+

266, 227, 10

§ 29

§

oorspronkelijke tekst

as

+

§ 37

§

oorspronkelijke tekst

so/HS

1

+

479, 16, 8

2

+

260, 236, 3

§ 46

§

oorspronkelijke tekst

as

-

na § 48

2

PSE

+

§ 64

5

PPE-DE, ALDE, UEN

+

§ 79

6

PPE-DE, ALDE, UEN

+

§ 83

7

PPE-DE, UEN

+

§ 94

§

oorspronkelijke tekst

so

1

+

2/ES

-

208, 277, 3

§ 97

§

oorspronkelijke tekst

as

+

na § 97

15

Verts/ALE

ES

+

276, 207, 3

§ 98

3/rev2=

17/rev2=

PSE

PPE-DE, ALDE, UEN

+

§ 102

8

PPE-DE, UEN

+

§ 114

16

Verts/ALE

so

1

+

2

-

Stemming: resolutie (als geheel)

+

Verzoeken om aparte stemming

PSE: §§ 46, 97

ALDE: §§ 5 en 46

Verts/ALE: §§ 8, 29, 97

PPE-DE: § 5

Verzoeken om hoofdelijke stemming

ALDE: § 37

Verts/ALE: am 9 en § 37

Verzoeken om stemming in onderdelen

PSE

§ 5

1ste deel: t/m „… de uitstoot van broeikasgassen”

2de deel: rest

am 16

1ste deel: gehele tekst zonder schrapping van de woorden „de meest geavanceerde”

2de deel: schrapping van de woorden „de meest geavanceerde”

Verts/ALE

§ 4, letter a)

1ste deel: gehele tekst behalve de woorden „een ruim gebruik van flexibele mechanismen en”

2de deel: deze woorden

§ 4, letter b)

1ste deel: t/m „… terug te dringen”

2de deel: rest

PPE-DE

§ 37

1ste deel: gehele tekst, behalve het woord „bindende”

2de deel: dit woord

§ 94

1ste deel: t/m „… marktbasis”

2de deel: rest

Diversen

De rapporteur stelde voor de tekst van amendement 9 na paragraaf 37 in te lassen.

36. Biomassa en biobrandstoffen

Verslag: Werner LANGEN (A6-0347/2006)

Betreft

Am. nr.

Van

HS, enz.

Stemming

HS/ES — opmerkingen

na § 4

1

IND/DEM

-

§ 6

6

Verts/ALE

-

§ 9

§

oorspronkelijke tekst

as

+

§ 10

§

oorspronkelijke tekst

so

1

+

2

-

§ 11

7

Verts/ALE

-

na § 15

14

ALDE

+

§ 24

21

ALDE

-

§ 26

§

oorspronkelijke tekst

so

1

+

2

-

§ 29

8

Verts/ALE

-

§ 30

§

oorspronkelijke tekst

as

+

§ 32

20

ALDE

+

9

Verts/ALE

§ 35

§

oorspronkelijke tekst

so

1

+

2

-

§ 45

17/rev

ALDE

+

4

PPE-DE

na § 47

10

Verts/ALE

so

1

-

2

§ 52

§

oorspronkelijke tekst

as

+

§ 56

11

Verts/ALE

-

na § 56

12

Verts/ALE

ES

-

102, 274, 6

§ 58

§

oorspronkelijke tekst

as

-

§ 60

18

ALDE

+

§

oorspronkelijke tekst

§ 65

§

oorspronkelijke tekst

as

+

§ 67

13

Verts/ALE

-

§ 68

§

oorspronkelijke tekst

as

+

§ 70

23

ALDE

-

§ 73

§

oorspronkelijke tekst

so

1

+

2

+

§ 76

-

oorspronkelijke tekst

+

mondeling gewijzigd

na § 77

24

ALDE

-

25

ALDE

+

na § 80

2

PPE-DE

+

3

PPE-DE

+

na visum 8

15

ALDE

+

overw C

§

oorspronkelijke tekst

so

1

+

2

+

overw E

5

Verts/ALE

-

overw F

19

ALDE

+

overw X

§

oorspronkelijke tekst

as

+

overw Y

§

oorspronkelijke tekst

as

+

Stemming: resolutie (als geheel)

+

De amendementen 16 en 22 zijn komen te vervallen.

Verzoeken om aparte stemming

PSE: §§ 65, 68

Verts/ALE: overw X, Y en § 9, 30, 52, 58, 65, 68

PPE-DE: § 60

Verzoeken om stemming in onderdelen

PSE

am 10

1ste deel: gehele tekst behalve de woorden „met 30 % tegen 2020”

2de deel: deze woorden

Verts/ALE

§ 26

1ste deel: gehele tekst behalve de woorden „in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid”

2de deel: deze woorden

§ 73

1ste deel: t/m „… te worden ondersteund”

2de deel: rest

PPE-DE

overw C

1ste deel: gehele tekst, behalve de woorden „waterstof en”

2de deel: deze woorden

§ 10

1ste deel: gehele tekst, behalve de woorden „waterstof en”

2de deel: deze woorden

§ 35

1ste deel: t/m „… daarvan te vergemakkelijken”

2de deel: rest

Diversen

Mechtild Rothe diende namens de PSE-Fractie het volgende amendement in op § 76:

„76.

verzoekt de Commissie in 2007 in het kader van een energiepakket een voorstel in te dienen voor een richtlijn betreffende verwarming en koeling op basis van hernieuwbare energiebronnen en verwijst naar zijn resolutie van 14 februari 2006 met aanbevelingen aan de Commissie over verwarming en koeling op basis van hernieuwbare energiebronnen;”

37. Situatie op de Fiji-eilanden

Ontwerpresoluties: B6-0646/2006, B6-0649/2006, B6-0652/2006, B6-0660/2006, B6-0662/2006, B6-0663/2006

Betreft

Am. nr.

Van

HS, enz.

Stemming

HS/ES — opmerkingen

Gezamenlijke ontwerpresolutie RC-B6-0646/2006

(PPE-DE, PSE, ALDE, Verts/ALE, UEN)

§ 7

1

PSE

+

na § 8

3

GUE/NGL

-

§ 9

2

PSE

+

§

oorspronkelijke tekst

Stemming: resolutie (als geheel)

+

Ontwerpresoluties van de fracties

B6-0646/2006

PSE

B6-0649/2006

PPE-DE

B6-0652/2006

GUE/NGL

B6-0660/2006

Verts/ALE

B6-0662/2006

UEN

B6-0663/2006

ALDE

38. Betrokkenheid van de VN-strijdkrachten bij seksueel misbruik in Liberia en Haïti

Ontwerpresoluties: B6-0648/2006, B6-0653/2006, B6-0654/2006, B6-0656/2006, B6-0659/2006

Betreft

Am. nr.

Van

HS, enz.

Stemming

HS/ES — opmerkingen

Gezamenlijke ontwerpresolutie RC-B6-0648/2006

(PPE-DE, PSE, ALDE, Verts/ALE, GUE/NGL, UEN)

overw A

1S

ALDE

-

Stemming: resolutie (als geheel)

+

Ontwerpresoluties van de fracties

B6-0648/2006

PPE-DE

B6-0653/2006

GUE/NGL

B6-0654/2006

UEN

B6-0656/2006

PSE

B6-0659/2006

Verts/ALE

39. Birma

Ontwerpresoluties: B6-0647/2006, B6-0651/2006, B6-0655/2006, B6-0657/2006, B6-0658/2006, B6-0661/2006

Betreft

Am. nr.

Van

HS, enz.

Stemming

HS/ES — opmerkingen

Gezamenlijke ontwerpresolutie RC-B6-0647/2006

(PPE-DE, PSE, ALDE, Verts/ALE, GUE/NGL, UEN)

Stemming: resolutie (als geheel)

HS

+

65, 0, 0

Ontwerpresoluties van de fracties

B6-0647/2006

PPE-DE

B6-0651/2006

GUE/NGL

B6-0655/2006

PSE

B6-0657/2006

ALDE

B6-0658/2006

UEN

B6-0661/2006

Verts/ALE

Verzoeken om hoofdelijke stemming

PPE-DE: eindstemming

40. De gevolgen van ondertekening van het Verdrag van Den Haag inzake effecten

Ontwerpresolutie: B6-0632/2006

Betreft

Am. nr.

Van

HS, enz.

Stemming

HS/ES — opmerkingen

Ontwerpresolutie B6-0632/2006

(BERÈS ea)

Stemming: resolutie (als geheel)

+

Sahra Wagenknecht heeft de ontwerpresolutie namens de GUE/NGL-Fractie ondertekend.


BIJLAGE II

UITSLAG VAN DE HOOFDELIJKE STEMMINGEN

1. Ontwerp van algemene begroting 2007 als gewijzigd

Amendement 306/2

Voor: 257

IND/DEM: Belder, Blokland, Krupa, Sinnott, Tomczak, Železný

NI: Belohorská, Bobošíková, Chruszcz, De Michelis, Giertych, Helmer, Mussolini, Wojciechowski Bernard Piotr

PPE-DE: Albertini, Andrikienė, Antoniozzi, Ashworth, Atkins, Audy, Ayuso, Bachelot-Narquin, Barsi-Pataky, Bauer, Beazley, Becsey, Belet, Berend, Böge, Bonsignore, Bowis, Bradbourn, Braghetto, Brejc, Brepoels, Březina, Bushill-Matthews, Busuttil, Buzek, Callanan, Casa, Casini, Caspary, Castiglione, Cederschiöld, Chichester, Chmielewski, Coelho, Daul, De Blasio, Dehaene, Demetriou, Descamps, Deß, Deva, De Veyrac, Díaz de Mera García Consuegra, Dombrovskis, Doorn, Dover, Doyle, Duchoň, Duka-Zólyomi, Ebner, Ehler, Elles, Evans Jonathan, Fajmon, Fatuzzo, Ferber, Fjellner, Florenz, Fontaine, Fraga Estévez, Freitas, Gahler, Gál, Gaľa, Galeote, García-Margallo y Marfil, Garriga Polledo, Gauzès, Gawronski, Gewalt, Glattfelder, Goepel, Gomolka, Graça Moura, Gräßle, de Grandes Pascual, Grosch, Grossetête, Guellec, Gutiérrez-Cortines, Gyürk, Handzlik, Harbour, Heaton-Harris, Hennicot-Schoepges, Herranz García, Hieronymi, Higgins, Hökmark, Hoppenstedt, Hudacký, Hybášková, Ibrisagic, Itälä, Iturgaiz Angulo, Jackson, Jałowiecki, Járóka, Jordan Cizelj, Kaczmarek, Kamall, Karas, Kauppi, Kelam, Kirkhope, Klamt, Klaß, Klich, Koch, Konrad, Korhola, Kratsa-Tsagaropoulou, Kudrycka, Kušķis, Langen, Langendries, Lauk, Lechner, Lehne, Lewandowski, Liese, Lulling, Maat, McMillan-Scott, Mann Thomas, Mantovani, Mathieu, Mato Adrover, Mauro, Mavrommatis, Mayer, Mayor Oreja, Méndez de Vigo, Mikolášik, Millán Mon, Mitchell, Musotto, Nassauer, van Nistelrooij, Novak, Olajos, Olbrycht, Oomen-Ruijten, Őry, Panayotopoulos-Cassiotou, Papastamkos, Parish, Pieper, Pīks, Pinheiro, Pirker, Pleštinská, Podestà, Pomés Ruiz, Posdorf, Posselt, Protasiewicz, Purvis, Queiró, Quisthoudt-Rowohl, Rack, Radwan, Reul, Roithová, Rudi Ubeda, Rübig, Saïfi, Samaras, Sartori, Schierhuber, Schnellhardt, Schöpflin, Schwab, Seeber, Seeberg, Siekierski, Silva Peneda, Škottová, Sommer, Sonik, Spautz, Šťastný, Stauner, Stevenson, Strejček, Stubb, Sturdy, Sudre, Surján, Szájer, Tajani, Tannock, Thyssen, Toubon, Trakatellis, Ulmer, Vakalis, Van Orden, Varela Suanzes-Carpegna, Varvitsiotis, Vatanen, Vidal-Quadras, Vlasák, Vlasto, Weber Manfred, Weisgerber, Wieland, Wijkman, von Wogau, Wortmann-Kool, Záborská, Zahradil, Zaleski, Zappalà, Zvěřina

UEN: Angelilli, Aylward, Berlato, Bielan, Crowley, Czarnecki Marek Aleksander, Czarnecki Ryszard, Foltyn-Kubicka, Grabowski, Janowski, Kamiński, Kristovskis, Kuźmiuk, La Russa, Libicki, Masiel, Muscardini, Pęk, Piotrowski, Podkański, Rogalski, Roszkowski, Rutowicz, Ryan, Szymański, Wojciechowski Janusz, Zapałowski

Verts/ALE: Lipietz

Tegen: 288

ALDE: Andria, Attwooll, Beaupuy, Budreikaitė, Cavada, Chatzimarkakis, Cocilovo, Cornillet, Costa, Davies, Deprez, De Sarnez, Drčar Murko, Duff, Ek, Fourtou, Geremek, Gibault, Griesbeck, Guardans Cambó, Hall, Harkin, Hennis-Plasschaert, in 't Veld, Jäätteenmäki, Jensen, Juknevičienė, Krahmer, Kułakowski, Laperrouze, Lax, Ludford, Lynne, Maaten, Manders, Mohácsi, Morillon, Mulder, Newton Dunn, Onyszkiewicz, Oviir, Piskorski, Prodi, Resetarits, Ries, Riis-Jørgensen, Savi, Sbarbati, Schmidt Olle, Schuth, Staniszewska, Sterckx, Susta, Szent-Iványi, Takkula, Toia, Väyrynen, Van Hecke, Virrankoski, Wallis

GUE/NGL: Agnoletto, Aita, Brie, Catania, de Brún, Figueiredo, Flasarová, Guerreiro, Henin, Holm, Kaufmann, Liotard, McDonald, Maštálka, Meijer, Meyer Pleite, Musacchio, Pafilis, Papadimoulis, Pflüger, Portas, Ransdorf, Remek, Seppänen, Svensson, Triantaphyllides, Wagenknecht, Wurtz, Zimmer

IND/DEM: Batten, Clark, Farage, Goudin, Lundgren, Nattrass, Whittaker, Wise

NI: Battilocchio, Gollnisch, Lang, Le Rachinel, Martin Hans-Peter, Mote

PSE: Arif, Ayala Sender, Badia I Cutchet, Batzeli, Berès, van den Berg, Berger, Berlinguer, Berman, Bösch, Bourzai, Bullmann, Busquin, Calabuig Rull, Capoulas Santos, Carlotti, Carnero González, Casaca, Cashman, Castex, Cercas, Chiesa, Christensen, Corbett, Corbey, Correia, Cottigny, De Keyser, De Rossa, Désir, De Vits, Díez González, Dobolyi, Douay, Dührkop Dührkop, Estrela, Ettl, Fazakas, Fernandes, Ferreira Anne, Ferreira Elisa, García Pérez, Gebhardt, Geringer de Oedenberg, Glante, Goebbels, Gomes, Grabowska, Grech, Groote, Guy-Quint, Hänsch, Hamon, Haug, Hazan, Hedh, Hedkvist Petersen, Herczog, Honeyball, Hughes, Hutchinson, Jöns, Jørgensen, Kindermann, Koterec, Kreissl-Dörfler, Kuhne, Lambrinidis, Le Foll, Leichtfried, Liberadzki, Lienemann, McAvan, McCarthy, Madeira, Maňka, Mann Erika, Martin David, Martínez Martínez, Mastenbroek, Matsouka, Medina Ortega, Menéndez del Valle, Miguélez Ramos, Moreno Sánchez, Morgan, Moscovici, Muscat, Myller, Napoletano, Navarro, Obiols i Germà, Occhetto, Paasilinna, Pahor, Paleckis, Panzeri, Patrie, Peillon, Piecyk, Pinior, Pittella, Pleguezuelos Aguilar, Poignant, Prets, Rapkay, Reynaud, Riera Madurell, Rocard, Rosati, Rothe, Rouček, Roure, Sacconi, Sakalas, Saks, Salinas García, Sánchez Presedo, dos Santos, Savary, Schaldemose, Schapira, Scheele, Schulz, Segelström, Simpson, Siwiec, Skinner, Sornosa Martínez, Stihler, Stockmann, Swoboda, Tarabella, Tarand, Thomsen, Titley, Trautmann, Tzampazi, Van Lancker, Vaugrenard, Vergnaud, Vincenzi, Walter, Weber Henri, Weiler, Westlund, Wiersma, Willmott, Yañez-Barnuevo García, Zingaretti

UEN: Camre, Kuc

Verts/ALE: Aubert, Bennahmias, Breyer, Buitenweg, Cohn-Bendit, Cramer, Evans Jill, Frassoni, Graefe zu Baringdorf, de Groen-Kouwenhoven, Harms, Hassi, Horáček, Hudghton, Isler Béguin, Kallenbach, Kusstatscher, Lagendijk, Lambert, Lichtenberger, Lucas, Özdemir, Onesta, Romeva i Rueda, Rühle, Schlyter, Schroedter, Smith, Staes, Trüpel, Turmes, Voggenhuber, Ždanoka

Onthoudingen: 13

ALDE: Matsakis

IND/DEM: Bonde, Coûteaux, Louis, de Villiers

NI: Allister, Baco, Claeys, Dillen, Le Pen Marine, Martinez, Schenardi

Verts/ALE: van Buitenen

2. Ontwerp van algemene begroting 2007 als gewijzigd

Amendement 322/2

Voor: 324

ALDE: Andria, Beaupuy, Budreikaitė, Cavada, Chatzimarkakis, Cocilovo, Cornillet, Costa, Davies, Deprez, De Sarnez, Drčar Murko, Duff, Ek, Fourtou, Geremek, Gibault, Griesbeck, Guardans Cambó, Hall, Harkin, Hennis-Plasschaert, in 't Veld, Jäätteenmäki, Jensen, Juknevičienė, Krahmer, Kułakowski, Laperrouze, Lax, Ludford, Lynne, Maaten, Manders, Matsakis, Mohácsi, Mulder, Newton Dunn, Onyszkiewicz, Oviir, Piskorski, Prodi, Resetarits, Ries, Riis-Jørgensen, Savi, Sbarbati, Schmidt Olle, Schuth, Staniszewska, Sterckx, Susta, Szent-Iványi, Takkula, Toia, Väyrynen, Van Hecke, Virrankoski, Wallis

GUE/NGL: Liotard, Svensson

IND/DEM: Belder, Blokland, Krupa, Sinnott, Tomczak, Železný

NI: Belohorská, Bobošíková, Chruszcz, Claeys, Dillen, Giertych, Gollnisch, Helmer, Lang, Le Pen Marine, Le Rachinel, Martinez, Mussolini, Schenardi, Wojciechowski Bernard Piotr

PPE-DE: Albertini, Andrikienė, Antoniozzi, Ashworth, Atkins, Audy, Ayuso, Bachelot-Narquin, Barsi-Pataky, Bauer, Beazley, Becsey, Belet, Berend, Böge, Bonsignore, Bowis, Bradbourn, Braghetto, Brejc, Brepoels, Březina, Bushill-Matthews, Busuttil, Buzek, Callanan, Casa, Casini, Caspary, Castiglione, Cederschiöld, Chichester, Chmielewski, Coelho, Daul, Dehaene, Demetriou, Descamps, Deß, Deva, De Veyrac, Díaz de Mera García Consuegra, Dombrovskis, Doorn, Dover, Doyle, Duchoň, Duka-Zólyomi, Ebner, Ehler, Elles, Evans Jonathan, Fajmon, Fatuzzo, Ferber, Fjellner, Florenz, Fontaine, Fraga Estévez, Freitas, Gahler, Gál, Gaľa, Galeote, García-Margallo y Marfil, Garriga Polledo, Gauzès, Gawronski, Gewalt, Glattfelder, Goepel, Gomolka, Graça Moura, Gräßle, de Grandes Pascual, Grossetête, Guellec, Gutiérrez-Cortines, Gyürk, Handzlik, Harbour, Heaton-Harris, Hennicot-Schoepges, Herranz García, Hieronymi, Higgins, Hökmark, Hoppenstedt, Hudacký, Hybášková, Ibrisagic, Itälä, Iturgaiz Angulo, Jackson, Jałowiecki, Járóka, Jeggle, Jordan Cizelj, Kaczmarek, Kamall, Karas, Kauppi, Kelam, Kirkhope, Klamt, Klaß, Klich, Koch, Konrad, Korhola, Kratsa-Tsagaropoulou, Kudrycka, Kušķis, Langen, Lauk, Lechner, Lehne, Lewandowski, Liese, Lulling, Maat, McMillan-Scott, Mann Thomas, Mantovani, Mathieu, Mato Adrover, Mauro, Mavrommatis, Mayer, Mayor Oreja, Méndez de Vigo, Mikolášik, Millán Mon, Mitchell, Musotto, Nassauer, van Nistelrooij, Novak, Olajos, Olbrycht, Oomen-Ruijten, Őry, Pack, Papastamkos, Parish, Pieper, Pīks, Pinheiro, Pirker, Pleštinská, Podestà, Pomés Ruiz, Posdorf, Posselt, Protasiewicz, Purvis, Queiró, Quisthoudt-Rowohl, Rack, Radwan, Reul, Roithová, Rudi Ubeda, Rübig, Saïfi, Samaras, Sartori, Schierhuber, Schnellhardt, Schöpflin, Schwab, Seeber, Seeberg, Siekierski, Silva Peneda, Škottová, Sommer, Sonik, Spautz, Šťastný, Stauner, Stevenson, Strejček, Stubb, Sturdy, Sudre, Surján, Szájer, Tajani, Tannock, Thyssen, Toubon, Trakatellis, Ulmer, Vakalis, Van Orden, Varela Suanzes-Carpegna, Varvitsiotis, Vatanen, Vidal-Quadras, Vlasák, Vlasto, Weber Manfred, Weisgerber, Wieland, Wijkman, von Wogau, Wortmann-Kool, Záborská, Zahradil, Zaleski, Zappalà, Zvěřina

PSE: Mann Erika

UEN: Angelilli, Aylward, Berlato, Bielan, Borghezio, Crowley, Czarnecki Marek Aleksander, Czarnecki Ryszard, Foltyn-Kubicka, Grabowski, Janowski, Kamiński, Kristovskis, Kuźmiuk, La Russa, Libicki, Masiel, Muscardini, Pęk, Piotrowski, Podkański, Rogalski, Roszkowski, Rutowicz, Ryan, Szymański, Wojciechowski Janusz, Zapałowski

Tegen: 226

ALDE: Morillon

GUE/NGL: Agnoletto, Aita, Brie, Catania, de Brún, Figueiredo, Flasarová, Guerreiro, Henin, Holm, Kaufmann, McDonald, Maštálka, Meijer, Meyer Pleite, Musacchio, Papadimoulis, Pflüger, Portas, Ransdorf, Remek, Seppänen, Triantaphyllides, Wagenknecht, Wurtz, Zimmer

IND/DEM: Batten, Clark, Coûteaux, Farage, Goudin, Lundgren, Nattrass, Whittaker, Wise

NI: Allister, Battilocchio, De Michelis, Mote

PPE-DE: Grosch

PSE: Arif, Ayala Sender, Badia I Cutchet, Batzeli, Berès, van den Berg, Berger, Berlinguer, Berman, Bösch, Bourzai, Bullmann, Busquin, Calabuig Rull, Capoulas Santos, Carlotti, Carnero González, Casaca, Cashman, Castex, Cercas, Chiesa, Christensen, Corbett, Corbey, Correia, Cottigny, De Keyser, De Rossa, Désir, De Vits, Díez González, Dobolyi, Douay, Dührkop Dührkop, Estrela, Ettl, Fazakas, Fernandes, Ferreira Anne, Ferreira Elisa, García Pérez, Gebhardt, Geringer de Oedenberg, Glante, Goebbels, Gomes, Grabowska, Grech, Groote, Guy-Quint, Hänsch, Hamon, Haug, Hazan, Hedh, Hedkvist Petersen, Herczog, Honeyball, Hughes, Hutchinson, Jöns, Jørgensen, Kindermann, Koterec, Kreissl-Dörfler, Kuhne, Lambrinidis, Le Foll, Leichtfried, Liberadzki, Lienemann, McAvan, McCarthy, Madeira, Maňka, Martin David, Martínez Martínez, Mastenbroek, Matsouka, Medina Ortega, Menéndez del Valle, Miguélez Ramos, Moreno Sánchez, Morgan, Moscovici, Muscat, Myller, Napoletano, Navarro, Obiols i Germà, Occhetto, Paasilinna, Pahor, Paleckis, Panzeri, Patrie, Peillon, Piecyk, Pinior, Pittella, Pleguezuelos Aguilar, Poignant, Prets, Rapkay, Reynaud, Riera Madurell, Rocard, Rosati, Rothe, Rouček, Roure, Sacconi, Sakalas, Saks, Salinas García, Sánchez Presedo, dos Santos, Savary, Schaldemose, Schapira, Scheele, Schulz, Segelström, Simpson, Siwiec, Skinner, Sornosa Martínez, Stihler, Stockmann, Swoboda, Tarabella, Tarand, Thomsen, Titley, Trautmann, Tzampazi, Van Lancker, Vaugrenard, Vergnaud, Vincenzi, Walter, Weber Henri, Weiler, Westlund, Wiersma, Willmott, Yañez-Barnuevo García, Zingaretti

UEN: Camre, Kuc

Verts/ALE: Aubert, Bennahmias, Breyer, Buitenweg, Cohn-Bendit, Cramer, Evans Jill, Frassoni, Graefe zu Baringdorf, de Groen-Kouwenhoven, Harms, Hassi, Horáček, Hudghton, Isler Béguin, Kallenbach, Kusstatscher, Lagendijk, Lambert, Lichtenberger, Lipietz, Lucas, Özdemir, Onesta, Romeva i Rueda, Rühle, Schlyter, Schroedter, Smith, Staes, Trüpel, Turmes, Voggenhuber, Ždanoka

Onthoudingen: 7

GUE/NGL: Pafilis

IND/DEM: Bonde, Louis, de Villiers

NI: Baco, Martin Hans-Peter

Verts/ALE: van Buitenen

3. Verslag Elles/Grech A6-0451/2006

Paragraaf 4

Voor: 516

ALDE: Andria, Attwooll, Beaupuy, Budreikaitė, Cavada, Cocilovo, Cornillet, Costa, Davies, Deprez, De Sarnez, Drčar Murko, Duff, Ek, Fourtou, Gibault, Griesbeck, Guardans Cambó, Hall, Harkin, Hennis-Plasschaert, in 't Veld, Jäätteenmäki, Jensen, Juknevičienė, Krahmer, Kułakowski, Laperrouze, Lax, Ludford, Lynne, Maaten, Manders, Matsakis, Mohácsi, Morillon, Mulder, Newton Dunn, Onyszkiewicz, Oviir, Piskorski, Polfer, Prodi, Resetarits, Ries, Riis-Jørgensen, Savi, Sbarbati, Schmidt Olle, Schuth, Staniszewska, Sterckx, Susta, Szent-Iványi, Takkula, Toia, Väyrynen, Van Hecke, Virrankoski, Wallis

GUE/NGL: Agnoletto, Aita, Brie, Catania, de Brún, Figueiredo, Flasarová, Guerreiro, Henin, Holm, Kaufmann, Liotard, McDonald, Maštálka, Meijer, Meyer Pleite, Musacchio, Papadimoulis, Pflüger, Portas, Ransdorf, Remek, Seppänen, Svensson, Triantaphyllides, Wagenknecht, Wurtz, Zimmer

IND/DEM: Krupa, Sinnott, Tomczak, Železný

NI: Battilocchio, Belohorská, Bobošíková, Chruszcz, De Michelis, Giertych, Helmer, Mussolini, Wojciechowski Bernard Piotr

PPE-DE: Albertini, Andrikienė, Antoniozzi, Ashworth, Atkins, Audy, Ayuso, Bachelot-Narquin, Barsi-Pataky, Bauer, Beazley, Becsey, Belet, Berend, Böge, Bonsignore, Bowis, Bradbourn, Braghetto, Brejc, Brepoels, Březina, Bushill-Matthews, Busuttil, Buzek, Callanan, Casa, Casini, Caspary, Castiglione, Cederschiöld, Chichester, Chmielewski, Coelho, Daul, De Blasio, Dehaene, Demetriou, Descamps, Deß, Deva, Dombrovskis, Dover, Doyle, Duchoň, Duka-Zólyomi, Ebner, Elles, Evans Jonathan, Fajmon, Fatuzzo, Ferber, Fjellner, Florenz, Fontaine, Fraga Estévez, Freitas, Gahler, Gál, Gaľa, Galeote, García-Margallo y Marfil, Garriga Polledo, Gauzès, Gawronski, Gewalt, Glattfelder, Goepel, Gomolka, Graça Moura, Gräßle, de Grandes Pascual, Grosch, Grossetête, Guellec, Gutiérrez-Cortines, Gyürk, Handzlik, Harbour, Heaton-Harris, Hennicot-Schoepges, Herranz García, Hieronymi, Higgins, Hökmark, Hoppenstedt, Hudacký, Hybášková, Ibrisagic, Itälä, Iturgaiz Angulo, Jackson, Jałowiecki, Járóka, Jarzembowski, Jeggle, Jordan Cizelj, Kaczmarek, Kamall, Karas, Kauppi, Kelam, Kirkhope, Klamt, Klaß, Klich, Koch, Konrad, Korhola, Kratsa-Tsagaropoulou, Kudrycka, Langen, Langendries, Lauk, Lechner, Lehne, Lewandowski, Liese, Lulling, Maat, McMillan-Scott, Mann Thomas, Mantovani, Mathieu, Mato Adrover, Mauro, Mavrommatis, Mayer, Mayor Oreja, Méndez de Vigo, Mikolášik, Millán Mon, Mitchell, Musotto, Nassauer, van Nistelrooij, Novak, Olajos, Olbrycht, Oomen-Ruijten, Őry, Pack, Panayotopoulos-Cassiotou, Papastamkos, Parish, Pieper, Pīks, Pinheiro, Pirker, Pleštinská, Podestà, Pomés Ruiz, Posdorf, Posselt, Protasiewicz, Purvis, Queiró, Rack, Radwan, Reul, Rudi Ubeda, Rübig, Saïfi, Salafranca Sánchez-Neyra, Samaras, Sartori, Schierhuber, Schnellhardt, Schöpflin, Schwab, Seeber, Siekierski, Silva Peneda, Škottová, Sommer, Sonik, Spautz, Šťastný, Stauner, Stevenson, Strejček, Stubb, Sturdy, Sudre, Surján, Szájer, Tajani, Tannock, Thyssen, Toubon, Trakatellis, Ulmer, Vakalis, Van Orden, Varela Suanzes-Carpegna, Varvitsiotis, Vatanen, Vidal-Quadras, Vlasák, Vlasto, Weber Manfred, Weisgerber, Wijkman, von Wogau, Wortmann-Kool, Záborská, Zahradil, Zaleski, Zappalà

PSE: Arif, Ayala Sender, Badia I Cutchet, Batzeli, Berès, van den Berg, Berger, Berlinguer, Berman, Bösch, Bourzai, Bullmann, Busquin, Calabuig Rull, Capoulas Santos, Carlotti, Carnero González, Casaca, Cashman, Castex, Cercas, Chiesa, Christensen, Corbett, Corbey, Correia, Cottigny, De Rossa, Désir, De Vits, Díez González, Dobolyi, Douay, Dührkop Dührkop, Estrela, Ettl, Fazakas, Fernandes, Ferreira Anne, Ferreira Elisa, García Pérez, Gebhardt, Geringer de Oedenberg, Glante, Goebbels, Gomes, Grabowska, Grech, Groote, Guy-Quint, Hänsch, Hamon, Haug, Hazan, Hedh, Hedkvist Petersen, Herczog, Honeyball, Hughes, Hutchinson, Jöns, Jørgensen, Kindermann, Koterec, Kreissl-Dörfler, Kuhne, Lambrinidis, Le Foll, Leichtfried, Liberadzki, Lienemann, McAvan, McCarthy, Madeira, Maňka, Mann Erika, Martin David, Martínez Martínez, Mastenbroek, Matsouka, Medina Ortega, Menéndez del Valle, Miguélez Ramos, Moreno Sánchez, Morgan, Moscovici, Muscat, Myller, Napoletano, Navarro, Obiols i Germà, Paasilinna, Pahor, Paleckis, Panzeri, Patrie, Peillon, Piecyk, Pinior, Pittella, Pleguezuelos Aguilar, Poignant, Prets, Rapkay, Reynaud, Riera Madurell, Rocard, Rosati, Rothe, Rouček, Roure, Sacconi, Sakalas, Saks, Salinas García, Sánchez Presedo, Savary, Schaldemose, Schapira, Scheele, Schulz, Segelström, Simpson, Siwiec, Sornosa Martínez, Stihler, Stockmann, Swoboda, Szejna, Tarabella, Tarand, Thomsen, Titley, Trautmann, Tzampazi, Vaugrenard, Vergnaud, Vincenzi, Walter, Weber Henri, Weiler, Westlund, Wiersma, Willmott, Yañez-Barnuevo García, Zingaretti

UEN: Angelilli, Aylward, Berlato, Borghezio, Crowley, Czarnecki Marek Aleksander, Czarnecki Ryszard, Foltyn-Kubicka, Grabowski, Janowski, Kamiński, Kristovskis, Kuc, Kuźmiuk, La Russa, Libicki, Masiel, Muscardini, Ó Neachtain, Pęk, Piotrowski, Podkański, Rogalski, Roszkowski, Rutowicz, Ryan, Szymański, Wojciechowski Janusz, Zapałowski

Verts/ALE: Aubert, Breyer, Buitenweg, Cohn-Bendit, Cramer, Evans Jill, Frassoni, Graefe zu Baringdorf, de Groen-Kouwenhoven, Harms, Hassi, Horáček, Hudghton, Isler Béguin, Kallenbach, Lagendijk, Lambert, Lichtenberger, Lipietz, Lucas, Özdemir, Onesta, Romeva i Rueda, Rühle, Schroedter, Smith, Staes, Trüpel, Turmes, Voggenhuber, Ždanoka

Tegen: 19

IND/DEM: Belder, Blokland, Bonde, Coûteaux, Goudin, Lundgren

NI: Claeys, Dillen, Gollnisch, Lang, Le Pen Marine, Le Rachinel, Martin Hans-Peter, Martinez, Mote, Schenardi

PPE-DE: Zvěřina

PSE: Occhetto

UEN: Bielan

Onthoudingen: 13

GUE/NGL: Pafilis

IND/DEM: Batten, Clark, Farage, Louis, Nattrass, de Villiers, Whittaker, Wise

NI: Allister, Baco

Verts/ALE: van Buitenen, Schlyter

Rectificaties stemgedrag

Voor

Rainer Wieland

4. Verslag Elles/Grech A6-0451/2006

Paragraaf 13/2

Voor: 318

ALDE: Andrejevs, Andria, Attwooll, Beaupuy, Budreikaitė, Carlshamre, Cavada, Chatzimarkakis, Cocilovo, Cornillet, Costa, Davies, Deprez, De Sarnez, Drčar Murko, Duff, Ek, Fourtou, Geremek, Gibault, Griesbeck, Guardans Cambó, Hall, Harkin, Hennis-Plasschaert, in 't Veld, Jäätteenmäki, Jensen, Juknevičienė, Krahmer, Kułakowski, Laperrouze, Lax, Ludford, Lynne, Maaten, Manders, Matsakis, Mohácsi, Morillon, Mulder, Newton Dunn, Onyszkiewicz, Oviir, Piskorski, Polfer, Prodi, Resetarits, Ries, Riis-Jørgensen, Savi, Sbarbati, Schmidt Olle, Staniszewska, Sterckx, Susta, Szent-Iványi, Takkula, Toia, Väyrynen, Van Hecke, Virrankoski, Wallis

IND/DEM: Belder, Blokland, Krupa, Lundgren, Tomczak, Železný

NI: Allister, Bobošíková, Chruszcz, Giertych, Helmer, Mussolini, Wojciechowski Bernard Piotr

PPE-DE: Albertini, Andrikienė, Antoniozzi, Ashworth, Atkins, Audy, Ayuso, Bachelot-Narquin, Barsi-Pataky, Bauer, Beazley, Becsey, Belet, Berend, Böge, Bonsignore, Bowis, Bradbourn, Braghetto, Brejc, Brepoels, Březina, Bushill-Matthews, Busuttil, Buzek, Callanan, Casa, Casini, Caspary, Castiglione, Cederschiöld, Chichester, Chmielewski, Coelho, Daul, De Blasio, Dehaene, Demetriou, Descamps, Deß, Deva, De Veyrac, Díaz de Mera García Consuegra, Dombrovskis, Doorn, Dover, Doyle, Duchoň, Duka-Zólyomi, Ebner, Ehler, Elles, Evans Jonathan, Fajmon, Fatuzzo, Ferber, Fjellner, Florenz, Fontaine, Fraga Estévez, Freitas, Gahler, Gál, Gaľa, Galeote, García-Margallo y Marfil, Garriga Polledo, Gauzès, Gawronski, Gewalt, Glattfelder, Goepel, Gomolka, Graça Moura, Gräßle, de Grandes Pascual, Grosch, Grossetête, Guellec, Gutiérrez-Cortines, Gyürk, Handzlik, Harbour, Heaton-Harris, Hennicot-Schoepges, Herranz García, Hieronymi, Higgins, Hökmark, Hoppenstedt, Hudacký, Hybášková, Ibrisagic, Itälä, Iturgaiz Angulo, Jackson, Jałowiecki, Járóka, Jarzembowski, Jeggle, Jordan Cizelj, Kaczmarek, Kamall, Karas, Kauppi, Kelam, Kirkhope, Klamt, Klaß, Klich, Koch, Konrad, Korhola, Kratsa-Tsagaropoulou, Kudrycka, Langen, Langendries, Lauk, Lechner, Lehne, Lewandowski, Liese, Lulling, Maat, McMillan-Scott, Mann Thomas, Mantovani, Mathieu, Mato Adrover, Mauro, Mavrommatis, Mayer, Mayor Oreja, Méndez de Vigo, Mikolášik, Mitchell, Musotto, Nassauer, van Nistelrooij, Novak, Olajos, Olbrycht, Oomen-Ruijten, Őry, Pack, Panayotopoulos-Cassiotou, Papastamkos, Parish, Pieper, Pīks, Pinheiro, Pirker, Pleštinská, Podestà, Pomés Ruiz, Posdorf, Posselt, Protasiewicz, Purvis, Queiró, Rack, Radwan, Reul, Roithová, Rudi Ubeda, Rübig, Saïfi, Salafranca Sánchez-Neyra, Samaras, Sartori, Schierhuber, Schnellhardt, Schöpflin, Schwab, Seeber, Seeberg, Siekierski, Silva Peneda, Škottová, Sommer, Sonik, Spautz, Šťastný, Stauner, Stevenson, Strejček, Stubb, Sturdy, Sudre, Surján, Szájer, Tajani, Tannock, Thyssen, Toubon, Trakatellis, Ulmer, Vakalis, Van Orden, Varela Suanzes-Carpegna, Varvitsiotis, Vatanen, Vidal-Quadras, Vlasák, Vlasto, Weber Manfred, Weisgerber, Wieland, Wijkman, von Wogau, Wortmann-Kool, Záborská, Zahradil, Zaleski, Zappalà, Zvěřina

UEN: Angelilli, Berlato, Bielan, Borghezio, Camre, Crowley, Czarnecki Marek Aleksander, Czarnecki Ryszard, Foltyn-Kubicka, Grabowski, Janowski, Kamiński, Kristovskis, Kuźmiuk, Masiel, Muscardini, Ó Neachtain, Pęk, Piotrowski, Podkański, Rogalski, Roszkowski, Rutowicz, Ryan, Wojciechowski Janusz, Zapałowski

Tegen: 236

GUE/NGL: Agnoletto, Aita, Brie, Catania, de Brún, Figueiredo, Flasarová, Guerreiro, Henin, Holm, Kaufmann, Liotard, McDonald, Maštálka, Meijer, Meyer Pleite, Musacchio, Pafilis, Papadimoulis, Pflüger, Portas, Ransdorf, Remek, Seppänen, Svensson, Triantaphyllides, Wagenknecht, Wurtz, Zimmer

IND/DEM: Batten, Clark, Coûteaux, Farage, Goudin, Louis, Nattrass, Sinnott, de Villiers, Whittaker, Wise

NI: Battilocchio, Belohorská, Claeys, De Michelis, Dillen, Gollnisch, Lang, Le Pen Marine, Le Rachinel, Martin Hans-Peter, Schenardi

PSE: Arif, Ayala Sender, Badia I Cutchet, van den Berg, Berger, Berlinguer, Berman, Bösch, Bourzai, Bullmann, Busquin, Calabuig Rull, Capoulas Santos, Carlotti, Carnero González, Casaca, Cashman, Castex, Cercas, Chiesa, Christensen, Corbett, Corbey, Correia, Cottigny, De Keyser, De Rossa, Désir, De Vits, Díez González, Dobolyi, Douay, Dührkop Dührkop, Estrela, Ettl, Fazakas, Fernandes, Ferreira Anne, Ferreira Elisa, García Pérez, Gebhardt, Geringer de Oedenberg, Glante, Goebbels, Gomes, Grabowska, Grech, Groote, Gurmai, Guy-Quint, Hänsch, Hamon, Haug, Hazan, Hedh, Hedkvist Petersen, Herczog, Honeyball, Hughes, Hutchinson, Jöns, Jørgensen, Kindermann, Koterec, Kreissl-Dörfler, Kuhne, Lambrinidis, Le Foll, Leichtfried, Liberadzki, Lienemann, McAvan, McCarthy, Madeira, Maňka, Mann Erika, Martin David, Martínez Martínez, Mastenbroek, Matsouka, Medina Ortega, Menéndez del Valle, Miguélez Ramos, Moreno Sánchez, Morgan, Moscovici, Muscat, Myller, Napoletano, Navarro, Obiols i Germà, Occhetto, Paasilinna, Pahor, Paleckis, Panzeri, Patrie, Peillon, Piecyk, Pinior, Pittella, Pleguezuelos Aguilar, Poignant, Prets, Rapkay, Reynaud, Riera Madurell, Rocard, Rosati, Rothe, Rouček, Roure, Sacconi, Sakalas, Saks, Salinas García, Sánchez Presedo, dos Santos, Savary, Schaldemose, Schapira, Scheele, Schulz, Segelström, Simpson, Siwiec, Skinner, Sornosa Martínez, Stihler, Stockmann, Swoboda, Szejna, Tarabella, Tarand, Thomsen, Titley, Trautmann, Tzampazi, Van Lancker, Vaugrenard, Vergnaud, Vincenzi, Walter, Weber Henri, Weiler, Westlund, Wiersma, Willmott, Yañez-Barnuevo García, Zingaretti

UEN: Kuc

Verts/ALE: Aubert, Bennahmias, Breyer, Buitenweg, Cohn-Bendit, Cramer, Evans Jill, Frassoni, Graefe zu Baringdorf, de Groen-Kouwenhoven, Harms, Hassi, Horáček, Hudghton, Isler Béguin, Kallenbach, Kusstatscher, Lagendijk, Lambert, Lichtenberger, Lipietz, Lucas, Özdemir, Onesta, Romeva i Rueda, Rühle, Schlyter, Schroedter, Smith, Staes, Trüpel, Turmes, Voggenhuber, Ždanoka

Onthoudingen: 6

IND/DEM: Bonde

NI: Baco, Martinez, Mote

UEN: Libicki

Verts/ALE: van Buitenen

Rectificaties stemgedrag

Voor

Rainer Wieland

5. Verslag Elles/Grech A6-0451/2006

Paragraaf 16/1

Voor: 332

ALDE: Andrejevs, Andria, Attwooll, Beaupuy, Budreikaitė, Carlshamre, Cavada, Chatzimarkakis, Cocilovo, Cornillet, Costa, Davies, Deprez, De Sarnez, Drčar Murko, Duff, Ek, Fourtou, Geremek, Gibault, Griesbeck, Guardans Cambó, Hall, Harkin, Hennis-Plasschaert, in 't Veld, Jäätteenmäki, Jensen, Juknevičienė, Krahmer, Kułakowski, Laperrouze, Lax, Ludford, Lynne, Maaten, Manders, Matsakis, Mohácsi, Morillon, Mulder, Newton Dunn, Onyszkiewicz, Oviir, Piskorski, Polfer, Prodi, Resetarits, Ries, Riis-Jørgensen, Savi, Sbarbati, Schmidt Olle, Staniszewska, Sterckx, Susta, Szent-Iványi, Takkula, Toia, Väyrynen, Van Hecke, Virrankoski, Wallis

GUE/NGL: Holm, Liotard, Meijer, Svensson

IND/DEM: Belder, Blokland, Bonde, Coûteaux, Goudin, Krupa, Louis, Lundgren, Sinnott, Tomczak, de Villiers, Železný

NI: Allister, Bobošíková, Chruszcz, Giertych, Helmer, Martin Hans-Peter, Mussolini, Wojciechowski Bernard Piotr

PPE-DE: Albertini, Andrikienė, Antoniozzi, Ashworth, Atkins, Audy, Ayuso, Bachelot-Narquin, Barsi-Pataky, Bauer, Beazley, Becsey, Belet, Berend, Böge, Bonsignore, Bowis, Bradbourn, Braghetto, Brejc, Brepoels, Březina, Bushill-Matthews, Busuttil, Buzek, Callanan, Casa, Casini, Caspary, Castiglione, Cederschiöld, Chichester, Chmielewski, Coelho, Daul, De Blasio, Dehaene, Demetriou, Descamps, Deß, Deva, De Veyrac, Díaz de Mera García Consuegra, Dombrovskis, Doorn, Dover, Doyle, Duchoň, Duka-Zólyomi, Ebner, Ehler, Elles, Evans Jonathan, Fajmon, Fatuzzo, Ferber, Fjellner, Florenz, Fontaine, Fraga Estévez, Freitas, Gahler, Gál, Gaľa, Galeote, García-Margallo y Marfil, Garriga Polledo, Gauzès, Gawronski, Gewalt, Glattfelder, Goepel, Gomolka, Graça Moura, Gräßle, de Grandes Pascual, Grosch, Grossetête, Guellec, Gyürk, Handzlik, Harbour, Heaton-Harris, Hennicot-Schoepges, Herranz García, Hieronymi, Higgins, Hökmark, Hoppenstedt, Hudacký, Hybášková, Ibrisagic, Itälä, Iturgaiz Angulo, Jackson, Jałowiecki, Járóka, Jarzembowski, Jeggle, Jordan Cizelj, Kaczmarek, Kamall, Karas, Kauppi, Kelam, Kirkhope, Klamt, Klaß, Klich, Koch, Konrad, Korhola, Kratsa-Tsagaropoulou, Kudrycka, Langen, Langendries, Lauk, Lechner, Lehne, Lewandowski, Liese, Lulling, Maat, McMillan-Scott, Mann Thomas, Mantovani, Mathieu, Mato Adrover, Mauro, Mavrommatis, Mayer, Mayor Oreja, Méndez de Vigo, Mikolášik, Millán Mon, Mitchell, Musotto, Nassauer, van Nistelrooij, Novak, Olajos, Olbrycht, Oomen-Ruijten, Őry, Pack, Panayotopoulos-Cassiotou, Papastamkos, Parish, Pieper, Pīks, Pinheiro, Pirker, Pleštinská, Podestà, Pomés Ruiz, Posdorf, Posselt, Protasiewicz, Purvis, Queiró, Rack, Radwan, Reul, Roithová, Rudi Ubeda, Rübig, Saïfi, Salafranca Sánchez-Neyra, Samaras, Sartori, Schierhuber, Schnellhardt, Schöpflin, Schwab, Seeber, Seeberg, Siekierski, Silva Peneda, Škottová, Sommer, Sonik, Spautz, Šťastný, Stauner, Stevenson, Strejček, Stubb, Sturdy, Sudre, Surján, Szájer, Tajani, Tannock, Thyssen, Toubon, Trakatellis, Ulmer, Vakalis, Van Orden, Varela Suanzes-Carpegna, Varvitsiotis, Vatanen, Vidal-Quadras, Vlasák, Vlasto, Weber Manfred, Weisgerber, Wieland, Wijkman, von Wogau, Wortmann-Kool, Záborská, Zahradil, Zaleski, Zappalà, Zvěřina

PSE: Mastenbroek

UEN: Angelilli, Berlato, Bielan, Borghezio, Crowley, Czarnecki Marek Aleksander, Czarnecki Ryszard, Foltyn-Kubicka, Grabowski, Janowski, Kamiński, Kristovskis, Kuźmiuk, La Russa, Libicki, Masiel, Muscardini, Ó Neachtain, Pęk, Piotrowski, Podkański, Rogalski, Roszkowski, Rutowicz, Ryan, Szymański, Wojciechowski Janusz, Zapałowski

Tegen: 227

GUE/NGL: Agnoletto, Aita, Brie, Catania, de Brún, Figueiredo, Flasarová, Guerreiro, Henin, Kaufmann, McDonald, Maštálka, Meyer Pleite, Musacchio, Pafilis, Papadimoulis, Pflüger, Portas, Ransdorf, Remek, Seppänen, Triantaphyllides, Wagenknecht, Wurtz, Zimmer

IND/DEM: Batten, Clark, Farage, Nattrass, Whittaker, Wise

NI: Battilocchio, Claeys, De Michelis, Dillen, Gollnisch, Lang, Le Pen Marine, Le Rachinel, Martinez, Schenardi

PSE: Arif, Ayala Sender, Badia I Cutchet, Batzeli, Berès, van den Berg, Berger, Berlinguer, Berman, Bösch, Bourzai, Bullmann, Busquin, Calabuig Rull, Capoulas Santos, Carlotti, Carnero González, Casaca, Cashman, Castex, Cercas, Chiesa, Christensen, Corbett, Corbey, Correia, Cottigny, De Keyser, De Rossa, Désir, De Vits, Díez González, Dobolyi, Douay, Dührkop Dührkop, Estrela, Ettl, Fazakas, Fernandes, Ferreira Anne, Ferreira Elisa, García Pérez, Gebhardt, Geringer de Oedenberg, Glante, Goebbels, Gomes, Grabowska, Grech, Groote, Gurmai, Guy-Quint, Hänsch, Hamon, Haug, Hazan, Hedh, Hedkvist Petersen, Herczog, Honeyball, Hughes, Hutchinson, Jöns, Jørgensen, Kindermann, Koterec, Kreissl-Dörfler, Kuhne, Lambrinidis, Le Foll, Leichtfried, Liberadzki, Lienemann, McAvan, McCarthy, Madeira, Maňka, Mann Erika, Martin David, Martínez Martínez, Matsouka, Medina Ortega, Menéndez del Valle, Miguélez Ramos, Moreno Sánchez, Morgan, Moscovici, Muscat, Myller, Napoletano, Navarro, Obiols i Germà, Occhetto, Paasilinna, Pahor, Paleckis, Panzeri, Patrie, Peillon, Piecyk, Pinior, Pittella, Pleguezuelos Aguilar, Poignant, Prets, Rapkay, Reynaud, Riera Madurell, Rocard, Rosati, Rothe, Rouček, Roure, Sacconi, Sakalas, Saks, Salinas García, Sánchez Presedo, dos Santos, Savary, Schaldemose, Schapira, Scheele, Schulz, Segelström, Simpson, Siwiec, Skinner, Sornosa Martínez, Stihler, Stockmann, Swoboda, Szejna, Tarabella, Tarand, Thomsen, Titley, Trautmann, Tzampazi, Van Lancker, Vaugrenard, Vergnaud, Vincenzi, Walter, Weber Henri, Weiler, Westlund, Wiersma, Willmott, Yañez-Barnuevo García, Zingaretti

UEN: Kuc

Verts/ALE: Aubert, Bennahmias, Breyer, Buitenweg, Cohn-Bendit, Cramer, Evans Jill, Frassoni, Graefe zu Baringdorf, de Groen-Kouwenhoven, Harms, Hassi, Horáček, Hudghton, Isler Béguin, Kallenbach, Kusstatscher, Lagendijk, Lambert, Lichtenberger, Lipietz, Lucas, Özdemir, Onesta, Romeva i Rueda, Rühle, Schlyter, Schroedter, Smith, Staes, Trüpel, Turmes, Voggenhuber, Ždanoka

Onthoudingen: 5

NI: Baco, Belohorská, Mote

UEN: Camre

Verts/ALE: van Buitenen

6. Verslag Elles/Grech A6-0451/2006

Paragraaf 16/2

Voor: 382

ALDE: Andrejevs, Andria, Attwooll, Beaupuy, Budreikaitė, Carlshamre, Cavada, Chatzimarkakis, Cocilovo, Cornillet, Costa, Davies, Deprez, De Sarnez, Drčar Murko, Duff, Ek, Fourtou, Geremek, Gibault, Griesbeck, Guardans Cambó, Hall, Harkin, Hennis-Plasschaert, in 't Veld, Jäätteenmäki, Jensen, Juknevičienė, Krahmer, Kułakowski, Laperrouze, Lax, Ludford, Lynne, Maaten, Manders, Matsakis, Mohácsi, Morillon, Mulder, Newton Dunn, Onyszkiewicz, Oviir, Piskorski, Polfer, Prodi, Resetarits, Ries, Riis-Jørgensen, Savi, Sbarbati, Schmidt Olle, Staniszewska, Sterckx, Susta, Szent-Iványi, Takkula, Toia, Väyrynen, Van Hecke, Virrankoski, Wallis

GUE/NGL: Agnoletto, Aita, Brie, Catania, de Brún, Figueiredo, Flasarová, Guerreiro, Henin, Holm, Kaufmann, Liotard, McDonald, Meijer, Musacchio, Papadimoulis, Pflüger, Portas, Ransdorf, Remek, Seppänen, Svensson, Triantaphyllides, Wagenknecht, Wurtz, Zimmer

IND/DEM: Belder, Blokland, Coûteaux, Krupa, Louis, Sinnott, Tomczak, de Villiers, Železný

NI: Allister, Bobošíková, Chruszcz, Giertych, Gollnisch, Helmer, Lang, Le Pen Marine, Le Rachinel, Martin Hans-Peter, Martinez, Mussolini, Schenardi, Wojciechowski Bernard Piotr

PPE-DE: Albertini, Andrikienė, Antoniozzi, Ashworth, Atkins, Audy, Ayuso, Bachelot-Narquin, Barsi-Pataky, Bauer, Beazley, Becsey, Belet, Berend, Böge, Bowis, Bradbourn, Braghetto, Brejc, Brepoels, Březina, Bushill-Matthews, Busuttil, Buzek, Callanan, Casa, Casini, Caspary, Castiglione, Cederschiöld, Chichester, Chmielewski, Coelho, Daul, De Blasio, Dehaene, Demetriou, Descamps, Deß, Deva, De Veyrac, Díaz de Mera García Consuegra, Dombrovskis, Doorn, Dover, Doyle, Duchoň, Duka-Zólyomi, Ebner, Ehler, Elles, Evans Jonathan, Fajmon, Fatuzzo, Ferber, Fjellner, Florenz, Fontaine, Fraga Estévez, Freitas, Gahler, Gál, Gaľa, Galeote, García-Margallo y Marfil, Garriga Polledo, Gauzès, Gawronski, Gewalt, Glattfelder, Goepel, Gomolka, Graça Moura, Gräßle, de Grandes Pascual, Grosch, Grossetête, Guellec, Gutiérrez-Cortines, Gyürk, Handzlik, Harbour, Heaton-Harris, Hennicot-Schoepges, Herranz García, Hieronymi, Higgins, Hökmark, Hoppenstedt, Hudacký, Hybášková, Ibrisagic, Itälä, Iturgaiz Angulo, Jackson, Jałowiecki, Járóka, Jarzembowski, Jeggle, Jordan Cizelj, Kaczmarek, Kamall, Karas, Kauppi, Kelam, Kirkhope, Klamt, Klaß, Klich, Koch, Konrad, Korhola, Kratsa-Tsagaropoulou, Kudrycka, Langen, Langendries, Lauk, Lechner, Lehne, Lewandowski, Liese, Lulling, Maat, McMillan-Scott, Mann Thomas, Mantovani, Mathieu, Mato Adrover, Mauro, Mavrommatis, Mayer, Méndez de Vigo, Mikolášik, Mitchell, Musotto, Nassauer, van Nistelrooij, Novak, Olajos, Olbrycht, Oomen-Ruijten, Őry, Pack, Panayotopoulos-Cassiotou, Papastamkos, Parish, Pīks, Pinheiro, Pirker, Pleštinská, Podestà, Posdorf, Posselt, Protasiewicz, Purvis, Queiró, Rack, Radwan, Reul, Roithová, Rudi Ubeda, Rübig, Saïfi, Salafranca Sánchez-Neyra, Samaras, Sartori, Schierhuber, Schnellhardt, Schöpflin, Schwab, Seeber, Seeberg, Siekierski, Silva Peneda, Škottová, Sommer, Sonik, Spautz, Šťastný, Stauner, Stevenson, Strejček, Stubb, Sturdy, Sudre, Surján, Szájer, Tannock, Thyssen, Toubon, Trakatellis, Ulmer, Vakalis, Van Orden, Varela Suanzes-Carpegna, Varvitsiotis, Vidal-Quadras, Vlasák, Vlasto, Weber Manfred, Weisgerber, Wieland, Wijkman, von Wogau, Wortmann-Kool, Záborská, Zahradil, Zaleski, Zappalà, Zvěřina

UEN: Angelilli, Berlato, Bielan, Borghezio, Crowley, Czarnecki Marek Aleksander, Foltyn-Kubicka, Grabowski, Janowski, Kamiński, Kristovskis, Kuźmiuk, La Russa, Libicki, Masiel, Muscardini, Ó Neachtain, Pęk, Piotrowski, Podkański, Rogalski, Roszkowski, Rutowicz, Ryan, Szymański, Wojciechowski Janusz, Zapałowski

Verts/ALE: Aubert, Bennahmias, Breyer, Buitenweg, Cohn-Bendit, Cramer, Evans Jill, Frassoni, Graefe zu Baringdorf, de Groen-Kouwenhoven, Harms, Hassi, Horáček, Hudghton, Isler Béguin, Kallenbach, Kusstatscher, Lagendijk, Lambert, Lichtenberger, Lipietz, Lucas, Özdemir, Onesta, Romeva i Rueda, Rühle, Schlyter, Schroedter, Smith, Staes, Trüpel, Voggenhuber, Ždanoka

Tegen: 165

GUE/NGL: Pafilis

IND/DEM: Batten, Bonde, Clark, Farage, Goudin, Lundgren, Nattrass, Whittaker, Wise

NI: Battilocchio, Claeys, De Michelis, Dillen

PSE: Arif, Ayala Sender, Badia I Cutchet, Batzeli, van den Berg, Berger, Berlinguer, Berman, Bösch, Bourzai, Bullmann, Calabuig Rull, Capoulas Santos, Carlotti, Carnero González, Casaca, Cashman, Castex, Cercas, Chiesa, Christensen, Corbett, Corbey, Correia, Cottigny, De Keyser, De Rossa, Désir, De Vits, Díez González, Dobolyi, Douay, Dührkop Dührkop, Estrela, Ettl, Fernandes, Ferreira Anne, Ferreira Elisa, García Pérez, Gebhardt, Geringer de Oedenberg, Glante, Goebbels, Gomes, Grabowska, Grech, Groote, Gurmai, Guy-Quint, Hänsch, Hamon, Haug, Hazan, Hedh, Hedkvist Petersen, Herczog, Honeyball, Hughes, Hutchinson, Jöns, Jørgensen, Kindermann, Koterec, Kreissl-Dörfler, Kuhne, Lambrinidis, Le Foll, Leichtfried, Liberadzki, Lienemann, McAvan, McCarthy, Madeira, Maňka, Mann Erika, Martin David, Martínez Martínez, Mastenbroek, Matsouka, Medina Ortega, Menéndez del Valle, Miguélez Ramos, Moreno Sánchez, Morgan, Moscovici, Muscat, Myller, Napoletano, Navarro, Obiols i Germà, Occhetto, Paasilinna, Pahor, Paleckis, Panzeri, Patrie, Peillon, Piecyk, Pinior, Pittella, Pleguezuelos Aguilar, Poignant, Prets, Rapkay, Reynaud, Riera Madurell, Rocard, Rosati, Rothe, Rouček, Roure, Sacconi, Sakalas, Saks, Salinas García, Sánchez Presedo, dos Santos, Savary, Schaldemose, Schapira, Scheele, Schulz, Segelström, Simpson, Siwiec, Skinner, Sornosa Martínez, Stihler, Stockmann, Swoboda, Szejna, Tarabella, Tarand, Thomsen, Titley, Trautmann, Tzampazi, Van Lancker, Vaugrenard, Vergnaud, Vincenzi, Walter, Weber Henri, Weiler, Westlund, Wiersma, Willmott, Yañez-Barnuevo García, Zingaretti

UEN: Camre, Kuc

Onthoudingen: 4

NI: Baco, Belohorská, Mote

Verts/ALE: van Buitenen

7. Verslag Elles/Grech A6-0451/2006

Amendement 1

Voor: 89

GUE/NGL: Agnoletto, Aita, Brie, Catania, Figueiredo, Flasarová, Guerreiro, Henin, Holm, Liotard, Maštálka, Meijer, Meyer Pleite, Musacchio, Pafilis, Papadimoulis, Pflüger, Portas, Ransdorf, Seppänen, Svensson, Triantaphyllides, Wagenknecht, Wurtz, Zimmer

IND/DEM: Bonde, Goudin, Krupa, Lundgren, Sinnott, Tomczak, Železný

NI: Bobošíková, Chruszcz, Giertych, Wojciechowski Bernard Piotr

PPE-DE: Andrikienė, Casini, Duchoň, Fajmon, de Grandes Pascual, Hybášková, Mauro, Millán Mon, Salafranca Sánchez-Neyra, Škottová, Strejček, Vlasák, Wijkman, Zahradil, Zvěřina

PSE: Batzeli, van den Berg, Berman, Capoulas Santos, Corbey, Ferreira Elisa, Hedh, Hedkvist Petersen, Lambrinidis, Mastenbroek, Matsouka, Napoletano, Segelström, Swoboda, Westlund

UEN: Bielan, Czarnecki Marek Aleksander, Czarnecki Ryszard, Foltyn-Kubicka, Grabowski, Janowski, Kamiński, Kristovskis, Kuźmiuk, Libicki, Masiel, Pęk, Piotrowski, Podkański, Rogalski, Roszkowski, Rutowicz, Szymański, Wojciechowski Janusz, Zapałowski

Verts/ALE: Hassi, Schlyter, Trüpel

Tegen: 453

ALDE: Andrejevs, Andria, Attwooll, Beaupuy, Budreikaitė, Carlshamre, Cavada, Chatzimarkakis, Cocilovo, Cornillet, Costa, Davies, Deprez, De Sarnez, Drčar Murko, Duff, Ek, Fourtou, Geremek, Gibault, Griesbeck, Guardans Cambó, Hall, Harkin, Hennis-Plasschaert, in 't Veld, Jäätteenmäki, Jensen, Juknevičienė, Krahmer, Kułakowski, Laperrouze, Lax, Ludford, Lynne, Maaten, Manders, Matsakis, Mohácsi, Morillon, Mulder, Newton Dunn, Onyszkiewicz, Oviir, Piskorski, Polfer, Prodi, Resetarits, Ries, Riis-Jørgensen, Savi, Sbarbati, Staniszewska, Sterckx, Susta, Szent-Iványi, Takkula, Toia, Väyrynen, Van Hecke, Virrankoski, Wallis

IND/DEM: Belder, Blokland

NI: Allister, Battilocchio, Claeys, De Michelis, Dillen, Gollnisch, Helmer, Lang, Le Pen Marine, Le Rachinel, Martinez, Mote, Mussolini, Schenardi

PPE-DE: Albertini, Antoniozzi, Ashworth, Atkins, Audy, Ayuso, Bachelot-Narquin, Barsi-Pataky, Bauer, Beazley, Becsey, Belet, Berend, Böge, Bonsignore, Bowis, Bradbourn, Braghetto, Brejc, Brepoels, Březina, Bushill-Matthews, Busuttil, Buzek, Callanan, Casa, Caspary, Castiglione, Cederschiöld, Chichester, Chmielewski, Coelho, Daul, De Blasio, Dehaene, Demetriou, Descamps, Deß, Deva, De Veyrac, Díaz de Mera García Consuegra, Dombrovskis, Doorn, Dover, Doyle, Duka-Zólyomi, Ebner, Evans Jonathan, Fatuzzo, Ferber, Fjellner, Florenz, Fontaine, Fraga Estévez, Freitas, Gahler, Gál, Gaľa, Galeote, García-Margallo y Marfil, Garriga Polledo, Gauzès, Gawronski, Gewalt, Glattfelder, Goepel, Gomolka, Graça Moura, Gräßle, Grosch, Grossetête, Guellec, Gutiérrez-Cortines, Gyürk, Handzlik, Harbour, Heaton-Harris, Hennicot-Schoepges, Herranz García, Hieronymi, Higgins, Hökmark, Hoppenstedt, Hudacký, Ibrisagic, Itälä, Iturgaiz Angulo, Jackson, Jałowiecki, Járóka, Jarzembowski, Jeggle, Jordan Cizelj, Kaczmarek, Kamall, Karas, Kauppi, Kelam, Kirkhope, Klamt, Klaß, Klich, Koch, Konrad, Korhola, Kratsa-Tsagaropoulou, Kudrycka, Langen, Langendries, Lauk, Lechner, Lehne, Lewandowski, Liese, Lulling, Maat, McMillan-Scott, Mann Thomas, Mantovani, Mathieu, Mato Adrover, Mavrommatis, Mayer, Mayor Oreja, Méndez de Vigo, Mikolášik, Mitchell, Musotto, Nassauer, van Nistelrooij, Novak, Olajos, Olbrycht, Oomen-Ruijten, Őry, Pack, Panayotopoulos-Cassiotou, Papastamkos, Parish, Pieper, Pīks, Pinheiro, Pirker, Pleštinská, Podestà, Pomés Ruiz, Posdorf, Posselt, Protasiewicz, Purvis, Queiró, Quisthoudt-Rowohl, Rack, Radwan, Reul, Roithová, Rudi Ubeda, Rübig, Saïfi, Samaras, Sartori, Schierhuber, Schnellhardt, Schöpflin, Schwab, Seeber, Seeberg, Siekierski, Silva Peneda, Sommer, Sonik, Spautz, Šťastný, Stauner, Stevenson, Stubb, Sturdy, Sudre, Surján, Szájer, Tajani, Tannock, Thyssen, Toubon, Trakatellis, Ulmer, Vakalis, Van Orden, Varela Suanzes-Carpegna, Varvitsiotis, Vatanen, Vidal-Quadras, Vlasto, Weber Manfred, Weisgerber, Wieland, von Wogau, Wortmann-Kool, Záborská, Zaleski, Zappalà

PSE: Arif, Ayala Sender, Badia I Cutchet, Berès, Berger, Berlinguer, Bösch, Bourzai, Bullmann, Busquin, Calabuig Rull, Carlotti, Carnero González, Casaca, Cashman, Castex, Cercas, Chiesa, Christensen, Corbett, Correia, Cottigny, De Keyser, De Rossa, Désir, De Vits, Díez González, Dobolyi, Douay, Dührkop Dührkop, Estrela, Ettl, Fazakas, Fernandes, Ferreira Anne, García Pérez, Gebhardt, Geringer de Oedenberg, Glante, Goebbels, Gomes, Grabowska, Grech, Groote, Gurmai, Guy-Quint, Hänsch, Hamon, Haug, Hazan, Herczog, Honeyball, Hughes, Hutchinson, Jöns, Jørgensen, Kindermann, Koterec, Kreissl-Dörfler, Le Foll, Leichtfried, Liberadzki, Lienemann, McAvan, McCarthy, Madeira, Maňka, Mann Erika, Martin David, Martínez Martínez, Medina Ortega, Menéndez del Valle, Miguélez Ramos, Moreno Sánchez, Morgan, Moscovici, Muscat, Myller, Navarro, Obiols i Germà, Occhetto, Paasilinna, Pahor, Paleckis, Panzeri, Patrie, Peillon, Piecyk, Pinior, Pittella, Pleguezuelos Aguilar, Poignant, Prets, Rapkay, Reynaud, Riera Madurell, Rocard, Rosati, Rothe, Rouček, Roure, Sacconi, Sakalas, Saks, Salinas García, Sánchez Presedo, dos Santos, Savary, Schaldemose, Schapira, Scheele, Schulz, Simpson, Siwiec, Skinner, Sornosa Martínez, Stihler, Stockmann, Szejna, Tarabella, Tarand, Thomsen, Titley, Trautmann, Tzampazi, Van Lancker, Vaugrenard, Vergnaud, Vincenzi, Walter, Weber Henri, Weiler, Willmott, Yañez-Barnuevo García, Zingaretti

UEN: Angelilli, Berlato, Borghezio, Crowley, Kuc, La Russa, Muscardini, Ó Neachtain, Ryan

Verts/ALE: Aubert, Bennahmias, Breyer, Buitenweg, Cohn-Bendit, Cramer, Evans Jill, Frassoni, Graefe zu Baringdorf, de Groen-Kouwenhoven, Harms, Horáček, Hudghton, Isler Béguin, Kallenbach, Kusstatscher, Lagendijk, Lambert, Lichtenberger, Lipietz, Özdemir, Onesta, Romeva i Rueda, Rühle, Schroedter, Smith, Staes, Turmes, Voggenhuber, Ždanoka

Onthoudingen: 22

ALDE: Schmidt Olle

GUE/NGL: de Brún, Kaufmann, McDonald, Remek

IND/DEM: Batten, Clark, Coûteaux, Farage, Louis, Nattrass, de Villiers, Whittaker, Wise

NI: Baco, Belohorská, Martin Hans-Peter

PSE: Kuhne, Wiersma

UEN: Camre

Verts/ALE: van Buitenen, Lucas

8. Verslag Elles/Grech A6-0451/2006

Paragraaf 27

Voor: 487

ALDE: Andrejevs, Andria, Attwooll, Beaupuy, Budreikaitė, Carlshamre, Cavada, Chatzimarkakis, Cocilovo, Cornillet, Davies, Deprez, Drčar Murko, Duff, Fourtou, Gibault, Griesbeck, Hall, Harkin, Hennis-Plasschaert, in 't Veld, Jäätteenmäki, Jensen, Juknevičienė, Kułakowski, Laperrouze, Lax, Ludford, Lynne, Maaten, Manders, Matsakis, Mohácsi, Morillon, Mulder, Newton Dunn, Onyszkiewicz, Oviir, Piskorski, Prodi, Resetarits, Ries, Savi, Schmidt Olle, Staniszewska, Susta, Szent-Iványi, Takkula, Toia, Väyrynen, Virrankoski, Wallis

GUE/NGL: Agnoletto, Aita, Brie, Catania, Flasarová, Henin, Holm, Kaufmann, Liotard, Maštálka, Meijer, Meyer Pleite, Musacchio, Pafilis, Papadimoulis, Pflüger, Portas, Ransdorf, Remek, Seppänen, Svensson, Triantaphyllides, Wagenknecht, Wurtz, Zimmer

IND/DEM: Coûteaux, Louis, Sinnott, de Villiers

NI: Allister, Battilocchio, Belohorská, Chruszcz, De Michelis, Giertych, Helmer, Martin Hans-Peter, Mussolini, Wojciechowski Bernard Piotr

PPE-DE: Albertini, Andrikienė, Antoniozzi, Ashworth, Atkins, Audy, Ayuso, Bachelot-Narquin, Barsi-Pataky, Bauer, Beazley, Becsey, Belet, Berend, Böge, Bonsignore, Bowis, Bradbourn, Braghetto, Brejc, Brepoels, Březina, Bushill-Matthews, Busuttil, Buzek, Callanan, Casa, Casini, Caspary, Castiglione, Chmielewski, Coelho, Daul, De Blasio, Dehaene, Demetriou, Descamps, Deß, Deva, De Veyrac, Díaz de Mera García Consuegra, Dombrovskis, Doorn, Dover, Doyle, Duka-Zólyomi, Ebner, Ehler, Elles, Evans Jonathan, Fatuzzo, Ferber, Florenz, Fontaine, Fraga Estévez, Freitas, Gahler, Gál, Gaľa, Galeote, García-Margallo y Marfil, Garriga Polledo, Gauzès, Gawronski, Gewalt, Glattfelder, Goepel, Gomolka, Graça Moura, Gräßle, de Grandes Pascual, Grosch, Grossetête, Guellec, Gutiérrez-Cortines, Gyürk, Handzlik, Harbour, Heaton-Harris, Hennicot-Schoepges, Herranz García, Hieronymi, Higgins, Hoppenstedt, Hudacký, Itälä, Jackson, Jałowiecki, Járóka, Jarzembowski, Jeggle, Jordan Cizelj, Kaczmarek, Kamall, Karas, Kauppi, Kelam, Kirkhope, Klamt, Klaß, Klich, Koch, Konrad, Korhola, Kratsa-Tsagaropoulou, Kudrycka, Langen, Langendries, Lauk, Lechner, Lehne, Lewandowski, Liese, Lulling, Maat, McMillan-Scott, Mann Thomas, Mantovani, Mathieu, Mato Adrover, Mauro, Mavrommatis, Mayer, Mayor Oreja, Méndez de Vigo, Mikolášik, Millán Mon, Mitchell, Musotto, Nassauer, van Nistelrooij, Novak, Olajos, Olbrycht, Oomen-Ruijten, Őry, Pack, Panayotopoulos-Cassiotou, Papastamkos, Parish, Pieper, Pīks, Pinheiro, Pirker, Pleštinská, Podestà, Pomés Ruiz, Posdorf, Posselt, Protasiewicz, Purvis, Queiró, Quisthoudt-Rowohl, Rack, Radwan, Reul, Roithová, Rudi Ubeda, Rübig, Saïfi, Salafranca Sánchez-Neyra, Samaras, Sartori, Schierhuber, Schnellhardt, Schöpflin, Schwab, Seeber, Seeberg, Siekierski, Silva Peneda, Sommer, Spautz, Šťastný, Stauner, Stevenson, Stubb, Sturdy, Sudre, Surján, Szájer, Tajani, Tannock, Thyssen, Toubon, Trakatellis, Ulmer, Vakalis, Van Orden, Varela Suanzes-Carpegna, Varvitsiotis, Vatanen, Vidal-Quadras, Vlasto, Weber Manfred, Weisgerber, Wieland, von Wogau, Wortmann-Kool, Záborská, Zaleski, Zappalà

PSE: Arif, Ayala Sender, Badia I Cutchet, Batzeli, Berès, Berger, Berlinguer, Bösch, Bourzai, Bullmann, Busquin, Calabuig Rull, Carlotti, Carnero González, Casaca, Cashman, Castex, Cercas, Chiesa, Christensen, Corbett, Correia, Cottigny, De Keyser, De Rossa, Désir, De Vits, Díez González, Dobolyi, Douay, Dührkop Dührkop, Estrela, Ettl, Fazakas, Fernandes, Ferreira Anne, García Pérez, Gebhardt, Geringer de Oedenberg, Glante, Gomes, Grabowska, Grech, Groote, Gurmai, Guy-Quint, Hänsch, Hamon, Haug, Hazan, Herczog, Honeyball, Hughes, Hutchinson, Jöns, Jørgensen, Kindermann, Koterec, Kreissl-Dörfler, Kuhne, Lambrinidis, Le Foll, Leichtfried, Liberadzki, Lienemann, McAvan, McCarthy, Madeira, Maňka, Mann Erika, Martin David, Martínez Martínez, Matsouka, Medina Ortega, Menéndez del Valle, Miguélez Ramos, Moreno Sánchez, Morgan, Moscovici, Muscat, Myller, Napoletano, Navarro, Obiols i Germà, Occhetto, Paasilinna, Pahor, Paleckis, Panzeri, Patrie, Peillon, Piecyk, Pinior, Pittella, Pleguezuelos Aguilar, Poignant, Prets, Rapkay, Reynaud, Riera Madurell, Rocard, Rosati, Rothe, Rouček, Roure, Sacconi, Sakalas, Salinas García, Sánchez Presedo, dos Santos, Savary, Schaldemose, Schapira, Scheele, Schulz, Siwiec, Skinner, Sornosa Martínez, Stihler, Stockmann, Swoboda, Szejna, Tarabella, Thomsen, Titley, Trautmann, Tzampazi, Van Lancker, Vaugrenard, Vergnaud, Vincenzi, Walter, Weber Henri, Weiler, Willmott, Yañez-Barnuevo García, Zingaretti

UEN: Angelilli, Berlato, Bielan, Borghezio, Crowley, Czarnecki Marek Aleksander, Czarnecki Ryszard, Foltyn-Kubicka, Janowski, Kamiński, Kristovskis, Kuc, Kuźmiuk, La Russa, Libicki, Masiel, Muscardini, Ó Neachtain, Podkański, Roszkowski, Rutowicz, Ryan, Szymański, Wojciechowski Janusz

Verts/ALE: Aubert, Bennahmias, Breyer, Buitenweg, Cohn-Bendit, Cramer, Evans Jill, Frassoni, Graefe zu Baringdorf, de Groen-Kouwenhoven, Harms, Hassi, Horáček, Hudghton, Isler Béguin, Kallenbach, Kusstatscher, Lagendijk, Lambert, Lichtenberger, Lipietz, Lucas, Özdemir, Onesta, Romeva i Rueda, Rühle, Schroedter, Smith, Staes, Trüpel, Turmes, Voggenhuber, Ždanoka

Tegen: 64

ALDE: Costa, De Sarnez, Geremek, Guardans Cambó, Krahmer, Polfer, Riis-Jørgensen, Sbarbati, Sterckx, Van Hecke

IND/DEM: Batten, Belder, Blokland, Bonde, Clark, Farage, Goudin, Krupa, Lundgren, Nattrass, Tomczak, Whittaker, Wise, Železný

NI: Bobošíková, Claeys, Dillen, Gollnisch, Lang, Le Pen Marine, Le Rachinel, Martinez, Schenardi

PPE-DE: Cederschiöld, Duchoň, Fajmon, Fjellner, Hökmark, Ibrisagic, Iturgaiz Angulo, Škottová, Sonik, Strejček, Vlasák, Wijkman, Zahradil, Zvěřina

PSE: van den Berg, Berman, Capoulas Santos, Corbey, Ferreira Elisa, Hedh, Hedkvist Petersen, Mastenbroek, Saks, Segelström, Westlund

UEN: Grabowski, Pęk, Piotrowski, Rogalski, Zapałowski

Verts/ALE: Schlyter

Onthoudingen: 8

ALDE: Ek

GUE/NGL: de Brún, McDonald

NI: Baco, Mote

PSE: Wiersma

UEN: Camre

Verts/ALE: van Buitenen

Rectificaties stemgedrag

Tegen

Jorgo Chatzimarkakis

9. Verslag Elles/Grech A6-0451/2006

Paragraaf 38

Voor: 515

ALDE: Andrejevs, Andria, Attwooll, Beaupuy, Budreikaitė, Carlshamre, Cavada, Chatzimarkakis, Cocilovo, Cornillet, Costa, Davies, Deprez, De Sarnez, Drčar Murko, Duff, Ek, Fourtou, Geremek, Gibault, Griesbeck, Hall, Harkin, Hennis-Plasschaert, in 't Veld, Jäätteenmäki, Jensen, Juknevičienė, Krahmer, Kułakowski, Laperrouze, Lax, Ludford, Lynne, Maaten, Manders, Matsakis, Mohácsi, Morillon, Mulder, Newton Dunn, Onyszkiewicz, Oviir, Piskorski, Polfer, Prodi, Resetarits, Ries, Riis-Jørgensen, Savi, Sbarbati, Schmidt Olle, Staniszewska, Sterckx, Susta, Szent-Iványi, Takkula, Toia, Väyrynen, Van Hecke, Virrankoski, Wallis

GUE/NGL: Agnoletto, Aita, Brie, Catania, de Brún, Figueiredo, Henin, Holm, Kaufmann, Liotard, McDonald, Meijer, Musacchio, Pafilis, Papadimoulis, Portas, Ransdorf, Seppänen, Svensson, Wurtz, Zimmer

IND/DEM: Belder, Blokland, Bonde, Goudin, Krupa, Lundgren, Sinnott, Tomczak

NI: Battilocchio, Belohorská, De Michelis, Helmer, Martin Hans-Peter, Mussolini

PPE-DE: Albertini, Andrikienė, Antoniozzi, Ashworth, Atkins, Audy, Ayuso, Bachelot-Narquin, Barsi-Pataky, Bauer, Beazley, Becsey, Belet, Berend, Böge, Bonsignore, Bowis, Bradbourn, Braghetto, Brejc, Brepoels, Březina, Bushill-Matthews, Busuttil, Buzek, Callanan, Casa, Casini, Caspary, Castiglione, Cederschiöld, Chichester, Chmielewski, Coelho, Daul, De Blasio, Dehaene, Demetriou, Descamps, Deß, Deva, De Veyrac, Díaz de Mera García Consuegra, Dombrovskis, Doorn, Dover, Doyle, Duka-Zólyomi, Ebner, Ehler, Elles, Evans Jonathan, Fatuzzo, Ferber, Fjellner, Florenz, Fontaine, Fraga Estévez, Freitas, Gahler, Gál, Gaľa, Galeote, García-Margallo y Marfil, Garriga Polledo, Gauzès, Gawronski, Gewalt, Glattfelder, Goepel, Gomolka, Graça Moura, Gräßle, de Grandes Pascual, Grosch, Grossetête, Guellec, Gutiérrez-Cortines, Gyürk, Handzlik, Harbour, Heaton-Harris, Hennicot-Schoepges, Herranz García, Hieronymi, Higgins, Hökmark, Hoppenstedt, Hudacký, Hybášková, Ibrisagic, Itälä, Iturgaiz Angulo, Jackson, Jałowiecki, Járóka, Jarzembowski, Jeggle, Jordan Cizelj, Kaczmarek, Kamall, Karas, Kauppi, Kelam, Kirkhope, Klamt, Klaß, Klich, Koch, Konrad, Korhola, Kratsa-Tsagaropoulou, Kudrycka, Langen, Langendries, Lauk, Lechner, Lehne, Lewandowski, Liese, Lulling, Maat, McMillan-Scott, Mann Thomas, Mantovani, Mathieu, Mato Adrover, Mauro, Mavrommatis, Mayer, Mayor Oreja, Méndez de Vigo, Mikolášik, Millán Mon, Mitchell, Musotto, Nassauer, van Nistelrooij, Novak, Olajos, Olbrycht, Oomen-Ruijten, Őry, Pack, Panayotopoulos-Cassiotou, Papastamkos, Parish, Pieper, Pīks, Pinheiro, Pirker, Pleštinská, Podestà, Pomés Ruiz, Posdorf, Posselt, Protasiewicz, Purvis, Queiró, Quisthoudt-Rowohl, Rack, Radwan, Reul, Roithová, Rudi Ubeda, Rübig, Saïfi, Salafranca Sánchez-Neyra, Samaras, Sartori, Schierhuber, Schnellhardt, Schöpflin, Schwab, Seeber, Seeberg, Siekierski, Silva Peneda, Sommer, Sonik, Spautz, Šťastný, Stauner, Stevenson, Stubb, Sturdy, Sudre, Surján, Szájer, Tajani, Tannock, Thyssen, Toubon, Trakatellis, Ulmer, Vakalis, Van Orden, Varela Suanzes-Carpegna, Varvitsiotis, Vatanen, Vidal-Quadras, Vlasto, Weber Manfred, Weisgerber, Wieland, Wijkman, von Wogau, Wortmann-Kool, Záborská, Zaleski, Zappalà

PSE: Arif, Ayala Sender, Badia I Cutchet, Batzeli, Berès, van den Berg, Berger, Berlinguer, Berman, Bösch, Bourzai, Bullmann, Busquin, Calabuig Rull, Capoulas Santos, Carlotti, Carnero González, Casaca, Cashman, Castex, Cercas, Chiesa, Christensen, Corbett, Corbey, Correia, Cottigny, De Keyser, De Rossa, Désir, De Vits, Díez González, Dobolyi, Douay, Dührkop Dührkop, Estrela, Ettl, Fazakas, Fernandes, Ferreira Anne, Ferreira Elisa, García Pérez, Gebhardt, Geringer de Oedenberg, Glante, Goebbels, Gomes, Grabowska, Grech, Groote, Gurmai, Guy-Quint, Hänsch, Hamon, Haug, Hazan, Hedh, Hedkvist Petersen, Herczog, Honeyball, Hughes, Hutchinson, Jöns, Jørgensen, Kindermann, Koterec, Kuhne, Lambrinidis, Le Foll, Leichtfried, Liberadzki, Lienemann, McAvan, McCarthy, Madeira, Maňka, Mann Erika, Martin David, Martínez Martínez, Mastenbroek, Matsouka, Medina Ortega, Menéndez del Valle, Miguélez Ramos, Moreno Sánchez, Morgan, Moscovici, Muscat, Myller, Napoletano, Paasilinna, Pahor, Paleckis, Panzeri, Patrie, Peillon, Piecyk, Pinior, Pittella, Pleguezuelos Aguilar, Poignant, Prets, Rapkay, Reynaud, Riera Madurell, Rocard, Rosati, Rothe, Rouček, Roure, Sacconi, Sakalas, Saks, Salinas García, Sánchez Presedo, dos Santos, Savary, Schaldemose, Schapira, Scheele, Schulz, Segelström, Siwiec, Skinner, Sornosa Martínez, Stihler, Stockmann, Swoboda, Szejna, Tarabella, Tarand, Thomsen, Titley, Tzampazi, Van Lancker, Vaugrenard, Vergnaud, Vincenzi, Walter, Weber Henri, Weiler, Westlund, Wiersma, Willmott, Yañez-Barnuevo García, Zingaretti

UEN: Angelilli, Berlato, Bielan, Borghezio, Crowley, Czarnecki Marek Aleksander, Czarnecki Ryszard, Foltyn-Kubicka, Grabowski, Janowski, Kamiński, Kristovskis, Kuc, Kuźmiuk, La Russa, Libicki, Masiel, Muscardini, Ó Neachtain, Pęk, Piotrowski, Podkański, Rogalski, Roszkowski, Rutowicz, Wojciechowski Janusz, Zapałowski

Verts/ALE: Aubert, Bennahmias, Breyer, Buitenweg, Cohn-Bendit, Cramer, Evans Jill, Frassoni, Graefe zu Baringdorf, de Groen-Kouwenhoven, Harms, Hassi, Horáček, Hudghton, Isler Béguin, Kallenbach, Kusstatscher, Lagendijk, Lambert, Lichtenberger, Lipietz, Lucas, Özdemir, Onesta, Romeva i Rueda, Rühle, Schlyter, Schroedter, Smith, Staes, Trüpel, Turmes, Voggenhuber, Ždanoka

Tegen: 37

ALDE: Guardans Cambó

GUE/NGL: Flasarová, Guerreiro, Maštálka, Meyer Pleite, Pflüger, Remek, Triantaphyllides, Wagenknecht

IND/DEM: Batten, Clark, Farage, Nattrass, Whittaker, Wise, Železný

NI: Bobošíková, Chruszcz, Claeys, Dillen, Giertych, Gollnisch, Lang, Le Pen Marine, Le Rachinel, Martinez, Schenardi, Wojciechowski Bernard Piotr

PPE-DE: Duchoň, Fajmon, Škottová, Strejček, Vlasák, Zahradil, Zvěřina

PSE: Simpson

UEN: Szymański

Onthoudingen: 8

IND/DEM: Coûteaux, Louis, de Villiers

NI: Allister, Baco, Mote

UEN: Camre

Verts/ALE: van Buitenen

10. Verslag Elles/Grech A6-0451/2006

Paragraaf 41

Voor: 551

ALDE: Andrejevs, Andria, Attwooll, Beaupuy, Budreikaitė, Carlshamre, Cavada, Chatzimarkakis, Cocilovo, Cornillet, Costa, Davies, Deprez, De Sarnez, Drčar Murko, Duff, Ek, Fourtou, Geremek, Gibault, Griesbeck, Guardans Cambó, Hall, Harkin, Hennis-Plasschaert, in 't Veld, Jäätteenmäki, Jensen, Juknevičienė, Krahmer, Kułakowski, Laperrouze, Lax, Ludford, Lynne, Maaten, Manders, Matsakis, Mohácsi, Morillon, Mulder, Newton Dunn, Onyszkiewicz, Oviir, Piskorski, Polfer, Prodi, Resetarits, Ries, Riis-Jørgensen, Savi, Sbarbati, Schmidt Olle, Staniszewska, Sterckx, Susta, Szent-Iványi, Takkula, Toia, Väyrynen, Van Hecke, Virrankoski, Wallis

GUE/NGL: Agnoletto, Aita, Brie, Catania, de Brún, Figueiredo, Flasarová, Guerreiro, Henin, Holm, Kaufmann, Liotard, McDonald, Maštálka, Meijer, Meyer Pleite, Musacchio, Pafilis, Papadimoulis, Pflüger, Portas, Ransdorf, Remek, Seppänen, Svensson, Wagenknecht, Wurtz, Zimmer

IND/DEM: Belder, Blokland, Bonde, Coûteaux, Goudin, Krupa, Louis, Lundgren, Sinnott, Tomczak, de Villiers, Železný

NI: Battilocchio, Belohorská, Bobošíková, Chruszcz, Claeys, De Michelis, Dillen, Giertych, Gollnisch, Helmer, Lang, Le Pen Marine, Le Rachinel, Martinez, Mussolini, Schenardi, Wojciechowski Bernard Piotr

PPE-DE: Albertini, Andrikienė, Antoniozzi, Ashworth, Atkins, Audy, Ayuso, Bachelot-Narquin, Barsi-Pataky, Bauer, Beazley, Becsey, Belet, Berend, Böge, Bonsignore, Bowis, Bradbourn, Braghetto, Brejc, Brepoels, Březina, Bushill-Matthews, Busuttil, Buzek, Callanan, Casa, Casini, Caspary, Castiglione, Cederschiöld, Chichester, Chmielewski, Coelho, Daul, De Blasio, Dehaene, Demetriou, Descamps, Deß, Deva, De Veyrac, Díaz de Mera García Consuegra, Dombrovskis, Doorn, Dover, Doyle, Duchoň, Duka-Zólyomi, Ebner, Ehler, Elles, Evans Jonathan, Fajmon, Fatuzzo, Ferber, Fjellner, Florenz, Fontaine, Fraga Estévez, Freitas, Gahler, Gál, Gaľa, Galeote, García-Margallo y Marfil, Garriga Polledo, Gauzès, Gawronski, Gewalt, Glattfelder, Goepel, Gomolka, Graça Moura, Gräßle, de Grandes Pascual, Grosch, Grossetête, Guellec, Gutiérrez-Cortines, Gyürk, Handzlik, Harbour, Heaton-Harris, Hennicot-Schoepges, Herranz García, Hieronymi, Higgins, Hökmark, Hoppenstedt, Hudacký, Hybášková, Ibrisagic, Itälä, Iturgaiz Angulo, Jackson, Jałowiecki, Járóka, Jarzembowski, Jeggle, Jordan Cizelj, Kaczmarek, Kamall, Karas, Kauppi, Kelam, Kirkhope, Klamt, Klaß, Klich, Koch, Konrad, Korhola, Kratsa-Tsagaropoulou, Kudrycka, Langen, Langendries, Lauk, Lechner, Lehne, Lewandowski, Liese, Lulling, Maat, McMillan-Scott, Mann Thomas, Mantovani, Mathieu, Mato Adrover, Mauro, Mavrommatis, Mayer, Mayor Oreja, Méndez de Vigo, Mikolášik, Millán Mon, Mitchell, Musotto, Nassauer, van Nistelrooij, Novak, Olajos, Olbrycht, Oomen-Ruijten, Őry, Pack, Panayotopoulos-Cassiotou, Papastamkos, Parish, Pieper, Pīks, Pinheiro, Pirker, Pleštinská, Podestà, Pomés Ruiz, Posdorf, Posselt, Protasiewicz, Purvis, Queiró, Quisthoudt-Rowohl, Rack, Radwan, Reul, Roithová, Rudi Ubeda, Rübig, Saïfi, Salafranca Sánchez-Neyra, Samaras, Sartori, Schierhuber, Schnellhardt, Schöpflin, Schwab, Seeber, Seeberg, Siekierski, Silva Peneda, Škottová, Sommer, Sonik, Spautz, Šťastný, Stauner, Stevenson, Strejček, Stubb, Sturdy, Sudre, Surján, Szájer, Tajani, Tannock, Thyssen, Toubon, Trakatellis, Ulmer, Vakalis, Van Orden, Varela Suanzes-Carpegna, Varvitsiotis, Vidal-Quadras, Vlasák, Vlasto, Weber Manfred, Weisgerber, Wieland, Wijkman, von Wogau, Wortmann-Kool, Záborská, Zahradil, Zaleski, Zappalà, Zvěřina

PSE: Arif, Ayala Sender, Badia I Cutchet, Batzeli, Berès, van den Berg, Berger, Berlinguer, Berman, Bösch, Bourzai, Bullmann, Busquin, Calabuig Rull, Capoulas Santos, Carlotti, Carnero González, Casaca, Cashman, Castex, Cercas, Chiesa, Christensen, Corbett, Corbey, Correia, Cottigny, De Keyser, De Rossa, Désir, De Vits, Díez González, Dobolyi, Douay, Dührkop Dührkop, Estrela, Ettl, Fazakas, Fernandes, Ferreira Anne, Ferreira Elisa, García Pérez, Gebhardt, Geringer de Oedenberg, Glante, Gomes, Grabowska, Grech, Groote, Gurmai, Guy-Quint, Hänsch, Hamon, Haug, Hazan, Hedh, Hedkvist Petersen, Herczog, Honeyball, Hughes, Hutchinson, Jöns, Jørgensen, Kindermann, Koterec, Kreissl-Dörfler, Kuhne, Lambrinidis, Le Foll, Leichtfried, Liberadzki, Lienemann, McAvan, McCarthy, Madeira, Maňka, Mann Erika, Martin David, Martínez Martínez, Mastenbroek, Matsouka, Medina Ortega, Menéndez del Valle, Miguélez Ramos, Moreno Sánchez, Morgan, Moscovici, Muscat, Myller, Napoletano, Navarro, Obiols i Germà, Occhetto, Paasilinna, Pahor, Paleckis, Panzeri, Patrie, Peillon, Piecyk, Pinior, Pittella, Pleguezuelos Aguilar, Poignant, Prets, Rapkay, Reynaud, Riera Madurell, Rocard, Rosati, Rothe, Rouček, Roure, Sacconi, Sakalas, Saks, Salinas García, Sánchez Presedo, dos Santos, Savary, Schaldemose, Schapira, Scheele, Schulz, Segelström, Simpson, Siwiec, Skinner, Sornosa Martínez, Stihler, Stockmann, Swoboda, Szejna, Tarabella, Tarand, Thomsen, Titley, Trautmann, Tzampazi, Van Lancker, Vaugrenard, Vergnaud, Vincenzi, Walter, Weber Henri, Weiler, Westlund, Wiersma, Willmott, Yañez-Barnuevo García, Zingaretti

UEN: Angelilli, Aylward, Berlato, Bielan, Borghezio, Crowley, Czarnecki Ryszard, Foltyn-Kubicka, Grabowski, Janowski, Kamiński, Kristovskis, Kuc, Kuźmiuk, La Russa, Libicki, Masiel, Muscardini, Ó Neachtain, Pęk, Piotrowski, Podkański, Rogalski, Roszkowski, Rutowicz, Ryan, Szymański, Wojciechowski Janusz, Zapałowski

Verts/ALE: Aubert, Bennahmias, Breyer, Buitenweg, Cohn-Bendit, Cramer, Evans Jill, Frassoni, Graefe zu Baringdorf, de Groen-Kouwenhoven, Harms, Hassi, Horáček, Hudghton, Isler Béguin, Kallenbach, Kusstatscher, Lagendijk, Lambert, Lichtenberger, Lipietz, Lucas, Özdemir, Onesta, Romeva i Rueda, Rühle, Schlyter, Schroedter, Smith, Staes, Trüpel, Turmes, Voggenhuber, Ždanoka

Tegen: 2

IND/DEM: Farage

NI: Martin Hans-Peter

Onthoudingen: 11

GUE/NGL: Triantaphyllides

IND/DEM: Batten, Clark, Nattrass, Whittaker, Wise

NI: Allister, Baco, Mote

UEN: Camre

Verts/ALE: van Buitenen

11. Verslag Elles/Grech A6-0451/2006

Paragraaf 42

Voor: 522

ALDE: Andrejevs, Andria, Attwooll, Beaupuy, Budreikaitė, Carlshamre, Cavada, Chatzimarkakis, Cocilovo, Cornillet, Costa, Davies, Deprez, De Sarnez, Drčar Murko, Duff, Ek, Fourtou, Gibault, Griesbeck, Guardans Cambó, Hall, Harkin, Hennis-Plasschaert, in 't Veld, Jäätteenmäki, Jensen, Juknevičienė, Kułakowski, Lax, Ludford, Lynne, Maaten, Manders, Matsakis, Mohácsi, Morillon, Mulder, Newton Dunn, Onyszkiewicz, Oviir, Piskorski, Polfer, Prodi, Resetarits, Ries, Riis-Jørgensen, Savi, Sbarbati, Schmidt Olle, Sterckx, Susta, Szent-Iványi, Takkula, Toia, Väyrynen, Van Hecke, Virrankoski, Wallis

GUE/NGL: Agnoletto, Aita, Brie, Catania, de Brún, Figueiredo, Flasarová, Guerreiro, Henin, Holm, Kaufmann, Liotard, McDonald, Maštálka, Meijer, Meyer Pleite, Musacchio, Pafilis, Papadimoulis, Pflüger, Portas, Ransdorf, Remek, Seppänen, Svensson, Wagenknecht, Wurtz, Zimmer

IND/DEM: Krupa, Tomczak

NI: Battilocchio, Belohorská, Chruszcz, De Michelis, Giertych, Helmer, Mussolini, Wojciechowski Bernard Piotr

PPE-DE: Albertini, Andrikienė, Antoniozzi, Ashworth, Atkins, Audy, Ayuso, Bachelot-Narquin, Barsi-Pataky, Bauer, Beazley, Becsey, Belet, Berend, Böge, Bonsignore, Bowis, Bradbourn, Braghetto, Brejc, Brepoels, Březina, Bushill-Matthews, Busuttil, Buzek, Callanan, Casa, Casini, Caspary, Castiglione, del Castillo Vera, Cederschiöld, Chichester, Chmielewski, Coelho, Daul, De Blasio, Dehaene, Demetriou, Descamps, Deß, Deva, De Veyrac, Díaz de Mera García Consuegra, Dombrovskis, Doorn, Dover, Doyle, Duka-Zólyomi, Ebner, Ehler, Elles, Evans Jonathan, Fatuzzo, Ferber, Fjellner, Florenz, Fontaine, Fraga Estévez, Freitas, Gahler, Gál, Gaľa, Galeote, García-Margallo y Marfil, Garriga Polledo, Gauzès, Gawronski, Gewalt, Glattfelder, Goepel, Gomolka, Graça Moura, Gräßle, de Grandes Pascual, Grosch, Grossetête, Guellec, Gutiérrez-Cortines, Gyürk, Handzlik, Harbour, Heaton-Harris, Hennicot-Schoepges, Herranz García, Hieronymi, Higgins, Hökmark, Hoppenstedt, Hudacký, Hybášková, Ibrisagic, Itälä, Iturgaiz Angulo, Jackson, Jałowiecki, Járóka, Jarzembowski, Jeggle, Jordan Cizelj, Kaczmarek, Kamall, Karas, Kauppi, Kelam, Kirkhope, Klamt, Klaß, Klich, Koch, Konrad, Korhola, Kratsa-Tsagaropoulou, Kudrycka, Langen, Langendries, Lauk, Lechner, Lehne, Lewandowski, Liese, Lulling, Maat, McMillan-Scott, Mann Thomas, Mantovani, Mathieu, Mato Adrover, Mauro, Mavrommatis, Mayer, Mayor Oreja, Méndez de Vigo, Mikolášik, Mitchell, Musotto, Nassauer, van Nistelrooij, Novak, Olajos, Olbrycht, Oomen-Ruijten, Őry, Pack, Panayotopoulos-Cassiotou, Papastamkos, Parish, Pieper, Pīks, Pinheiro, Pirker, Pleštinská, Podestà, Pomés Ruiz, Posdorf, Posselt, Protasiewicz, Purvis, Queiró, Quisthoudt-Rowohl, Rack, Radwan, Reul, Roithová, Rudi Ubeda, Rübig, Saïfi, Salafranca Sánchez-Neyra, Samaras, Sartori, Schierhuber, Schnellhardt, Schöpflin, Seeber, Seeberg, Siekierski, Silva Peneda, Sommer, Sonik, Spautz, Šťastný, Stauner, Stevenson, Stubb, Sturdy, Sudre, Surján, Szájer, Tajani, Tannock, Thyssen, Toubon, Trakatellis, Ulmer, Vakalis, Van Orden, Varela Suanzes-Carpegna, Varvitsiotis, Vatanen, Vidal-Quadras, Vlasto, Weber Manfred, Weisgerber, Wieland, Wijkman, von Wogau, Wortmann-Kool, Záborská, Zaleski, Zappalà

PSE: Arif, Ayala Sender, Badia I Cutchet, Batzeli, Berès, van den Berg, Berger, Berlinguer, Berman, Bösch, Bourzai, Bullmann, Busquin, Calabuig Rull, Capoulas Santos, Carlotti, Carnero González, Casaca, Cashman, Castex, Cercas, Chiesa, Christensen, Corbett, Corbey, Correia, Cottigny, De Keyser, De Rossa, Désir, De Vits, Díez González, Dobolyi, Douay, Dührkop Dührkop, Estrela, Ettl, Fazakas, Fernandes, Ferreira Anne, Ferreira Elisa, García Pérez, Gebhardt, Geringer de Oedenberg, Glante, Goebbels, Gomes, Grabowska, Grech, Groote, Gurmai, Guy-Quint, Hänsch, Hamon, Haug, Hazan, Hedh, Hedkvist Petersen, Herczog, Honeyball, Hughes, Hutchinson, Jöns, Jørgensen, Kindermann, Koterec, Kreissl-Dörfler, Kuhne, Lambrinidis, Leichtfried, Liberadzki, Lienemann, McAvan, McCarthy, Madeira, Maňka, Mann Erika, Martin David, Martínez Martínez, Mastenbroek, Matsouka, Medina Ortega, Menéndez del Valle, Miguélez Ramos, Moreno Sánchez, Morgan, Moscovici, Muscat, Myller, Napoletano, Navarro, Obiols i Germà, Occhetto, Paasilinna, Pahor, Paleckis, Panzeri, Patrie, Peillon, Piecyk, Pinior, Pittella, Pleguezuelos Aguilar, Poignant, Prets, Rapkay, Reynaud, Riera Madurell, Rocard, Rosati, Rothe, Rouček, Roure, Sacconi, Sakalas, Saks, Salinas García, Sánchez Presedo, dos Santos, Savary, Schaldemose, Schapira, Scheele, Schulz, Segelström, Simpson, Siwiec, Skinner, Sornosa Martínez, Stihler, Stockmann, Swoboda, Szejna, Tarabella, Tarand, Thomsen, Titley, Trautmann, Tzampazi, Van Lancker, Vaugrenard, Vergnaud, Vincenzi, Walter, Weber Henri, Weiler, Westlund, Wiersma, Willmott, Yañez-Barnuevo García, Zingaretti

UEN: Angelilli, Aylward, Berlato, Bielan, Borghezio, Crowley, Czarnecki Marek Aleksander, Czarnecki Ryszard, Foltyn-Kubicka, Grabowski, Janowski, Kamiński, Kristovskis, Kuc, Kuźmiuk, La Russa, Libicki, Masiel, Muscardini, Ó Neachtain, Pęk, Piotrowski, Podkański, Rogalski, Roszkowski, Rutowicz, Ryan, Szymański, Wojciechowski Janusz, Zapałowski

Verts/ALE: Aubert, Bennahmias, Breyer, Buitenweg, Cohn-Bendit, Cramer, Evans Jill, Frassoni, Graefe zu Baringdorf, de Groen-Kouwenhoven, Harms, Hassi, Horáček, Hudghton, Isler Béguin, Kallenbach, Kusstatscher, Lagendijk, Lambert, Lichtenberger, Lipietz, Lucas, Özdemir, Onesta, Romeva i Rueda, Rühle, Schlyter, Schroedter, Smith, Staes, Trüpel, Turmes, Voggenhuber, Ždanoka

Tegen: 28

IND/DEM: Batten, Belder, Blokland, Bonde, Clark, Farage, Goudin, Lundgren, Nattrass, Whittaker, Wise, Železný

NI: Bobošíková, Claeys, Dillen, Gollnisch, Lang, Le Pen Marine, Le Rachinel, Martinez, Schenardi

PPE-DE: Duchoň, Fajmon, Škottová, Strejček, Vlasák, Zahradil, Zvěřina

Onthoudingen: 10

IND/DEM: Coûteaux, Louis, Sinnott, de Villiers

NI: Allister, Baco, Martin Hans-Peter, Mote

UEN: Camre

Verts/ALE: van Buitenen

12. Verslag Elles/Grech A6-0451/2006

Amendement 2/1

Voor: 109

ALDE: Resetarits, Schmidt Olle

GUE/NGL: Agnoletto, Aita, Brie, Catania, de Brún, Flasarová, Henin, Holm, Kaufmann, Liotard, McDonald, Maštálka, Meijer, Meyer Pleite, Musacchio, Pafilis, Papadimoulis, Pflüger, Portas, Ransdorf, Remek, Seppänen, Svensson, Triantaphyllides, Wagenknecht, Wurtz, Zimmer

IND/DEM: Batten, Belder, Blokland, Bonde, Clark, Coûteaux, Farage, Goudin, Louis, Lundgren, Nattrass, Sinnott, de Villiers, Whittaker, Wise, Železný

NI: Bobošíková, Claeys, Dillen, Lang, Le Pen Marine, Le Rachinel, Martin Hans-Peter, Schenardi

PPE-DE: Duchoň, Fajmon, Méndez de Vigo, Škottová, Strejček, Vlasák, Wijkman, Zahradil, Zvěřina

PSE: van den Berg, Bullmann, Carlotti, Hedh, Hedkvist Petersen, Kreissl-Dörfler, Kuhne, Lienemann, Mastenbroek, Myller, Segelström, Van Lancker

UEN: Czarnecki Ryszard, Kamiński

Verts/ALE: Aubert, Bennahmias, Breyer, Buitenweg, Cohn-Bendit, Cramer, Evans Jill, Frassoni, de Groen-Kouwenhoven, Harms, Hassi, Horáček, Hudghton, Isler Béguin, Kallenbach, Kusstatscher, Lagendijk, Lambert, Lichtenberger, Lipietz, Lucas, Özdemir, Onesta, Romeva i Rueda, Rühle, Schlyter, Schroedter, Smith, Staes, Trüpel, Turmes, Voggenhuber, Ždanoka

Tegen: 407

ALDE: Andrejevs, Andria, Attwooll, Beaupuy, Budreikaitė, Carlshamre, Cavada, Chatzimarkakis, Cocilovo, Cornillet, Costa, Davies, Deprez, De Sarnez, Drčar Murko, Duff, Fourtou, Geremek, Gibault, Griesbeck, Guardans Cambó, Hall, Harkin, Hennis-Plasschaert, in 't Veld, Jäätteenmäki, Jensen, Juknevičienė, Krahmer, Kułakowski, Laperrouze, Lax, Ludford, Lynne, Maaten, Manders, Matsakis, Mohácsi, Morillon, Mulder, Newton Dunn, Onyszkiewicz, Oviir, Piskorski, Polfer, Prodi, Ries, Riis-Jørgensen, Savi, Sbarbati, Staniszewska, Sterckx, Susta, Szent-Iványi, Takkula, Toia, Väyrynen, Van Hecke, Virrankoski, Wallis

IND/DEM: Krupa, Tomczak

NI: Battilocchio, Belohorská, Chruszcz, De Michelis, Giertych, Wojciechowski Bernard Piotr

PPE-DE: Albertini, Andrikienė, Antoniozzi, Audy, Ayuso, Bachelot-Narquin, Barsi-Pataky, Bauer, Becsey, Belet, Berend, Böge, Bonsignore, Braghetto, Brejc, Brepoels, Březina, Busuttil, Buzek, Casa, Caspary, Castiglione, del Castillo Vera, Cederschiöld, Chmielewski, Coelho, Daul, De Blasio, Dehaene, Demetriou, Descamps, Deß, De Veyrac, Díaz de Mera García Consuegra, Dombrovskis, Doorn, Doyle, Duka-Zólyomi, Ebner, Ehler, Fatuzzo, Ferber, Fjellner, Florenz, Fontaine, Fraga Estévez, Freitas, Gahler, Gál, Gaľa, Galeote, García-Margallo y Marfil, Garriga Polledo, Gauzès, Gawronski, Gewalt, Glattfelder, Goepel, Gomolka, Graça Moura, Gräßle, de Grandes Pascual, Grosch, Grossetête, Guellec, Gutiérrez-Cortines, Gyürk, Handzlik, Hennicot-Schoepges, Herranz García, Hieronymi, Higgins, Hökmark, Hoppenstedt, Hudacký, Hybášková, Ibrisagic, Itälä, Iturgaiz Angulo, Jałowiecki, Járóka, Jarzembowski, Jeggle, Jordan Cizelj, Kaczmarek, Karas, Kauppi, Kelam, Klamt, Klaß, Klich, Koch, Konrad, Korhola, Kratsa-Tsagaropoulou, Kudrycka, Langen, Langendries, Lauk, Lechner, Lehne, Lewandowski, Liese, Lulling, Maat, Mann Thomas, Mantovani, Mathieu, Mato Adrover, Mauro, Mavrommatis, Mayer, Mayor Oreja, Mikolášik, Millán Mon, Mitchell, Musotto, Nassauer, van Nistelrooij, Novak, Olajos, Olbrycht, Oomen-Ruijten, Őry, Pack, Panayotopoulos-Cassiotou, Papastamkos, Pieper, Pīks, Pinheiro, Pirker, Pleštinská, Podestà, Pomés Ruiz, Posdorf, Posselt, Protasiewicz, Queiró, Quisthoudt-Rowohl, Rack, Radwan, Reul, Roithová, Rudi Ubeda, Rübig, Saïfi, Salafranca Sánchez-Neyra, Samaras, Sartori, Schierhuber, Schnellhardt, Schöpflin, Schwab, Seeber, Seeberg, Siekierski, Silva Peneda, Sommer, Šťastný, Stauner, Stubb, Sudre, Surján, Szájer, Tajani, Thyssen, Toubon, Trakatellis, Ulmer, Vakalis, Varela Suanzes-Carpegna, Varvitsiotis, Vatanen, Vidal-Quadras, Vlasto, Weber Manfred, Weisgerber, Wieland, von Wogau, Wortmann-Kool, Záborská, Zaleski, Zappalà

PSE: Arif, Ayala Sender, Badia I Cutchet, Berger, Berlinguer, Berman, Bösch, Bourzai, Busquin, Calabuig Rull, Carnero González, Casaca, Cashman, Castex, Cercas, Chiesa, Christensen, Corbett, Corbey, Correia, Cottigny, De Keyser, De Rossa, Désir, De Vits, Díez González, Dobolyi, Douay, Dührkop Dührkop, Estrela, Ettl, Fazakas, Fernandes, Ferreira Anne, Ferreira Elisa, García Pérez, Gebhardt, Geringer de Oedenberg, Glante, Gomes, Grabowska, Grech, Groote, Gurmai, Guy-Quint, Hänsch, Hamon, Haug, Hazan, Herczog, Hughes, Hutchinson, Jöns, Jørgensen, Kindermann, Koterec, Lambrinidis, Le Foll, Liberadzki, McAvan, McCarthy, Madeira, Maňka, Mann Erika, Martínez Martínez, Matsouka, Medina Ortega, Menéndez del Valle, Miguélez Ramos, Moreno Sánchez, Morgan, Moscovici, Muscat, Napoletano, Navarro, Obiols i Germà, Occhetto, Paasilinna, Pahor, Paleckis, Panzeri, Patrie, Peillon, Piecyk, Pinior, Pittella, Pleguezuelos Aguilar, Poignant, Prets, Rapkay, Reynaud, Riera Madurell, Rocard, Rosati, Rothe, Rouček, Roure, Sacconi, Sakalas, Saks, Salinas García, Sánchez Presedo, dos Santos, Savary, Schaldemose, Schapira, Schulz, Simpson, Siwiec, Skinner, Sornosa Martínez, Stihler, Stockmann, Szejna, Tarabella, Tarand, Thomsen, Trautmann, Tzampazi, Vaugrenard, Vergnaud, Vincenzi, Walter, Weber Henri, Weiler, Westlund, Yañez-Barnuevo García, Zingaretti

UEN: Angelilli, Aylward, Berlato, Borghezio, Crowley, Czarnecki Marek Aleksander, Foltyn-Kubicka, Grabowski, Janowski, Kristovskis, Kuc, Kuźmiuk, La Russa, Libicki, Masiel, Muscardini, Ó Neachtain, Pęk, Piotrowski, Podkański, Rogalski, Roszkowski, Rutowicz, Ryan, Szymański, Wojciechowski Janusz, Zapałowski

Verts/ALE: Graefe zu Baringdorf

Onthoudingen: 41

ALDE: Ek

NI: Allister, Baco, Helmer, Martinez, Mote, Mussolini

PPE-DE: Ashworth, Atkins, Beazley, Bowis, Bushill-Matthews, Callanan, Chichester, Deva, Dover, Elles, Evans Jonathan, Harbour, Heaton-Harris, Jackson, Kamall, Kirkhope, McMillan-Scott, Parish, Purvis, Sonik, Stevenson, Sturdy, Tannock, Van Orden

PSE: Honeyball, Leichtfried, Martin David, Scheele, Swoboda, Titley, Wiersma

UEN: Bielan, Camre

Verts/ALE: van Buitenen

Rectificaties stemgedrag

Voor

Michael Cashman, Åsa Westlund, Richard Corbett, Catherine Stihler, Dorette Corbey, Jorgo Chatzimarkakis

Onthoudingen

Glenis Willmott, Linda McAvan, David Martin

13. Verslag Elles/Grech A6-0451/2006

Overweging F/2

Voor: 249

IND/DEM: Bonde, Goudin, Krupa, Lundgren, Tomczak

NI: Belohorská, Chruszcz, Giertych, Helmer, Martin Hans-Peter, Mussolini, Wojciechowski Bernard Piotr

PPE-DE: Albertini, Andrikienė, Antoniozzi, Ashworth, Atkins, Audy, Ayuso, Bachelot-Narquin, Barsi-Pataky, Bauer, Beazley, Becsey, Belet, Berend, Böge, Bonsignore, Bowis, Bradbourn, Braghetto, Brejc, Brepoels, Březina, Bushill-Matthews, Busuttil, Buzek, Callanan, Casa, Casini, Caspary, Castiglione, del Castillo Vera, Cederschiöld, Chichester, Chmielewski, Coelho, Daul, De Blasio, Dehaene, Demetriou, Descamps, Deß, Deva, De Veyrac, Díaz de Mera García Consuegra, Dombrovskis, Doorn, Dover, Doyle, Duka-Zólyomi, Ebner, Ehler, Elles, Evans Jonathan, Fatuzzo, Ferber, Fjellner, Florenz, Fontaine, Fraga Estévez, Freitas, Gahler, Gál, Gaľa, Galeote, García-Margallo y Marfil, Garriga Polledo, Gauzès, Gawronski, Gewalt, Glattfelder, Goepel, Gomolka, Graça Moura, Gräßle, de Grandes Pascual, Grosch, Grossetête, Guellec, Gutiérrez-Cortines, Gyürk, Handzlik, Harbour, Heaton-Harris, Hennicot-Schoepges, Herranz García, Hieronymi, Higgins, Hökmark, Hoppenstedt, Hudacký, Hybášková, Ibrisagic, Itälä, Iturgaiz Angulo, Jackson, Jałowiecki, Járóka, Jarzembowski, Jeggle, Jordan Cizelj, Kaczmarek, Kamall, Karas, Kauppi, Kelam, Kirkhope, Klamt, Klaß, Klich, Koch, Konrad, Korhola, Kratsa-Tsagaropoulou, Kudrycka, Langen, Langendries, Lauk, Lechner, Lehne, Lewandowski, Liese, Lulling, McMillan-Scott, Mann Thomas, Mantovani, Mathieu, Mato Adrover, Mauro, Mavrommatis, Mayer, Mayor Oreja, Méndez de Vigo, Mikolášik, Millán Mon, Mitchell, Musotto, Nassauer, van Nistelrooij, Novak, Olajos, Olbrycht, Oomen-Ruijten, Őry, Pack, Panayotopoulos-Cassiotou, Papastamkos, Parish, Pieper, Pīks, Pinheiro, Pirker, Pleštinská, Podestà, Pomés Ruiz, Posdorf, Posselt, Protasiewicz, Purvis, Queiró, Quisthoudt-Rowohl, Rack, Radwan, Reul, Roithová, Rudi Ubeda, Rübig, Saïfi, Salafranca Sánchez-Neyra, Samaras, Sartori, Schierhuber, Schnellhardt, Schöpflin, Seeber, Seeberg, Siekierski, Silva Peneda, Sommer, Sonik, Šťastný, Stauner, Stevenson, Stubb, Sturdy, Sudre, Surján, Szájer, Tajani, Tannock, Thyssen, Toubon, Trakatellis, Ulmer, Vakalis, Van Orden, Varela Suanzes-Carpegna, Varvitsiotis, Vatanen, Vidal-Quadras, Vlasto, Weisgerber, Wieland, Wijkman, von Wogau, Wortmann-Kool, Záborská, Zaleski, Zappalà

UEN: Angelilli, Aylward, Berlato, Bielan, Borghezio, Crowley, Czarnecki Marek Aleksander, Czarnecki Ryszard, Foltyn-Kubicka, Grabowski, Janowski, Kristovskis, Kuźmiuk, La Russa, Libicki, Masiel, Muscardini, Ó Neachtain, Pęk, Piotrowski, Podkański, Rogalski, Roszkowski, Rutowicz, Ryan, Szymański, Wojciechowski Janusz, Zapałowski

Verts/ALE: Trüpel

Tegen: 299

ALDE: Andrejevs, Andria, Attwooll, Beaupuy, Budreikaitė, Carlshamre, Cavada, Chatzimarkakis, Cornillet, Costa, Davies, Deprez, De Sarnez, Drčar Murko, Duff, Fourtou, Geremek, Gibault, Griesbeck, Guardans Cambó, Hall, Harkin, Hennis-Plasschaert, in 't Veld, Jäätteenmäki, Jensen, Juknevičienė, Krahmer, Kułakowski, Laperrouze, Lax, Ludford, Lynne, Maaten, Manders, Matsakis, Mohácsi, Morillon, Mulder, Newton Dunn, Onyszkiewicz, Oviir, Piskorski, Polfer, Prodi, Resetarits, Ries, Riis-Jørgensen, Savi, Sbarbati, Schmidt Olle, Staniszewska, Sterckx, Susta, Szent-Iványi, Takkula, Toia, Väyrynen, Van Hecke, Virrankoski, Wallis

GUE/NGL: Agnoletto, Aita, Brie, Catania, de Brún, Figueiredo, Flasarová, Guerreiro, Henin, Holm, Kaufmann, Liotard, McDonald, Maštálka, Meijer, Meyer Pleite, Musacchio, Pafilis, Papadimoulis, Pflüger, Portas, Ransdorf, Remek, Seppänen, Svensson, Triantaphyllides, Wagenknecht, Wurtz, Zimmer

IND/DEM: Belder, Blokland, Železný

NI: Battilocchio, Bobošíková, Claeys, De Michelis, Dillen, Gollnisch, Lang, Le Pen Marine, Le Rachinel, Martinez, Schenardi

PPE-DE: Duchoň, Fajmon, Maat, Škottová, Strejček, Vlasák, Zahradil, Zvěřina

PSE: Arif, Ayala Sender, Badia I Cutchet, Batzeli, Berès, van den Berg, Berger, Berlinguer, Berman, Bösch, Bourzai, Bullmann, Busquin, Calabuig Rull, Capoulas Santos, Carlotti, Carnero González, Casaca, Cashman, Castex, Cercas, Chiesa, Christensen, Corbett, Corbey, Correia, Cottigny, De Keyser, De Rossa, Désir, De Vits, Díez González, Dobolyi, Douay, Dührkop Dührkop, Estrela, Ettl, Fazakas, Fernandes, Ferreira Anne, Ferreira Elisa, García Pérez, Gebhardt, Geringer de Oedenberg, Glante, Goebbels, Gomes, Grabowska, Grech, Groote, Gurmai, Guy-Quint, Hänsch, Hamon, Haug, Hazan, Hedh, Hedkvist Petersen, Herczog, Honeyball, Hughes, Hutchinson, Jöns, Jørgensen, Kindermann, Koterec, Kreissl-Dörfler, Kuhne, Lambrinidis, Le Foll, Leichtfried, Liberadzki, Lienemann, McAvan, McCarthy, Madeira, Maňka, Mann Erika, Martin David, Martínez Martínez, Mastenbroek, Matsouka, Medina Ortega, Menéndez del Valle, Miguélez Ramos, Moreno Sánchez, Morgan, Moscovici, Muscat, Myller, Napoletano, Navarro, Obiols i Germà, Occhetto, Paasilinna, Pahor, Paleckis, Panzeri, Patrie, Peillon, Piecyk, Pinior, Pittella, Pleguezuelos Aguilar, Poignant, Prets, Rapkay, Reynaud, Riera Madurell, Rocard, Rosati, Rothe, Rouček, Roure, Sacconi, Sakalas, Saks, Salinas García, Sánchez Presedo, dos Santos, Savary, Schaldemose, Schapira, Scheele, Schulz, Segelström, Simpson, Siwiec, Skinner, Sornosa Martínez, Stihler, Stockmann, Swoboda, Szejna, Tarabella, Tarand, Thomsen, Titley, Trautmann, Tzampazi, Van Lancker, Vaugrenard, Vergnaud, Vincenzi, Walter, Weber Henri, Weiler, Westlund, Wiersma, Willmott, Yañez-Barnuevo García, Zingaretti

UEN: Kamiński, Kuc

Verts/ALE: Aubert, Bennahmias, Breyer, Buitenweg, Cohn-Bendit, Cramer, Evans Jill, Frassoni, Graefe zu Baringdorf, de Groen-Kouwenhoven, Harms, Hassi, Horáček, Hudghton, Isler Béguin, Kallenbach, Kusstatscher, Lagendijk, Lambert, Lichtenberger, Lipietz, Lucas, Özdemir, Onesta, Romeva i Rueda, Rühle, Schlyter, Schroedter, Smith, Staes, Turmes, Voggenhuber, Ždanoka

Onthoudingen: 15

IND/DEM: Batten, Clark, Coûteaux, Farage, Louis, Nattrass, Sinnott, de Villiers, Whittaker, Wise

NI: Allister, Baco, Mote

UEN: Camre

Verts/ALE: van Buitenen

14. Verslag Daul A6-0412/2006

Resolutie

Voor: 513

ALDE: Andrejevs, Andria, Attwooll, Beaupuy, Budreikaitė, Carlshamre, Cavada, Chatzimarkakis, Cocilovo, Cornillet, Costa, Davies, Deprez, De Sarnez, Drčar Murko, Duff, Ek, Fourtou, Geremek, Gibault, Griesbeck, Guardans Cambó, Hall, Harkin, Hennis-Plasschaert, in 't Veld, Jäätteenmäki, Jensen, Juknevičienė, Krahmer, Kułakowski, Lax, Ludford, Lynne, Maaten, Manders, Matsakis, Mohácsi, Morillon, Mulder, Newton Dunn, Onyszkiewicz, Oviir, Piskorski, Polfer, Prodi, Resetarits, Ries, Riis-Jørgensen, Savi, Sbarbati, Schuth, Staniszewska, Sterckx, Susta, Szent-Iványi, Toia, Väyrynen, Van Hecke, Wallis

GUE/NGL: Brie, de Brún, Figueiredo, Flasarová, Guerreiro, Henin, Holm, Kaufmann, Liotard, McDonald, Maštálka, Meijer, Meyer Pleite, Papadimoulis, Pflüger, Ransdorf, Remek, Seppänen, Svensson, Triantaphyllides, Wagenknecht, Wurtz, Zimmer

IND/DEM: Belder, Blokland, Bonde, Krupa, Tomczak, Železný

NI: Battilocchio, Bobošíková, Chruszcz, Claeys, De Michelis, Giertych, Gollnisch, Lang, Le Pen Marine, Le Rachinel, Martin Hans-Peter, Martinez, Schenardi, Wojciechowski Bernard Piotr

PPE-DE: Albertini, Andrikienė, Antoniozzi, Ashworth, Atkins, Audy, Ayuso, Bachelot-Narquin, Barsi-Pataky, Bauer, Beazley, Becsey, Belet, Berend, Böge, Bonsignore, Bowis, Bradbourn, Braghetto, Brepoels, Březina, Bushill-Matthews, Busuttil, Buzek, Callanan, Casa, Casini, Caspary, Castiglione, del Castillo Vera, Cederschiöld, Chichester, Chmielewski, Coelho, Daul, De Blasio, Dehaene, Demetriou, Descamps, Deß, Deva, De Veyrac, Díaz de Mera García Consuegra, Dombrovskis, Doorn, Dover, Duchoň, Duka-Zólyomi, Ebner, Ehler, Elles, Evans Jonathan, Fajmon, Fatuzzo, Ferber, Fjellner, Florenz, Fontaine, Fraga Estévez, Freitas, Gahler, Gál, Gaľa, Galeote, García-Margallo y Marfil, Garriga Polledo, Gauzès, Gawronski, Gewalt, Glattfelder, Goepel, Gomolka, Graça Moura, Gräßle, de Grandes Pascual, Grosch, Grossetête, Guellec, Gutiérrez-Cortines, Gyürk, Handzlik, Harbour, Heaton-Harris, Hennicot-Schoepges, Herranz García, Hieronymi, Higgins, Hökmark, Hoppenstedt, Hudacký, Hybášková, Ibrisagic, Itälä, Iturgaiz Angulo, Jackson, Jałowiecki, Járóka, Jarzembowski, Jeggle, Jordan Cizelj, Kaczmarek, Karas, Kauppi, Kelam, Kirkhope, Klamt, Klaß, Klich, Koch, Konrad, Korhola, Kratsa-Tsagaropoulou, Kudrycka, Langen, Langendries, Lauk, Lechner, Lehne, Lewandowski, Liese, Lulling, Maat, McMillan-Scott, Mann Thomas, Mantovani, Mathieu, Mato Adrover, Mauro, Mavrommatis, Mayer, Mayor Oreja, Méndez de Vigo, Millán Mon, Mitchell, Musotto, Nassauer, van Nistelrooij, Olajos, Olbrycht, Oomen-Ruijten, Őry, Pack, Panayotopoulos-Cassiotou, Papastamkos, Parish, Pieper, Pīks, Pinheiro, Pleštinská, Podestà, Posdorf, Posselt, Protasiewicz, Purvis, Queiró, Quisthoudt-Rowohl, Rack, Radwan, Reul, Roithová, Rudi Ubeda, Rübig, Saïfi, Salafranca Sánchez-Neyra, Samaras, Sartori, Schnellhardt, Schöpflin, Seeber, Seeberg, Siekierski, Silva Peneda, Škottová, Sommer, Sonik, Spautz, Šťastný, Stauner, Stevenson, Strejček, Stubb, Sturdy, Sudre, Surján, Szájer, Tajani, Tannock, Thyssen, Toubon, Trakatellis, Ulmer, Vakalis, Varela Suanzes-Carpegna, Varvitsiotis, Vatanen, Vidal-Quadras, Vlasák, Vlasto, Weber Manfred, Weisgerber, Wieland, von Wogau, Wortmann-Kool, Záborská, Zahradil, Zaleski, Zappalà, Zvěřina

PSE: Arif, Ayala Sender, Badia I Cutchet, Batzeli, Berès, van den Berg, Berger, Berlinguer, Berman, Bösch, Bourzai, Bullmann, Busquin, Calabuig Rull, Capoulas Santos, Carlotti, Carnero González, Casaca, Cashman, Castex, Cercas, Chiesa, Christensen, Corbett, Correia, Cottigny, De Keyser, De Rossa, Désir, De Vits, Díez González, Dobolyi, Douay, Dührkop Dührkop, Estrela, Ettl, Fazakas, Fernandes, Ferreira Anne, Ferreira Elisa, García Pérez, Gebhardt, Geringer de Oedenberg, Glante, Goebbels, Gomes, Grech, Groote, Gurmai, Guy-Quint, Hänsch, Haug, Hazan, Hedh, Hedkvist Petersen, Herczog, Honeyball, Hughes, Hutchinson, Jöns, Jørgensen, Kindermann, Koterec, Kreissl-Dörfler, Lambrinidis, Le Foll, Leichtfried, Liberadzki, Lienemann, McAvan, McCarthy, Madeira, Maňka, Mann Erika, Martin David, Martínez Martínez, Mastenbroek, Matsouka, Medina Ortega, Menéndez del Valle, Miguélez Ramos, Moreno Sánchez, Morgan, Moscovici, Muscat, Myller, Napoletano, Navarro, Obiols i Germà, Occhetto, Paasilinna, Pahor, Panzeri, Patrie, Peillon, Piecyk, Pinior, Pittella, Pleguezuelos Aguilar, Poignant, Prets, Rapkay, Reynaud, Riera Madurell, Rocard, Rosati, Rothe, Rouček, Roure, Sacconi, Sakalas, Saks, Salinas García, Sánchez Presedo, Savary, Schaldemose, Schapira, Scheele, Schulz, Segelström, Simpson, Siwiec, Skinner, Sornosa Martínez, Stihler, Stockmann, Swoboda, Szejna, Tarabella, Tarand, Thomsen, Titley, Trautmann, Tzampazi, Van Lancker, Vaugrenard, Vergnaud, Vincenzi, Walter, Weber Henri, Weiler, Westlund, Wiersma, Willmott, Yañez-Barnuevo García, Zingaretti

UEN: Angelilli, Berlato, Bielan, Borghezio, Crowley, Czarnecki Marek Aleksander, Foltyn-Kubicka, Grabowski, Janowski, Kamiński, Kristovskis, Kuc, Kuźmiuk, Libicki, Masiel, Muscardini, Ó Neachtain, Pęk, Piotrowski, Podkański, Rogalski, Rutowicz, Ryan, Szymański, Zapałowski

Verts/ALE: Aubert, Bennahmias, Breyer, Buitenweg, Cohn-Bendit, Cramer, Evans Jill, Frassoni, Graefe zu Baringdorf, de Groen-Kouwenhoven, Harms, Hassi, Horáček, Hudghton, Isler Béguin, Kallenbach, Kusstatscher, Lagendijk, Lambert, Lichtenberger, Lipietz, Lucas, Özdemir, Onesta, Romeva i Rueda, Rühle, Schroedter, Smith, Staes, Voggenhuber, Ždanoka

Tegen: 14

ALDE: Laperrouze

GUE/NGL: Catania, Portas

IND/DEM: Batten, Clark, Goudin, Lundgren, Nattrass, Whittaker, Wise

NI: Baco, Dillen, Mote

UEN: Camre

Onthoudingen: 22

ALDE: Schmidt Olle

GUE/NGL: Agnoletto, Musacchio, Pafilis

IND/DEM: Coûteaux, Louis, Sinnott, de Villiers

NI: Allister, Belohorská, Helmer, Mussolini

PPE-DE: Brejc, Doyle, Kamall, Novak, Schwab, Wijkman

PSE: Corbey, Kuhne

Verts/ALE: van Buitenen, Schlyter

15. Verslag Segelström A6-0454/2006

Resolutie

Voor: 528

ALDE: Andrejevs, Andria, Attwooll, Beaupuy, Budreikaitė, Carlshamre, Cavada, Chatzimarkakis, Cocilovo, Cornillet, Costa, Davies, Deprez, De Sarnez, Drčar Murko, Duff, Ek, Fourtou, Geremek, Gibault, Griesbeck, Guardans Cambó, Hall, Harkin, Hennis-Plasschaert, in 't Veld, Jäätteenmäki, Jensen, Juknevičienė, Krahmer, Kułakowski, Laperrouze, Lax, Ludford, Lynne, Maaten, Manders, Matsakis, Mohácsi, Morillon, Mulder, Newton Dunn, Onyszkiewicz, Oviir, Piskorski, Polfer, Prodi, Resetarits, Ries, Riis-Jørgensen, Savi, Sbarbati, Schmidt Olle, Schuth, Staniszewska, Sterckx, Susta, Szent-Iványi, Takkula, Väyrynen, Van Hecke, Virrankoski, Wallis

GUE/NGL: Agnoletto, Aita, Brie, Catania, de Brún, Figueiredo, Flasarová, Guerreiro, Henin, Kaufmann, McDonald, Maštálka, Meyer Pleite, Musacchio, Papadimoulis, Pflüger, Portas, Ransdorf, Remek, Wagenknecht, Wurtz, Zimmer

IND/DEM: Belder, Blokland, Krupa, Sinnott, Tomczak, Železný

NI: Allister, Belohorská, Bobošíková, Chruszcz, De Michelis, Giertych, Gollnisch, Lang, Le Pen Marine, Le Rachinel, Martin Hans-Peter, Martinez, Mussolini, Schenardi, Wojciechowski Bernard Piotr

PPE-DE: Albertini, Andrikienė, Antoniozzi, Ashworth, Atkins, Audy, Ayuso, Bachelot-Narquin, Barsi-Pataky, Bauer, Beazley, Becsey, Belet, Berend, Böge, Bonsignore, Bowis, Bradbourn, Braghetto, Brejc, Brepoels, Březina, Busuttil, Buzek, Callanan, Casa, Casini, Caspary, Castiglione, del Castillo Vera, Cederschiöld, Chichester, Chmielewski, Coelho, Daul, De Blasio, Dehaene, Demetriou, Descamps, Deß, Deva, De Veyrac, Díaz de Mera García Consuegra, Dombrovskis, Doorn, Dover, Doyle, Duchoň, Duka-Zólyomi, Ebner, Ehler, Elles, Fajmon, Fatuzzo, Ferber, Fjellner, Fontaine, Fraga Estévez, Freitas, Gahler, Gál, Gaľa, Galeote, García-Margallo y Marfil, Garriga Polledo, Gauzès, Gawronski, Gewalt, Glattfelder, Goepel, Gomolka, Graça Moura, Gräßle, de Grandes Pascual, Grosch, Grossetête, Guellec, Gutiérrez-Cortines, Gyürk, Handzlik, Harbour, Heaton-Harris, Hennicot-Schoepges, Herranz García, Hieronymi, Higgins, Hökmark, Hoppenstedt, Hudacký, Hybášková, Ibrisagic, Itälä, Iturgaiz Angulo, Jackson, Jałowiecki, Járóka, Jarzembowski, Jeggle, Jordan Cizelj, Kaczmarek, Kamall, Karas, Kauppi, Kelam, Kirkhope, Klamt, Klaß, Klich, Koch, Konrad, Korhola, Kratsa-Tsagaropoulou, Kudrycka, Langen, Langendries, Lauk, Lechner, Lehne, Lewandowski, Liese, Lulling, Maat, McMillan-Scott, Mann Thomas, Mantovani, Mathieu, Mato Adrover, Mauro, Mavrommatis, Mayer, Mayor Oreja, Millán Mon, Mitchell, Musotto, Nassauer, van Nistelrooij, Novak, Olajos, Olbrycht, Oomen-Ruijten, Őry, Pack, Panayotopoulos-Cassiotou, Papastamkos, Parish, Pieper, Pīks, Pinheiro, Pleštinská, Podestà, Pomés Ruiz, Posdorf, Posselt, Protasiewicz, Purvis, Queiró, Quisthoudt-Rowohl, Rack, Radwan, Reul, Roithová, Rudi Ubeda, Rübig, Saïfi, Salafranca Sánchez-Neyra, Samaras, Sartori, Schnellhardt, Schöpflin, Schwab, Seeber, Seeberg, Siekierski, Silva Peneda, Škottová, Sommer, Sonik, Spautz, Šťastný, Stauner, Stevenson, Strejček, Stubb, Sturdy, Sudre, Surján, Szájer, Tajani, Tannock, Thyssen, Toubon, Trakatellis, Ulmer, Vakalis, Van Orden, Varela Suanzes-Carpegna, Varvitsiotis, Vatanen, Vidal-Quadras, Vlasto, Weber Manfred, Weisgerber, Wieland, Wijkman, von Wogau, Wortmann-Kool, Záborská, Zahradil, Zaleski, Zappalà, Zvěřina

PSE: Arif, Ayala Sender, Badia I Cutchet, Batzeli, Berès, van den Berg, Berger, Berlinguer, Bösch, Bourzai, Bullmann, Busquin, Calabuig Rull, Capoulas Santos, Carlotti, Carnero González, Casaca, Cashman, Castex, Cercas, Christensen, Corbett, Corbey, Correia, Cottigny, De Keyser, De Rossa, Désir, De Vits, Díez González, Dobolyi, Douay, Dührkop Dührkop, Estrela, Ettl, Fazakas, Fernandes, Ferreira Anne, Ferreira Elisa, García Pérez, Gebhardt, Geringer de Oedenberg, Glante, Goebbels, Gomes, Grabowska, Grech, Groote, Gurmai, Guy-Quint, Hänsch, Hamon, Haug, Hazan, Hedh, Hedkvist Petersen, Herczog, Honeyball, Hughes, Hutchinson, Jöns, Jørgensen, Kindermann, Koterec, Kreissl-Dörfler, Kuhne, Lambrinidis, Le Foll, Leichtfried, Liberadzki, Lienemann, McAvan, McCarthy, Madeira, Maňka, Mann Erika, Martin David, Martínez Martínez, Mastenbroek, Matsouka, Medina Ortega, Menéndez del Valle, Miguélez Ramos, Moreno Sánchez, Morgan, Moscovici, Muscat, Myller, Napoletano, Navarro, Obiols i Germà, Occhetto, Paasilinna, Pahor, Panzeri, Patrie, Peillon, Piecyk, Pinior, Pittella, Pleguezuelos Aguilar, Poignant, Prets, Rapkay, Reynaud, Riera Madurell, Rocard, Rosati, Rothe, Rouček, Roure, Sacconi, Sakalas, Saks, Salinas García, Sánchez Presedo, dos Santos, Savary, Schaldemose, Scheele, Schulz, Segelström, Simpson, Siwiec, Skinner, Sornosa Martínez, Stihler, Stockmann, Swoboda, Szejna, Tarabella, Tarand, Thomsen, Titley, Trautmann, Tzampazi, Van Lancker, Vaugrenard, Vergnaud, Vincenzi, Walter, Weber Henri, Weiler, Westlund, Wiersma, Willmott, Yañez-Barnuevo García, Zingaretti

UEN: Angelilli, Berlato, Bielan, Borghezio, Camre, Crowley, Czarnecki Marek Aleksander, Czarnecki Ryszard, Foltyn-Kubicka, Grabowski, Janowski, Kamiński, Kristovskis, Kuc, Kuźmiuk, La Russa, Libicki, Masiel, Muscardini, Ó Neachtain, Pęk, Piotrowski, Podkański, Rogalski, Rutowicz, Ryan, Szymański, Wojciechowski Janusz, Zapałowski

Verts/ALE: Aubert, Bennahmias, Breyer, Buitenweg, Cohn-Bendit, Cramer, Evans Jill, Frassoni, Graefe zu Baringdorf, de Groen-Kouwenhoven, Harms, Hassi, Horáček, Hudghton, Isler Béguin, Kallenbach, Kusstatscher, Lagendijk, Lambert, Lichtenberger, Lipietz, Lucas, Özdemir, Onesta, Romeva i Rueda, Rühle, Schlyter, Schroedter, Smith, Staes, Trüpel, Turmes, Voggenhuber, Ždanoka

Tegen: 16

GUE/NGL: Holm, Liotard, Meijer, Seppänen, Svensson

IND/DEM: Bonde, Clark, Goudin, Lundgren, Nattrass, Whittaker, Wise

NI: Helmer, Mote

PPE-DE: Bushill-Matthews, Evans Jonathan

Onthoudingen: 8

GUE/NGL: Pafilis, Triantaphyllides

IND/DEM: Coûteaux, Louis, de Villiers

NI: Battilocchio

PSE: Berman

Verts/ALE: van Buitenen

Rectificaties stemgedrag

Voor

Philip Bushill-Matthews

16. Verslag Segelström A6-0452/2006

Resolutie

Voor: 486

ALDE: Andrejevs, Andria, Attwooll, Beaupuy, Budreikaitė, Carlshamre, Cavada, Chatzimarkakis, Cocilovo, Cornillet, Costa, Davies, Deprez, De Sarnez, Drčar Murko, Duff, Ek, Fourtou, Geremek, Gibault, Griesbeck, Guardans Cambó, Hall, Harkin, Hennis-Plasschaert, in 't Veld, Jäätteenmäki, Jensen, Juknevičienė, Krahmer, Kułakowski, Laperrouze, Lax, Ludford, Lynne, Maaten, Manders, Matsakis, Mohácsi, Morillon, Mulder, Newton Dunn, Onyszkiewicz, Oviir, Piskorski, Polfer, Prodi, Resetarits, Ries, Riis-Jørgensen, Savi, Sbarbati, Schmidt Olle, Schuth, Staniszewska, Sterckx, Susta, Szent-Iványi, Takkula, Toia, Väyrynen, Van Hecke, Virrankoski, Wallis

GUE/NGL: Agnoletto, Aita, Brie, Catania, de Brún, Flasarová, Henin, Kaufmann, McDonald, Maštálka, Meyer Pleite, Musacchio, Papadimoulis, Pflüger, Portas, Ransdorf, Remek, Wagenknecht, Wurtz, Zimmer

IND/DEM: Belder, Blokland, Sinnott

NI: Battilocchio, Belohorská, Bobošíková, De Michelis, Martin Hans-Peter, Mussolini

PPE-DE: Albertini, Andrikienė, Antoniozzi, Audy, Ayuso, Bachelot-Narquin, Barsi-Pataky, Bauer, Becsey, Belet, Berend, Bonsignore, Braghetto, Brejc, Brepoels, Březina, Busuttil, Buzek, Casa, Casini, Caspary, Castiglione, del Castillo Vera, Cederschiöld, Chmielewski, Coelho, Daul, De Blasio, Dehaene, Demetriou, Descamps, Deß, De Veyrac, Díaz de Mera García Consuegra, Dombrovskis, Doorn, Doyle, Duchoň, Duka-Zólyomi, Ebner, Ehler, Fajmon, Fatuzzo, Ferber, Fjellner, Florenz, Fontaine, Fraga Estévez, Freitas, Gahler, Gál, Gaľa, Galeote, García-Margallo y Marfil, Garriga Polledo, Gauzès, Gawronski, Gewalt, Glattfelder, Goepel, Gomolka, Graça Moura, Gräßle, de Grandes Pascual, Grosch, Grossetête, Guellec, Gutiérrez-Cortines, Gyürk, Handzlik, Hennicot-Schoepges, Herranz García, Hieronymi, Higgins, Hökmark, Hoppenstedt, Hudacký, Hybášková, Ibrisagic, Itälä, Jałowiecki, Járóka, Jarzembowski, Jeggle, Jordan Cizelj, Kaczmarek, Karas, Kauppi, Kelam, Klamt, Klaß, Klich, Koch, Konrad, Korhola, Kratsa-Tsagaropoulou, Kudrycka, Langen, Langendries, Lauk, Lechner, Lehne, Lewandowski, Liese, Lulling, Maat, Mann Thomas, Mantovani, Mathieu, Mato Adrover, Mauro, Mavrommatis, Mayer, Mayor Oreja, Méndez de Vigo, Millán Mon, Mitchell, Musotto, Nassauer, van Nistelrooij, Novak, Olajos, Olbrycht, Oomen-Ruijten, Őry, Pack, Panayotopoulos-Cassiotou, Papastamkos, Pieper, Pīks, Pinheiro, Pleštinská, Podestà, Pomés Ruiz, Posdorf, Posselt, Protasiewicz, Queiró, Quisthoudt-Rowohl, Rack, Radwan, Reul, Roithová, Rudi Ubeda, Rübig, Saïfi, Salafranca Sánchez-Neyra, Samaras, Sartori, Schierhuber, Schnellhardt, Schöpflin, Schwab, Seeber, Seeberg, Siekierski, Silva Peneda, Škottová, Sommer, Sonik, Spautz, Šťastný, Stauner, Strejček, Stubb, Sudre, Surján, Szájer, Tajani, Thyssen, Toubon, Trakatellis, Ulmer, Vakalis, Varela Suanzes-Carpegna, Varvitsiotis, Vidal-Quadras, Vlasák, Vlasto, Weber Manfred, Weisgerber, Wieland, Wijkman, von Wogau, Wortmann-Kool, Záborská, Zahradil, Zaleski, Zappalà, Zvěřina

PSE: Arif, Ayala Sender, Badia I Cutchet, Batzeli, Berès, van den Berg, Berger, Berlinguer, Berman, Bösch, Bourzai, Bullmann, Busquin, Calabuig Rull, Capoulas Santos, Carlotti, Carnero González, Casaca, Cashman, Castex, Cercas, Christensen, Corbett, Corbey, Correia, Cottigny, De Keyser, De Rossa, Désir, De Vits, Díez González, Dobolyi, Douay, Dührkop Dührkop, Estrela, Ettl, Fazakas, Fernandes, Ferreira Anne, Ferreira Elisa, García Pérez, Gebhardt, Geringer de Oedenberg, Glante, Goebbels, Gomes, Grabowska, Grech, Groote, Gurmai, Guy-Quint, Hänsch, Haug, Hazan, Hedh, Hedkvist Petersen, Herczog, Honeyball, Hughes, Hutchinson, Jöns, Jørgensen, Kindermann, Koterec, Kreissl-Dörfler, Kuhne, Lambrinidis, Le Foll, Leichtfried, Liberadzki, Lienemann, McAvan, McCarthy, Madeira, Maňka, Mann Erika, Martin David, Martínez Martínez, Mastenbroek, Matsouka, Medina Ortega, Menéndez del Valle, Miguélez Ramos, Moreno Sánchez, Morgan, Moscovici, Muscat, Myller, Napoletano, Navarro, Obiols i Germà, Occhetto, Paasilinna, Pahor, Panzeri, Patrie, Peillon, Piecyk, Pinior, Pittella, Pleguezuelos Aguilar, Poignant, Prets, Rapkay, Reynaud, Riera Madurell, Rocard, Rosati, Rothe, Rouček, Roure, Sacconi, Sakalas, Saks, Salinas García, Sánchez Presedo, dos Santos, Savary, Schaldemose, Schapira, Scheele, Schulz, Segelström, Simpson, Siwiec, Skinner, Sornosa Martínez, Stihler, Stockmann, Swoboda, Szejna, Tarabella, Thomsen, Titley, Trautmann, Tzampazi, Van Lancker, Vaugrenard, Vergnaud, Vincenzi, Walter, Weber Henri, Weiler, Westlund, Wiersma, Willmott, Yañez-Barnuevo García, Zingaretti

UEN: Angelilli, Berlato, Bielan, Borghezio, Crowley, Czarnecki Marek Aleksander, Czarnecki Ryszard, Foltyn-Kubicka, Janowski, Kamiński, Kristovskis, Kuc, Kuźmiuk, La Russa, Libicki, Masiel, Muscardini, Ó Neachtain, Podkański, Rutowicz, Ryan, Szymański, Wojciechowski Janusz

Verts/ALE: Aubert, Bennahmias, Breyer, Buitenweg, Cohn-Bendit, Cramer, Evans Jill, Frassoni, Graefe zu Baringdorf, de Groen-Kouwenhoven, Harms, Hassi, Horáček, Hudghton, Isler Béguin, Kallenbach, Kusstatscher, Lagendijk, Lambert, Lichtenberger, Lipietz, Lucas, Özdemir, Onesta, Romeva i Rueda, Rühle, Schroedter, Smith, Staes, Trüpel, Voggenhuber, Ždanoka

Tegen: 61

GUE/NGL: Holm, Liotard, Meijer, Pafilis, Seppänen, Svensson

IND/DEM: Batten, Bonde, Clark, Coûteaux, Goudin, Krupa, Lundgren, Nattrass, Tomczak, Whittaker, Wise

NI: Allister, Chruszcz, Claeys, Dillen, Giertych, Gollnisch, Helmer, Lang, Le Pen Marine, Le Rachinel, Martinez, Mote, Schenardi, Wojciechowski Bernard Piotr

PPE-DE: Ashworth, Atkins, Bowis, Bradbourn, Bushill-Matthews, Callanan, Chichester, Deva, Dover, Elles, Evans Jonathan, Harbour, Heaton-Harris, Jackson, Kamall, Kirkhope, McMillan-Scott, Parish, Purvis, Stevenson, Sturdy, Tannock, Van Orden

UEN: Camre, Grabowski, Pęk, Piotrowski, Rogalski, Zapałowski

Verts/ALE: Schlyter

Onthoudingen: 3

GUE/NGL: Triantaphyllides

IND/DEM: Železný

Verts/ALE: van Buitenen

17. Aanbeveling voor de tweede lezing Grosch A6-0414/2006

Amendement 6

Voor: 67

ALDE: Lynne

IND/DEM: Batten, Bonde, Clark, Farage, Goudin, Krupa, Lundgren, Nattrass, Tomczak, Whittaker, Wise, Železný

NI: Allister, Belohorská, Bobošíková, Claeys, Dillen, Gollnisch, Helmer, Lang, Le Pen Marine, Le Rachinel, Martinez, Mote, Romagnoli, Schenardi

PPE-DE: Albertini, Ashworth, Atkins, Bowis, Bradbourn, Bushill-Matthews, Callanan, Chichester, Deva, Dover, Duchoň, Elles, Evans Jonathan, Fajmon, Hannan, Harbour, Heaton-Harris, Hudacký, Hybášková, Jackson, Kamall, Kirkhope, McMillan-Scott, Parish, Škottová, Stevenson, Strejček, Sturdy, Tannock, Van Orden, Vlasák, Zahradil, Zvěřina

UEN: Grabowski, Pęk, Piotrowski, Rogalski, Rutowicz, Zapałowski

Verts/ALE: Schlyter

Tegen: 483

ALDE: Andrejevs, Andria, Attwooll, Beaupuy, Budreikaitė, Carlshamre, Cavada, Chatzimarkakis, Cocilovo, Cornillet, Costa, Davies, Deprez, De Sarnez, Drčar Murko, Duff, Fourtou, Geremek, Gibault, Griesbeck, Guardans Cambó, Hall, Harkin, in 't Veld, Jäätteenmäki, Jensen, Juknevičienė, Krahmer, Kułakowski, Laperrouze, Lax, Ludford, Matsakis, Mohácsi, Morillon, Newton Dunn, Onyszkiewicz, Oviir, Piskorski, Polfer, Prodi, Resetarits, Ries, Riis-Jørgensen, Savi, Sbarbati, Schmidt Olle, Schuth, Staniszewska, Sterckx, Susta, Szent-Iványi, Takkula, Toia, Väyrynen, Van Hecke, Virrankoski, Wallis

GUE/NGL: Agnoletto, Aita, Brie, Catania, de Brún, Flasarová, Henin, Holm, Kaufmann, Liotard, McDonald, Maštálka, Meijer, Meyer Pleite, Musacchio, Pafilis, Papadimoulis, Pflüger, Portas, Ransdorf, Remek, Seppänen, Svensson, Triantaphyllides, Wagenknecht, Wurtz, Zimmer

IND/DEM: Belder, Blokland, Sinnott

NI: Battilocchio, Chruszcz, De Michelis, Giertych, Martin Hans-Peter, Mussolini, Wojciechowski Bernard Piotr

PPE-DE: Andrikienė, Antoniozzi, Audy, Ayuso, Bachelot-Narquin, Barsi-Pataky, Bauer, Becsey, Belet, Berend, Böge, Bonsignore, Braghetto, Brejc, Brepoels, Březina, Busuttil, Buzek, Casa, Casini, Caspary, Castiglione, del Castillo Vera, Cederschiöld, Chmielewski, Coelho, Daul, De Blasio, Dehaene, Demetriou, Descamps, Deß, De Veyrac, Díaz de Mera García Consuegra, Dombrovskis, Doorn, Doyle, Ebner, Ehler, Fatuzzo, Fjellner, Florenz, Fontaine, Fraga Estévez, Freitas, Gahler, Gál, Gaľa, Galeote, García-Margallo y Marfil, Garriga Polledo, Gauzès, Gawronski, Gewalt, Glattfelder, Goepel, Gomolka, Graça Moura, Gräßle, de Grandes Pascual, Grosch, Grossetête, Guellec, Gyürk, Handzlik, Hennicot-Schoepges, Herranz García, Hieronymi, Higgins, Hökmark, Hoppenstedt, Ibrisagic, Itälä, Iturgaiz Angulo, Jałowiecki, Járóka, Jarzembowski, Jeggle, Jordan Cizelj, Kaczmarek, Karas, Kauppi, Kelam, Klamt, Klaß, Klich, Koch, Konrad, Korhola, Kratsa-Tsagaropoulou, Kudrycka, Langen, Langendries, Lauk, Lechner, Lehne, Liese, Lulling, Maat, Mann Thomas, Mantovani, Mathieu, Mato Adrover, Mauro, Mavrommatis, Mayer, Mayor Oreja, Méndez de Vigo, Mikolášik, Millán Mon, Mitchell, Musotto, Nassauer, van Nistelrooij, Novak, Olajos, Olbrycht, Oomen-Ruijten, Őry, Pack, Panayotopoulos-Cassiotou, Papastamkos, Pieper, Pīks, Pinheiro, Pirker, Pleštinská, Podestà, Pomés Ruiz, Posdorf, Posselt, Protasiewicz, Queiró, Quisthoudt-Rowohl, Rack, Radwan, Reul, Roithová, Rudi Ubeda, Rübig, Saïfi, Salafranca Sánchez-Neyra, Samaras, Sartori, Schierhuber, Schnellhardt, Schöpflin, Schwab, Seeber, Seeberg, Siekierski, Silva Peneda, Sommer, Sonik, Spautz, Šťastný, Stauner, Stubb, Sudre, Surján, Szájer, Tajani, Thyssen, Toubon, Trakatellis, Ulmer, Vakalis, Varela Suanzes-Carpegna, Varvitsiotis, Vatanen, Vidal-Quadras, Vlasto, Weber Manfred, Weisgerber, Wieland, Wijkman, von Wogau, Wortmann-Kool, Záborská, Zaleski, Zappalà

PSE: Arif, Ayala Sender, Badia I Cutchet, Batzeli, Berès, van den Berg, Berger, Berlinguer, Berman, Bösch, Bourzai, Bullmann, Busquin, Calabuig Rull, Capoulas Santos, Carlotti, Carnero González, Casaca, Cashman, Castex, Cercas, Chiesa, Christensen, Corbett, Corbey, Correia, Cottigny, De Keyser, De Rossa, Désir, De Vits, Díez González, Dobolyi, Douay, Dührkop Dührkop, Estrela, Ettl, Fazakas, Fernandes, Ferreira Anne, Ferreira Elisa, García Pérez, Gebhardt, Geringer de Oedenberg, Glante, Goebbels, Gomes, Grabowska, Grech, Groote, Gurmai, Guy-Quint, Hänsch, Hamon, Haug, Hazan, Hedh, Hedkvist Petersen, Herczog, Honeyball, Hughes, Hutchinson, Jöns, Jørgensen, Kindermann, Koterec, Kreissl-Dörfler, Kuhne, Lambrinidis, Le Foll, Leichtfried, Liberadzki, Lienemann, McAvan, McCarthy, Madeira, Maňka, Mann Erika, Martin David, Martínez Martínez, Mastenbroek, Matsouka, Medina Ortega, Menéndez del Valle, Miguélez Ramos, Moreno Sánchez, Morgan, Moscovici, Muscat, Myller, Napoletano, Navarro, Obiols i Germà, Occhetto, Paasilinna, Pahor, Paleckis, Panzeri, Patrie, Peillon, Piecyk, Pinior, Pittella, Pleguezuelos Aguilar, Poignant, Prets, Rapkay, Reynaud, Riera Madurell, Rocard, Rosati, Rothe, Rouček, Roure, Sacconi, Sakalas, Saks, Salinas García, Sánchez Presedo, dos Santos, Savary, Schaldemose, Schapira, Scheele, Schulz, Segelström, Simpson, Siwiec, Skinner, Sornosa Martínez, Stihler, Stockmann, Swoboda, Szejna, Tarabella, Tarand, Thomsen, Titley, Trautmann, Van Lancker, Vaugrenard, Vergnaud, Vincenzi, Walter, Weber Henri, Weiler, Westlund, Wiersma, Willmott, Yañez-Barnuevo García, Zingaretti

UEN: Angelilli, Aylward, Berlato, Bielan, Borghezio, Camre, Crowley, Czarnecki Marek Aleksander, Czarnecki Ryszard, Foltyn-Kubicka, Janowski, Kamiński, Kristovskis, Kuc, Kuźmiuk, La Russa, Libicki, Masiel, Muscardini, Ó Neachtain, Podkański, Roszkowski, Ryan, Szymański, Wojciechowski Janusz

Verts/ALE: Aubert, Bennahmias, Breyer, Buitenweg, Cohn-Bendit, Cramer, Evans Jill, Frassoni, Graefe zu Baringdorf, de Groen-Kouwenhoven, Harms, Hassi, Horáček, Kallenbach, Kusstatscher, Lagendijk, Lambert, Lichtenberger, Lipietz, Lucas, Özdemir, Onesta, Romeva i Rueda, Rühle, Schroedter, Smith, Staes, Trüpel, Turmes, Voggenhuber, Ždanoka

Onthoudingen: 13

ALDE: Hennis-Plasschaert, Maaten, Manders, Mulder

GUE/NGL: Figueiredo, Guerreiro

IND/DEM: Coûteaux, Louis

NI: Baco

PPE-DE: Ferber, Purvis

Verts/ALE: van Buitenen, Hudghton

18. Verslag Leinen A6-0464/2006

Resolutie

Voor: 396

IND/DEM: Belder, Blokland, Bonde, Coûteaux, Goudin, Louis, Lundgren, Sinnott, Tomczak

NI: Battilocchio, Belohorská, Bobošíková, Chruszcz, De Michelis, Giertych, Helmer, Mussolini, Wojciechowski Bernard Piotr

PPE-DE: Albertini, Andrikienė, Antoniozzi, Ashworth, Atkins, Audy, Ayuso, Bachelot-Narquin, Barsi-Pataky, Bauer, Beazley, Becsey, Belet, Berend, Böge, Bonsignore, Bowis, Bradbourn, Braghetto, Brejc, Brepoels, Březina, Bushill-Matthews, Busuttil, Buzek, Callanan, Casa, Casini, Caspary, Castiglione, del Castillo Vera, Cederschiöld, Chichester, Chmielewski, Coelho, Daul, De Blasio, Dehaene, Demetriou, Descamps, Deß, Deva, De Veyrac, Díaz de Mera García Consuegra, Dombrovskis, Doorn, Dover, Doyle, Duchoň, Duka-Zólyomi, Ebner, Ehler, Elles, Evans Jonathan, Fajmon, Fatuzzo, Ferber, Fjellner, Florenz, Fontaine, Fraga Estévez, Freitas, Gahler, Gál, Gaľa, Galeote, García-Margallo y Marfil, Garriga Polledo, Gauzès, Gawronski, Gewalt, Glattfelder, Goepel, Gomolka, Graça Moura, Gräßle, de Grandes Pascual, Grosch, Grossetête, Guellec, Gyürk, Handzlik, Hannan, Harbour, Heaton-Harris, Herranz García, Hieronymi, Higgins, Hökmark, Hoppenstedt, Hudacký, Hybášková, Ibrisagic, Itälä, Jackson, Jałowiecki, Járóka, Jarzembowski, Jeggle, Jordan Cizelj, Kaczmarek, Kamall, Karas, Kauppi, Kelam, Kirkhope, Klamt, Klaß, Klich, Koch, Konrad, Korhola, Kratsa-Tsagaropoulou, Kudrycka, Langen, Langendries, Lauk, Lechner, Lehne, Lewandowski, Liese, Lulling, Maat, McMillan-Scott, Mann Thomas, Mantovani, Mathieu, Mato Adrover, Mauro, Mavrommatis, Mayer, Mayor Oreja, Méndez de Vigo, Mikolášik, Millán Mon, Mitchell, Musotto, Nassauer, van Nistelrooij, Novak, Olajos, Olbrycht, Oomen-Ruijten, Őry, Pack, Panayotopoulos-Cassiotou, Papastamkos, Parish, Pieper, Pīks, Pinheiro, Pirker, Pleštinská, Podestà, Pomés Ruiz, Posdorf, Posselt, Protasiewicz, Purvis, Queiró, Quisthoudt-Rowohl, Rack, Radwan, Roithová, Rudi Ubeda, Rübig, Saïfi, Salafranca Sánchez-Neyra, Samaras, Sartori, Schierhuber, Schnellhardt, Schöpflin, Schwab, Seeber, Seeberg, Siekierski, Silva Peneda, Škottová, Sommer, Sonik, Spautz, Šťastný, Stauner, Stevenson, Strejček, Stubb, Sturdy, Sudre, Surján, Szájer, Tajani, Tannock, Thyssen, Toubon, Trakatellis, Ulmer, Vakalis, Van Orden, Varela Suanzes-Carpegna, Varvitsiotis, Vatanen, Vidal-Quadras, Vlasák, Vlasto, Weber Manfred, Weisgerber, Wieland, Wijkman, von Wogau, Wortmann-Kool, Záborská, Zahradil, Zaleski, Zappalà, Zvěřina

PSE: Arif, Ayala Sender, Badia I Cutchet, Batzeli, Berès, van den Berg, Berger, Berlinguer, Berman, Bösch, Bullmann, Busquin, Calabuig Rull, Capoulas Santos, Carnero González, Casaca, Cercas, Chiesa, Christensen, Corbett, Corbey, Correia, Cottigny, De Keyser, De Rossa, Désir, De Vits, Díez González, Douay, Dührkop Dührkop, Estrela, Ettl, Fazakas, Fernandes, Ferreira Elisa, García Pérez, Gebhardt, Geringer de Oedenberg, Glante, Goebbels, Gomes, Grabowska, Grech, Groote, Gurmai, Hänsch, Hamon, Haug, Hazan, Hedh, Hedkvist Petersen, Herczog, Hutchinson, Jöns, Jørgensen, Kindermann, Koterec, Kreissl-Dörfler, Kuhne, Lambrinidis, Leichtfried, Liberadzki, McAvan, McCarthy, Madeira, Maňka, Martínez Martínez, Matsouka, Medina Ortega, Menéndez del Valle, Miguélez Ramos, Moreno Sánchez, Morgan, Moscovici, Muscat, Myller, Napoletano, Obiols i Germà, Occhetto, Paasilinna, Pahor, Paleckis, Panzeri, Patrie, Peillon, Piecyk, Pinior, Pittella, Pleguezuelos Aguilar, Poignant, Prets, Rapkay, Reynaud, Riera Madurell, Rocard, Rosati, Rothe, Rouček, Roure, Sacconi, Sakalas, Saks, Salinas García, Sánchez Presedo, dos Santos, Savary, Schaldemose, Schapira, Schulz, Segelström, Siwiec, Skinner, Sornosa Martínez, Stockmann, Swoboda, Szejna, Tarabella, Tarand, Thomsen, Titley, Trautmann, Tzampazi, Van Lancker, Vaugrenard, Vergnaud, Vincenzi, Walter, Weber Henri, Weiler, Westlund, Wiersma, Yañez-Barnuevo García, Zingaretti

UEN: Angelilli, Aylward, Berlato, Bielan, Borghezio, Crowley, Czarnecki Marek Aleksander, Czarnecki Ryszard, Foltyn-Kubicka, Grabowski, Janowski, Kamiński, Kristovskis, Kuc, Kuźmiuk, La Russa, Libicki, Masiel, Muscardini, Ó Neachtain, Pęk, Podkański, Rogalski, Roszkowski, Rutowicz, Ryan, Szymański, Wojciechowski Janusz, Zapałowski

Tegen: 112

ALDE: Andrejevs, Andria, Attwooll, Beaupuy, Budreikaitė, Carlshamre, Cavada, Chatzimarkakis, Cornillet, Costa, Davies, Deprez, De Sarnez, Drčar Murko, Duff, Ek, Fourtou, Geremek, Gibault, Griesbeck, Guardans Cambó, Hall, Harkin, Hennis-Plasschaert, in 't Veld, Jäätteenmäki, Jensen, Juknevičienė, Krahmer, Kułakowski, Laperrouze, Lax, Ludford, Lynne, Maaten, Matsakis, Mohácsi, Morillon, Mulder, Newton Dunn, Onyszkiewicz, Oviir, Piskorski, Polfer, Prodi, Resetarits, Ries, Riis-Jørgensen, Savi, Sbarbati, Schmidt Olle, Schuth, Staniszewska, Sterckx, Susta, Szent-Iványi, Takkula, Toia, Väyrynen, Van Hecke, Virrankoski, Wallis

IND/DEM: Batten, Clark, Farage, Nattrass, Whittaker, Wise

NI: Allister, Martin Hans-Peter, Mote

PPE-DE: Hennicot-Schoepges

PSE: Bourzai, Dobolyi, Guy-Quint, Mann Erika, Martin David, Stihler

UEN: Camre

Verts/ALE: Aubert, Bennahmias, Breyer, Buitenweg, Cohn-Bendit, Cramer, Evans Jill, Frassoni, Graefe zu Baringdorf, de Groen-Kouwenhoven, Harms, Hassi, Horáček, Hudghton, Kallenbach, Kusstatscher, Lagendijk, Lambert, Lichtenberger, Lipietz, Lucas, Özdemir, Onesta, Romeva i Rueda, Rühle, Schlyter, Schroedter, Smith, Staes, Trüpel, Turmes, Voggenhuber, Ždanoka

Onthoudingen: 57

ALDE: Cocilovo, Manders

GUE/NGL: Agnoletto, Aita, Brie, Catania, de Brún, Figueiredo, Flasarová, Guerreiro, Henin, Holm, Kaufmann, Liotard, McDonald, Maštálka, Meijer, Meyer Pleite, Musacchio, Pafilis, Papadimoulis, Pflüger, Portas, Ransdorf, Remek, Seppänen, Svensson, Triantaphyllides, Wagenknecht, Wurtz, Zimmer

IND/DEM: Krupa, Železný

NI: Baco, Claeys, Dillen, Gollnisch, Lang, Le Pen Marine, Le Rachinel, Martinez, Romagnoli, Schenardi

PPE-DE: Reul

PSE: Carlotti, Cashman, Castex, Honeyball, Hughes, Le Foll, Lienemann, Mastenbroek, Navarro, Scheele, Simpson

UEN: Piotrowski

Verts/ALE: van Buitenen

19. Verslag Kudrycka A6-0427/2006

Amendement 2

Voor: 83

ALDE: Krahmer, Resetarits

GUE/NGL: Agnoletto, Aita, Brie, Catania, de Brún, Figueiredo, Flasarová, Guerreiro, Henin, Holm, Kaufmann, Liotard, McDonald, Maštálka, Meijer, Meyer Pleite, Musacchio, Pafilis, Papadimoulis, Pflüger, Portas, Ransdorf, Remek, Seppänen, Svensson, Triantaphyllides, Wagenknecht, Wurtz, Zimmer

IND/DEM: Bonde, Krupa, Sinnott, Tomczak

NI: Martin Hans-Peter

PPE-DE: Fjellner, Hökmark, Ibrisagic, Kauppi

PSE: Gomes, Guy-Quint, Scheele

UEN: Grabowski, Pęk, Piotrowski, Podkański, Rogalski, Ryan, Zapałowski

Verts/ALE: Aubert, Bennahmias, Breyer, Buitenweg, Cohn-Bendit, Cramer, Evans Jill, Frassoni, Graefe zu Baringdorf, de Groen-Kouwenhoven, Harms, Hassi, Horáček, Hudghton, Kallenbach, Kusstatscher, Lagendijk, Lambert, Lichtenberger, Lipietz, Lucas, Özdemir, Onesta, Romeva i Rueda, Rühle, Schlyter, Schroedter, Smith, Staes, Trüpel, Turmes, Voggenhuber, Ždanoka

Tegen: 331

ALDE: Andrejevs, Andria, Attwooll, Beaupuy, Budreikaitė, Carlshamre, Cavada, Cocilovo, Cornillet, Costa, Davies, Deprez, De Sarnez, Drčar Murko, Duff, Ek, Fourtou, Geremek, Gibault, Griesbeck, Guardans Cambó, Hall, Harkin, Hennis-Plasschaert, in 't Veld, Jäätteenmäki, Jensen, Juknevičienė, Kułakowski, Laperrouze, Lax, Ludford, Lynne, Maaten, Manders, Matsakis, Mohácsi, Morillon, Mulder, Newton Dunn, Onyszkiewicz, Oviir, Piskorski, Polfer, Prodi, Ries, Riis-Jørgensen, Savi, Sbarbati, Schmidt Olle, Schuth, Staniszewska, Sterckx, Susta, Szent-Iványi, Takkula, Toia, Väyrynen, Van Hecke, Virrankoski, Wallis

IND/DEM: Belder, Blokland, Coûteaux, Goudin, Louis, Lundgren, Železný

NI: Allister, Belohorská, Bobošíková, Chruszcz, Claeys, De Michelis, Dillen, Giertych, Gollnisch, Helmer, Lang, Le Pen Marine, Le Rachinel, Martinez, Mote, Mussolini, Romagnoli, Schenardi, Wojciechowski Bernard Piotr

PPE-DE: Albertini, Andrikienė, Antoniozzi, Ashworth, Atkins, Audy, Ayuso, Bachelot-Narquin, Barsi-Pataky, Bauer, Beazley, Becsey, Belet, Berend, Böge, Bonsignore, Bowis, Bradbourn, Braghetto, Brejc, Brepoels, Březina, Bushill-Matthews, Buzek, Callanan, Casa, Casini, Caspary, Castiglione, del Castillo Vera, Cederschiöld, Chichester, Chmielewski, Coelho, Daul, De Blasio, Dehaene, Demetriou, Descamps, Deß, Deva, De Veyrac, Díaz de Mera García Consuegra, Dombrovskis, Doorn, Dover, Doyle, Duchoň, Duka-Zólyomi, Ebner, Ehler, Elles, Evans Jonathan, Fajmon, Fatuzzo, Ferber, Florenz, Fontaine, Fraga Estévez, Freitas, Gahler, Gál, Gaľa, Galeote, García-Margallo y Marfil, Garriga Polledo, Gauzès, Gawronski, Gewalt, Glattfelder, Goepel, Gomolka, Graça Moura, Gräßle, de Grandes Pascual, Grosch, Grossetête, Guellec, Gutiérrez-Cortines, Gyürk, Handzlik, Hannan, Harbour, Heaton-Harris, Hennicot-Schoepges, Herranz García, Hieronymi, Higgins, Hoppenstedt, Hudacký, Hybášková, Itälä, Iturgaiz Angulo, Jackson, Jałowiecki, Járóka, Jarzembowski, Jeggle, Jordan Cizelj, Kaczmarek, Kamall, Karas, Kelam, Kirkhope, Klamt, Klaß, Klich, Koch, Konrad, Korhola, Kratsa-Tsagaropoulou, Kudrycka, Langen, Langendries, Lauk, Lechner, Lehne, Lewandowski, Liese, Lulling, Maat, Mann Thomas, Mantovani, Mathieu, Mato Adrover, Mauro, Mavrommatis, Mayer, Mayor Oreja, Méndez de Vigo, Mikolášik, Millán Mon, Mitchell, Musotto, Nassauer, van Nistelrooij, Novak, Olajos, Olbrycht, Oomen-Ruijten, Őry, Pack, Panayotopoulos-Cassiotou, Papastamkos, Parish, Pieper, Pīks, Pinheiro, Pirker, Pleštinská, Podestà, Pomés Ruiz, Posdorf, Posselt, Protasiewicz, Purvis, Queiró, Quisthoudt-Rowohl, Rack, Radwan, Reul, Roithová, Rudi Ubeda, Rübig, Saïfi, Salafranca Sánchez-Neyra, Samaras, Sartori, Schierhuber, Schnellhardt, Schöpflin, Schwab, Seeber, Seeberg, Siekierski, Silva Peneda, Škottová, Sommer, Sonik, Spautz, Šťastný, Stauner, Stevenson, Strejček, Stubb, Sturdy, Sudre, Surján, Szájer, Tajani, Tannock, Thyssen, Toubon, Trakatellis, Ulmer, Vakalis, Van Orden, Varela Suanzes-Carpegna, Varvitsiotis, Vatanen, Vidal-Quadras, Vlasák, Vlasto, Weber Manfred, Weisgerber, Wieland, von Wogau, Wortmann-Kool, Záborská, Zahradil, Zaleski, Zappalà, Zvěřina

PSE: Berlinguer, Désir, Fazakas, Glante, Grech, Hänsch, Jørgensen, Muscat

UEN: Angelilli, Berlato, Bielan, Borghezio, Camre, Crowley, Czarnecki Marek Aleksander, Czarnecki Ryszard, Foltyn-Kubicka, Janowski, Kamiński, Kristovskis, Kuc, Kuźmiuk, La Russa, Libicki, Masiel, Muscardini, Ó Neachtain, Roszkowski, Rutowicz, Szymański, Wojciechowski Janusz

Onthoudingen: 146

IND/DEM: Batten, Clark, Farage, Nattrass, Whittaker, Wise

NI: Baco, Battilocchio

PPE-DE: McMillan-Scott

PSE: Ayala Sender, Badia I Cutchet, Batzeli, Berès, van den Berg, Berger, Berman, Bösch, Bourzai, Busquin, Calabuig Rull, Capoulas Santos, Carlotti, Carnero González, Casaca, Cashman, Castex, Cercas, Chiesa, Christensen, Corbett, Corbey, Correia, Cottigny, De Keyser, De Rossa, De Vits, Díez González, Dobolyi, Douay, Dührkop Dührkop, Estrela, Ettl, Fernandes, Ferreira Anne, Ferreira Elisa, García Pérez, Gebhardt, Geringer de Oedenberg, Grabowska, Groote, Gurmai, Hamon, Haug, Hazan, Hedh, Hedkvist Petersen, Herczog, Honeyball, Hughes, Hutchinson, Jöns, Kindermann, Koterec, Kreissl-Dörfler, Kuhne, Lambrinidis, Le Foll, Leichtfried, Liberadzki, Lienemann, McAvan, McCarthy, Madeira, Maňka, Mann Erika, Martin David, Martínez Martínez, Mastenbroek, Matsouka, Medina Ortega, Menéndez del Valle, Miguélez Ramos, Moreno Sánchez, Morgan, Moscovici, Myller, Napoletano, Navarro, Obiols i Germà, Occhetto, Paasilinna, Pahor, Patrie, Peillon, Piecyk, Pinior, Pittella, Pleguezuelos Aguilar, Poignant, Prets, Rapkay, Reynaud, Riera Madurell, Rocard, Rosati, Rothe, Rouček, Roure, Sacconi, Sakalas, Saks, Salinas García, Sánchez Presedo, dos Santos, Savary, Schaldemose, Schapira, Schulz, Segelström, Simpson, Siwiec, Skinner, Sornosa Martínez, Stihler, Stockmann, Swoboda, Szejna, Tarabella, Tarand, Thomsen, Titley, Trautmann, Tzampazi, Van Lancker, Vaugrenard, Vergnaud, Vincenzi, Walter, Weber Henri, Weiler, Westlund, Wiersma, Willmott, Yañez-Barnuevo García, Zingaretti

Verts/ALE: van Buitenen

Rectificaties stemgedrag

Onthoudingen

Joseph Muscat, Harlem Désir

20. Verslag Kudrycka A6-0427/2006

Amendement 3

Voor: 70

ALDE: Resetarits

GUE/NGL: Agnoletto, Aita, Brie, Catania, de Brún, Figueiredo, Flasarová, Guerreiro, Henin, Holm, Kaufmann, Liotard, McDonald, Maštálka, Meijer, Meyer Pleite, Musacchio, Pafilis, Papadimoulis, Pflüger, Portas, Ransdorf, Remek, Seppänen, Svensson, Triantaphyllides, Wagenknecht, Wurtz, Zimmer

IND/DEM: Bonde, Sinnott

NI: Martin Hans-Peter

PPE-DE: Fjellner, Ibrisagic

PSE: Szejna

UEN: Pęk

Verts/ALE: Aubert, Bennahmias, Breyer, Buitenweg, Cohn-Bendit, Cramer, Evans Jill, Frassoni, Graefe zu Baringdorf, de Groen-Kouwenhoven, Harms, Hassi, Horáček, Hudghton, Kallenbach, Kusstatscher, Lagendijk, Lambert, Lichtenberger, Lipietz, Lucas, Özdemir, Onesta, Romeva i Rueda, Rühle, Schlyter, Schroedter, Smith, Staes, Trüpel, Turmes, Voggenhuber, Ždanoka

Tegen: 478

ALDE: Andrejevs, Andria, Attwooll, Beaupuy, Budreikaitė, Carlshamre, Cavada, Chatzimarkakis, Cocilovo, Cornillet, Costa, Davies, Deprez, De Sarnez, Drčar Murko, Duff, Ek, Fourtou, Geremek, Gibault, Griesbeck, Guardans Cambó, Hall, Harkin, Hennis-Plasschaert, in 't Veld, Jäätteenmäki, Jensen, Juknevičienė, Krahmer, Kułakowski, Laperrouze, Lax, Ludford, Lynne, Maaten, Manders, Matsakis, Mohácsi, Morillon, Mulder, Newton Dunn, Onyszkiewicz, Oviir, Piskorski, Polfer, Prodi, Ries, Riis-Jørgensen, Savi, Sbarbati, Schmidt Olle, Schuth, Staniszewska, Sterckx, Susta, Szent-Iványi, Takkula, Toia, Väyrynen, Van Hecke, Virrankoski, Wallis

IND/DEM: Belder, Blokland, Coûteaux, Goudin, Louis, Lundgren, Železný

NI: Allister, Battilocchio, Belohorská, Bobošíková, Chruszcz, Claeys, De Michelis, Dillen, Giertych, Gollnisch, Helmer, Lang, Le Pen Marine, Le Rachinel, Mote, Mussolini, Romagnoli, Schenardi, Wojciechowski Bernard Piotr

PPE-DE: Albertini, Andrikienė, Antoniozzi, Ashworth, Atkins, Audy, Ayuso, Bachelot-Narquin, Barsi-Pataky, Bauer, Beazley, Becsey, Belet, Berend, Böge, Bonsignore, Bowis, Bradbourn, Braghetto, Brejc, Brepoels, Březina, Bushill-Matthews, Busuttil, Buzek, Callanan, Casa, Casini, Caspary, Castiglione, del Castillo Vera, Cederschiöld, Chichester, Chmielewski, Coelho, Daul, De Blasio, Dehaene, Demetriou, Descamps, Deß, Deva, De Veyrac, Díaz de Mera García Consuegra, Dombrovskis, Doorn, Dover, Doyle, Duchoň, Duka-Zólyomi, Ebner, Ehler, Elles, Evans Jonathan, Fajmon, Fatuzzo, Ferber, Florenz, Fontaine, Fraga Estévez, Freitas, Gahler, Gál, Gaľa, Galeote, García-Margallo y Marfil, Garriga Polledo, Gauzès, Gawronski, Gewalt, Glattfelder, Goepel, Gomolka, Graça Moura, Gräßle, de Grandes Pascual, Grosch, Grossetête, Guellec, Gutiérrez-Cortines, Gyürk, Handzlik, Hannan, Harbour, Heaton-Harris, Hennicot-Schoepges, Herranz García, Hieronymi, Higgins, Hökmark, Hoppenstedt, Hudacký, Hybášková, Itälä, Iturgaiz Angulo, Jackson, Jałowiecki, Járóka, Jarzembowski, Jeggle, Jordan Cizelj, Kaczmarek, Kamall, Karas, Kauppi, Kelam, Kirkhope, Klamt, Klaß, Klich, Koch, Konrad, Korhola, Kratsa-Tsagaropoulou, Kudrycka, Langen, Langendries, Lauk, Lechner, Lehne, Lewandowski, Liese, Lulling, Maat, McMillan-Scott, Mann Thomas, Mantovani, Mathieu, Mato Adrover, Mauro, Mavrommatis, Mayer, Mayor Oreja, Méndez de Vigo, Mikolášik, Millán Mon, Mitchell, Musotto, Nassauer, van Nistelrooij, Novak, Olajos, Olbrycht, Oomen-Ruijten, Őry, Pack, Papastamkos, Parish, Pieper, Pīks, Pinheiro, Pirker, Pleštinská, Podestà, Pomés Ruiz, Posdorf, Posselt, Protasiewicz, Purvis, Queiró, Quisthoudt-Rowohl, Rack, Radwan, Reul, Roithová, Rudi Ubeda, Rübig, Saïfi, Salafranca Sánchez-Neyra, Samaras, Sartori, Schierhuber, Schnellhardt, Schöpflin, Schwab, Seeber, Seeberg, Siekierski, Silva Peneda, Škottová, Sommer, Sonik, Spautz, Šťastný, Stauner, Stevenson, Strejček, Stubb, Sturdy, Sudre, Surján, Szájer, Tajani, Tannock, Thyssen, Toubon, Trakatellis, Ulmer, Vakalis, Van Orden, Varela Suanzes-Carpegna, Varvitsiotis, Vatanen, Vidal-Quadras, Vlasák, Vlasto, Weber Manfred, Weisgerber, Wieland, Wijkman, von Wogau, Wortmann-Kool, Záborská, Zahradil, Zaleski, Zappalà, Zvěřina

PSE: Arif, Ayala Sender, Badia I Cutchet, Batzeli, Berès, van den Berg, Berger, Berlinguer, Berman, Bösch, Bourzai, Busquin, Calabuig Rull, Capoulas Santos, Carlotti, Carnero González, Casaca, Cashman, Castex, Cercas, Christensen, Corbett, Corbey, Correia, Cottigny, De Keyser, De Rossa, Désir, De Vits, Díez González, Dobolyi, Douay, Dührkop Dührkop, Estrela, Ettl, Fazakas, Fernandes, Ferreira Anne, Ferreira Elisa, García Pérez, Gebhardt, Geringer de Oedenberg, Glante, Goebbels, Grabowska, Grech, Groote, Gurmai, Guy-Quint, Hänsch, Hamon, Haug, Hazan, Hedh, Hedkvist Petersen, Herczog, Honeyball, Hughes, Hutchinson, Jöns, Jørgensen, Kindermann, Koterec, Kreissl-Dörfler, Kuhne, Lambrinidis, Leichtfried, Liberadzki, Lienemann, McAvan, McCarthy, Madeira, Maňka, Mann Erika, Martin David, Martínez Martínez, Mastenbroek, Matsouka, Medina Ortega, Menéndez del Valle, Miguélez Ramos, Moreno Sánchez, Morgan, Moscovici, Muscat, Myller, Napoletano, Navarro, Obiols i Germà, Occhetto, Paasilinna, Pahor, Paleckis, Panzeri, Patrie, Peillon, Piecyk, Pinior, Pittella, Pleguezuelos Aguilar, Poignant, Prets, Rapkay, Reynaud, Riera Madurell, Rocard, Rosati, Rothe, Rouček, Roure, Sacconi, Sakalas, Saks, Salinas García, Sánchez Presedo, dos Santos, Savary, Schaldemose, Schapira, Scheele, Schulz, Segelström, Simpson, Siwiec, Skinner, Sornosa Martínez, Stihler, Stockmann, Swoboda, Tarabella, Tarand, Thomsen, Titley, Trautmann, Tzampazi, Van Lancker, Vaugrenard, Vergnaud, Vincenzi, Walter, Weber Henri, Weiler, Westlund, Wiersma, Willmott, Yañez-Barnuevo García, Zingaretti

UEN: Angelilli, Berlato, Bielan, Borghezio, Camre, Crowley, Czarnecki Marek Aleksander, Czarnecki Ryszard, Foltyn-Kubicka, Janowski, Kamiński, Kristovskis, Kuc, Kuźmiuk, La Russa, Libicki, Masiel, Muscardini, Ó Neachtain, Podkański, Roszkowski, Rutowicz, Ryan, Szymański, Wojciechowski Janusz

Onthoudingen: 16

IND/DEM: Batten, Clark, Farage, Krupa, Nattrass, Tomczak, Whittaker, Wise

NI: Baco, Martinez

PSE: Chiesa

UEN: Grabowski, Piotrowski, Rogalski, Zapałowski

Verts/ALE: van Buitenen

21. Verslag Kudrycka A6-0425/2006

Amendement 2

Voor: 71

ALDE: Polfer, Resetarits

GUE/NGL: Agnoletto, Aita, Brie, Catania, de Brún, Figueiredo, Flasarová, Guerreiro, Henin, Holm, Kaufmann, Liotard, McDonald, Maštálka, Meijer, Meyer Pleite, Musacchio, Papadimoulis, Pflüger, Portas, Ransdorf, Remek, Seppänen, Svensson, Triantaphyllides, Wagenknecht, Wurtz, Zimmer

IND/DEM: Bonde, Sinnott

NI: Bobošíková, Claeys

PPE-DE: Cederschiöld, Fjellner, Hökmark, Ibrisagic

PSE: Szejna

Verts/ALE: Aubert, Bennahmias, Breyer, Buitenweg, Cohn-Bendit, Cramer, Evans Jill, Frassoni, Graefe zu Baringdorf, de Groen-Kouwenhoven, Harms, Hassi, Horáček, Hudghton, Isler Béguin, Kallenbach, Lagendijk, Lambert, Lichtenberger, Lucas, Özdemir, Onesta, Romeva i Rueda, Rühle, Schlyter, Schroedter, Smith, Staes, Trüpel, Turmes, Voggenhuber, Ždanoka

Tegen: 343

ALDE: Andrejevs, Andria, Attwooll, Beaupuy, Budreikaitė, Carlshamre, Cavada, Chatzimarkakis, Cocilovo, Cornillet, Costa, Davies, Deprez, De Sarnez, Drčar Murko, Duff, Ek, Fourtou, Geremek, Gibault, Griesbeck, Guardans Cambó, Hall, Harkin, Hennis-Plasschaert, in 't Veld, Jäätteenmäki, Jensen, Juknevičienė, Krahmer, Kułakowski, Laperrouze, Lax, Ludford, Lynne, Maaten, Manders, Matsakis, Mohácsi, Morillon, Mulder, Newton Dunn, Onyszkiewicz, Oviir, Piskorski, Prodi, Ries, Riis-Jørgensen, Savi, Sbarbati, Schmidt Olle, Schuth, Staniszewska, Sterckx, Susta, Szent-Iványi, Takkula, Toia, Väyrynen, Van Hecke, Veraldi, Virrankoski, Wallis

IND/DEM: Batten, Belder, Blokland, Clark, Coûteaux, Farage, Goudin, Krupa, Louis, Lundgren, Nattrass, Tomczak, Wise, Železný

NI: Allister, Chruszcz, De Michelis, Dillen, Giertych, Gollnisch, Helmer, Lang, Le Pen Marine, Le Rachinel, Mote, Mussolini, Romagnoli, Schenardi, Wojciechowski Bernard Piotr

PPE-DE: Albertini, Andrikienė, Antoniozzi, Ashworth, Atkins, Audy, Ayuso, Bachelot-Narquin, Barsi-Pataky, Bauer, Beazley, Becsey, Belet, Berend, Bonsignore, Bowis, Bradbourn, Braghetto, Brejc, Brepoels, Březina, Bushill-Matthews, Busuttil, Buzek, Callanan, Casa, Casini, Caspary, Castiglione, del Castillo Vera, Chichester, Chmielewski, Coelho, Daul, De Blasio, Dehaene, Demetriou, Descamps, Deß, Deva, De Veyrac, Díaz de Mera García Consuegra, Dombrovskis, Doorn, Dover, Doyle, Duchoň, Duka-Zólyomi, Ebner, Ehler, Elles, Evans Jonathan, Fajmon, Fatuzzo, Ferber, Florenz, Fontaine, Fraga Estévez, Freitas, Gahler, Gál, Gaľa, Galeote, García-Margallo y Marfil, Garriga Polledo, Gauzès, Gawronski, Gewalt, Glattfelder, Goepel, Gomolka, Graça Moura, Gräßle, de Grandes Pascual, Grosch, Grossetête, Guellec, Gyürk, Handzlik, Hannan, Harbour, Heaton-Harris, Hennicot-Schoepges, Herranz García, Hieronymi, Higgins, Hoppenstedt, Hudacký, Hybášková, Itälä, Iturgaiz Angulo, Jackson, Jałowiecki, Járóka, Jarzembowski, Jeggle, Jordan Cizelj, Kaczmarek, Kamall, Karas, Kauppi, Kelam, Kirkhope, Klamt, Klaß, Klich, Koch, Konrad, Korhola, Kratsa-Tsagaropoulou, Kudrycka, Langen, Langendries, Lauk, Lechner, Lehne, Lewandowski, Liese, Lulling, Maat, McMillan-Scott, Mann Thomas, Mantovani, Mathieu, Mato Adrover, Mauro, Mavrommatis, Mayer, Mayor Oreja, Méndez de Vigo, Mikolášik, Millán Mon, Mitchell, Musotto, Nassauer, van Nistelrooij, Novak, Olajos, Olbrycht, Oomen-Ruijten, Őry, Pack, Panayotopoulos-Cassiotou, Papastamkos, Parish, Pīks, Pinheiro, Pirker, Pleštinská, Podestà, Pomés Ruiz, Posdorf, Posselt, Protasiewicz, Purvis, Queiró, Quisthoudt-Rowohl, Rack, Radwan, Reul, Roithová, Rudi Ubeda, Rübig, Saïfi, Salafranca Sánchez-Neyra, Samaras, Sartori, Schierhuber, Schnellhardt, Schöpflin, Seeber, Seeberg, Siekierski, Silva Peneda, Škottová, Sommer, Sonik, Spautz, Šťastný, Stauner, Stevenson, Strejček, Stubb, Sturdy, Sudre, Surján, Szájer, Tajani, Tannock, Thyssen, Toubon, Trakatellis, Ulmer, Vakalis, Van Orden, Varela Suanzes-Carpegna, Varvitsiotis, Vatanen, Vidal-Quadras, Vlasák, Vlasto, Weber Manfred, Weisgerber, Wieland, Wijkman, von Wogau, Wortmann-Kool, Záborská, Zahradil, Zaleski, Zappalà, Zvěřina

PSE: Glante, Grech, Gurmai, Hänsch, Jöns, Moscovici, Muscat, Pahor, Titley

UEN: Angelilli, Berlato, Bielan, Borghezio, Camre, Crowley, Czarnecki Marek Aleksander, Czarnecki Ryszard, Foltyn-Kubicka, Grabowski, Janowski, Kamiński, Kristovskis, Kuc, Kuźmiuk, La Russa, Libicki, Masiel, Muscardini, Ó Neachtain, Pęk, Piotrowski, Podkański, Rogalski, Roszkowski, Rutowicz, Ryan, Szymański, Wojciechowski Janusz, Zapałowski

Onthoudingen: 143

GUE/NGL: Pafilis

NI: Baco, Battilocchio, Belohorská, Martin Hans-Peter, Martinez

PSE: Arif, Ayala Sender, Badia I Cutchet, Batzeli, Berès, van den Berg, Berger, Berlinguer, Berman, Bösch, Bourzai, Busquin, Calabuig Rull, Capoulas Santos, Carlotti, Carnero González, Casaca, Cashman, Castex, Cercas, Chiesa, Christensen, Corbett, Corbey, Correia, Cottigny, De Keyser, De Rossa, Désir, De Vits, Díez González, Dobolyi, Douay, Dührkop Dührkop, Estrela, Ettl, Fernandes, Ferreira Anne, Ferreira Elisa, García Pérez, Gebhardt, Geringer de Oedenberg, Goebbels, Gomes, Grabowska, Groote, Guy-Quint, Hamon, Haug, Hazan, Hedh, Hedkvist Petersen, Herczog, Hughes, Hutchinson, Jørgensen, Kindermann, Koterec, Kreissl-Dörfler, Kuhne, Lambrinidis, Le Foll, Leichtfried, Liberadzki, Lienemann, McAvan, McCarthy, Madeira, Maňka, Mann Erika, Martin David, Martínez Martínez, Mastenbroek, Matsouka, Medina Ortega, Menéndez del Valle, Miguélez Ramos, Moreno Sánchez, Morgan, Myller, Napoletano, Navarro, Obiols i Germà, Paasilinna, Paleckis, Panzeri, Patrie, Peillon, Piecyk, Pittella, Pleguezuelos Aguilar, Poignant, Prets, Rapkay, Reynaud, Riera Madurell, Rocard, Rosati, Rothe, Rouček, Roure, Sacconi, Sakalas, Saks, Salinas García, Sánchez Presedo, dos Santos, Savary, Schaldemose, Scheele, Schulz, Segelström, Simpson, Siwiec, Skinner, Sornosa Martínez, Stihler, Stockmann, Swoboda, Tarabella, Tarand, Thomsen, Trautmann, Tzampazi, Van Lancker, Vaugrenard, Vergnaud, Vincenzi, Walter, Weber Henri, Weiler, Westlund, Wiersma, Willmott, Yañez-Barnuevo García, Zingaretti

Verts/ALE: van Buitenen

Rectificaties stemgedrag

Tegen

Louis Grech

22. Verslag Segelström A6-0465/2006

Commissievoorstel

Voor: 476

ALDE: Andrejevs, Andria, Attwooll, Budreikaitė, Carlshamre, Cavada, Chatzimarkakis, Cocilovo, Cornillet, Costa, Davies, Deprez, De Sarnez, Drčar Murko, Duff, Ek, Fourtou, Geremek, Gibault, Griesbeck, Guardans Cambó, Harkin, Hennis-Plasschaert, in 't Veld, Jäätteenmäki, Jensen, Juknevičienė, Krahmer, Kułakowski, Laperrouze, Lax, Ludford, Lynne, Maaten, Manders, Matsakis, Mohácsi, Morillon, Mulder, Newton Dunn, Onyszkiewicz, Oviir, Piskorski, Polfer, Prodi, Resetarits, Ries, Riis-Jørgensen, Savi, Sbarbati, Schmidt Olle, Schuth, Staniszewska, Sterckx, Susta, Szent-Iványi, Takkula, Toia, Väyrynen, Van Hecke, Veraldi, Virrankoski, Wallis

GUE/NGL: Agnoletto, Aita, Brie, Catania, de Brún, Flasarová, Henin, Kaufmann, McDonald, Maštálka, Meyer Pleite, Musacchio, Papadimoulis, Pflüger, Portas, Ransdorf, Remek, Seppänen, Wagenknecht, Wurtz, Zimmer

NI: Battilocchio, Belohorská, De Michelis, Mussolini

PPE-DE: Albertini, Andrikienė, Antoniozzi, Audy, Ayuso, Bachelot-Narquin, Barsi-Pataky, Bauer, Becsey, Belet, Berend, Böge, Bonsignore, Braghetto, Brejc, Brepoels, Březina, Busuttil, Buzek, Casa, Casini, Caspary, Castiglione, del Castillo Vera, Cederschiöld, Chmielewski, Coelho, Daul, De Blasio, Dehaene, Demetriou, Descamps, Deß, De Veyrac, Díaz de Mera García Consuegra, Dombrovskis, Doorn, Doyle, Duka-Zólyomi, Ebner, Fatuzzo, Ferber, Fjellner, Florenz, Fontaine, Fraga Estévez, Freitas, Gahler, Gál, Gaľa, Galeote, García-Margallo y Marfil, Garriga Polledo, Gauzès, Gawronski, Gewalt, Glattfelder, Goepel, Gomolka, Graça Moura, Gräßle, de Grandes Pascual, Grosch, Grossetête, Guellec, Gutiérrez-Cortines, Gyürk, Handzlik, Hennicot-Schoepges, Herranz García, Hieronymi, Higgins, Hoppenstedt, Hudacký, Hybášková, Ibrisagic, Itälä, Iturgaiz Angulo, Jałowiecki, Járóka, Jarzembowski, Jeggle, Jordan Cizelj, Kaczmarek, Karas, Kauppi, Kelam, Klamt, Klaß, Klich, Koch, Konrad, Korhola, Kratsa-Tsagaropoulou, Kudrycka, Langen, Langendries, Lauk, Lechner, Lehne, Lewandowski, Lulling, Maat, Mann Thomas, Mantovani, Mathieu, Mato Adrover, Mavrommatis, Mayer, Mayor Oreja, Méndez de Vigo, Mikolášik, Millán Mon, Mitchell, Musotto, Nassauer, van Nistelrooij, Novak, Olajos, Olbrycht, Oomen-Ruijten, Őry, Pack, Panayotopoulos-Cassiotou, Papastamkos, Pieper, Pīks, Pinheiro, Pirker, Pleštinská, Podestà, Pomés Ruiz, Posdorf, Posselt, Protasiewicz, Queiró, Quisthoudt-Rowohl, Rack, Radwan, Reul, Roithová, Rudi Ubeda, Rübig, Saïfi, Salafranca Sánchez-Neyra, Samaras, Sartori, Schierhuber, Schnellhardt, Schöpflin, Schwab, Seeber, Seeberg, Siekierski, Silva Peneda, Sommer, Sonik, Spautz, Šťastný, Stubb, Sudre, Surján, Szájer, Tajani, Thyssen, Toubon, Trakatellis, Ulmer, Vakalis, Varela Suanzes-Carpegna, Varvitsiotis, Vatanen, Vidal-Quadras, Vlasto, Weber Manfred, Weisgerber, Wieland, Wijkman, von Wogau, Wortmann-Kool, Záborská, Zaleski, Zappalà

PSE: Arif, Ayala Sender, Badia I Cutchet, Batzeli, Berès, van den Berg, Berger, Berlinguer, Bösch, Bourzai, Bullmann, Busquin, Calabuig Rull, Capoulas Santos, Carlotti, Carnero González, Casaca, Cashman, Castex, Cercas, Chiesa, Christensen, Corbett, Corbey, Correia, Cottigny, De Keyser, De Rossa, Désir, De Vits, Dobolyi, Douay, Dührkop Dührkop, Estrela, Ettl, Fazakas, Fernandes, Ferreira Anne, Ferreira Elisa, Fruteau, García Pérez, Gebhardt, Geringer de Oedenberg, Glante, Goebbels, Gomes, Grabowska, Grech, Groote, Gurmai, Guy-Quint, Hänsch, Hamon, Haug, Hazan, Hedh, Hedkvist Petersen, Herczog, Honeyball, Hughes, Hutchinson, Jöns, Jørgensen, Kindermann, Koterec, Kreissl-Dörfler, Kuhne, Lambrinidis, Le Foll, Leichtfried, Liberadzki, Lienemann, McAvan, McCarthy, Madeira, Maňka, Mann Erika, Martin David, Martínez Martínez, Matsouka, Medina Ortega, Menéndez del Valle, Miguélez Ramos, Moreno Sánchez, Morgan, Moscovici, Muscat, Myller, Napoletano, Navarro, Obiols i Germà, Occhetto, Paasilinna, Pahor, Paleckis, Patrie, Peillon, Piecyk, Pinior, Pittella, Pleguezuelos Aguilar, Poignant, Prets, Rapkay, Reynaud, Riera Madurell, Rocard, Rosati, Rothe, Rouček, Roure, Sacconi, Sakalas, Saks, Salinas García, Sánchez Presedo, dos Santos, Savary, Schaldemose, Schapira, Scheele, Schulz, Segelström, Simpson, Siwiec, Skinner, Sornosa Martínez, Stihler, Stockmann, Swoboda, Szejna, Tarabella, Tarand, Thomsen, Titley, Trautmann, Tzampazi, Van Lancker, Vaugrenard, Vergnaud, Vincenzi, Walter, Weiler, Westlund, Wiersma, Willmott, Yañez-Barnuevo García, Zingaretti

UEN: Angelilli, Aylward, Berlato, Bielan, Crowley, Czarnecki Marek Aleksander, Foltyn-Kubicka, Janowski, Kamiński, Kristovskis, Kuc, Kuźmiuk, La Russa, Libicki, Masiel, Muscardini, Ó Neachtain, Podkański, Roszkowski, Rutowicz, Ryan, Szymański, Wojciechowski Janusz

Verts/ALE: Aubert, Bennahmias, Breyer, Buitenweg, Cohn-Bendit, Cramer, Evans Jill, Frassoni, Graefe zu Baringdorf, de Groen-Kouwenhoven, Harms, Hassi, Horáček, Hudghton, Isler Béguin, Kallenbach, Kusstatscher, Lagendijk, Lambert, Lichtenberger, Lipietz, Lucas, Özdemir, Onesta, Romeva i Rueda, Rühle, Schlyter, Schroedter, Smith, Staes, Trüpel, Turmes, Voggenhuber, Ždanoka

Tegen: 41

GUE/NGL: Holm, Liotard, Meijer, Pafilis, Svensson, Triantaphyllides

IND/DEM: Batten, Belder, Blokland, Bonde, Clark, Coûteaux, Goudin, Lundgren, Sinnott

NI: Bobošíková, Chruszcz, Claeys, Dillen, Giertych, Gollnisch, Lang, Le Pen Marine, Le Rachinel, Martinez, Mote, Romagnoli, Schenardi, Wojciechowski Bernard Piotr

PPE-DE: Callanan, Duchoň, Fajmon, Heaton-Harris, Hökmark, Škottová, Strejček, Vlasák, Zahradil, Zvěřina

UEN: Camre, Czarnecki Ryszard

Onthoudingen: 30

IND/DEM: Krupa, Tomczak

NI: Baco, Helmer, Martin Hans-Peter

PPE-DE: Ashworth, Atkins, Beazley, Bowis, Bradbourn, Bushill-Matthews, Chichester, Deva, Dover, Elles, Evans Jonathan, Harbour, Jackson, Kamall, McMillan-Scott, Parish, Purvis, Stevenson, Sturdy, Tannock, Van Orden

UEN: Borghezio, Grabowski, Piotrowski

Verts/ALE: van Buitenen

23. Verslag Segelström A6-0453/2006

Commissievoorstel

Voor: 483

ALDE: Andrejevs, Andria, Attwooll, Beaupuy, Budreikaitė, Carlshamre, Cavada, Chatzimarkakis, Cocilovo, Cornillet, Costa, Davies, Deprez, De Sarnez, Drčar Murko, Duff, Ek, Fourtou, Geremek, Gibault, Griesbeck, Guardans Cambó, Hall, Harkin, Hennis-Plasschaert, in 't Veld, Jäätteenmäki, Jensen, Juknevičienė, Krahmer, Kułakowski, Laperrouze, Lax, Ludford, Lynne, Maaten, Manders, Matsakis, Mohácsi, Morillon, Mulder, Newton Dunn, Onyszkiewicz, Oviir, Piskorski, Polfer, Prodi, Resetarits, Ries, Riis-Jørgensen, Savi, Sbarbati, Schmidt Olle, Schuth, Staniszewska, Sterckx, Susta, Szent-Iványi, Takkula, Toia, Väyrynen, Van Hecke, Veraldi, Virrankoski, Wallis

GUE/NGL: Agnoletto, Aita, Brie, Catania, Flasarová, Henin, Kaufmann, Maštálka, Meyer Pleite, Musacchio, Papadimoulis, Pflüger, Portas, Remek, Wagenknecht, Wurtz, Zimmer

IND/DEM: Belder, Blokland, Sinnott, Tomczak

NI: Battilocchio, Belohorská, Bobošíková, De Michelis, Martin Hans-Peter, Mussolini

PPE-DE: Albertini, Andrikienė, Antoniozzi, Audy, Ayuso, Bachelot-Narquin, Barsi-Pataky, Bauer, Becsey, Belet, Berend, Böge, Bonsignore, Braghetto, Brejc, Brepoels, Březina, Busuttil, Buzek, Casa, Casini, Caspary, Castiglione, del Castillo Vera, Cederschiöld, Chmielewski, Coelho, Daul, De Blasio, Dehaene, Demetriou, Descamps, Deß, De Veyrac, Díaz de Mera García Consuegra, Dombrovskis, Doorn, Doyle, Duchoň, Duka-Zólyomi, Ebner, Fajmon, Fatuzzo, Ferber, Fjellner, Florenz, Fontaine, Fraga Estévez, Freitas, Gahler, Gál, Gaľa, Galeote, García-Margallo y Marfil, Garriga Polledo, Gauzès, Gawronski, Gewalt, Glattfelder, Goepel, Gomolka, Graça Moura, Gräßle, de Grandes Pascual, Grosch, Grossetête, Guellec, Gutiérrez-Cortines, Gyürk, Handzlik, Hennicot-Schoepges, Herranz García, Hieronymi, Higgins, Hökmark, Hoppenstedt, Hudacký, Hybášková, Ibrisagic, Itälä, Iturgaiz Angulo, Jałowiecki, Járóka, Jarzembowski, Jeggle, Jordan Cizelj, Kaczmarek, Karas, Kauppi, Kelam, Klamt, Klaß, Klich, Koch, Konrad, Korhola, Kratsa-Tsagaropoulou, Kudrycka, Langen, Langendries, Lauk, Lechner, Lehne, Lewandowski, Lulling, Maat, Mann Thomas, Mantovani, Mathieu, Mato Adrover, Mauro, Mavrommatis, Mayer, Mayor Oreja, Méndez de Vigo, Mikolášik, Millán Mon, Mitchell, Musotto, Nassauer, van Nistelrooij, Novak, Olajos, Olbrycht, Oomen-Ruijten, Őry, Pack, Panayotopoulos-Cassiotou, Papastamkos, Pieper, Pīks, Pinheiro, Pirker, Pleštinská, Podestà, Posdorf, Posselt, Protasiewicz, Queiró, Quisthoudt-Rowohl, Rack, Radwan, Reul, Roithová, Rudi Ubeda, Rübig, Saïfi, Salafranca Sánchez-Neyra, Samaras, Sartori, Schierhuber, Schnellhardt, Schöpflin, Schwab, Seeber, Seeberg, Siekierski, Silva Peneda, Škottová, Sommer, Sonik, Spautz, Šťastný, Strejček, Stubb, Sudre, Surján, Szájer, Tajani, Thyssen, Toubon, Trakatellis, Ulmer, Vakalis, Varela Suanzes-Carpegna, Varvitsiotis, Vatanen, Vidal-Quadras, Vlasák, Vlasto, Weber Manfred, Weisgerber, Wieland, Wijkman, von Wogau, Wortmann-Kool, Záborská, Zahradil, Zaleski, Zappalà, Zvěřina

PSE: Arif, Ayala Sender, Badia I Cutchet, Batzeli, Berès, van den Berg, Berger, Berlinguer, Berman, Bösch, Bourzai, Bullmann, Busquin, Calabuig Rull, Capoulas Santos, Carlotti, Carnero González, Casaca, Cashman, Castex, Cercas, Chiesa, Christensen, Corbett, Corbey, Correia, Cottigny, De Keyser, De Rossa, Désir, De Vits, Dobolyi, Douay, Dührkop Dührkop, Estrela, Ettl, Fazakas, Fernandes, Ferreira Anne, Ferreira Elisa, Fruteau, García Pérez, Gebhardt, Geringer de Oedenberg, Glante, Goebbels, Gomes, Grabowska, Grech, Groote, Gurmai, Guy-Quint, Hänsch, Hamon, Haug, Hazan, Herczog, Honeyball, Hughes, Hutchinson, Jöns, Jørgensen, Kindermann, Koterec, Kreissl-Dörfler, Kuhne, Lambrinidis, Le Foll, Leichtfried, Liberadzki, Lienemann, McAvan, McCarthy, Madeira, Maňka, Mann Erika, Martin David, Martínez Martínez, Matsouka, Medina Ortega, Menéndez del Valle, Miguélez Ramos, Moreno Sánchez, Morgan, Moscovici, Muscat, Myller, Napoletano, Navarro, Obiols i Germà, Occhetto, Paasilinna, Pahor, Paleckis, Panzeri, Patrie, Peillon, Piecyk, Pinior, Pittella, Pleguezuelos Aguilar, Poignant, Prets, Rapkay, Reynaud, Riera Madurell, Rocard, Rosati, Rothe, Rouček, Roure, Sacconi, Sakalas, Saks, Salinas García, Sánchez Presedo, dos Santos, Savary, Schaldemose, Schapira, Scheele, Segelström, Simpson, Siwiec, Skinner, Sornosa Martínez, Stihler, Stockmann, Swoboda, Szejna, Tarabella, Tarand, Thomsen, Titley, Trautmann, Tzampazi, Van Lancker, Vaugrenard, Vergnaud, Vincenzi, Walter, Weiler, Westlund, Wiersma, Willmott, Yañez-Barnuevo García, Zingaretti

UEN: Angelilli, Aylward, Berlato, Bielan, Crowley, Czarnecki Marek Aleksander, Czarnecki Ryszard, Foltyn-Kubicka, Janowski, Kristovskis, Kuc, La Russa, Libicki, Masiel, Muscardini, Ó Neachtain, Roszkowski, Rutowicz, Ryan, Szymański

Verts/ALE: Aubert, Bennahmias, Breyer, Buitenweg, Cohn-Bendit, Cramer, Evans Jill, Frassoni, Graefe zu Baringdorf, de Groen-Kouwenhoven, Harms, Hassi, Horáček, Hudghton, Isler Béguin, Kallenbach, Kusstatscher, Lagendijk, Lambert, Lichtenberger, Lipietz, Lucas, Özdemir, Onesta, Romeva i Rueda, Rühle, Schroedter, Smith, Staes, Trüpel, Turmes, Voggenhuber, Ždanoka

Tegen: 54

GUE/NGL: Figueiredo, Guerreiro, Holm, Liotard, Meijer, Pafilis, Seppänen, Svensson, Triantaphyllides

IND/DEM: Batten, Bonde, Clark, Coûteaux, Goudin, Lundgren

NI: Chruszcz, Claeys, Dillen, Giertych, Gollnisch, Helmer, Lang, Le Pen Marine, Le Rachinel, Martinez, Mote, Romagnoli, Schenardi, Wojciechowski Bernard Piotr

PPE-DE: Ashworth, Atkins, Bowis, Bradbourn, Bushill-Matthews, Callanan, Chichester, Deva, Dover, Elles, Evans Jonathan, Harbour, Heaton-Harris, Jackson, Kamall, Kirkhope, McMillan-Scott, Parish, Pomés Ruiz, Purvis, Stevenson, Sturdy, Tannock, Van Orden

Verts/ALE: Schlyter

Onthoudingen: 8

GUE/NGL: de Brún, McDonald

IND/DEM: Krupa

NI: Baco

UEN: Camre, Kamiński, Piotrowski

Verts/ALE: van Buitenen

24. Verslag Seppänen A6-0397/2006

Amendement 27

Voor: 250

ALDE: Andrejevs, Andria, Attwooll, Cocilovo, Costa, Davies, Duff, Ek, Geremek, Guardans Cambó, Hall, Harkin, in 't Veld, Jäätteenmäki, Jensen, Juknevičienė, Kułakowski, Lax, Ludford, Lynne, Matsakis, Newton Dunn, Onyszkiewicz, Piskorski, Prodi, Resetarits, Riis-Jørgensen, Sbarbati, Sterckx, Susta, Szent-Iványi, Takkula, Toia, Väyrynen, Van Hecke, Veraldi, Virrankoski, Wallis

GUE/NGL: Agnoletto, Aita, Catania, de Brún, McDonald, Meijer, Musacchio, Papadimoulis, Pflüger, Portas, Triantaphyllides, Wagenknecht

IND/DEM: Clark, Goudin, Krupa, Sinnott, Tomczak

NI: Battilocchio, Chruszcz, De Michelis, Giertych, Martin Hans-Peter, Wojciechowski Bernard Piotr

PPE-DE: Doyle, Karas, Mauro, Papastamkos, Pirker, Rack, Rübig, Schierhuber, Seeber, Seeberg, Škottová

PSE: Arif, Ayala Sender, Badia I Cutchet, Batzeli, Berès, van den Berg, Berger, Berlinguer, Berman, Bösch, Bourzai, Bullmann, Busquin, Calabuig Rull, Capoulas Santos, Carlotti, Carnero González, Casaca, Cashman, Castex, Cercas, Chiesa, Christensen, Corbett, Corbey, Correia, Cottigny, De Keyser, De Rossa, Désir, De Vits, Dobolyi, Douay, Dührkop Dührkop, Ettl, Fernandes, Ferreira Anne, Ferreira Elisa, Fruteau, García Pérez, Gebhardt, Geringer de Oedenberg, Glante, Goebbels, Gomes, Grabowska, Grech, Groote, Gurmai, Guy-Quint, Hänsch, Hamon, Hazan, Hedh, Hedkvist Petersen, Honeyball, Hughes, Hutchinson, Jöns, Jørgensen, Kindermann, Koterec, Kuhne, Lambrinidis, Le Foll, Leichtfried, Lienemann, McAvan, McCarthy, Madeira, Maňka, Mann Erika, Martin David, Martínez Martínez, Mastenbroek, Matsouka, Medina Ortega, Menéndez del Valle, Miguélez Ramos, Moreno Sánchez, Morgan, Moscovici, Muscat, Myller, Napoletano, Navarro, Obiols i Germà, Occhetto, Paasilinna, Pahor, Paleckis, Panzeri, Patrie, Peillon, Pinior, Pittella, Pleguezuelos Aguilar, Poignant, Prets, Rapkay, Reynaud, Riera Madurell, Rocard, Rosati, Rothe, Rouček, Sacconi, Sakalas, Saks, Salinas García, Sánchez Presedo, dos Santos, Savary, Schaldemose, Schapira, Scheele, Schulz, Segelström, Simpson, Siwiec, Skinner, Sornosa Martínez, Stihler, Stockmann, Swoboda, Szejna, Tarabella, Tarand, Thomsen, Trautmann, Tzampazi, Van Lancker, Vaugrenard, Vergnaud, Vincenzi, Walter, Weiler, Westlund, Wiersma, Willmott, Yañez-Barnuevo García, Zingaretti

UEN: Camre, Kuc

Verts/ALE: Aubert, Bennahmias, Breyer, Buitenweg, Cohn-Bendit, Cramer, Evans Jill, Frassoni, Graefe zu Baringdorf, de Groen-Kouwenhoven, Harms, Hassi, Horáček, Hudghton, Isler Béguin, Kallenbach, Kusstatscher, Lagendijk, Lambert, Lichtenberger, Lipietz, Lucas, Özdemir, Onesta, Romeva i Rueda, Rühle, Schlyter, Schroedter, Smith, Staes, Trüpel, Turmes, Voggenhuber, Ždanoka

Tegen: 271

ALDE: Beaupuy, Carlshamre, Cavada, Chatzimarkakis, Cornillet, Deprez, De Sarnez, Drčar Murko, Fourtou, Gibault, Griesbeck, Hennis-Plasschaert, Krahmer, Laperrouze, Maaten, Manders, Morillon, Mulder, Polfer, Ries, Schmidt Olle, Schuth

GUE/NGL: Brie, Flasarová, Henin, Holm, Kaufmann, Liotard, Maštálka, Meyer Pleite, Pafilis, Ransdorf, Remek, Seppänen, Svensson, Wurtz, Zimmer

IND/DEM: Belder, Blokland, Bonde, Lundgren

NI: Bobošíková, Claeys, Dillen, Mote, Mussolini, Romagnoli, Schenardi

PPE-DE: Albertini, Andrikienė, Antoniozzi, Ashworth, Atkins, Audy, Ayuso, Bachelot-Narquin, Barsi-Pataky, Bauer, Beazley, Becsey, Belet, Berend, Böge, Bonsignore, Bowis, Bradbourn, Braghetto, Brejc, Brepoels, Březina, Bushill-Matthews, Busuttil, Buzek, Callanan, Casa, Casini, Caspary, Castiglione, del Castillo Vera, Cederschiöld, Chichester, Chmielewski, Coelho, Daul, De Blasio, Dehaene, Demetriou, Descamps, Deß, Deva, De Veyrac, Díaz de Mera García Consuegra, Dombrovskis, Doorn, Dover, Duchoň, Duka-Zólyomi, Ebner, Ehler, Elles, Evans Jonathan, Fajmon, Fatuzzo, Ferber, Fjellner, Florenz, Fontaine, Fraga Estévez, Freitas, Gahler, Gál, Gaľa, Galeote, García-Margallo y Marfil, Garriga Polledo, Gauzès, Gawronski, Gewalt, Glattfelder, Gomolka, Graça Moura, Gräßle, de Grandes Pascual, Grosch, Grossetête, Guellec, Gutiérrez-Cortines, Gyürk, Handzlik, Harbour, Heaton-Harris, Hennicot-Schoepges, Herranz García, Hieronymi, Higgins, Hökmark, Hoppenstedt, Hudacký, Hybášková, Ibrisagic, Itälä, Iturgaiz Angulo, Jackson, Jałowiecki, Járóka, Jeggle, Jordan Cizelj, Kaczmarek, Kamall, Kauppi, Kelam, Kirkhope, Klamt, Klaß, Klich, Koch, Konrad, Korhola, Kratsa-Tsagaropoulou, Kudrycka, Langen, Langendries, Lauk, Lechner, Lehne, Lewandowski, Liese, Lulling, Maat, McMillan-Scott, Mann Thomas, Mantovani, Mathieu, Mato Adrover, Mavrommatis, Mayer, Mayor Oreja, Méndez de Vigo, Mikolášik, Millán Mon, Mitchell, Musotto, Nassauer, van Nistelrooij, Novak, Olajos, Olbrycht, Oomen-Ruijten, Őry, Pack, Panayotopoulos-Cassiotou, Parish, Pieper, Pīks, Pinheiro, Pleštinská, Podestà, Pomés Ruiz, Posdorf, Posselt, Protasiewicz, Purvis, Queiró, Quisthoudt-Rowohl, Radwan, Reul, Roithová, Rudi Ubeda, Saïfi, Salafranca Sánchez-Neyra, Samaras, Sartori, Schnellhardt, Schöpflin, Schwab, Siekierski, Silva Peneda, Sommer, Spautz, Šťastný, Stevenson, Strejček, Stubb, Sturdy, Sudre, Surján, Szájer, Tajani, Tannock, Thyssen, Trakatellis, Ulmer, Vakalis, Van Orden, Varela Suanzes-Carpegna, Varvitsiotis, Vatanen, Vidal-Quadras, Vlasák, Vlasto, Weber Manfred, Weisgerber, Wieland, Wijkman, von Wogau, Wortmann-Kool, Záborská, Zahradil, Zaleski, Zappalà, Zvěřina

UEN: Angelilli, Aylward, Berlato, Bielan, Borghezio, Czarnecki Marek Aleksander, Czarnecki Ryszard, Foltyn-Kubicka, Janowski, Kamiński, Kristovskis, La Russa, Libicki, Masiel, Muscardini, Ó Neachtain, Roszkowski, Rutowicz, Ryan, Wojciechowski Janusz

Onthoudingen: 9

GUE/NGL: Figueiredo, Guerreiro

NI: Baco, Belohorská

PSE: Estrela, Fazakas, Roure, Titley

Verts/ALE: van Buitenen

Rectificaties stemgedrag

Voor

Martine Roure

Tegen

Karin Riis-Jørgensen

25. Verslag Morgan A6-0426/2006

Amendement 9

Voor: 224

ALDE: Andrejevs, Beaupuy, Cavada, Chatzimarkakis, Costa, Deprez, De Sarnez, Fourtou, Gibault, Griesbeck, Jensen, Laperrouze, Maaten, Manders, Morillon, Mulder, Onyszkiewicz, Piskorski, Ries, Riis-Jørgensen, Sbarbati, Schmidt Olle, Schuth, Szent-Iványi, Virrankoski

GUE/NGL: Henin, Wurtz

IND/DEM: Belder, Blokland, Krupa, Sinnott, Tomczak

NI: Chruszcz, Giertych, Mussolini, Wojciechowski Bernard Piotr

PPE-DE: Albertini, Andrikienė, Antoniozzi, Ashworth, Atkins, Audy, Ayuso, Bachelot-Narquin, Bauer, Beazley, Becsey, Berend, Böge, Bonsignore, Bowis, Braghetto, Brejc, Březina, Bushill-Matthews, Busuttil, Buzek, Callanan, Casa, Casini, Caspary, Castiglione, del Castillo Vera, Cederschiöld, Chichester, Chmielewski, Coelho, Daul, De Blasio, Dehaene, Demetriou, Descamps, Deß, Deva, De Veyrac, Díaz de Mera García Consuegra, Dombrovskis, Doorn, Dover, Duka-Zólyomi, Ebner, Ehler, Elles, Evans Jonathan, Fatuzzo, Ferber, Fjellner, Florenz, Fontaine, Fraga Estévez, Freitas, Gahler, Gál, Gaľa, Galeote, García-Margallo y Marfil, Garriga Polledo, Gauzès, Gawronski, Gewalt, Glattfelder, Gomolka, Graça Moura, Gräßle, de Grandes Pascual, Grosch, Grossetête, Guellec, Gutiérrez-Cortines, Gyürk, Handzlik, Harbour, Heaton-Harris, Herranz García, Hieronymi, Hökmark, Hoppenstedt, Hudacký, Hybášková, Ibrisagic, Itälä, Iturgaiz Angulo, Jackson, Jałowiecki, Járóka, Jeggle, Jordan Cizelj, Kaczmarek, Kamall, Kauppi, Kelam, Kirkhope, Klamt, Klaß, Klich, Koch, Konrad, Korhola, Kratsa-Tsagaropoulou, Kudrycka, Langen, Langendries, Lauk, Lechner, Lehne, Lewandowski, Liese, Lulling, Maat, McMillan-Scott, Mann Thomas, Mantovani, Mathieu, Mato Adrover, Mauro, Mayer, Mayor Oreja, Méndez de Vigo, Mikolášik, Millán Mon, Musotto, Nassauer, van Nistelrooij, Novak, Olajos, Olbrycht, Oomen-Ruijten, Őry, Pack, Parish, Pieper, Pīks, Pinheiro, Pleštinská, Podestà, Posdorf, Posselt, Protasiewicz, Purvis, Queiró, Quisthoudt-Rowohl, Radwan, Reul, Roithová, Rudi Ubeda, Saïfi, Salafranca Sánchez-Neyra, Schnellhardt, Schöpflin, Schwab, Siekierski, Silva Peneda, Sonik, Spautz, Šťastný, Stevenson, Stubb, Sturdy, Sudre, Surján, Szájer, Tajani, Tannock, Thyssen, Toubon, Ulmer, Van Orden, Vatanen, Vidal-Quadras, Vlasto, Weber Manfred, Weisgerber, Wieland, von Wogau, Záborská, Zaleski, Zappalà

PSE: Glante, Goebbels, Maňka, Vaugrenard, Vergnaud

UEN: Camre, Czarnecki Marek Aleksander

Tegen: 228

ALDE: Andria, Attwooll, Carlshamre, Davies, Drčar Murko, Duff, Ek, Guardans Cambó, Hall, Harkin, in 't Veld, Jäätteenmäki, Lax, Ludford, Lynne, Matsakis, Polfer, Prodi, Resetarits, Sterckx, Susta, Toia, Veraldi, Wallis

GUE/NGL: Agnoletto, Aita, Brie, Catania, de Brún, Figueiredo, Flasarová, Guerreiro, Holm, Liotard, McDonald, Maštálka, Meijer, Meyer Pleite, Musacchio, Pafilis, Pflüger, Ransdorf, Remek, Seppänen, Svensson, Triantaphyllides, Wagenknecht

IND/DEM: Batten, Bonde, Clark, Goudin, Lundgren

NI: Battilocchio, De Michelis, Martin Hans-Peter

PPE-DE: Doyle, Hennicot-Schoepges, Higgins, Karas, Mavrommatis, Panayotopoulos-Cassiotou, Papastamkos, Rack, Rübig, Samaras, Schierhuber, Seeber, Seeberg, Trakatellis, Vakalis, Varvitsiotis

PSE: Arif, Ayala Sender, Badia I Cutchet, Batzeli, van den Berg, Berger, Berlinguer, Berman, Bösch, Bourzai, Bullmann, Busquin, Calabuig Rull, Carlotti, Carnero González, Casaca, Cashman, Cercas, Chiesa, Christensen, Corbett, Corbey, Correia, De Keyser, De Rossa, Désir, De Vits, Dobolyi, Dührkop Dührkop, Estrela, Ettl, Fernandes, Ferreira Elisa, García Pérez, Gebhardt, Geringer de Oedenberg, Gomes, Grabowska, Grech, Groote, Gurmai, Hänsch, Hedh, Hedkvist Petersen, Honeyball, Hughes, Hutchinson, Jöns, Jørgensen, Kindermann, Koterec, Kuhne, Lambrinidis, Leichtfried, McAvan, Madeira, Mann Erika, Martin David, Martínez Martínez, Mastenbroek, Matsouka, Medina Ortega, Menéndez del Valle, Miguélez Ramos, Morgan, Moscovici, Muscat, Myller, Napoletano, Obiols i Germà, Occhetto, Paasilinna, Pahor, Paleckis, Panzeri, Piecyk, Pinior, Pittella, Pleguezuelos Aguilar, Poignant, Prets, Rapkay, Riera Madurell, Rosati, Rothe, Rouček, Roure, Sacconi, Sakalas, Saks, Salinas García, Sánchez Presedo, dos Santos, Schaldemose, Scheele, Schulz, Segelström, Siwiec, Skinner, Sornosa Martínez, Stockmann, Szejna, Tarabella, Tarand, Thomsen, Titley, Tzampazi, Van Lancker, Vincenzi, Walter, Weiler, Westlund, Wiersma, Willmott, Yañez-Barnuevo García, Zingaretti

UEN: Aylward, Crowley, Janowski, Kristovskis, Kuc, Masiel, Ó Neachtain, Rutowicz

Verts/ALE: Aubert, Bennahmias, Breyer, Buitenweg, Cohn-Bendit, Cramer, Evans Jill, Frassoni, Graefe zu Baringdorf, de Groen-Kouwenhoven, Harms, Hassi, Horáček, Isler Béguin, Kallenbach, Kusstatscher, Lagendijk, Lambert, Lichtenberger, Lipietz, Lucas, Özdemir, Onesta, Romeva i Rueda, Rühle, Schlyter, Schroedter, Smith, Staes, Trüpel, Turmes, Voggenhuber, Ždanoka

Onthoudingen: 58

ALDE: Cocilovo, Geremek, Krahmer, Kułakowski, Newton Dunn, Savi, Staniszewska, Takkula, Väyrynen

GUE/NGL: Kaufmann

NI: Baco, Bobošíková, Claeys, Martinez, Mote, Romagnoli, Schenardi

PPE-DE: Belet, Brepoels, Duchoň, Fajmon, Mitchell, Škottová, Strejček, Vlasák, Wijkman, Zahradil, Zvěřina

PSE: Berès, Capoulas Santos, Castex, Cottigny, Douay, Ferreira Anne, Fruteau, Guy-Quint, Hamon, Hazan, Le Foll, Lienemann, Navarro, Patrie, Peillon, Reynaud, Savary, Schapira, Trautmann

UEN: Berlato, Bielan, Borghezio, Czarnecki Ryszard, Foltyn-Kubicka, Kamiński, Libicki, Muscardini, Roszkowski, Wojciechowski Janusz

Verts/ALE: van Buitenen

Rectificaties stemgedrag

Voor

Corien Wortmann-Kool

Tegen

Jens-Peter Bonde, Carlos Coelho, Rodi Kratsa-Tsagaropoulou

Onthoudingen

Harlem Désir, Marie-Arlette Carlotti, Bernard Poignant, Kader Arif, Bernadette Bourzai, Simon Busuttil

26. Verslag Morgan A6-0426/2006

Paragraaf 37/1

Voor: 479

ALDE: Andrejevs, Attwooll, Beaupuy, Budreikaitė, Carlshamre, Cavada, Chatzimarkakis, Cocilovo, Costa, Davies, Deprez, De Sarnez, Drčar Murko, Duff, Ek, Fourtou, Geremek, Gibault, Griesbeck, Guardans Cambó, Hall, Harkin, in 't Veld, Jäätteenmäki, Jensen, Juknevičienė, Krahmer, Kułakowski, Laperrouze, Lax, Ludford, Lynne, Maaten, Manders, Matsakis, Morillon, Mulder, Newton Dunn, Onyszkiewicz, Piskorski, Polfer, Prodi, Resetarits, Ries, Savi, Sbarbati, Schmidt Olle, Schuth, Staniszewska, Sterckx, Susta, Szent-Iványi, Takkula, Toia, Väyrynen, Veraldi, Virrankoski, Wallis

GUE/NGL: Agnoletto, Aita, Catania, de Brún, Flasarová, Holm, Kaufmann, McDonald, Maštálka, Meijer, Meyer Pleite, Musacchio, Pflüger, Ransdorf, Remek, Seppänen, Svensson, Triantaphyllides, Wagenknecht, Wurtz

IND/DEM: Belder, Blokland, Krupa, Sinnott, Tomczak

NI: Battilocchio, Belohorská, Chruszcz, Claeys, De Michelis, Giertych, Martin Hans-Peter, Mussolini, Wojciechowski Bernard Piotr

PPE-DE: Albertini, Andrikienė, Antoniozzi, Ashworth, Atkins, Audy, Ayuso, Bachelot-Narquin, Barsi-Pataky, Bauer, Beazley, Becsey, Belet, Berend, Böge, Bonsignore, Bowis, Braghetto, Brejc, Brepoels, Březina, Bushill-Matthews, Buzek, Casa, Casini, Caspary, Castiglione, del Castillo Vera, Cederschiöld, Chichester, Chmielewski, Coelho, Daul, De Blasio, Dehaene, Demetriou, Descamps, Deß, Deva, De Veyrac, Díaz de Mera García Consuegra, Dombrovskis, Doorn, Dover, Doyle, Duka-Zólyomi, Ebner, Elles, Evans Jonathan, Fatuzzo, Ferber, Fjellner, Florenz, Fraga Estévez, Freitas, Gahler, Gál, Gaľa, García-Margallo y Marfil, Garriga Polledo, Gauzès, Gewalt, Glattfelder, Gomolka, Graça Moura, Gräßle, de Grandes Pascual, Grosch, Grossetête, Guellec, Gutiérrez-Cortines, Gyürk, Handzlik, Harbour, Hennicot-Schoepges, Herranz García, Hieronymi, Higgins, Hökmark, Hoppenstedt, Hudacký, Hybášková, Ibrisagic, Itälä, Iturgaiz Angulo, Jackson, Jałowiecki, Járóka, Jeggle, Jordan Cizelj, Kaczmarek, Karas, Kauppi, Kelam, Kirkhope, Klamt, Klaß, Klich, Koch, Konrad, Korhola, Kratsa-Tsagaropoulou, Kudrycka, Langen, Lauk, Lechner, Lehne, Lewandowski, Liese, Lulling, Maat, McMillan-Scott, Mann Thomas, Mantovani, Mathieu, Mato Adrover, Mavrommatis, Mayer, Mayor Oreja, Méndez de Vigo, Mikolášik, Millán Mon, Mitchell, Musotto, Nassauer, van Nistelrooij, Novak, Olajos, Olbrycht, Oomen-Ruijten, Őry, Pack, Panayotopoulos-Cassiotou, Papastamkos, Parish, Pieper, Pīks, Pinheiro, Pleštinská, Podestà, Posdorf, Posselt, Protasiewicz, Purvis, Queiró, Quisthoudt-Rowohl, Rack, Radwan, Reul, Roithová, Rudi Ubeda, Rübig, Saïfi, Salafranca Sánchez-Neyra, Samaras, Schnellhardt, Schöpflin, Schwab, Seeber, Siekierski, Silva Peneda, Sonik, Spautz, Šťastný, Stevenson, Stubb, Sturdy, Sudre, Surján, Szájer, Tajani, Tannock, Thyssen, Toubon, Trakatellis, Ulmer, Vakalis, Van Orden, Varvitsiotis, Vatanen, Vidal-Quadras, Vlasto, Weber Manfred, Weisgerber, Wieland, Wijkman, von Wogau, Wortmann-Kool, Zaleski, Zappalà

PSE: Arif, Ayala Sender, Badia I Cutchet, Batzeli, Berès, van den Berg, Berger, Berlinguer, Berman, Bösch, Bourzai, Bullmann, Busquin, Calabuig Rull, Capoulas Santos, Carlotti, Carnero González, Casaca, Cashman, Castex, Cercas, Chiesa, Christensen, Corbett, Corbey, Correia, Cottigny, De Keyser, De Rossa, Désir, De Vits, Dobolyi, Douay, Dührkop Dührkop, Estrela, Ettl, Fazakas, Fernandes, Ferreira Anne, Ferreira Elisa, Fruteau, García Pérez, Gebhardt, Geringer de Oedenberg, Glante, Goebbels, Gomes, Grabowska, Grech, Groote, Gurmai, Guy-Quint, Hänsch, Hamon, Haug, Hazan, Hedh, Hedkvist Petersen, Herczog, Honeyball, Hughes, Hutchinson, Jöns, Jørgensen, Kindermann, Koterec, Kuhne, Lambrinidis, Le Foll, Leichtfried, Lienemann, McAvan, Madeira, Maňka, Mann Erika, Martin David, Martínez Martínez, Mastenbroek, Matsouka, Medina Ortega, Menéndez del Valle, Miguélez Ramos, Moreno Sánchez, Morgan, Moscovici, Muscat, Myller, Napoletano, Navarro, Obiols i Germà, Occhetto, Paasilinna, Pahor, Paleckis, Panzeri, Patrie, Peillon, Piecyk, Pittella, Poignant, Prets, Rapkay, Reynaud, Riera Madurell, Rosati, Rothe, Rouček, Roure, Sacconi, Sakalas, Saks, Salinas García, Sánchez Presedo, dos Santos, Savary, Schaldemose, Schapira, Scheele, Schulz, Segelström, Simpson, Siwiec, Skinner, Sornosa Martínez, Stockmann, Swoboda, Szejna, Tarabella, Tarand, Thomsen, Titley, Trautmann, Tzampazi, Van Lancker, Vaugrenard, Vergnaud, Vincenzi, Walter, Weiler, Westlund, Wiersma, Willmott, Yañez-Barnuevo García, Zingaretti

UEN: Angelilli, Aylward, Berlato, Bielan, Borghezio, Camre, Crowley, Czarnecki Marek Aleksander, Czarnecki Ryszard, Foltyn-Kubicka, Janowski, Kamiński, Kristovskis, Kuc, La Russa, Libicki, Masiel, Ó Neachtain, Roszkowski, Rutowicz, Wojciechowski Janusz

Verts/ALE: Aubert, Bennahmias, Buitenweg, Cohn-Bendit, Cramer, Evans Jill, Frassoni, Graefe zu Baringdorf, de Groen-Kouwenhoven, Harms, Hassi, Horáček, Isler Béguin, Kallenbach, Kusstatscher, Lagendijk, Lambert, Lichtenberger, Lipietz, Lucas, Özdemir, Onesta, Romeva i Rueda, Rühle, Schlyter, Schroedter, Smith, Staes, Trüpel, Turmes, Voggenhuber, Ždanoka

Tegen: 16

ALDE: Andria

GUE/NGL: Brie, Henin, Pafilis

IND/DEM: Batten, Clark, Goudin, Lundgren

NI: Bobošíková

PPE-DE: Duchoň, Seeberg, Škottová, Strejček, Vlasák, Zahradil, Zvěřina

Onthoudingen: 8

GUE/NGL: Figueiredo, Guerreiro, Liotard

NI: Martinez, Romagnoli, Schenardi

PPE-DE: Schierhuber

Verts/ALE: van Buitenen

Rectificaties stemgedrag

Voor

Jens-Peter Bonde

27. Verslag Morgan A6-0426/2006

Paragraaf 37/2

Voor: 260

ALDE: Andrejevs, Attwooll, Beaupuy, Budreikaitė, Carlshamre, Cavada, Cocilovo, Costa, Davies, Deprez, De Sarnez, Drčar Murko, Duff, Ek, Fourtou, Geremek, Gibault, Griesbeck, Guardans Cambó, Hall, Harkin, in 't Veld, Jäätteenmäki, Jensen, Juknevičienė, Kułakowski, Laperrouze, Lax, Lynne, Maaten, Manders, Matsakis, Morillon, Mulder, Newton Dunn, Onyszkiewicz, Piskorski, Polfer, Prodi, Resetarits, Ries, Savi, Sbarbati, Schmidt Olle, Staniszewska, Sterckx, Susta, Szent-Iványi, Takkula, Toia, Väyrynen, Veraldi, Virrankoski, Wallis

GUE/NGL: Agnoletto, Aita, Brie, Catania, de Brún, Guerreiro, Henin, Holm, McDonald, Musacchio, Ransdorf, Remek, Svensson

NI: Battilocchio, Belohorská, De Michelis, Martin Hans-Peter, Mussolini

PPE-DE: Bachelot-Narquin, Brepoels, Doyle, Higgins, Hökmark, Liese, Panayotopoulos-Cassiotou, Papastamkos, Saïfi, Schierhuber, Seeberg, Sonik, Wijkman

PSE: Arif, Ayala Sender, Badia I Cutchet, Batzeli, Berès, van den Berg, Berger, Berlinguer, Berman, Bösch, Bourzai, Bullmann, Busquin, Calabuig Rull, Capoulas Santos, Carlotti, Carnero González, Casaca, Cashman, Castex, Cercas, Chiesa, Christensen, Corbett, Corbey, Correia, Cottigny, De Keyser, De Rossa, Désir, De Vits, Douay, Dührkop Dührkop, Ettl, Fazakas, Fernandes, Ferreira Anne, Ferreira Elisa, Fruteau, García Pérez, Gebhardt, Geringer de Oedenberg, Glante, Goebbels, Gomes, Grech, Groote, Gurmai, Guy-Quint, Hänsch, Hamon, Haug, Hazan, Hedh, Hedkvist Petersen, Herczog, Honeyball, Hughes, Hutchinson, Jöns, Jørgensen, Kindermann, Koterec, Kuhne, Lambrinidis, Le Foll, Leichtfried, Lienemann, McAvan, Madeira, Maňka, Mann Erika, Martin David, Martínez Martínez, Mastenbroek, Matsouka, Medina Ortega, Menéndez del Valle, Miguélez Ramos, Moreno Sánchez, Morgan, Moscovici, Muscat, Myller, Napoletano, Navarro, Obiols i Germà, Occhetto, Paasilinna, Pahor, Paleckis, Panzeri, Patrie, Peillon, Piecyk, Pittella, Poignant, Prets, Rapkay, Reynaud, Riera Madurell, Rosati, Rothe, Rouček, Roure, Sacconi, Sakalas, Saks, Salinas García, Sánchez Presedo, dos Santos, Savary, Schaldemose, Schapira, Scheele, Schulz, Segelström, Simpson, Siwiec, Skinner, Sornosa Martínez, Stockmann, Swoboda, Szejna, Tarabella, Tarand, Thomsen, Titley, Trautmann, Tzampazi, Van Lancker, Vaugrenard, Vergnaud, Vincenzi, Walter, Weiler, Westlund, Wiersma, Willmott, Yañez-Barnuevo García, Zingaretti

UEN: Kuc

Verts/ALE: Aubert, Bennahmias, Breyer, Buitenweg, Cohn-Bendit, Cramer, Evans Jill, Frassoni, Graefe zu Baringdorf, de Groen-Kouwenhoven, Harms, Hassi, Horáček, Isler Béguin, Kallenbach, Kusstatscher, Lagendijk, Lambert, Lichtenberger, Lipietz, Lucas, Özdemir, Onesta, Romeva i Rueda, Rühle, Schlyter, Schroedter, Smith, Staes, Trüpel, Turmes, Voggenhuber, Ždanoka

Tegen: 236

ALDE: Andria, Chatzimarkakis, Krahmer, Schuth

GUE/NGL: Figueiredo, Kaufmann, Liotard, Maštálka, Meijer, Meyer Pleite, Pafilis, Pflüger, Seppänen, Triantaphyllides, Wagenknecht, Wurtz

IND/DEM: Batten, Belder, Blokland, Clark, Goudin, Krupa, Lundgren, Sinnott, Tomczak

NI: Bobošíková, Chruszcz, Claeys, Giertych, Romagnoli, Schenardi, Wojciechowski Bernard Piotr

PPE-DE: Albertini, Andrikienė, Antoniozzi, Ashworth, Atkins, Audy, Ayuso, Barsi-Pataky, Bauer, Beazley, Becsey, Belet, Berend, Böge, Bonsignore, Bowis, Braghetto, Brejc, Březina, Bushill-Matthews, Buzek, Casa, Casini, Caspary, Castiglione, del Castillo Vera, Cederschiöld, Chichester, Chmielewski, Coelho, Daul, De Blasio, Dehaene, Demetriou, Descamps, Deß, Deva, De Veyrac, Díaz de Mera García Consuegra, Dombrovskis, Doorn, Dover, Duchoň, Duka-Zólyomi, Ebner, Elles, Evans Jonathan, Fajmon, Fatuzzo, Ferber, Fjellner, Florenz, Fraga Estévez, Freitas, Gahler, Gál, Gaľa, Galeote, García-Margallo y Marfil, Garriga Polledo, Gauzès, Gewalt, Glattfelder, Gomolka, Graça Moura, Gräßle, de Grandes Pascual, Grosch, Grossetête, Guellec, Gutiérrez-Cortines, Gyürk, Handzlik, Harbour, Hennicot-Schoepges, Herranz García, Hieronymi, Hoppenstedt, Hudacký, Hybášková, Ibrisagic, Itälä, Iturgaiz Angulo, Jackson, Jałowiecki, Járóka, Jeggle, Jordan Cizelj, Kaczmarek, Karas, Kauppi, Kelam, Kirkhope, Klamt, Klaß, Klich, Koch, Konrad, Korhola, Kratsa-Tsagaropoulou, Kudrycka, Langen, Lauk, Lechner, Lehne, Lewandowski, Lulling, Maat, McMillan-Scott, Mann Thomas, Mantovani, Mathieu, Mato Adrover, Mauro, Mavrommatis, Mayer, Mayor Oreja, Méndez de Vigo, Mikolášik, Millán Mon, Mitchell, Musotto, Nassauer, van Nistelrooij, Novak, Olajos, Olbrycht, Oomen-Ruijten, Őry, Pack, Parish, Pieper, Pīks, Pinheiro, Pleštinská, Podestà, Posdorf, Posselt, Protasiewicz, Purvis, Queiró, Quisthoudt-Rowohl, Rack, Radwan, Roithová, Rudi Ubeda, Rübig, Salafranca Sánchez-Neyra, Samaras, Schnellhardt, Schöpflin, Schwab, Seeber, Siekierski, Silva Peneda, Škottová, Spautz, Šťastný, Stevenson, Strejček, Stubb, Sturdy, Sudre, Surján, Szájer, Tajani, Tannock, Thyssen, Toubon, Ulmer, Vakalis, Van Orden, Varvitsiotis, Vlasák, Vlasto, Weber Manfred, Weisgerber, Wieland, von Wogau, Wortmann-Kool, Záborská, Zahradil, Zaleski, Zappalà, Zvěřina

UEN: Angelilli, Aylward, Berlato, Bielan, Borghezio, Camre, Crowley, Czarnecki Marek Aleksander, Foltyn-Kubicka, Janowski, Kamiński, Kristovskis, La Russa, Libicki, Masiel, Ó Neachtain, Roszkowski, Rutowicz, Wojciechowski Janusz

Onthoudingen: 3

GUE/NGL: Flasarová

NI: Martinez

Verts/ALE: van Buitenen

Rectificaties stemgedrag

Voor

Jens-Peter Bonde

28. RC — B6-0647/2006 — Birma

Resolutie

Voor: 65

ALDE: Beaupuy, Matsakis, Onyszkiewicz

GUE/NGL: Catania, Meijer, Pflüger

IND/DEM: Bonde, Krupa, Sinnott

NI: Martin Hans-Peter, Wojciechowski Bernard Piotr

PPE-DE: Andrikienė, Bauer, Bowis, Březina, Chichester, Daul, Deß, Deva, Duka-Zólyomi, Gahler, Gauzès, Gomolka, Grossetête, Kaczmarek, Karas, Kratsa-Tsagaropoulou, Lulling, Mann Thomas, Mathieu, Mavrommatis, Mayer, Pleštinská, Posselt, Purvis, Roithová, Sudre, Tajani, Tannock, Vatanen, Wieland, Záborská, Zaleski

PSE: Arif, Ayala Sender, Berès, Bourzai, Bullmann, Casaca, Cashman, Geringer de Oedenberg, Martínez Martínez, Pinior, Roure, Sakalas, Sánchez Presedo, Scheele, Tarabella, Trautmann

UEN: Libicki, Rutowicz

Verts/ALE: Lambert, Onesta, Romeva i Rueda, Smith


AANGENOMEN TEKSTEN

P6_TA(2006)0570

Ontwerp van algemene begroting, zoals gewijzigd door de Raad (alle afdelingen)

Resolutie van het Europees Parlement over het ontwerp van algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2007, zoals gewijzigd door de Raad (alle afdelingen) (15637/2006 — C6-0442/2006 — 2006/2018(BUD) — 2006/2018B(BUD)) en over de nota's van wijzigingen nr. 1/2007 (SEC(2006)0762), 2/2007 (13886/2006 — C6-0341/2006) en 3/2007 (15636/2006 — C6-0443/2006) bij het ontwerp van algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2007

Het Europees Parlement,

gelet op artikel 272 van het EG-Verdrag en artikel 177 van het Euratom-Verdrag,

gelet op Besluit 2000/597/EG, Euratom van de Raad van 29 september 2000 betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Gemeenschappen(1),

gelet op Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen(2),

gelet op het Interinstitutioneel Akkoord (IIA) van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer(3),

gelet op het Interinstitutioneel Akkoord van 6 mei 1999 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie over de begrotingsdiscipline en de verbetering van de begrotingsprocedure(4),

gezien het ontwerp van algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2007, opgesteld door de Raad op 14 juli 2006 (C6-0299/2006),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 26 oktober 2006 over het ontwerp van algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2007, Afdeling III — Commissie (C6-0299/2006) en de nota van wijzigingen nr. 1/2007 (SEC(2006)0762) bij het ontwerp van algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2007(5),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 26 oktober 2006 over het ontwerp van algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2007, Afdeling I — Europees Parlement, Afdeling II — Raad, Afdeling IV — Hof van Justitie, Afdeling V — Rekenkamer, Afdeling VI — Europees Economisch en Sociaal Comité, Afdeling VII — Comité van de Regio's, Afdeling VIII (A) — Europese Ombudsman, Afdeling VIII (B) — Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming (C6-0300/2006)(6),

gezien de nota van wijzigingen nr. 2/2007 (13886/2006 — C6-0341/2006) bij het ontwerp van algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2007,

gezien de nota van wijzigingen nr. 3/2007 (15636/2006 — C6-0443/2006) bij het ontwerp van algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2007,

gezien zijn amendementen en wijzigingsvoorstellen van 26 oktober 2006 op het ontwerp van algemene begroting(7),

gezien de wijzigingen die de Raad heeft aangebracht in de amendementen en de wijzigingsvoorstellen van het Parlement op het ontwerp van algemene begroting (15637/2006 — C6-0442/2006),

gezien de uitkomst van het overleg van 21 november 2006 en de daarop volgende vergadering van 28 november 2006,

gezien de uiteenzetting van de Raad betreffende het resultaat van zijn beraadslagingen over de door het Parlement aangenomen amendementen en wijzigingsvoorstellen op het ontwerp van algemene begroting,

gelet op artikel 69 en bijlage IV van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Begrotingscommissie (A6-0451/2006),

A.

overwegende dat het bij al zijn werkzaamheden rond de begroting 2007 een consequente strategie heeft gevolgd,

B.

overwegende dat die strategie steunde op de drie pijlers die het in zijn resolutie van 18 mei 2006 over de begroting 2007: mededeling van de Commissie over de jaarlijkse beleidsstrategie (JBS)(8) uiteen had gezet, te weten vaststelling van beleidsprioriteiten, kostenefficiënte aanwending van de middelen en voorbereiding van de herziening van 2008/2009,

C.

overwegende dat bij deze aanpak de nadruk lag op de belangrijkste uitdagingen en kansen voor de Europese Unie in verband met de voortschrijdende mondialisering, en dat er fundamentele kwesties aan de orde werden gesteld met betrekking tot de aard van de strategische partnerschappen van de Europese Unie met partnerlanden en -regio's in de hele wereld,

D.

overwegende dat deze duidelijke, consequente strategische visie voor het Parlement vruchten heeft afgeworpen tijdens de onderhandelingen met de Raad over de hoofdprioriteiten van het Parlement, onder meer met betrekking tot het Financieel Reglement,

E.

overwegende dat de resultaten die met betrekking tot de prioriteiten van het Parlement, de kostenefficiëntie en het Financieel Reglement zijn behaald, werkelijk voordelen zullen opleveren voor de Europese burgers, omdat hun geld beter en efficiënter wordt uitgegeven, en zullen bijdragen tot het voortdurend streven van het Parlement naar een positieve betrouwbaarheidsverklaring (DAS) inzake de uitgaven van de EU,

Algemene overwegingen: verwezenlijking van prioriteiten, kostenefficiëntie en voorbereiding op de herziening van 2008/2009

Verwezenlijking van prioriteiten

1.

herinnert eraan dat de strategie en de beleidsprioriteiten van het Parlement met betrekking tot de begroting 2007 waren neergelegd in zijn eerder genoemde resolutie van 18 mei 2006 over de JBS, en met name in de paragrafen 5 en 6 daarvan; is van mening dat die resolutie daarom een essentieel middel was om zijn strategie al in een vroeg stadium van de jaarlijkse begrotingsprocedure te bepalen;

2.

is ingenomen met de resultaten die het met betrekking tot zijn hoofdprioriteiten en de kernpunten van de onderhandelingen met de Raad tijdens de triloog en de overlegprocedure voor de tweede lezing van de begroting door het Parlement heeft bereikt;

3.

verwerpt, met betrekking tot het algemene peil van de betalingskredieten, de willekeurige wijze waarop de Raad horizontaal in de betalingen heeft gesnoeid; is van oordeel dat de betalingen zouden moeten worden toegespitst op prioritaire programma's waarvoor goede en doeltreffende besteding verzekerd is; stemt in de context van een algemene afspraak met de Raad, in met een totaal van 115 500 miljoen euro aan betalingskredieten, hetgeen overeenkomt met 0,99 % van het BNI van de Europese Unie;

4.

verwijst naar zijn verklaring over de betalingen, waarin eraan wordt herinnerd dat in de punten 12 en 13 van het IIA van 17 mei 2006 absolute bedragen worden genoemd die jaarlijkse maxima vertegenwoordigen voor de uitgaven uit hoofde van de algemene begrotingen, in de context van het MFK; is van mening dat de eerbiediging van de in het MFK 2007-2013 vastgelegde jaarlijkse maxima derhalve betekenen dat de stijgingspercentages voor niet-verplichte uitgaven in de jaarlijkse begrotingen automatisch worden aanvaard; herinnert de Raad eraan dat het Parlement niet-naleving van deze punten zal beschouwen als een schending van het IIA;

5.

merkt in dit verband op dat zijn vakcommissies bij de eerste lezing van de begroting 2007 door het Parlement, bescheiden zijn geweest in hun verzoeken om meer betalingskredieten, gezien het feit dat de belangrijkste nieuwe rechtsgrondslagen in de loop van 2006 zijn vastgesteld om in 2007 nieuwe uitgavenprogramma's van de EU te kunnen starten;

6.

merkt, met betrekking tot de totale vastleggingskredieten, op dat het Parlement, in navolging van zijn vakcommissies, een voorzichtige lijn heeft gevolgd en niet gevraagd heeft om aanwending van het Flexibiliteitsinstrument; stelt voor de meeste rubrieken van de begroting 2007 de vastleggingskredieten vast op — of in de buurt van — de maxima die in Bijlage I bij het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 zijn aangegeven;

7.

besluit, met betrekking tot het Gemeenschappelijk Buitenlands en Veiligheidsbeleid (GBVB), de vastleggingskredieten voor 2007 terug te brengen op het niveau van het voorontwerp van begroting (VOB), d.w.z. 159 200 000euro, maar verwacht van de Raad dat hij zich zowel aan de geest als aan de letter van het IIA van 17 mei 2006 zal houden voor wat betreft de uitgaven voor het GBVB, zoals bevestigd werd in de briefwisseling tussen de commissievoorzitters Brok en Lewandowski en de Finse minister Wideroos;

Kostenefficiëntie

8.

wijst erop dat het streven naar kostenefficiëntie een innoverend element van de begrotingsprocedure 2007 was; is van oordeel dat op deze aanpak moet worden voortgebouwd in de toekomstige begrotingsprocedures om te zorgen voor betere evaluatie van de EU-programma's en beter te controleren of de begrotingsuitvoering strookt met de prioriteiten en institutionele prerogatieven van het Parlement; verwijst naar de gezamenlijke verklaring van de Commissie en het Parlement over goede begrotingsuitvoering en benadrukt dat de algemene doelstelling van deze aanpak is de Europese burgers meer waar voor hun geld te bieden en de uitdagingen waarmee de EU geconfronteerd wordt, aan te gaan middels een optimale middelentoewijzing (zie aangehechte verklaring);

9.

herinnert aan zijn besluit om 30 % van de kredieten — in totaal meer dan 500 miljoen euro — in de reserve te plaatsen voor bijna 40 begrotingslijnen ten aanzien waarvan het Parlement zich, na grondige bestudering van de beschikbare informatiebronnen, serieus zorgen heeft gemaakt over de kwaliteit en het peil van de begrotingsuitvoering; is ingenomen met de constructieve reactie van de Commissie op de voorwaarden die het Parlement in zijn begrotingsamendementen had gesteld voor het vrijgeven van deze reserves; besluit, naar aanleiding van de reactie van de Commissie, gehecht aan haar traditionele uitvoerbaarheidsnota van begin november, 8 900 000euro in de reserve te houden voor 2 begrotingslijnen; neemt zich voor om in de loop van 2007 nauw te blijven toezien op de kwaliteit en het peil van de begrotingsuitvoering voor deze lijnen, in overeenstemming met een verklaring inzake kostenefficiëntie;

10.

is tevens ingenomen met de vergadering die op 15 november 2006 plaatsvond met de Commissaris voor financiële programmering en begroting en met de secretaris-generaal van de Commissie, waarmee de Commissie duidelijk heeft laten zien dat zij volledig achter de kostenefficiëntie-aanpak staat; wijst erop dat de Begrotingscommissie van het Parlement in de eerste helft van 2007 een hoorzitting zal organiseren over de voortzetting van deze aanpak;

11.

herinnert aan het belang dat het Parlement hecht aan een positieve betrouwbaarheidsverklaring voor middelen onder gedeeld beheer; benadrukt zijn voornemen om, in overeenstemming met het IIA van 17 mei 2006, ervoor te zorgen dat de auditautoriteiten in de lidstaten een beoordeling opmaken van de conformiteit van beheers- en controlestelsels met de communautaire regelgeving; herhaalt dat de lidstaten met het oog daarop op het gepaste nationale niveau een jaarlijks overzicht moeten opstellen van de beschikbare audits en verklaringen; is ingenomen met de recente ontwikkelingen in één lidstaat die alle afzonderlijke rekeningen waarop EU-gelden worden uitgegeven onder gedeeld beheer, consolideert met het oog op de latere auditing van deze cijfers; is van mening dat een herziening van de methode van de Rekenkamer voor de beoordeling van de conformiteit met de financiële voorschriften van de EU door middel van een „peer review” met andere vergelijkbare instellingen zal bijdragen tot een betere aanpak van de Rekenkamer met betrekking tot de auditing van de EU-rekeningen; constateert met verbazing dat zo'n „peer review”-proces nog steeds niet heeft plaatsgevonden; verzoekt dat dit voor 31 juli 2007 gebeurt;

12.

neemt, met betrekking tot de drie nieuwe agentschappen (Europees agentschap voor chemische stoffen, Europees Genderinstituut, Bureau voor de grondrechten), nota van de gezamenlijke verklaringen van het Parlement, de Raad en de Commissie inzake de financiering en de financiële programmering voor deze agentschappen in het kader van het IIA van 17 mei 2006; besluit met betrekking tot de bestaande agentschappen de kredieten van het VOB opnieuw op te voeren, maar stijgingen die een referentiebedrag overstijgen in de reserve te plaatsen in afwachting van een positieve beoordeling van de prestaties van de agentschappen in verhouding tot hun definitieve werkprogramma's; merkt op dat deze beoordelingen in een vergadering met de hoofden van de agentschappen in het voorjaar van 2007 zouden moeten worden afgerond;

Voorbereiding op de herziening van 2008/2009

13.

verklaart andermaal dat de Europese Unie een meer proactieve strategie zou moeten ontwikkelen om in te spelen op de kansen en uitdagingen die de voortschrijdende mondialisering meebrengt; is van oordeel dat een herziening van het EU-beleid inzake partnerschappen met derde landen en regio's in dit verband noodzakelijk is en dat de term „strategisch” voorbehouden zou moeten zijn aan de belangrijkste partnerschappen van de Unie, zoals het transatlantisch partnerschap met de Verenigde Staten van Amerika;

14.

bevestigt dat de politieke analyse zoals die was opgesteld door de Tijdelijke Commissie beleidsuitdagingen en begrotingsmiddelen in de uitgebreide Unie 2007-2013 en de desbetreffende resolutie van het Parlement van 8 juni 2005(9) de basis blijven vormen voor de herziening en elke mogelijke wijziging van het IIA; is van oordeel dat ook de beoordeling van de doeltreffendheid en de uitvoering van de meerjarenprogramma's en -instrumenten van de nieuwe generatie in aanmerking moeten worden genomen;

15.

merkt op dat de door het Parlement goedgekeurde voorbereidende acties met betrekking tot zakelijke en wetenschappelijke uitwisselingen met China en India bedoeld zijn om te wijzen op het belang dat het Parlement hecht aan de totstandbrenging van hechtere samenwerking met deze zich snel ontwikkelende landen;

16.

is van mening dat de Commissie voor een grotere mate van transparantie zou moeten zorgen met betrekking tot de voor- en nadelen van het werken met NGO's bij het verlenen van communautaire ontwikkelingshulp; beveelt in dit verband aan een kosten/batenanalyse te maken van de werking van NGO's; is voornemens nader te onderzoeken in hoeverre bij de EU-ontwikkelingshulp in de toekomst meer gebruik kan worden gemaakt van microkredieten;

17.

is van oordeel dat de Commissie de aard van de strategische partnerschappen van de EU opnieuw zou moeten bezien in een verslag dat uiterlijk op 30 april 2007 moet worden voorgelegd en waarin met name de betekenis van het woord „strategisch” wordt gedefinieerd; meent dat dit slechts één voorbeeld is van een meer algemene behoefte van de Europese Unie aan een duidelijke formulering van haar algemene beleidsprioriteiten, op een wijze die effectief kan worden uitgelegd aan de burgers van Europa; merkt op dat een duidelijke formulering van de beleidsprioriteiten een conditio sine qua non vormt voor de toewijzing van begrotingsmiddelen aan die prioriteiten; benadrukt dat het Parlement bij zijn werkzaamheden rond de begroting 2007 zijn beleidsprioriteiten al in een vroeg stadium van de procedure had bepaald en daardoor een doeltreffende strategie voor de begroting 2007 kon ontwikkelen;

18.

meent derhalve dat het Parlement zou moeten voortbouwen op deze prioriteitstellingsaanpak die in de begrotingsprocedure 2007 is gevolgd, onder meer door middel van een reeks hoorzittingen over specifieke beleidsthema's, om zijn prioriteiten voor de middellange termijn vast te stellen; is van mening dat deze aanpak, overeenkomstig de paragrafen 38 tot en met 40 van de resolutie van 18 mei 2006 over de JBS, zou moeten bijdragen tot het bepalen van een strategie van het Parlement voor de herziening van 2008/2009;

Horizontale kwesties en belangrijkste elementen per MFK-rubriek

Horizontale kwesties

19.

neemt met betrekking tot proefprojecten en voorbereidende acties kennis van de verhoogde plafonds voor nieuwe projecten zoals vastgelegd in het IIA van 17 mei 2006; wijst erop dat het Parlement met deze projecten prioritaire terreinen kan aanwijzen voor het ontwikkelen van Europees beleid; besluit derhalve een aantal nieuwe projecten voor te stellen die in het algemeen overeenkomen met de prioriteiten die zijn vermeld in paragraaf 6 van de resolutie van 18 mei 2006 over de JBS;

20.

stelt vast dat Nota van wijziging nr. 3/2007 van de Commissie is goedgekeurd, evenals de elementen van Nota van wijziging nr. 2/2007 van de Commissie met inbegrip van de bepalingen betreffende classificatie in verband met Hercules II en het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering; verwerpt andere elementen van Nota van wijziging nr. 2/2007 en besluit passende bedragen en begrotingsnomenclatuur op te nemen in overeenstemming met zijn prioriteiten voor extern beleid;

21.

is ingenomen met het akkoord over de beschikbaarstelling van een in 2007 op de begroting op te nemen bedrag van 500 miljoen euro voor het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering; benadrukt dat de goedgekeurde procedure voor de budgettering van het fonds in overeenstemming blijft met de bepalingen van punt 28 van het IIA van 17 mei 2006; herhaalt zijn opvatting dat, overeenkomstig het Akkoord, de volgorde van de bronnen die worden gebruikt voor de financiering van het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering in een jaar N de volgorde is die voortvloeit uit de chronologische opeenvolging van beschikbare informatie over marges en geannuleerde vastleggingen, d.w.z. eerst geannuleerde vastleggingskredieten van jaar N – 2, dan de resterende beschikbare marge in jaar N - 1 en daarna geannuleerde vastleggingskredieten van jaar N - 1; is ingenomen met de opvatting van de Commissie over deze kwestie zoals vastgelegd in de brief van 17 november 2006 van de voor financiële programmering en begroting bevoegde Commissaris aan de Voorzitter van het Europees Parlement;

Belangrijkste elementen per rubriek van het IIA

Subrubriek 1a — Concurrentiekracht ter bevordering van groei en werkgelegenheid

22.

bevestigt zijn overtuiging, zoals vastgelegd in zijn resolutie van 18 mei 2006 over de JBS, dat kennis, vaardigheden, onderzoek en ontwikkeling, technologieën van de informatiemaatschappij en een duurzaam vervoers- en energiebeleid de basis vormen voor een gezonde moderne economie en van essentieel belang zijn voor het scheppen van werkgelegenheid; verwerpt derhalve de benadering van de Raad om te besnoeien op een aantal cruciale begrotingslijnen die gericht zijn op verhoging van het concurrentievermogen van de economie van de EU; heeft besloten de betalingskredieten voor prioritaire programma's in verband met de Lissabon-strategie, zoals het Programma concurrentievermogen en innovatie (CIP) en het Zevende kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (2007-2013), te verhogen, zij het tot een minder hoog niveau dan in zijn eerste lezing;

23.

is ervan overtuigd dat verhoging van het concurrentievermogen van de EU een essentieel element is van de reactie van de EU op de uitdagingen van de mondialisering; beschouwt verhogingen van de kredieten in subrubriek 1a derhalve als een duidelijk signaal voor de richting die de bestedingen van de EU in de toekomst moeten nemen; herinnert aan de noodzaak van toereikende publieke middelen om het stimuleringseffect te bewerkstelligen dat wordt verwacht van co-financiering door de Europese Investeringsbank; wacht met ongeduld op de voorstellen van de Commissie en de Raad over dit thema; benadrukt dat een verhoging van het ingeschreven langetermijnkapitaal wenselijk is voor het Europees Investeringsfonds, zowel ter begeleiding van de invoering van de nieuwe mandaten (met inbegrip van het CIP) in 2007, als om de activiteiten in het kader van het project voor de overdracht van nieuwe technologieën te financieren, zoals gewenst door het Parlement, de Raad en de Commissie;

24.

benadrukt het technologische en economische belang van het Galileo-programma; herinnert de Commissie eraan dat dit programma over de gehele looptijd genomen in het nieuwe MFK ondergefinancierd is; roept de Commissie ertoe op onverwijld een werkbare en duurzame oplossing te vinden om het welslagen van dit programma te waarborgen;

Subrubriek 1b — Cohesie ter bevordering van groei en werkgelegenheid

25.

stelt vast dat de kredieten voor de structuurfondsen en het Cohesiefonds in het MFK 2007-2013 aanzienlijk lager zijn dan was voorzien, voornamelijk als gevolg van de conclusies van de Europese Raad van december 2005; is derhalve van mening dat de kredieten van het VOB opnieuw moeten worden opgenomen; onderstreept het belang van het opzetten en zo spoedig mogelijk goedkeuren van nationale programma's nu het nieuwe IIA is vastgesteld; benadrukt het belang van cohesie als een van de politieke prioriteiten van de EU; verzoekt de Commissie met betrekking tot pretoetredingssteun in 2007 een verzoek voor een overschrijving dan wel een gewijzigde begroting in te dienen, indien de in de begroting 2007 opgenomen bedragen onvoldoende blijken;

Rubriek 2 — Bescherming en beheer van natuurlijke hulpbronnen

26.

merkt op dat 2007 het eerste jaar is van de volledige tenuitvoerlegging van de meest recente hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB); verwerpt de door de Raad in tweede lezing vastgestelde besnoeiingen op de verplichte uitgaven; verwerpt de reclassificatie van diverse begrotingslijnen op landbouwgebied van niet-verplichte uitgaven tot verplichte uitgaven, zoals door de Commissie voorgesteld in haar Nota van wijziging nr. 2/2007;

27.

betreurt het feit dat, ondanks de dringende noodzaak van herstructurering, modernisering en diversificatie van de economie van het platteland van Europa, de voor plattelandsontwikkeling bestemde middelen in reële termen dalen; is van mening dat een vrijwillige verschuiving van middelen van rechtstreekse landbouwsteun (eerste pijler van het GLB) naar plattelandsontwikkeling niet het passende middel is om deze situatie te verbeteren; geeft in verband hiermee uiting aan zijn sterke bedenkingen over het huidige Commissievoorstel over vrijwillige modulering van maximaal 20 % van de rechtstreekse landbouwsteun naar plattelandsontwikkeling; verzoekt de Commissie om in overeenstemming met het Interinstitutioneel Akkoord „Beter wetgeven” van 16 december 2003 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie(10) een effectbeoordeling uit te voeren; wijst er nogmaals op dat het Parlement nog steeds voorbehoud maakt met betrekking tot zijn standpunt over vrijwillige modulering en meent dat het nuttig zou zijn om deze tegelijk met het thema van de co-financiering te behandelen in de context van de herziening van 2008/2009, zoals gesteld in Verklaring nr. 9 bij het IIA van 17 mei 2006 over vrijwillige modulering;

28.

is teleurgesteld over het feit dat de Raad, ondanks de nijpende behoefte aan kredieten voor de ontwikkeling van een dood vaccin tegen het blauwtongvirus (BTV), in zijn tweede lezing geweigerd heeft dit initiatief van het Parlement goed te keuren; is evenwel verheugd over de suggestie van de Commissie in haar uitvoerbaarheidsnota dat de ontwikkeling van een nieuw vaccin tegen blauwtong kan worden opgenomen in het onderzoeksbudget in het kader van de pretoetredingsprojecten; benadrukt dat de voorkeur zou moeten uitgaan naar de ontwikkeling van een multivalent vaccin, dat werkzaam is tegen de verschillende typen van het virus;

29.

onderschrijft en verwelkomt de gezamenlijke verklaring over LIFE+ die tussen het Parlement, de Raad en de Commissie werd overeengekomen over de tussentijdse financiering ingeval er sprake zou zijn van een juridisch vacuüm tussen begin 2007 en de definitieve vaststelling van de wetgevingstekst;

Subrubriek 3a — Vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid

30.

wijst erop dat de ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid, en in het bijzonder de bevordering van de grondrechten, de vaststelling van een gemeenschappelijk asiel- en migratiebeleid en de bestrijding van terrorisme en van georganiseerde criminaliteit, een van de hoofdprioriteiten van de Unie is;

31.

is van opvatting dat geïntegreerd beheer van de buitengrenzen van de Unie een van de doelstellingen is waarvoor momenteel dringend steun nodig is; neemt in verband hiermee de vastleggingskredieten voor Frontex uit het VOB opnieuw op en plaatst andere middelen in de reserve in overeenstemming met de algehele benadering ten aanzien van de agentschappen;

Subrubriek 3b — Burgerschap

32.

herinnert aan het belang van het subsidiariteitsbeginsel op het gebied van cultuur, onderwijs, scholing en jeugd; is van mening dat eerbiediging van de verscheidenheid van meningen de eerste voorwaarde is voor een effectief voorlichtingsbeleid om de EU dichter bij de burger te brengen; is van opvatting dat beter gebruik kan worden gemaakt van de nieuwe communicatiemedia om Europese beleidsmakers van alle politieke gezindten samen te brengen om ideeën uit te wisselen; is in dit verband ingenomen met de positieve ontwikkelingen bij de berichtgeving door Euronews; verzoekt de Commissie de uitzending van Euronews in het Arabisch te steunen, zodat ook Arabischsprekende burgers in de EU en de bevolking van de Arabischtalige landen in het Middellandse-Zeegebied beter kunnen worden bereikt en over het engagement van Europa kunnen worden geïnformeerd; dringt er bij de Commissie op aan duidelijkheid te verschaffen over de budgettaire gevolgen van, en de te ondernemen activiteiten in verband met, Plan D voor een democratische debat en dialoog; verzoekt de Commissie de details van de toewijzing van subsidies (bedragen en begunstigden) voor alle acties te publiceren op internet;

33.

wijst met nadruk op het belang dat het hecht aan effectieve EU-voorlichtingsstrategieën, waarbij er in het bijzonder voor dient te worden gezorgd dat maximaal gebruikgemaakt kan worden van online mechanismen, teneinde de ontwikkeling van informatie- en ideeënuitwisseling tussen Europese opiniemakers en belanghebbende partijen te vergemakkelijken; wijst in verband hiermee op het goedgekeurde proefproject voor informatienetwerken (PIN's) om de communicatie tussen beleidsmakers, niet in de laatste plaats tussen leden van het Europees Parlement en nationale parlementsleden, te verbeteren; is van mening dat dit initiatief op zodanige wijze moet voortbouwen op bestaande Europese webportalen dat er waarde wordt toegevoegd aan bestaande specifieke acties op dit gebied;

34.

verzoekt de Commissie om, overeenkomstig de verklaring van het Parlement over de bescherming en instandhouding van het godsdienstige erfgoed op het noordelijk deel van Cyprus(11), te onderzoeken in welke toestand kerken in het noordelijk deel van Cyprus verkeren die ontwijd, in moskeeën veranderd en beschadigd zijn sinds het Turkse leger dit gebied in 1974 innam, en een schatting te maken van de kosten van restauratie van die kerken;

35.

stelt de kwaliteit van het door de Commissie gevoerde voorlichtingsbeleid ter discussie; verzoekt de Commissie om een formele bevestiging dat zij bereid is alle instellingen en hun respectieve bevoegdheden naar behoren te vertegenwoordigen;

Rubriek 4 — De EU als mondiale partner

36.

is van oordeel dat de EU zichzelf voldoende middelen moet verschaffen om, met inachtneming van haar waarden, een rol als mondiale partner („global player”) te kunnen spelen; stelt voor op een aantal begrotingslijnen de bedragen van het VOB weer op te nemen, alsook om op bepaalde terreinen verhogingen van betalingen en vastleggingen door te voeren met het oog op het aanjagen van activiteiten van de EU door middel van communautaire programma's op het gebied van buitenlands beleid, humanitaire en ontwikkelingshulp en uitwisselingen in het bedrijfsleven en de wetenschap met belangrijke opkomende landen;

37.

wijst op het belang van transparantie bij het gebruik van de begrotingsmiddelen die via de twee trustfondsen voor Irak zijn toegewezen en wijst opnieuw op de noodzaak het bestedingsvermogen van Irak op de voet te volgen; verzoekt de Commissie derhalve om regelmatige informatie over de door de EU gefinancierde projecten en over het bestedingspeil van de voor dat land bestemde fondsen;

38.

merkt op dat het nieuwe juridische kader voor externe maatregelen van de EU ook een nieuwe begrotingsstructuur inhoudt; is over het geheel genomen ingenomen met de vereenvoudiging van de instrumenten en de daarmee samenhangende voorgestelde begrotingsnomenclatuur; is voorts ingenomen met de invoering van een afzonderlijk instrument voor mensenrechten en democratie, waarvoor een wijziging van de nomenclatuur van het VOB noodzakelijk is; kan echter niet aanvaarden dat een aantal van de voorgestelde wijzigingen de transparantie ten aanzien van sectoren en/of regio's en landen beperkt; heeft besloten de noodzakelijke aanpassingen op dit vlak door te voeren; verzoekt de Commissie te komen met een per activiteit en pre-toetredingsland uitgesplitst overzicht en, in het belang van transparantie, een dienovereenkomstige nomenclatuur voor alle betrokken begrotingslijnen; verzoekt de Commissie bovendien de begrotingsautoriteit regelmatig een verslag voor te leggen over de voortgang van zowel de twee nieuwe lidstaten als de pre-toetredingslanden;

39.

brengt de kredieten voor het GBVB weer terug op het niveau van het VOB van de Commissie en de OB van de Raad; beklemtoont zijn oproep aan de Raad om het IIA van 17 mei 2006 naar letter en geest na te leven met betrekking tot het GBVB, in overeenstemming met de briefwisseling tussen de commissievoorzitters Brok en Lewandowski en minister Wideroos;

40.

merkt op dat rubriek 4 in de tweede lezing van de begroting 2007 door het Parlement geen marge meer kent en dat verhogingen van vastleggingen via gewijzigde begrotingen in de loop van 2007 derhalve uitgevoerd zouden moeten worden met behulp van het flexibiliteitsinstrument; verwacht door de Raad volledig, op proactieve en a priori-basis, op de hoogte te worden gehouden van de financiële behoeften voor de aanstaande missie in Kosovo;

Rubriek 5 — Administratie

41.

merkt in verband met het personeel bij de EU-instellingen op dat de oorspronkelijke door de Raad voorgestelde besnoeiingen in het personeelsbestand niet ten uitvoer zullen worden gelegd in de begroting voor 2007; onderschrijft de gezamenlijke verklaring met de Raad over aanwervingen in verband met de uitbreidingen van 2004 en 2007; is ingenomen met de toezegging van de Commissie om voor 30 april 2007 een grootscheepse screening te zullen verrichten op basis waarvan zij een tussentijdse evaluatie van haar personeelsbehoeften zal vaststellen, en een gedetailleerd verslag te zullen voorleggen over de bezetting van ondersteunende en coördinerende functies op al haar werklocaties;

42.

besluit de in eerste lezing in de reserve geplaatste bedragen voor de personeelsbehoeften van de Commissie vrij te maken naar aanleiding van een brief van de voorzitter van de Commissie, waarin hij meedeelt dat volledig zal worden voldaan aan alle vier door het Parlement gestelde voorwaarden voor vrijmaking van de middelen; ziet uit naar een strategische discussie in 2007 over personeel bij de EU-instellingen in de context van de screening waar het Parlement om heeft verzocht;

Overige afdelingen van de begroting 2007

43.

merkt op dat de begrotingsstijging voor de „Overige afdelingen” in de begroting voor 2007, exclusief uitbreidingskosten, slechts 1,7 % bedroeg in vergelijking met de begroting voor 2006; is van opvatting dat deze stijging marginaal is, het inflatiepeil en de kosten van de specifieke prioriteiten van de instellingen weerspiegelt en in feite aanzienlijk lager is dan in het VOB; houdt vast aan zijn oorspronkelijke standpunt bij eerste lezing en neemt 10 630 000euro van de door de Raad uitgevoerde kortingen ten bedrage van 28 280 000euro opnieuw op;

44.

herbevestigt zijn geloof in de toepassing van budgettaire gestrengheid bij alle lopende activiteiten, omdat dit een effectievere budgettering en beter zicht op de daadwerkelijke actuele behoeften en prioriteiten van de instellingen oplevert; erkent echter ook dat de instellingen over de noodzakelijke instrumenten moeten beschikken om op een redelijk niveau van effectiviteit te kunnen functioneren en werken om ervoor te zorgen dat zij hun diverse doelstellingen ook daadwerkelijk halen; betreurt derhalve het besluit van de Raad om niet in te stemmen met de door het Parlement in eerste lezing goedgekeurde begroting voor de „Overige afdelingen”;

45.

verzoekt de instellingen om voor 1 september van elk jaar meer informatie bevattende verslagen voor te leggen over hun activiteiten en hun prestaties; acht deze activiteitgerelateerde verslagen noodzakelijk om meer en duidelijkere informatie te verkrijgen over de mate van succes waarmee de middelen zijn ingezet, alsook om de besteding van begrotingsmiddelen te rechtvaardigen; is van mening dat de begrotingsautoriteit zo beter kan vaststellen hoe en waar een stijging van de financiële middelen de instellingen efficiënter maakt;

46.

wijst andermaal op het belang van interinstitutionele samenwerking, die zonder twijfel voordelen voor de betrokken instellingen kan opleveren; is in verband hiermee van opvatting dat de gezamenlijke administratieve dienst van het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's een effectieve en dynamische oplossing vormt voor het voorkomen van duplicatie, het beperken van kosten en het ontwikkelen van teamgeest zonder vermindering van de kwaliteit en de efficiëntie van de dienstverlening; verzoekt de twee comités voor juli 2007 een onderzoek naar deze samenwerking te verrichten in het licht van het beginsel van gedeeld gebruik van hulpbronnen en met het oog op het scheppen van de noodzakelijke voorwaarden om ervoor te zorgen dat wordt voldaan aan de behoeften van beide instellingen en dat een billijker bestuur van de gezamenlijke dienst wordt gewaarborgd; beveelt aan dat er voor eind juni 2007 een beoordeling wordt opgemaakt van de taken en activiteiten van het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's;

*

* *

47.

verzoekt zijn Voorzitter te verklaren dat de begroting definitief is vastgesteld en zorg te dragen voor publicatie ervan in het Publicatieblad;

48.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie en de daaraan gehechte verklaringen te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, het Hof van Justitie, de Rekenkamer, het Europees Economisch en Sociaal Comité, het Comité van de Regio's, de Europese Ombudsman, de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming en de overige betrokken instellingen en organen.


BIJLAGE

Gezamenlijke verklaring inzake de drie nieuwe agentschappen die in de begroting 2007 zijn opgenomen, overeenkomstig punt 47 van het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006

Het voorontwerp van begroting voor het begrotingsjaar 2007 voorziet in de financiering van de volgende drie nieuwe agentschappen:

het Europees Agentschap voor chemische stoffen;

het Europese genderinstituut;

het Europees Bureau voor de grondrechten.

Het Europees Parlement, de Raad en de Commissie zeggen toe om, bij de opstelling van voorstellen voor de oprichting van nieuwe agentschappen, te zullen voortbouwen op de eerste ervaring met deze drie nieuwe agentschappen voor de verdere ontwikkeling van de procedure van punt 47 van het IIA.

Gezamenlijke verklaring over de financiering van het Europees Agentschap voor chemische stoffen

In mei 2006 heeft de Commissie de eerste financiële programmering voor de periode 2007-2013 ingediend, overeenkomstig punt 46 van het Interinstitutioneel akkoord (IIA) van 17 mei 2006 betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer.

Op basis van de op 7 november 2006 door de Commissie verstrekte informatie nemen het Europees Parlement en de Raad er nota van dat de financiering van het Europees Agentschap voor chemische stoffen kan worden verzekerd binnen het overeengekomen uitgavenplafond van rubriek 1a voor de periode 2007-2013.

Voorts nemen het Europees Parlement en de Raad er nota van dat de wijzigingen in de rechtsgrondslag van het Europees Agentschap voor chemische stoffen leiden tot extra uitgaven van in totaal 113 600 000 miljoen euro in de jaren 2008 en 2009 in rubriek 1a van het meerjarig financieel kader 2007-2013 ten opzichte van de financiële programmering die de Commissie in mei 2006 had ingediend, de mogelijke herschikkingen binnen rubriek 1a niet in aanmerking genomen.

Indien de Commissie, hetzij op verzoek van het agentschap, hetzij ten gevolge van onvoorziene omstandigheden, voornemens is af te wijken van de bedragen die oorspronkelijk voor de financiering van het agentschap in de betrokken periode nodig werden geacht, zal zij de begrotingsautoriteit in kennis stellen van dat voornemen en van de gevolgen ervan voor de resterende marge in de betrokken rubriek van het meerjarig financieel kader, onder opgave van de herprogrammering.

Gezamenlijke verklaring over de financiering van het Europees genderinstituut

In mei 2006 heeft de Commissie de eerste financiële programmering voor de periode 2007-2013 ingediend, overeenkomstig punt 46 van het Interinstitutioneel akkoord (IIA) van 17 mei 2006 betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer.

Op basis van de op 7 november 2006 door de Commissie verstrekte informatie nemen het Europees Parlement en de Raad er nota van dat de financiering van het Europees genderinstituut kan worden verzekerd binnen het overeengekomen uitgavenplafond van rubriek 1a voor de periode 2007-2013.

Indien de Commissie, hetzij op verzoek van het instituut, hetzij ten gevolge van onvoorziene omstandigheden, voornemens is af te wijken van de bedragen die oorspronkelijk voor de financiering van het instituut in de betrokken periode nodig werden geacht, zal zij de begrotingsautoriteit in kennis stellen van dat voornemen en van de gevolgen ervan voor de resterende marge in de betrokken rubriek van het meerjarig financieel kader, onder opgave van de herprogrammering.

Gezamenlijke verklaring over de financiering van het Europees Bureau voor de grondrechten

In mei 2006 heeft de Commissie de eerste financiële programmering voor de periode 2007-2013 ingediend, overeenkomstig punt 46 van het Interinstitutioneel akkoord (IIA) van 17 mei 2006 betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer.

Op basis van de op 7 november 2006 door de Commissie verstrekte informatie nemen het Europees Parlement en de Raad er nota van dat de financiering van het Europees Bureau voor de grondrechten kan worden verzekerd binnen het overeengekomen uitgavenplafond van rubriek 1a voor de periode 2007-2013.

Indien de Commissie, hetzij op verzoek van het bureau, hetzij ten gevolge van onvoorziene omstandigheden, voornemens is af te wijken van de bedragen die oorspronkelijk voor de financiering van het bureau in de betrokken periode nodig werden geacht, zal zij de begrotingsautoriteit in kennis stellen van dat voornemen en van de gevolgen ervan voor de resterende marge in de betrokken rubriek van het meerjarig financieel kader, onder opgave van de herprogrammering.

Gezamenlijke verklaring inzake aanwerving in verband met de uitbreidingen 2004 en 2007

Het Europees Parlement en de Raad nemen met grote bezorgdheid kennis van de vertragingen in het selectie- en aanwervingsproces in verband met de uitbreiding 2004, de lage bezettingsgraad van het middenkader, het grote aantal vaste ambten dat door tijdelijke functionarissen wordt bezet, en het tekort aan passende vergelijkende onderzoeken.

Het Europees Parlement en de Raad dringen erop aan dat de instellingen en vooral het Europees Bureau voor personeelsselectie (EPSO) alles in het werk stellen opdat de nodige maatregelen worden genomen om de situatie te corrigeren en het gehele proces voor de bezetting van door de begrotingsautoriteit toegekende ambten te bespoedigen. De te hanteren criteria moeten de in artikel 27 van het Ambtenarenstatuut vastgestelde criteria zijn, en het streven om zo spoedig mogelijk tot een zo breed mogelijk geografisch evenredige basis te komen.

Het Europees Parlement en de Raad zullen het lopende aanwervingsproces op de voet volgen. Daartoe verzoeken zij elke instelling en het EPSO om de Begrotingsautoriteit tweemaal per jaar informatie te verstrekken over de stand van de aanwervingen in verband met de uitbreidingen 2004 en 2007.

Het Europees Parlement en de Raad verzoeken de secretarissen-generaal van de instellingen om een verslag in te dienen met betrekking tot de vorderingen met:

het bezetten van de in de begrotingen 2004 tot en met 2006 toegekende ambten, uiterlijk eind januari 2007;

het bezetten van de in 2007 toegekende ambten, uiterlijk 15 juni 2007 en uiterlijk 31 oktober 2007.

Gezamenlijke verklaring inzake het Life+ programma

Het Europees Parlement, de Raad en de Commissie herinneren aan het begrotingsbeginsel dat voor de uitvoering van aanzienlijke beleidsuitgaven eerst een basisbesluit moet zijn aangenomen.

Tegelijkertijd erkennen de drie instellingen dat bij de aanvang van het begrotingsjaar 2007 enkele nieuwe basisbesluiten die moeten aansluiten op voorgaande basisbesluiten welke eind 2006 verstrijken, wellicht nog bij de wetgevingsautoriteit in behandeling zullen zijn. Niettemin zijn er voor bepaalde maatregelen nieuwe vastleggingen in de begroting vereist om te voorkomen dat de uitvoering en het behoud van het acquis worden verstoord — met alle gevolgen van dien. Dit gevaar bestaat voor bepaalde maatregelen waarover er tussen de drie instellingen reeds brede politieke overeenstemming bestaat.

Met name het Europees Parlement heeft in zijn resolutie betreffende de eerste lezing van de ontwerp-begroting 2007 zijn grote bezorgdheid uitgesproken over het Life+ programma, dat voortbouwt op de voorganger van dit programma, Life III, en op andere daarmee samenhangende maatregelen. De drie instellingen zijn het erover eens dat, mocht er tussen het begin van het begrotingsjaar 2007 en de uiteindelijke aanneming van het wetgevingsbesluit een wetgevingslacune ontstaan, in die tussenliggende periode een bedrag van maximaal 15 miljoen euro (op een totale begroting van 240 miljoen euro voor Life+, zoals voorgesteld in het voorontwerp van begroting voor 2007) kan worden toegewezen voor voorbereidende acties die ervoor moeten zorgen dat de overstap naar Life+ in optimale omstandigheden plaatsvindt, met andere woorden, dat het met de door lopende acties op milieugebied opgebouwde acquis kan worden behouden. Tot dergelijke acties waarvan de voortzetting van essentieel belang is om de continuïteit van het acquis te verzekeren, behoren met name de informatiesystemen voor de monitoring van de EU-milieuwetgeving, de registers van de regeling voor de handel in emissierechten, de wetenschappelijke en externe expertise waarop een beroep wordt gedaan ter voorbereiding van Commissievoorstellen in gevallen waarin de Commissie aan streefdata gebonden is, alsmede voorlichtings- en bewustmakingsacties

Gezamenlijke verklaring van het Europees Parlement en de Commissie over het waarborgen van goede begrotingsuitvoering

In het kader van de begrotingsprocedure benadrukken het Europees Parlement en de Commissie de noodzaak van meer kostenefficiëntie in de EU-begroting en zijn zij van mening dat dit concept permanent moet worden toegepast. Doel van deze aanpak is de kwantitatieve en kwalitatieve aspecten van elk EU-programma te evalueren en te controleren.

In deze context moet de evaluatie van de EU-programma's een hoofdzaak worden voor de bij de jaarlijkse begrotingsprocedure betrokken instellingen.

Het Europees Parlement en de Commissie wijzen erop dat Activity-Based Management (ABM) een geïntegreerd beeld moet opleveren van de prestaties en de kosten van de diverse beleidsterreinen, zowel qua beleidsmiddelen als qua administratieve hulpbronnen.

Beide instellingen komen overeen de nodige stappen te zullen ondernemen om de begrotingsuitvoering beter te controleren door middel van een proces waarin alle vanaf januari 2007 beschikbare informatie zal worden gebruikt en waarbij alle commissies van het Europees Parlement zullen worden betrokken. Het Europees Parlement zegt toe, beter gebruik te zullen maken van overschrijvingen en gewijzigde begrotingen als instrumenten voor de controle op de begrotingsuitvoering in de loop van het jaar in verhouding tot zijn prioriteiten en zijn interinstitutionele prerogatieven.

Over de resultaten van dit doorlopende proces zal een gedachtewisseling plaatsvinden op elke in bijlage II bij het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 bedoelde triloog.

Doel van deze operatie is ervoor te zorgen dat de uit de EU-begroting gefinancierde beleidsmaatregelen de Europese burgers meer waar bieden voor hun geld en dat zij beantwoorden aan de uitdagingen waarmee de Europese Unie geconfronteerd wordt, zulks door middel van een optimale toewijzing van EU-middelen.

Verklaring van het Europees Parlement over begrotingsdiscipline ten aanzien van betalingen

Het Europees Parlement herinnert eraan dat in de punten 12 en 13 van het IIA van 17 mei 2006 absolute bedragen worden genoemd die jaarlijkse maxima vertegenwoordigen voor de uitgaven uit hoofde van de algemene begrotingen, in de context van het meerjarig financieel kader.

De eerbiediging van de in het meerjarig financieel kader 2007-2013 vastgelegde jaarlijkse maxima derhalve betekenen dat de stijgingspercentages voor niet-verplichte uitgaven in de jaarlijkse begrotingen automatisch worden aanvaard.

Het Parlement zal niet-naleving van de punten 12 en 13 van het IIA als een schending van het IIA beschouwen.

Het Europees Parlement zal de voorschriften van de punten 12 en 13 van het IIA gedurende de gehele looptijd van het meerjarig financieel kader uitvoeren als een maatregel van begrotingsdiscipline.

P6_TA(2006)0571

Procedure voor het voorafgaande onderzoek en overleg omtrent bepaalde bepalingen welke door de lidstaten op het gebied van het vervoer worden overwogen (gecodificeerde versie) ***I

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement over het voorstel voor een beschikking van het Europees Parlement en de Raad betreffende een procedure voor het voorafgaande onderzoek en overleg omtrent bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen welke door de lidstaten op het gebied van het vervoer worden overwogen (gecodificeerde versie) (COM(2006)0284 — C6-0185/2006 — 2006/0099(COD))

(Medebeslissingsprocedure — codificatie)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2006)0284)(1),

gelet op artikel 251, lid 2; en op artikel 71 van het EG-Verdrag, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C6-0185/2006),

gelet op het Interinstitutioneel Akkoord van 20 december 1994 voor een versnelde werkmethode voor de officiële codificatie van wetteksten(2),

gelet op artikel 80, artikel 51 en artikel 43, lid 1 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A6-0458/2006),

1.

hecht zijn goedkeuring aan het voorstel van de Commissie;

2.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


P6_TA(2006)0572

Afschaffing grenscontroles (wegvervoer en binnenvaart) (gecodificeerde versie) ***I

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake de afschaffing van controles aan de grenzen van de lidstaten voor wegvervoer en binnenvaart (gecodificeerde versie) (COM(2006)0432 — C6-0261/2006 — 2006/0146(COD))

(Medebeslissingsprocedure — codificatie)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2006)0432)(1),

gelet op artikel 251, lid 2 en artikel 71 van het EG-Verdrag, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C6-0261/2006),

gelet op het Interinstitutioneel Akkoord van 20 december 1994 voor een versnelde werkmethode voor de officiële codificatie van wetteksten(2),

gelet op artikel 80 en artikel 51 en artikel 43, lid 1 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A6-0459/2006),

1.

hecht zijn goedkeuring aan het voorstel van de Commissie;

2.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


P6_TA(2006)0573

Toezending van onder de statistische geheimhoudingsplicht vallende gegevens (gecodificeerde versie) ***I

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de toezending van onder de statistische geheimhoudingsplicht vallende gegevens aan het Bureau voor de Statistiek van de Europese Gemeenschappen (gecodificeerde versie) (COM(2006)0477 — C6-0290/2006 — 2006/0159(COD))

(Medebeslissingsprocedure — codificatie)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2006)0477)(1),

gelet op artikel 251, lid 2 en artikel 285 van het EG-Verdrag, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C6-0290/2006),

gelet op het Interinstitutioneel Akkoord van 20 december 1994 voor een versnelde werkmethode voor de officiële codificatie van wetteksten(2),

gelet op artikel 80, artikel 51 en artikel 43, lid 1 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A6-0457/2006),

1.

hecht zijn goedkeuring aan het voorstel van de Commissie;

2.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


P6_TA(2006)0574

Verstrekking van statistieken inzake visserij in het noordoostelijke gedeelte van de Atlantische Oceaan (gecodificeerde versie) ***I

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake de verstrekking van statistieken van de nominale vangsten van lidstaten die in het noordoostelijke gedeelte van de Atlantische Oceaan vissen (gecodificeerde versie) (COM(2006)0497 — C6-0301/2006 — 2006/0164(COD))

(Medebeslissingsprocedure — codificatie)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2006)0497)(1),

gelet op artikel 251, lid 2 en artikel 285, lid 1 van het EG-Verdrag, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C6-0301/2006),

gelet op het Interinstitutioneel Akkoord van 20 december 1994 voor een versnelde werkmethode voor de officiële codificatie van wetteksten(2),

gelet op artikel 80, artikel 51 en artikel 43, lid 1 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A6-0460/2006),

1.

hecht zijn goedkeuring aan het voorstel van de Commissie;

2.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


P6_TA(2006)0575

Communautaire criteria voor de maatregelen inzake de uitroeiing van en de controle op bepaalde dierziekten (gecodificeerde versie) *

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement over het voorstel voor een beschikking van de Raad tot vaststelling van communautaire criteria voor de maatregelen inzake de uitroeiing van en de controle op bepaalde dierziekten (gecodificeerde versie) (COM(2006)0315 — C6-0236/2006 — 2006/0104(CNS))

(Raadplegingsprocedure — codificatie)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2006)0315)(1),

gelet op het EG-Verdrag, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C6-0236/2006),

gelet op het Interinstitutioneel Akkoord van 20 december 1994 voor een versnelde werkmethode voor de officiële codificatie van wetteksten(2),

gelet op artikel 80, artikel 51 en artikel 43, lid 1 van het Reglement,

gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A6-0461/2006),

1.

hecht zijn goedkeuring aan het voorstel van de Commissie;

2.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


P6_TA(2006)0576

Overeenkomst EG/Paraguay inzake bepaalde aspecten van luchtdiensten *

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement over het voorstel voor een besluit van de Raad inzake de sluiting van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Republiek Paraguay inzake bepaalde aspecten van luchtdiensten (COM(2006)0266 — C6-0308/2006 — 2006/0094(CNS))

(Raadplegingsprocedure)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2006)0266)(1),

gelet op de artikelen 80, lid 2 en 300, lid 2, eerste alinea, eerste zin, van het EG-Verdrag,

gelet op artikel 300, lid 3, eerste alinea, van het EG-Verdrag, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C6-0308/2006),

gelet op de artikelen 51, 83, lid 7 en 43, lid 1 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie vervoer en toerisme (A6-0406/2006),

1.

hecht zijn goedkeuring aan het voorstel van de Commissie;

2.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsook aan de regeringen en de parlementen van de lidstaten en van de Republiek Paraguay.


P6_TA(2006)0577

Onderzoeks- en ontwikkelingsactiviteiten op het gebied van intelligente productiesystemen (Overeenkomst EG-Australië, Canada, Noorwegen, Zwitserland, Korea, Japan en de VS) *

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement over het voorstel voor een besluit van de Raad houdende machtiging tot sluiting van de overeenkomst voor het verlengen en wijzigen van de overeenkomst inzake onderzoeks- en ontwikkelingsactiviteiten op het gebied van intelligente productiesystemen (IMS) tussen de Europese Gemeenschap en Australië, Canada, de EVA-landen Noorwegen en Zwitserland, Korea, Japan en de Verenigde Staten van Amerika (COM(2006)0343 — C6-0373/2006 — 2006/0111 (CNS))

(Raadplegingsprocedure)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel voor een besluit van de Raad (COM (2006)0343)(1),

gelet op artikel 170 en artikel 300, lid 2, eerste alinea van het EG-Verdrag,

gelet op artikel 300, lid 3, eerste alinea van het EG-Verdrag, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C6-0373/2006),

gelet op artikel 51, artikel 83, lid 7, en artikel 43, lid 1, van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie industrie, onderzoek en energie (A6-0418/2006),

1.

hecht zijn goedkeuring aan de sluiting van de overeenkomst;

2.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en Australië, Canada, de EVA-landen Noorwegen en Zwitserland, Korea, Japan en de Verenigde Staten van Amerika.


P6_TA(2006)0578

Gemeenschappelijke ordening der markten in de sector suiker (tijdelijke regeling voor de herstructurering van de suikerindustrie naar aanleiding van de uitbreiding) *

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement over het voorstel voor een verordening van de Raad houdende aanpassing van Verordening (EG) nr. 1782/2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers, Verordening (EG) nr. 318/2006 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector suiker en Verordening (EG) nr. 320/2006 tot instelling van een tijdelijke regeling voor de herstructurering van de suikerindustrie in de Europese Gemeenschap, wegens de toetreding van Bulgarije en Roemenië tot de Europese Unie (COM(2006)0677 — C6-0424/2006 — 2006/0226(CNS))

(Raadplegingsprocedure)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2006)0677)(1),

gelet op artikel 4, lid 3 van het toetredingsverdrag van Bulgarije en Roemenië, artikel 41, tweede alinea en artikel 20 in samenhang met bijlage IV van de toetredingsakte van Bulgarije en Roemenië, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C6-0424/2006),

gelet op artikel 51 en artikel 43, lid 1 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling (A6-0412/2006),

1.

hecht zijn goedkeuring aan het voorstel van de Commissie;

2.

verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;

3.

wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in het voorstel van de Commissie;

4.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


P6_TA(2006)0579

Drugspreventie en voorlichting (2007-2013) ***I

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement over het gewijzigd voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het specifieke programma „Drugspreventie en voorlichting” voor de periode 2007-2013 als onderdeel van het algemene programma „Grondrechten en justitie” (COM(2006)0230 — C6-0095/2005 — 2005/0037B(COD))

(Medebeslissingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

gezien het gewijzigd voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2006)0230)(1),

gelet op artikel 251, lid 2 en artikel 152 van het EG-Verdrag, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C6-0095/2005),

gelet op artikel 51 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en het advies van de Begrotingscommissie (A6-0454/2006),

1.

hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement;

2.

verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in dit voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


P6_TC1-COD(2005)0037B

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 14 december 2006 met het oog op de aanneming van Besluit nr. …/2007/EG van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het specifieke programma „Drugspreventie en -voorlichting” voor de periode 2007-2013 als onderdeel van het algemene programma „Grondrechten en justitie”

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 152,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité(1),

Handelendvolgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag(2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap is bepaald dat bij de omschrijving en de uitvoering van elk beleid en elk optreden van de Gemeenschap een hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid wordt verzekerd. In artikel 3, lid 1, onder p), van het Verdrag is bepaald dat het optreden van de Gemeenschap een bijdrage tot het verwezenlijken van een hoog niveau van bescherming van de gezondheid omvat.

(2)

Het optreden van de Gemeenschap moet een aanvulling vormen op nationale beleidsmaatregelen die gericht zijn op de verbetering van de volksgezondheid, het wegnemen van bronnen van gevaar voor de menselijke gezondheid en het verminderen van de schade aan de gezondheid door drugsverslaving, inclusief informatie en preventie-beleid.

(3)

Volgens onderzoek hangt een groot aantal ziektes en sterfgevallen in Europa samen met drugsverslaving en vormt de schade aan de gezondheid door drugsverslaving derhalve een belangrijk probleem voor de volksgezondheid.

(4)

In de mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement betreffende de resultaten van de eindevaluatie van de EU-drugsstrategie en het EU-actieplan inzake drugs (2000-2004) (COM(2004)0707) werd erop gewezen dat het maatschappelijk middenveld regelmatig moet worden betrokken bij de ontwikkeling van het EU-drugsbeleid.

(5)

Besluit nr. 1786/2002/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2002 tot vaststelling van een communautair actieprogramma op het gebied van de volksgezondheid (2003-2008)(3) voorziet in de ontwikkeling van strategieën en maatregelen inzake drugsverslaving en van leefstijl gebonden gezondheidsdeterminanten.

(6)

In Aanbeveling 2003/488/EG van 18 juni 2003 betreffende de preventie en beperking van gezondheidsschade die samenhangt met drugsverslaving(4) heeft de Raad de lidstaten aanbevolen de preventie van drugsverslaving en de vermindering van de daarmee samenhangende risico's tot een doelstelling van het volksgezondheidsbeleid te maken en daartoe alomvattende strategieën te ontwikkelen en uit te voeren.

(7)

De Europese Raad van 16 en 17 december 2004 te Brussel heeft de EU-drugsstrategie voor 2005-2012 aangenomen, die betrekking heeft op alle drugsgerelateerde activiteiten van de Europese Unie en waarin de belangrijkste doelstellingen worden vastgesteld. Deze doelstellingen voorzien in het bereiken van een hoog niveau van gezondheidsbescherming, welzijn en sociale samenhang door het voorkomen en beperken van drugsgebruik, verslaving en drugsgerelateerde schade aan de volksgezondheid en de maatschappij.

(8)

De Raad heeft het EU-drugsactieplan (2005-2008)(5) aangenomen als een cruciaal instrument voor het omzetten van de drugsstrategie 2005-2012 van de Europese Unie in concrete acties. Het actieplan moet uiteindelijk het drugsgebruik onder de bevolking aanzienlijk terugdringen en de schade die de volksgezondheid en de maatschappij oplopen als gevolg van het gebruik van en de handel in illegale drugs, verminderen.

(9)

Dit besluit is gericht op de uitvoering van doelstellingen die zijn geformuleerd in de EU-drugsstrategie 2005-2012 en de EU-drugsactieplannen 2005-2008 en 2009-2012, zulks door steun te verlenen aan projecten voor de preventie van drugsgebruik, en tevens door aandacht te besteden aan methoden voor beperking en behandeling van drugsgerelateerde schade, met inachtneming van de meest recente wetenschappelijke ontwikkelingen.

(10)

Het is belangrijk en noodzakelijk dat de ernstige en langetermijngevolgen worden erkend die drugs kan hebben voor individuen, gezinnen en gemeenschappen op het gebied van gezondheid, psychologische en sociale ontwikkeling, gelijke kansen van de betrokkenen, alsook de hoge sociale en economische kosten voor de maatschappij in haar geheel.

(11)

Bijzondere aandacht is nodig voor de preventie tegen druggebruik onder jongeren, die de meest kwetsbare groep in de samenleving vormen. Bij de preventie gaat het er vooral om jongeren aan te moedigen een gezonde leefwijze aan te houden.

(12)

De Europese Gemeenschap kan een meerwaarde geven aan de acties van de lidstaten op het gebied van drugspreventie en -voorlichting, inclusief beperking en behandeling van drugsgerelateerde schade, door deze acties aan te vullen en synergie-effecten te bevorderen.

(13)

Er moet worden gezorgd voor complementariteit met de technische expertise van het Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving (EWDD) door gebruik te maken van de door het EWDD ontwikkelde methodologie en beste praktijken en door het EWDD te betrekken bij de voorbereiding van het jaarlijkse werkprogramma.

(14)

Aangezien de doelstellingen van de voorgestelde actie, namelijk drugspreventie en -voorlichting, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt, en derhalve vanwege de nood aan gegevensuitwisseling op EU-niveau en verspreiding van beproefde methoden op Gemeenschapsniveau beter kunnen worden verwezenlijkt. Aangezien een gecoördineerde en multidisciplinaire aanpak noodzakelijk is en rekening houdende met de omvang en de gevolgen van het optreden kan de Gemeenschap overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen treffen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel, gaat dit besluit niet verder dan wat nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

(15)

Gezien het belang van de zichtbaarheid van de communautaire financiering dient de Commissie aan te geven hoe kan worden bevorderd dat iedere autoriteit, niet-gouvernementele organisatie, internationale organisatie of andere entiteit die uit hoofde van dit programma subsidie ontvangt, dit op passende wijze onder de aandacht brengt.

(16)

Dit besluit stelt voor de gehele looptijd van het programmade financiële middelenvast die in het kader van de jaarlijkse begrotingsprocedure voor de begrotingsautoriteit het voornaamste referentiepunt vormen in de zin van punt 37 van het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer(6).

(17)

Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen(7) (hierna „het Financieel Reglement” genoemd) en Verordening (EG, Euratom) nr. 2342/2002 van de Commissie van 23 december 2002 tot vaststelling van uitvoeringsvoorschriften van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad(8), die de financiële belangen van de Europese Gemeenschap beschermen, moeten worden toegepast, waarbij moet worden gestreefd naar eenvoud en samenhang bij de keuze van de begrotingsinstrumenten, beperking van het aantal gevallen waarin de Commissie rechtstreeks verantwoordelijk is voor de uitvoering en het beheer van de begrotingsinstrumenten, en evenredigheid tussen de hoogte van de middelen en de administratieve lasten in verband met de besteding ervan.

(18)

Er dienen tevens moeten passende maatregelen te worden genomen om onregelmatigheden en fraude tegen te gaan en de nodige stappen moeten worden gezet om verloren gegane, ten onrechte betaalde of onjuist gebruikte middelen te recupereren in overeenstemming met Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad van 18 december 1995 betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen(9), Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd(10), en Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad van 25 mei 1999 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF)(11).

(19)

Krachtens het Financieel Reglement is voor exploitatiesubsidies een basisbesluit vereist.

(20)

De maatregelen ter uitvoering van dit besluit moeten worden vastgesteldovereenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden(12), waarbij moet worden aangegeven voor welke maatregelen de regelgevingsprocedure met toetsing en voor welke de raadgevingsprocedure geldt. De raadgevingsprocedure is in bepaalde gevallen om redenen van doelmatigheid het meest aangewezen,

BESLUITEN:

Artikel 1

Vaststelling van het programma

1. Bij dit besluit wordt het programma„Drugspreventie en -voorlichting” (hierna „het programma” genoemd) vastgesteld als onderdeel van het algemene programma „Grondrechten en justitie”, teneinde bij te dragen tot het verzekeren van een hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid en tot het beperken van drugsgerelateerde gezondheidsschade.

2. Het programma bestrijkt de periode van 1 januari 2007 tot en met 31 december 2013.

Artikel 2

Algemene doelstellingen

1. Dit programma heeft de volgende algemene doelstellingen:

a)

bijdragen tot de verbetering van de voorlichting over drugsgebruik;

b)

voorkomen en beperken van drugsgebruik, verslaving en drugsgerelateerde schade;

c)

ondersteunen van de uitvoering van de EU-drugsstrategie.

Artikel 3

Specifieke doelstellingen

Dit programma heeft de volgende specifieke doelstellingen:

a)

transnationale acties bevorderen door:

multidisciplinaire netwerken uit te bouwen;

de verdere ontwikkeling te garanderen van de kennisbasis, de uitwisseling van informatie en de vaststelling en verspreiding van beproefde methoden, met name door opleiding, studiebezoeken en uitwisseling van personeel;

bewustmaking van de maatschappelijke en gezondheidsproblemen als gevolg van drugsgebruik en bevordering van een open dialoog met het oog op een beter inzicht in de drugsproblematiek;

maatregelen te steunen die gericht zijn op voorkoming van het drugsgebruik, onder andere door, met inachtneming van de meest recente wetenschappelijke ontwikkelingen, aandacht te besteden aan methoden voor de beperking en de behandeling van drugsgerelateerde schade;

b)

het maatschappelijk middenveld betrekken bij de tenuitvoerlegging en ontwikkeling van de EU-drugsstrategie en EU-actieplannen inzake drugs;

c)

toezicht op en de uitvoering van de specifieke acties in het kader van de drugsactieplannen 2005-2008 en 2009-2012, alsmede voor de evaluatie van deze uitvoering. Het Europees Parlement dient via zijn deelname aan de stuurgroep evaluatie van de Commissie bij het evaluatieproces betrokken te worden.

Artikel 4

Acties

Met het oog op de verwezenlijking van de in de artikelen 2 en 3 bedoelde algemene en specifieke doelstellingen kunnen in het kader van dit programma de volgende soorten acties worden ondersteund, met inachtneming van de in de jaarlijkse werkprogramma's gestelde voorwaarden:

a)

specifieke acties van de Commissie, zoals studies en onderzoek; opiniepeilingen en onderzoeken; de vaststelling van indicatoren en gemeenschappelijke methodologieën; verzameling, ontwikkeling en verspreiding van gegevens en statistieken; seminars, conferenties en vergaderingen van deskundigen; op het publiek gerichte campagnes en evenementen; ontwikkeling en onderhoud van websites; het opstellen en verspreiden van voorlichtingsmateriaal; ondersteuning en beheer van netwerken van nationale deskundigen; analyse, toezicht en evaluatie; of

b)

specifieke transnationale projecten van communautair belang die door ten minste twee lidstaten of ten minste één lidstaat en een andere staat die een toetredingsland of kandidaat-lidstaat kan zijn, worden ingediend, onder de in het jaarlijkse werkprogramma vastgestelde voorwaarden; of

c)

de activiteiten van niet-gouvernementele organisaties of andere entiteiten die overeenkomstig de algemene doelstellingen van het programma een doel van algemeen Europees belang nastreven, volgens de in de jaarlijkse werkprogramma's uiteengezette voorwaarden.

Artikel 5

Deelname

1. De volgende landen (hierna „de deelnemende landen” genoemd) kunnen aan de acties van het programma deelnemen:

a)

de EVA-Staten die partij zijn bij de EER-Overeenkomst, overeenkomstig de bepalingen van deze Overeenkomst;

b)

de kandidaat-lidstaten en de bij het stabilisatie- en associatieproces betrokken landen van de Westelijke Balkan, overeenkomstig de voorwaarden die zijn vastgesteld in de met die landen gesloten of te sluiten associatieovereenkomsten of aanvullende protocollen inzake de deelname aan communautaire programma's;

2. Bij de projecten kunnen kandidaat-lidstaten worden betrokken die niet aan dit programma deelnemen, indien dit tot hun voorbereiding op de toetreding zou bijdragen, dan wel andere derde landen of internationale organisaties die niet aan dit programma deelnemen, indien de doelstellingen van de projecten daarmee gediend zijn.

Artikel 6

Doelgroepen

1. Dit programma is gericht op alle groepen die zich direct of indirect bezighouden met de drugsproblematiek.

2. Wat drugs betreft, zijn jongeren, vrouwen, kwetsbare groepen en probleemwijken risicogroepen en moeten ze dus als doelgroepen worden beschouwd. Andere doelgroepen zijn onder meer leraars en onderwijzend personeel, ouders,maatschappelijk werkers, lokale en nationale autoriteiten, medisch en paramedisch personeel, gerechtelijk personeel, rechtshandhavings- en penitentiaire autoriteiten, NGO's, vakorganisaties en religieuze gemeenschappen.

Artikel 7

Toegang tot het programma

Het programma staat open voor openbare of particuliere organisaties en instellingen (lokale autoriteiten op het bevoegde niveau, universiteitsfaculteiten en onderzoekscentra) die actief zijn op het gebied van drugsvoorlichting en -preventie, inclusief beperking en behandeling van drugsgerelaterde schade.

Commerciële instellingen en organisaties hebben alleen samen met niet-commerciële organisaties of openbare organisaties toegang tot subsidies in het kader van het programma.

Artikel 8

Financieringsvormen

1. Communautaire financiering kan de volgende juridische vormen aannemen:

subsidies;

overheidsopdrachten.

2. Behalve in uitzonderlijke en naar behoren gemotiveerde, uitzonderlijke, gevallen als omschreven in het Financieel Reglement, worden communautaire subsidies toegekend na een oproep tot het indienen van voorstellen en in de vorm van exploitatiesubsidies en subsidies voor acties.

In het jaarlijkse werkprogramma wordt het minimumpercentage van de jaarlijkse uitgaven bestemd voor subsidies vastgesteld.

Het maximale medefinancieringspercentage wordt in de jaarlijkse werkprogramma's vastgesteld.

3. Voorts is voorzien in uitgaven voor begeleidende maatregelen door middel van contracten voor overheidsopdrachten, in welk geval de communautaire financiering de aankoop van diensten en goederen dekt. Het gaat daarbij onder meer om uitgaven met betrekking tot voorlichting en communicatie, voorbereidende werkzaamheden, tenuitvoerlegging, toezicht, controles en evaluatie van projecten, beleidsinitiatieven, programma's en wetgeving.

Artikel 9

Uitvoeringsmaatregelen

1. De Commissie voert de communautaire bijstand uit overeenkomstig het Financieel Reglement.

2. Voor de tenuitvoerlegging van het programma stelt de Commissie, binnen de grenzen van de in artikel 2 omschreven algemene doelstellingen, een jaarlijks werkprogramma op, rekening houdend met de technische expertise van het EWDD. In dit jaarlijks programma worden specifieke doelstellingen, thematische prioriteiten, een beschrijving van de in artikel 8, lid 3, bedoelde begeleidende maatregelen en eventueel een lijst van andere acties vastgesteld.

Het jaarlijkse werkprogramma voor 2007 wordt drie maanden na de inwerkingtreding van dit besluit goedgekeurd.

3. Het jaarlijkse werkprogramma wordt vastgesteld volgens de regelgevingsprocedure met toetsing, bedoeld inartikel 10, lid 3.

4. Bij de evaluatie- en gunningsprocedures met betrekking tot subsidies aan acties wordt, onder meer, rekening gehouden met de volgende criteria:

a)

conformiteit met het jaarlijkse werkprogramma, de in artikel 2 uiteengezette algemene doelstellingen en de maatregelen op de in de artikelen 3 en 4 bedoelde gebieden;

b)

de kwaliteit van de voorgestelde actie qua opzet, organisatie, presentatie en verwachte resultaten;

c)

het bedrag van de gevraagde communautaire financiering en de mate waarin deze in verhouding staat tot de verwachte resultaten;

d)

het effect van de verwachte resultaten op de in artikel 2 omschreven algemene doelstellingen en op de maatregelen op de in de artikelen 3 en 4 bedoelde gebieden.

5. De aanvragen voor de in artikel 4, onder c), bedoelde exploitatiesubsidies worden geëvalueerd op grond van de volgende punten:

de mate van overeenstemming met de doelstellingen van het programma;

de kwaliteit van de geplande activiteiten;

het van deze activiteiten te verwachten multiplicatoreffect op het publiek;

de geografische en sociale uitstraling van de activiteiten;

de rol van de burgers in de structuren van de desbetreffende organen;

de verhouding tussen de kosten en de baten van de voorgestelde activiteiten.

6.Beslissingen die betrekking hebben op krachtens artikel 4, onder a), ingediende acties, worden door de Commissie aangenomen overeenkomstig de regelgevingsprocedure met toetsing bedoeld in artikel 10, lid 3. Besluiten die betrekking hebben op krachtens artikel 4, onder b) en c), ingediende acties worden door de Commissie aangenomen overeenkomstig de raadplegingsprocedure bedoeld in artikel 10, lid 2.

Beslissingen omtrent aanvragen voor subsidies waarbij commerciële instellingen en organisaties betrokken zijn, worden door de Commissie genomen overeenkomstig de regelgevingsprocedure met toetsing bedoeld in artikel 10, lid 3.

Artikel 10

Comité

1. De Commissie wordt bijgestaan door een comité.

2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 3 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.

3.Wnneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikel 5 bis, leden 1 tot en met 4, en artikel 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.

Artikel 11

Complementariteit

1. Er wordt gestreefd naar synergie en complementariteit met andere instrumenten van de Gemeenschap, met name het algemene programma „Veiligheid en bescherming van de vrijheden”, het 7de kaderprogramma voor onderzoek en ontwikkeling, en het communautaire programma op het gebied van de volksgezondheid. Er wordt gezorgd voor complementariteit met de door het EWDDontwikkelde methodologie en beste praktijken, met name met betrekking tot de statistische gegevens over drugs.

2. Middelen van het programma kunnen worden gedeeld met andere instrumenten van de Gemeenschap, met name de algemene programma's „Veiligheid en bescherming van de vrijheden” en „Solidariteit en beheer van de migratiestromen” en het 7de kaderprogramma voor onderzoek en ontwikkeling om acties ten uitvoer te leggen die aan de doelstellingen van alle programma's beantwoorden.

3. Voor in het kader van dit besluit gefinancierde acties wordt voor hetzelfde doel geen bijstand uit andere financiële instrumenten van de Gemeenschap verleend. De Commissie zorgt ervoor dat de begunstigden van dit programma de Commissie in kennis stellen van financiering die zij uit de communautaire begroting en andere bronnen ontvangen, alsook van hun lopende financieringsaanvragen.

Artikel 12

Begrotingsmiddelen

1. De financiële middelen voor de uitvoering van dit instrument van 1 januari 2007 tot en met 31 december 2013 belopen 21,35 miljoen euro.

2. De begrotingsmiddelen die worden toegewezen voor de acties waarin dit programma voorziet, worden jaarlijks opgevoerd in de algemene begroting van de Europese Unie. De beschikbare jaarlijkse kredieten worden door de begrotingsautoriteit toegekend binnen de grenzen van het financiële kader.

Artikel 13

Toezicht

1. De Commissie ziet erop toe dat de begunstigde voor alle in het kader van het programma gefinancierde acties technische en financiële voortgangsverslagen indient. Binnen drie maanden na de beëindiging van de actie wordt tevens een eindverslag ingediend. Vorm en inhoud van deze verslagen worden door de Commissie vastgesteld.

2.De Commissie ziet erop toe dat de uit de uitvoering van het programma voortvloeiende contracten en overeenkomsten met name voorzien in toezicht en financiële controle door de Commissie (of een door haar gevolmachtigde vertegenwoordiger), zo nodig door controles ter plaatse, met inbegrip van steekproefsgewijze controles, en in controles door de Rekenkamer.

3.De Commissie ziet erop toe dat de begunstigde van de financiële steungedurende een periode van vijf jaar, te rekenen vanaf de laatste betaling voor een gegeven actie, alle bescheiden met betrekking tot uitgaven voor de betrokken actie ter beschikking van de Commissie houdt.

4. Op basis van de resultaten van de in de leden 1 en 2 bedoelde verslagen en steekproefsgewijze controles ziet de Commissie, indien nodig, erop toe dat de omvang van de oorspronkelijk goedgekeurde financiële steun en de daaraan verbonden voorwaarden, alsook het tijdschema van de betalingen worden aangepast.

5. De Commissie ziet erop toe dat al het nodige wordt gedaan om ervoor te zorgen dat de gefinancierde acties correct en in overeenstemming met de bepalingen van dit besluit en het Financieel Reglement worden uitgevoerd.

Artikel 14

Bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschap

1. De Commissie ziet erop toe dat bij de tenuitvoerlegging van uit hoofde van dit besluit gefinancierde acties de financiële belangen van de Gemeenschap worden gevrijwaard door de toepassing van maatregelen ter voorkoming van fraude, corruptie en andere illegale handelingen, zulks door de uitvoering van doeltreffende controles en de terugvordering van de ten onrechte uitbetaalde bedragen en, indien onregelmatigheden worden vastgesteld, door doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties, overeenkomstig de Verordeningen (EG, Euratom) nr. 2988/95 en (Euratom, EG) nr. 2185/96 en Verordening (EG) nr. 1073/1999.

2. Ten aanzien van in het kader van dit programma gefinancierde communautaire acties zijn de Verordeningen (EG, Euratom) nr. 2988/95 en (Euratom, EG) nr. 2185/96 van toepassing op elke inbreuk op het Gemeenschapsrecht, met inbegrip van inbreuken op een in het kader van dit programma vastgelegde contractuele verplichting, die bestaat in een handeling of een nalaten van een marktdeelnemer waardoor de algemene begroting van de Europese Unie of de door de Gemeenschappen beheerde begrotingen worden of zouden kunnen worden benadeeld door een onverschuldigde uitgave.

3. De Commissie ziet erop toe dat de voor een actie toegekende financiële bijstand wordt verminderd, de uitbetaling ervan wordt geschorst of deze wordt teruggevorderd, indien zij onregelmatigheden vaststelt, met inbegrip van de niet-naleving van de bepalingen van dit besluit of van de individuele beschikking of het contract of de overeenkomst waarbij de betrokken financiële steun werd toegekend, of indien aan het licht komt dat, zonder dat de Commissie daarvoor om toestemming werd verzocht, de actie werd gewijzigd op een manier die in strijd is met de aard of de uitvoeringsvoorwaarden van het project.

4. Indien de termijnen niet in acht werden genomen, of indien slechts een deel van de toegekende financiële steun gerechtvaardigd blijkt in het licht van de voortgang die met de uitvoering van de actie wordt gemaakt, ziet de Commissie erop toe dat de begunstigde wordt verzocht om binnen een vastgestelde termijn zijn opmerkingen kenbaar te maken. Indien de begunstigde geen geldige verantwoording verstrekt, ziet de Commissie erop toe dat de rest van de financiële bijstand wordt geschrapt en dat de terugbetaling van de reeds betaalde bedragen wordt geëist.

5. De Commissie ziet erop toe datalle onverschuldigd uitbetaalde bedragen aan haarworden terugbetaald. Bedragen die niet tijdig worden terugbetaald, worden verhoogd met een achterstandsrente, volgens de in het Financieel Reglement vastgestelde voorwaarden.

Artikel 15

Evaluatie

1. Om de tenuitvoerlegging van de in het kader van dit programma geplande activiteiten te kunnen volgen, wordt dit programma regelmatig geëvalueerd.

2. De Commissie zorgt voor een regelmatige, onafhankelijke en externe evaluatie van het programma.

3. De Commissie dient bij het Europees Parlement en de Raad de volgende documenten in:

a)

uiterlijk op 31 maart 2011, een tussentijds evaluatieverslag over de behaalde resultaten en de kwalitatieve en kwantitatieve aspecten van de uitvoering van dit programma;

b)

een jaarlijkse presentatie over de uitvoering van het programma;

c)

uiterlijk op 30 augustus 2012, een mededeling over de voortzetting van dit programma;

d)

uiterlijk op 31 december 2014, een verslag over de evaluatie achteraf.

Artikel 16

Bekendmaking van projecten

De Commissie maakt jaarlijks een lijst bekend van projecten die in het kader van dit programma worden gefinancierd, met een korte beschrijving van elk project.

Artikel 17

Zichtbaarheid

De Commissie stelt richtsnoeren vast om de zichtbaarheid van de uit hoofde van dit besluit toegekende financiering te waarborgen.

Artikel 18

Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van zijn bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie. Het is van toepassing met ingang van 1 januari 2007, behalve artikel 9, leden 2 en 3, die van toepassing worden op de datum van inwerkingtreding van dit besluit.

Gedaan te …, op …

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

Voor de Raad

De voorzitter


P6_TA(2006)0580

Civiel recht (2007-2013) ***I

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het specifieke programma „Civiel recht” voor de periode 2007-2013 als onderdeel van het algemene programma „Grondrechten en justitie” (COM(2005)0122 — C6-0096/2005 — 2005/0040(COD))

(Medebeslissingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2005)0122)(1),

gelet op artikel 251, lid 2, de artikelen 61, letter c en 67 lid 2, van het EG-Verdrag, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C6-0096/2005),

gelet op artikel 51 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en het advies van de Begrotingscommissie (A6-0452/2006),

1.

hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement;

2.

verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in dit voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


P6_TC1-COD(2005)0040

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 14 december 2006 met het oog op de aanneming van Besluit nr. …/2007/EG van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het specifieke programma „Civiel recht” voor de periode 2007-2013 als onderdeel van het algemene programma „Grondrechten en justitie”

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 61, onder c), en artikel 67, lid 5,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag(1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Europese Gemeenschap heeft zich ten doel gesteld een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht te handhaven en te ontwikkelen, waarin het vrije verkeer van personen gewaarborgd is. Hiertoe moet de Gemeenschap onder meer maatregelen nemen op het gebied van justitiële samenwerking in burgerlijke zaken, die nodig zijn voor de goede werking van de interne markt.

(2)

In aansluiting op vorige programma's, zoals Grotius(2) en de Actie Robert Schuman(3), werd bij Verordening (EG) nr. 743/2002 van de Raad(4) voor de periode 2002-2006 een algemeen communautair kader voor activiteiten ter vergemakkelijking van de justitiële samenwerking in burgerlijke zaken vastgesteld.

(3)

De Europese Raad van Brussel (4/5 november 2004) heeft het Haags programma „Versterking van vrijheid, veiligheid en recht in de Europese Unie” aangenomen.

(4)

De Raad en de Commissie hebben in juni 2005 een actieplan aangenomen ter uitvoering van het Haags Programma.

(5)

De ambitieuze doelstellingen van het Verdrag en het Haags programma moeten worden verwezenlijkt door middel van de vaststelling van een flexibel en doeltreffend programma waarmee planning en tenuitvoerlegging kunnen worden vergemakkelijkt.

(6)

Het programma „Civiel recht” moet, met inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel, voorzien in initiatieven van de Commissie, in acties ter ondersteuning van organisaties die justitiële samenwerking in burgerlijke zaken bevorderen en vergemakkelijken, alsmede in acties ter ondersteuning van specifieke projecten.

(7)

Een algemeen programma „Civiel recht” om de wederzijdse kennis omtrent het recht en de rechtspraak van de lidstaten te verbeteren, zal belemmeringen voor de justitiële samenwerking in burgerlijke zaken helpen opheffen, hetgeen de werking van de interne markt zal verbeteren.

(8)

In overeenstemming met het Haags Programma vergt de versterking van de onderlinge samenwerking een nadrukkelijke inspanning om het wederzijdse begrip tussen justitiële autoriteiten en verschillende rechtsstelsels te verbeteren; in dit verband verdienen Europese netwerken van nationale overheden bijzondere aandacht en steun.

(9)

Dit besluit voorziet in de mogelijkheid tot medefinanciering van de werkzaamheden van bepaalde Europese netwerken, voor zover met de uitgaven een doelstelling van algemeen Europees belang wordt nagestreefd. Deze medefinanciering hoeft evenwel niet te impliceren dat die netwerken onder een toekomstig programma zullen vallen, en mag niet beletten dat de werkzaamheden van andere Europese netwerken overeenkomstig dit besluit in aanmerking komen voor steun.

(10)

Instellingen, verenigingen of netwerken die uit hoofde van dit programma een subsidie ontvangen, dienen bekendheid te geven aan de ontvangen communautaire steun, overeenkomstig de door de Commissie vast te stellen zichtbaarheidsrichtsnoeren.

(11)

Dit besluit stelt voor de gehele duur van het programma de financiële middelenvast die in het kader van de jaarlijkse begrotingsprocedure voor de begrotingsautoriteit het voornaamste referentiepunt vormen in de zin van punt 37 van het Interinstitutioneel Akkoord van 17mei2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer(5).

(12)

Aangezien de doelstellingen van het programma „Civiel recht” niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en derhalve vanwege de omvang of de gevolgen van het optreden beter door de Gemeenschap kunnen worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in dat artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel, gaat dit besluit niet verder dan wat nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

(13)

Er dienen passende maatregelen te worden genomen om onregelmatigheden en fraude tegen te gaan en de nodige stappen moeten worden gezet om verloren gegane, ten onrechte betaalde of onjuist gebruikte middelen te recupereren in overeenstemming met Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad van 18 december 1995 betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen(6), Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd(7), en Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad van 25 mei 1999 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF)(8).

(14)

Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen(9) (hierna „het Financieel Reglement” genoemd) en Verordening (EG, Euratom) nr. 2342/2002 van de Commissie van 23 december 2002 tot vaststelling van uitvoeringsvoorschriften van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad(10), die de financiële belangen van de Europese Gemeenschap beschermen, moeten worden toegepast onder betrachting van eenvoud en samenhang bij de keuze van de begrotingsinstrumenten, beperking van het aantal gevallen waarin de Commissie rechtstreeks verantwoordelijk is voor de uitvoering en het beheer van de begrotingsinstrumenten, en evenredigheid tussen de hoogte van de middelen en de administratieve lasten voor de besteding ervan.

(15)

Krachtens het Financieel Reglement is voor exploitatiesubsidies een basisbesluit vereist.

(16)

De maatregelen ter uitvoering van dit besluit moeten worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden(11), waarbij moet worden aangegeven voor welke maatregelen de regelgevingsprocedure met toetsing, en voor welke de raadgevingsprocedure geldt. De raadgevingsprocedure is in bepaalde gevallen om redenen van doelmatigheid het meest aangewezen.

(17)

Het Verenigd Koninkrijk en Ierland hebben, overeenkomstig artikel 3 van het aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap gehechte Protocol, betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland, kennis gegeven van hun wens deel te nemen aan de aanneming en toepassing van dit besluit.

(18)

Denemarken neemt, overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van het aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap gehechte Protocol betreffende de positie van Denemarken, niet deel aan de aanneming van dit besluit, dat bijgevolg niet bindend is voor, noch van toepassing is in Denemarken.

(19)

Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft advies uitgebracht over dit besluit(12),

BESLUITEN:

Artikel 1

Vaststelling van het programma

1. In dit besluit wordt het specifieke programma „Civiel recht” (hierna „het programma” genoemd) vastgesteld als onderdeel van het algemene programma „Grondrechten en justitie”, om bij te dragen tot de geleidelijke totstandbrenging van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht.

2. Het programma bestrijkt de periode van 1 januari 2007 tot en met 31 december 2013.

3.In dit besluit wordt onder „lidstaat” verstaan, de lidstaten met uitzondering van Denemarken.

Artikel 2

Algemene doelstellingen

1. Dit programma heeft de volgende algemene doelstellingen:

a)

bevorderen van de justitiële samenwerking met het oog op de totstandbrenging van een ware Europese rechtsruimte in burgerlijke zaken, die gebaseerd is op wederzijdse erkenning en wederzijds vertrouwen;

b)

bevorderendat de hinderpalen voor een goed verloop van grensoverschrijdende civielrechtelijke procedures in de lidstaten worden opgeruimd;

c)

het dagelijkse leven van burgers en bedrijven verbeteren door deze in staat te stellen hun rechten in de gehele Europese Unie te doen gelden, met name door de toegang tot de rechter te vergemakkelijken;

d)

de contacten, de uitwisseling van informatie en het netwerken tussen gerechtelijke en bestuurlijke autoriteiten en beoefenaars van juridische beroepen verbeteren, onder meer door steun te verlenen voor de justitiëleopleiding, met het oog op meer wederzijds begrip tussen deze autoriteiten en beroepsbeoefenaars.

2. Zonder afbreuk te doen aan de doelstellingen en bevoegdheden van de Gemeenschap, dragen de algemene doelstellingen van het programma bij tot de ontwikkeling van het communautaire beleid en meer specifiek tot de totstandbrenging van een justitiële ruimte.

Artikel 3

Specifieke doelstellingen

Dit programma heeft de volgende specifieke doelstellingen:

a)

de justitiële samenwerking in burgerlijke zaken bevorderen teneinde:

de rechtszekerheid te waarborgen en de toegang tot de rechter te verbeteren;

de wederzijdse erkenning van beslissingen in burgerlijke en handelszaken te bevorderen;

uit verschillen in civiel recht en civielrechtelijke procedures voortvloeiende belemmeringen voor grensoverschrijdende geschilbeslechting op te heffen en de hiertoe noodzakelijke verenigbaarheid van de wetgevingen te bevorderen;

te zorgen voor een goede rechtsbedeling door jurisdictiegeschillen te voorkomen.

b)

de wederzijdse kennis van de civiele rechtsstelsels van de lidstaten te bevorderen en netwerkvorming, wederzijdse samenwerking en de uitwisseling en verspreiding van informatie, ervaringen en beproefde methoden te bevorderen en te intensiveren;

c)

zorgen voor de juiste uitvoering, de correcte en concrete toepassing en de evaluatie van de instrumenten van de Gemeenschap op het gebied van justitiële samenwerking in burgerlijke en handelszaken;

d)

de informatie over de rechtsstelsels van de lidstaten en betere toegang tot de rechter te verbeteren;

e)

de scholing vanbeoefenaars van juridische beroepenin het Gemeenschapsrecht en het recht van de Europese Unie te bevorderen;

f)

te evalueren onder welke algemene voorwaarden het wederzijdse vertrouwen kan wordenversterkt met volledige inachtneming van de onafhankelijkheid van de rechtspleging;

g)

voorwaarden te scheppen om de werking van het bij Beschikking 2001/470/EG van de Raad van 28 mei 2001(13) opgerichte Europese justitiële netwerk in burgerlijke en handelszaken tevergemakkelijken.

Artikel 4

Acties

Met het oog op de verwezenlijking van de in de artikelen 2 en 3 bedoelde algemene en specifieke doelstellingen kunnen met inachtneming van de in de jaarlijkse werkprogramma's gestelde voorwaarden in het kader van dit programma de volgende soorten acties worden ondersteund:

1.

specifieke acties op initiatief van de Commissie, zoals studies en onderzoek, opiniepeilingen en onderzoeken, de vaststelling van indicatoren en gemeenschappelijke methodologieën, verzameling, ontwikkeling en verspreiding van gegevens en statistieken, seminars, conferenties en vergaderingen van deskundigen, op het grote publiek gerichte campagnes en evenementen; ontwikkeling en onderhoud van websites; het opstellen en verspreiden van voorlichtingsmateriaal; ondersteuning en beheer van netwerken van nationale deskundigen; analyse, toezicht en evaluatie; of

2.

specifieke transnationale projecten in het belang van de Gemeenschap, die worden ingediend door een autoriteit of een ander orgaan van een lidstaat, een internationale of een niet-gouvernementele organisatie en waarbij in ieder geval ten minste twee lidstaten,of ten minste één lidstaat en een andere staat, die een toetredingsland of een kandidaat-lidstaat kan zijn, betrokken zijn; of

3.

de activiteiten van niet-gouvernementele organisaties of andere entiteiten die overeenkomstig de algemene doelstellingen van het programma een doel van algemeen Europees belang nastreven, met inachtneming van de in de jaarlijkse werkprogramma's gestelde voorwaarden; of

4.

subsidies voor huishoudelijke uitgaven ten behoeve van de medefinanciering van uitgaven in verband met het permanente werkprogramma van het Europees netwerk van de Raden voor de rechtspraak en van het netwerk van voorzitters van de Hoge Rechtscolleges van de Europese Unie, voor zover met die uitgaven een doelstelling van algemeen Europees belang wordt nagestreefd, door de uitwisseling te bevorderen van ideeën en ervaringen over de rechtspraak, de organisatie en de werkwijze van de leden bij de uitoefening van hun justitiële en/of adviserende taken, met name met betrekking tot het Gemeenschapsrecht.

Artikel 5

Deelname

1. De volgende landen (hierna „de deelnemende landen” genoemd) kunnen aan de acties van het programma deelnemen: de toetredingslanden, de kandidaat-lidstaten en de bij het stabilisatie- en associatieproces betrokken landen van de westelijke Balkan, volgens de in de met die landen gesloten of te sluiten associatieovereenkomsten of aanvullende protocollen vastgelegde voorwaarden inzake de deelname aan communautaire programma's.

2.Bij de projecten kunnen beoefenaars van juridische beroepen uit Denemarken worden betrokken, alsook uit andere niet aan het programma deelnemende kandidaat-lidstaten wanneer deelneming ertoe zou bijdragen deze landen op de toetreding voor te bereiden, en uit andere niet aan het programma deelnemende derde landen, wanneer deelneming de doelstellingen van de projecten dient.

Artikel 6

Doelgroepen

1. Dit programma is onder meer gericht op beoefenaars van juridische beroepen, de nationale autoriteiten en de burgers van de Unie in het algemeen.

2.Beoefenaars van juridische beroepen zijn onder meer: rechters, officieren van justitie, advocaten, procureurs, notarissen, academisch en wetenschappelijk personeel, departementale ambtenaren, gerechtsmedewerkers, gerechtsdeurwaarders, gerechtstolken en andere beroepen die bij de rechtspleging op civielrechtelijk gebied betrokken zijn.

Artikel 7

Toegang tot het programma

Dit programma staat open voor instellingen en openbare of particuliere organisaties, waaronder beroepsorganisaties, universiteiten, onderzoeksinstituten en instituten waar beoefenaars van juridische beroepen een opleiding op het gebied van juridische en gerechtelijke aangelegenheden krijgen, internationale organisaties en niet-gouvernementele organisaties van de lidstaten.

Artikel 8

Financieringsvormen

1. Communautaire financiering kan de volgende juridische vormen aannemen:

subsidies;

overheidsopdrachten.

2. Communautaire subsidies worden toegekend na een oproep tot het indienen van voorstellen en worden verstrekt in de vorm van exploitatiesubsidies en subsidies aan acties. Het maximale medefinancieringspercentage wordt vastgesteld in de jaarlijkse werkprogramma's.

3. Voorts is voorzien in uitgaven voor begeleidende maatregelen door middel van contracten voor overheidsopdrachten, in welk geval de communautaire financiering de aankoop van diensten en goederen dekt. Het gaat daarbij onder meer om uitgaven met betrekking tot voorlichting en communicatie, en om voorbereidende werkzaamheden, tenuitvoerlegging, toezicht, controles en evaluatie betreffende projecten, beleidsinitiatieven, programma's en wetgeving.

Artikel 9

Uitvoeringsmaatregelen

1. De Commissie voert de communautaire bijstand uit overeenkomstig het Financieel Reglement.

2. Voor de tenuitvoerlegging van het programma stelt de Commissie, binnen de grenzen van de in artikel 2 omschreven algemene doelstellingen, een jaarlijks werkprogramma op met specifieke doelstellingen, thematische prioriteiten, een beschrijving van de in artikel 8 bedoelde begeleidende maatregelen en zo nodig een lijst van andere acties.

3. Het jaarlijkse werkprogramma wordt vastgesteld volgens de regelgevingsprocedure met toetsing, bedoeld inartikel 10, lid 3.

4. Bij de evaluatie- en gunningsprocedures met betrekking tot subsidies voor acties wordt onder meer rekening gehouden met de volgende criteria:

a)

conformiteit met het jaarlijkse werkprogramma, de in artikel 2 uiteengezette algemene doelstellingen en de maatregelen op de in de artikelen 3 en 4 bedoelde gebieden;

b)

kwaliteit van de voorgestelde actie qua opzet, organisatie, presentatie en verwachte resultaten;

c)

bedrag van de gevraagde communautaire financiering en de mate waarin deze in verhouding staat tot de verwachte resultaten;

d)

effect van de verwachte resultaten in termen van de in artikel 2 omschreven algemene doelstellingen en van de maatregelen op de verschillende in de artikelen 3 en 4 bedoelde gebieden.

5. De aanvragen voor de in artikel 4, lid 4, bedoelde subsidies voor huishoudelijke uitgaven worden geëvalueerd op grond van de volgende punten:

a)

de mate van overeenstemming met de doelstellingen van het programma;

b)

de kwaliteit van de geplande activiteiten;

c)

het van deze activiteiten te verwachten multiplicatoreffect op het publiek;

d)

de geografische uitstraling van de activiteiten;

e)

de rol van de burgers in de structuren van de desbetreffende organen;

f)

de verhouding tussen de kosten en de baten van de voorgestelde activiteiten.

6.De Commissie onderzoekt de uit hoofde van artikel 4, leden 2 en 3, ingediende ontwerp-acties. Besluiten over deze acties worden aangenomen volgens de raadplegingsprocedure van artikel 10, lid 2.

Artikel 10

Comité

1. De Commissie wordt bijgestaan door een comité.

2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 3 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.

3. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikel 5 bis, leden 1 tot en met 4 en artikel 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dit besluit.

Artikel 11

Complementariteit

1. Er wordt gestreefd naar synergie en complementariteit met andere instrumenten van de Gemeenschap, met name het specifieke programma „Strafrecht” van het algemene programma „Grondrechten en justitie” en de algemene programma's „Veiligheid en bescherming van de vrijheden” en „Solidariteit en beheer van de migratiestromen”. Statistische gegevens over civiel recht zullen in samenwerking met de lidstaten worden opgesteld, zo nodig aan de hand van het communautair statistisch programma.

2. In uitzonderingsgevallen kunnen middelen van het programma worden gedeeld met andere instrumenten van de Gemeenschap, met name het specifieke programma „Strafrecht” van het algemene programma „Grondrechten en justitie”, om uitvoering te geven aan acties die aan de doelstellingen van beide programma's beantwoorden.

3. Voor in het kader van dit besluit gefinancierde acties wordt voor hetzelfde doel geen bijstand van andere financiële instrumenten van de Unie of de Gemeenschap verleend. Er wordt voor gezorgd dat de begunstigden van het programma de Commissie in kennis stellen van financiering die zij uit de communautaire begroting en andere bronnen ontvangen, alsook van hun lopende financieringsaanvragen.

Artikel 12

Begrotingsmiddelen

1. De financiële middelen voor de uitvoering van dit instrument bedragen voor de in artikel 1 vermelde periode 109,3 miljoen euro.

2. De begrotingsmiddelen die worden toegewezen voor de acties waarin dit programma voorziet, worden jaarlijks opgevoerd in de algemene begroting van de Europese Unie. De beschikbare jaarlijkse kredieten worden door de begrotingsautoriteit toegekend binnen de grenzen van het financiële kader.

Artikel 13

Toezicht

1. De Commissie ziet erop toe dat de begunstigde voor alle in het kader van het programma gefinancierde acties technische en financiële voortgangsverslagen indient. Tevens wordt binnen drie maanden na de beëindiging van de actie een eindverslag ingediend. De Commissie stelt deze verslagen beschikbaar aan de lidstaten. Vorm en inhoud van deze verslagen worden door de Commissie vastgesteld.

2. Onverminderd de controles die overeenkomstig artikel 248 van het EG-Verdrag door de Rekenkamer worden uitgevoerd in samenwerking met de bevoegde nationale controle-instanties of diensten, en onverminderd eventuele uit hoofde van artikel 279, onder c), van het EG-Verdrag uitgevoerde controles, mogen ambtenaren en andere personeelsleden van de Commissie met betrekking tot in het kader van het programma gefinancierde acties al dan niet steekproefsgewijs ter plaatse controles uitvoeren.

3. Op basis van dit besluit gesloten contracten en overeenkomsten voorzien met name in toezicht en financiële controle door de Commissie (of een door haar gevolmachtigde vertegenwoordiger), zo nodig ter plaatse, en in controles door de Rekenkamer.

4. De Commissie ziet erop toe dat de begunstigde van financiële steun gedurende een periode van vijf jaar, te rekenen vanaf de laatste betaling voor een gegeven actie, alle bescheiden met betrekking tot uitgaven voor de betrokken actie ter beschikking van de Commissie houdt.

5. Op basis van de resultaten van de in de leden 1 en 2 bedoelde verslagen en steekproefsgewijze controles zorgt de Commissie, indien nodig, voor een aanpassing vanhet bedrag van de oorspronkelijk goedgekeurde financiële steun en de daaraan verbonden voorwaarden, alsook het tijdschema van de betalingen.

6. De Commissie ziet erop toe dat al het nodige wordt gedaan om ervoor te zorgen verifiëren dat de gefinancierde acties correct en in overeenstemming met de bepalingen van dit besluit en het Financieel Reglement worden uitgevoerd.

Artikel 14

Bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschap

1. De Commissie ziet erop toe dat bij de tenuitvoerlegging van uit hoofde van dit besluit gefinancierde acties de financiële belangen van de Gemeenschap worden gevrijwaard door de toepassing van maatregelen ter voorkoming van fraude, corruptie en andere illegale handelingen, zulks door de uitvoering van doeltreffende controles en de terugvordering van de ten onrechte uitbetaalde bedragen en, indien onregelmatigheden worden vastgesteld, door doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties, overeenkomstig de Verordeningen (EG, Euratom) nr. 2988/95, (Euratom, EG) nr. 2185/96 en (EG) nr. 1073/1999.

2. Ten aanzien van in het kader van dit programma gefinancierde communautaire acties zijn de Verordeningen (EG, Euratom) nr. 2988/95 en (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van toepassing op elke inbreuk op het Gemeenschapsrecht, met inbegrip van inbreuken op een in het kader van dit programma vastgelegde contractuele verplichting, die bestaat in een handeling of een nalaten van een marktdeelnemer waardoor de algemene begroting van de Europese Unie of de door de Europese Gemeenschappen beheerde begrotingen worden of zouden kunnen worden benadeeld door een onverschuldigde uitgave.

3. De Commissie ziet erop toe dat de voor een actie toegekende financiering wordt verminderd, geschorst of teruggevorderd indien zij onregelmatigheden vaststelt, met inbegrip van de niet-naleving van de bepalingen van dit besluit of van de individuele beschikking of het contract of de overeenkomst waarbij de betrokken financiële steun werd toegekend, of indien aan het licht komt dat, zonder dat de Commissie daarvoor om toestemming werd verzocht, de actie werd gewijzigd op een manier die in strijd is met de aard of de uitvoeringsvoorwaarden van het project.

4. Indien de termijnen niet in acht werden genomen of indien slechts een deel van de toegekende financiële steun gerechtvaardigd blijkt in het licht van de voortgang die met de uitvoering van de actie wordt gemaakt, ziet de Commissie erop toe dat de begunstigde wordt verzocht om binnen een vastgestelde termijn zijn opmerkingen kenbaar te maken. Indien de begunstigde geen bevredigend antwoord verstrekt, ziet de Commissie erop toe dat de rest van de financiële steun kan worden geschrapt en dat de terugbetaling van de reeds betaalde bedragen wordt geëist.

5. De Commissie ziet erop toe dat alle onverschuldigd uitbetaalde bedragen aan de Commissie worden terugbetaald. Bedragen die niet tijdig worden terugbetaald, worden verhoogd met een achterstandsrente, overeenkomstig de in het Financieel Reglement vastgestelde voorwaarden.

Artikel 15

Evaluatie

1. Om de tenuitvoerlegging van de in het kader van dit programma tot stand gebrachte activiteiten te kunnen volgen, wordt dit programma regelmatig geëvalueerd.

2. De Commissie zorgt voor een regelmatige, onafhankelijke en externe evaluatie van het programma.

3. De Commissie dient bij het Europees Parlement en de Raad de volgende documenten in:

a)

uiterlijk op 31 maart 2011, een tussentijds evaluatieverslag over de behaalde resultaten en de kwalitatieve en kwantitatieve aspecten van de uitvoering van dit programma, en over de werkzaamheden die zijn verricht door de in artikel 4, lid 4, bedoelde begunstigden van de subsidies voor huishoudelijke uitgaven;

b)

een jaarlijkse presentatie over de uitvoering van het jaarprogramma;

c)

uiterlijk op 30 augustus 2012, een mededeling over de voortzetting van dit programma;

d)

uiterlijk op 31 december 2014, een verslag met de evaluatie achteraf.

Artikel 16

Bekendmaking van acties

De Commissie maakt jaarlijks een lijst bekend van acties die in het kader van dit programma worden gefinancierd, met een korte beschrijving van elk project.

Artikel 17

Zichtbaarheid

De Commissie stelt richtsnoeren vast om de zichbaarheid van de uit hoofde van dit besluit toegekende financiering te waarborgen.

Artikel 18

Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van zijn bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie. Het is van toepassing met ingang van 1 januari 2007.

Gedaan te …, op …

Voor het Europees Parlement

De Voorzitter

Voor de Raad

De Voorzitter


P6_TA(2006)0581

Europees Vluchtelingenfonds ***I

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement over het voorstel voor een beschikking van het Europees Parlement en de Raad tot instelling van het Europees Vluchtelingenfonds voor de periode 2008-2013 als onderdeel van het algemeen programma „Solidariteit en beheer van de migratiestromen” (COM(2005)0123 — C6-0124/2005 — 2005/0046(COD))

(Medebeslissingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2005)0123)(1),

gelet op artikel 251, lid 2 en artikel 63, lid 2, letter b) van het EG-Verdrag, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C6-0124/2005),

gelet op artikel 51 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en de adviezen van de Commissie buitenlandse zaken en de Commissie ontwikkelingssamenwerking en de Begrotingscommissie (A6-0437/2006),

1.

hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement;

2.

verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in dit voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


P6_TC1-COD(2005)0046

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 14 december 2006 met het oog op de aanneming van Beschikking nr. …/2007/EG van het Europees Parlement en de Raad tot instelling van het Europees Vluchtelingenfonds voor de periode 2008-2013 als onderdeel van het algemeen programma „Solidariteit en beheer van de migratiestromen” en tot intrekking van Beschikking 2004/904/EG van de Raad

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 63, lid 2, onder b),

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité(1),

Gezien het advies van het Comité van de Regio's(2),

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag(3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Met het oog op de geleidelijke totstandbrenging van een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht voorziet het Verdrag in de aanneming, enerzijds van maatregelen die erop gericht zijn het vrije verkeer van personen te waarborgen, in samenhang met begeleidende maatregelen met betrekking tot controles aan de buitengrenzen, asiel en immigratie, en anderzijds van maatregelen op het gebied van asiel, immigratie en de vrijwaring van de rechten van onderdanen van derde landen.

(2)

De Europese Raad heeft tijdens zijn bijeenkomst in Tampere van 15 en 16 oktober 1999 zijn streven bevestigd om een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid tot stand te brengen. Met het oog hierop dient een gemeenschappelijk Europees beleid inzake asiel en migratie tegelijkertijd gericht te zijn op een eerlijke behandeling van onderdanen van derde landen en een beter beheer van de migratiestromen. Een gemeenschappelijk asielbeleid, dat een gemeenschappelijk Europees asielstelsel omvat, dient een wezenlijk aspect van de doelstelling van de Europese Unie te zijn om geleidelijk een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht tot stand te brengen, die openstaat voor diegenen die onder druk van de omstandigheden op wettige wijze in de Europese Unie bescherming zoeken.

(3)

Deze beschikking eerbiedigt de grondrechten en neemt de beginselen in acht die met name zijn erkend in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en in het Verdrag van Genève van 28 juli 1951 betreffende de status van vluchtelingen, zoals gewijzigd bij het Protocol van New York van 31 januari 1967 (hierna „Het Verdrag van Genève” genoemd).

(4)

Met betrekking tot de behandeling van personen die onder de werkingssfeer van deze beschikking vallen, zijn de lidstaten gebonden aan hun verplichtingen uit hoofde van de instrumenten van internationaal recht, waarbij zij partij zijn en die discriminatie verbieden.

(5)

Bij de toepassing van deze beschikking moeten de lidstaten, voor zover van toepassing, in eerste instantie de „belangen van het kind” in overweging nemen, in overeenstemming met het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van het kind.

(6)

De uitvoering van een dergelijk beleid moet berusten op solidariteit tussen de lidstaten en veronderstelt mechanismen die een evenwicht bevorderen tussen de inspanningen van de lidstaten voor de opvang en het dragen van de consequenties van de opvang van vluchtelingen en ontheemden. Daartoe is voor de periode 2000-2004 bij Beschikking 2000/596/EG van de Raad(4) het Europees Vluchtelingenfonds ingesteld. Deze beschikking is vervangen door Beschikking 2004/904/EG van de Raad van 2 december 2004 tot instelling van het Europees Vluchtelingenfonds voor de periode 2005-2010(5). Hiermee werd blijvende solidariteit tussen de lidstaten gewaarborgd in het licht van de recent goedgekeurde Gemeenschapswetgeving op het gebied van asiel, rekening houdend met de bij de uitvoering van het Europees Vluchtelingenfonds in de periode 2000-2004 opgedane ervaring.

(7)

In het Haags Programma heeft de Europese Raad van 4-5 november 2004 een reeks doelstellingen en prioriteiten vastgesteld om het gemeenschappelijk Europees asielstelsel in de tweede fase verder te ontwikkelen.

(8)

De Europese Raad wees er met name op dat de EU in een geest van gedeelde verantwoordelijkheid een bijdrage moet leveren aan een beter toegankelijk, rechtvaardiger en doeltreffender internationaal systeem van bescherming en in een zo vroeg mogelijke fase toegang moet verschaffen tot bescherming en duurzame oplossingen, en drong aan op de ontwikkeling van regionale beschermingsprogramma's van de EU, waaronder een gezamenlijk hervestigingsprogramma voor de lidstaten die aan een dergelijk programma wensen deel te nemen.

(9)

De Europese Raad drong er tevens op aan passende structuren op te richten waarbij de nationale asieldiensten van de lidstaten zijn betrokken, ter vergemakkelijking van de praktische en constructieve samenwerking, de uitwerking van één enkele in de gehele EU geldende procedure, het gezamenlijk vergaren, beoordelen en hanteren van informatie over landen van herkomst en het aanpakken van bijzondere omstandigheden waardoor asielstelsels en opvangfaciliteiten onder druk komen te staan, onder meer als gevolg van geografische ligging.

(10)

Er dient een nieuw Europees Vluchtelingenfonds (hierna het „Fonds” genoemd) te worden ingesteld in het licht van de oprichting van het Europees Fonds voor de integratie van onderdanen van derde landen, het Fonds voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal in de EU verblijven en het Fonds voor de buitengrenzen voor de periode 2007-2013, als onderdeel van het algemeen programma „Solidariteit en beheer van de migratiestromen”, met name met het oog op de vaststelling van gemeenschappelijke regelingen inzake beheer, controle en evaluatie.

(11)

Het doel en de werkingssfeer van het fonds laten in geen geval de ondersteuning toe van maatregelen ten behoeve van gebieden en centra om mensen in derde landen vast te houden.

(12)

De duur van het Fonds moet worden aangepast aan de duur van het meerjarig financieel kader zoals dit is neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer(6).

(13)

Deze beschikking maakt deel uit van een coherent kader — met inbegrip van Beschikking nr. …/2007/EG van het Europees Parlement en de Raad van … tot instelling van het Buitengrenzenfonds voor de periode 2007-2013 als onderdeel van het algemeen programma „Solidariteit en beheer van de migratiestromen”(7)(*), Beschikking nr. …/2007/EG van het Europees Parlement en de Raad van … tot instelling van het Europees Terugkeerfonds voor de periode 2008-2013 als onderdeel van het algemeen programma „Solidariteit en beheer van de migratiestromen”(8)(*), en Beschikking nr. …/2007/EG van de Raad van … tot instelling van het Europees Fonds voor de integratie van onderdanen van derde landen voor de periode 2007-2013 als onderdeel van het algemeen programma „Solidariteit en beheer van de migratiestromen”(9)(*) en dat gericht is op een eerlijke verdeling van de verantwoordelijkheden tussen de lidstaten, met name de financiële lasten die voortvloeien uit de invoering van een geïntegreerd beheer van de buitengrenzen van de Europese Unie en uit het gemeenschappelijk asiel- en immigratiebeleid dat is ontwikkeld overeenkomstig titel IV van deel 3 van het Verdrag.

(14)

De door de lidstaten geleverde inspanningen om vluchtelingen, ontheemden en begunstigden van subsidiaire bescherming, overeenkomstig Richtlijn 2004/83/EG van de Raad van 29 april 2004 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft en de inhoud van de verleende bescherming(10), passende opvang te bieden, billijke en doeltreffende asielprocedures toe te passen en goede praktijken inzake asielaangelegenheden te bevorderen, moeten worden gesteund en verbeterd, teneinde de rechten van hen die internationale bescherming behoeven, te beschermen en ervoor te zorgen dat de asielstelsels van de lidstaten efficiënt werken.

(15)

De integratie van vluchtelingen in de samenleving van het land waarin zij zijn gevestigd, is een van de doelstellingen van het Verdrag van Genève. Voor deze personen moeten ook de in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie opgenomen waarden gelden. Met het oog daarop dienen maatregelen van de lidstaten waarmee hun sociale, economische en culturele integratie wordt bevorderd, te worden gesteund, daar die integratie bijdraagt aan de economische en sociale samenhang waarvan de handhaving en de versterking in artikel 2 en in artikel 3, lid 1, onder k), van het Verdrag als een van de fundamentele taken van de Gemeenschap worden genoemd.

(16)

In het licht van het Haags Programma moet ervoor worden gezorgd dat de middelen van het Fonds zo doeltreffend mogelijk worden besteed om de doelstellingen van het asielbeleid van de Europese Unie te verwezenlijken, waarbij rekening dient te worden gehouden met het feit dat financiële bijstand nodig is voor hervestiging en praktische samenwerking tussen de lidstaten, omdat met deze twee instrumenten de druk op de opvangcapaciteit en het asielstelsel kan worden verlicht.

(17)

Het Fonds moet steun geven aan de inspanningen van de lidstaten ter vergroting van de capaciteit om asielbeleid te ontwikkelen, te monitoren en te evalueren, in het licht van hun verplichtingen in het kader van de communautaire wetgeving, en met name met het oog op praktische samenwerking tussen de lidstaten.

(18)

Het Fonds dient ook bijstand te verlenen voor de vrijwillige inspanningen van de lidstaten om vluchtelingen en ontheemden die volgens het Hoge Commissariaat voor de vluchtelingen (UNHCR) in aanmerking komen voor hervestiging, op hun grondgebied internationale bescherming en een duurzame oplossing te bieden, zoals de maatregelen die de lidstaten nemen om de behoefte aan hervestiging te beoordelen en de betrokken personen naar hun grondgebied over te brengen teneinde hen een stabiele legale status te bieden en hun integratie te bevorderen.

(19)

Gezien de aard van het Fonds dient bijstand te kunnen worden verleend voor vrijwillige, door de lidstaten overeengekomen initiatieven om de lasten te verdelen door personen die internationale bescherming genieten en degenen die om internationale bescherming verzoeken, van de ene lidstaat over te brengen naar een andere waar zij gelijkwaardige bescherming genieten.

(20)

Het Fonds dient tevens in staat te zijn om bijstand te verlenen voor gezamenlijke inspanningen van de lidstaten om vast te stellen welke methoden goed werken, deze informatie uit te wisselen en deze methoden te bevorderen, en om doeltreffende samenwerkingsstructuren te ontwikkelen om de kwaliteit van de besluitvorming in het gemeenschappelijk Europees asielstelsel te verbeteren.

(21)

Voor de uitvoering van noodmaatregelen in verband met het bieden van tijdelijke bescherming in geval van een massale toestroom van ontheemden dient een financiële reserve te worden aangelegd overeenkomstig Richtlijn 2001/55/EG van de Raad van 20 juli 2001 betreffende minimumnormen voor het verlenen van tijdelijke bescherming in geval van massale toestroom van ontheemden en maatregelen ter bevordering van een evenwicht tussen de inspanningen van de lidstaten voor de opvang en het dragen van de consequenties van de opvang van deze personen(11).

(22)

Deze financiële reserve dient ook te kunnen worden gebruikt ter ondersteuning van de inspanningen van de lidstaten om situaties op te vangen waarin grote aantallen personen hun land binnenkomen met mogelijke behoefte aan internationale bescherming, waardoor de opvangfaciliteiten of het asielstelsel onder grote druk komen te staan. Er dient te worden vastgesteld onder welke voorwaarden en volgens welke procedure in dergelijke situaties financiële bijstand kan worden toegekend.

(23)

De steun uit het Fonds zou doeltreffender en gerichter zijn indien de medefinanciering van de subsidiabele acties gebaseerd werd op een meerjarenprogramma, dat tussentijds wordt herzien, en een jaarlijks programma, dat elke lidstaat opstelt rekening houdend met zijn situatie en behoeften.

(24)

Aan elke lidstaat dient een vast bedrag te worden toegekend, maar tegelijkertijd blijft het billijk de jaarlijks beschikbare middelen te verdelen naar evenredigheid van de last die elke lidstaat draagt als gevolg van de inspanningen die hij zich getroost om vluchtelingen en ontheemden op te vangen, met inbegrip van vluchtelingen die internationale bescherming genieten in het kader van nationale programma's.

(25)

Personen die internationale bescherming genieten en een duurzame oplossing krijgen aangeboden in de vorm van hervestiging, dienen te worden meegerekend bij het aantal begunstigden van internationale bescherming dat meetelt voor de toewijzing van de jaarlijks beschikbare middelen aan de lidstaten.

(26)

Gezien het strategische belang van hervestiging van personen uit landen of regio's waarin regionale beschermingsprogramma's zullen worden uitgevoerd, dient extra financiële bijstand beschikbaar te zijn voor de hervestiging van personen uit de Westelijke Nieuwe Onafhankelijke Staten en uit Afrika bezuiden de Sahara, gebieden die daarvoor werden aangewezen in de mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement over regionale beschermingsprogramma's van 1 september 2005 en in de conclusies van de Raad van 12 oktober 2005, en uit andere landen of regio's die in de toekomst worden aangewezen.

(27)

Tevens dient extra financiële bijstand beschikbaar te zijn voor hervestiging van bepaalde bijzonder kwetsbare categorieën personen voor wie hervestiging het best beantwoordt aan hun bijzondere behoeften.

(28)

In het kader van het gedeeld beheer zoals bedoeld in artikel 53, lid 1, onder b), van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen(12) (hierna het „Financieel Reglement” genoemd) moeten de voorwaarden waaronder de Commissie haar verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie kan uitoefenen, worden vastgesteld en de samenwerkingsverplichtingen van de lidstaten worden verduidelijkt. Door deze voorwaarden toe te passen, kan de Commissie zich ervan vergewissen dat de lidstaten het Fonds op een wettige en correcte manier gebruiken volgens het beginsel van goed financieel beheer in de zin van artikel 27 en artikel 48, lid 2, van het Financieel Reglement.

(29)

De lidstaten dienen de nodige maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat het beheers- en controlesysteem goed werkt en om de kwaliteit van de uitvoering te verzekeren. Daartoe moet worden vastgesteld welke algemene beginselen en functies in alle programma's moeten zijn terug te vinden.

(30)

Overeenkomstig het subsidiariteits- en het evenredigheidsbeginsel zijn in de eerste plaats de lidstaten verantwoordelijk voor de uitvoering van en de controle op de bijstandsverlening door het Fonds.

(31)

De verplichtingen van de lidstaten op het gebied van de beheers- en controlesystemen, de certificering van de uitgaven en de preventie, opsporing en correctie van onregelmatigheden en inbreuken op het Gemeenschapsrecht moeten nader worden geregeld om ervoor te zorgen dat de meerjaren- en de jaarprogramma's efficiënt en correct worden uitgevoerd. Voor het beheer en de controle moet worden vastgesteld op welke manier de lidstaten ervoor zorgen dat de betrokken systemen worden ingevoerd en naar tevredenheid werken.

(32)

Onverminderd de bevoegdheden van de Commissie inzake financiële controle dient de samenwerking tussen de Commissie en de lidstaten op dit gebied te worden aangemoedigd.

(33)

De doeltreffendheid en het effect van de acties die met geld uit het Fonds worden ondersteund, hangen mede af van de evaluatie en de verspreiding van de resultaten. Er moet formeel worden geregeld welke verantwoordelijkheden de lidstaten en de Commissie op dit gebied hebben, en hoe de betrouwbaarheid van de evaluaties en de kwaliteit van de betreffende informatie worden gewaarborgd.

(34)

Het belang van de zichtbaarheid van financiering door de Gemeenschap indachtig, dient de Commissie richtsnoeren te verstrekken om te bevorderen dat autoriteiten, niet-gouvernementele organisaties, internationale organisaties en andere entiteiten die een subsidie uit dit Fonds krijgen, de ontvangen steun goed zichtbaar maken, rekening houdend met de praktijk voor andere instrumenten in het kader van gezamenlijk beheer, zoals de Structuurfondsen.

(35)

De acties dienen te worden geëvalueerd met het oog op de tussentijdse herziening en effectbeoordeling, en in de regelingen voor het volgen van projecten dient evaluatie een vast onderdeel te zijn.

(36)

Deze beschikking stelt voor de gehele duur van het programma de financiële middelen vast die in het kader van de jaarlijkse begrotingsprocedure voor de begrotingsautoriteit het voornaamste referentiepunt vormen in de zin van punt 37 van het Interinstitutioneel Akkoord betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer.

(37)

Aangezien de doelstelling van deze beschikking, namelijk het bevorderen van een evenwicht tussen de inspanningen van de lidstaten voor de opvang van vluchtelingen en ontheemden, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt en derhalve, vanwege de omvang en de gevolgen van het optreden, beter door de Gemeenschap kan worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel, gaat deze beschikking niet verder dan wat nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.

38)

De voor de uitvoering van deze beschikking vereiste maatregelen moeten worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden(13).

(39)

Daar de maatregel van deze beschikking houdende vaststelling van strategische richtsnoeren een maatregel van algemene strekking betreft tot wijziging van niet-essentiële onderdelen van deze beschikking, onder meer door bepaalde van deze onderdelen te schrappen of door deze beschikking met nieuwe niet-essentiële onderdelen aan te vullen, moet hij worden vastgesteld volgens de in artikel 5 bis van Besluit 1999/468/EG vastgestelde regelgevingsprocedure met toetsing. Om redenen van doeltreffendheid moeten de normaal voor de regelgevingsprocedure met toetsing toepasselijke termijnen voor de aanneming van de strategische richtsnoeren worden ingekort.

(40)

Beschikking 2004/904/EG moet worden ingetrokken.

(41)

Overeenkomstig artikel 3 van het Protocol betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland, dat is gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, heeft Ierland bij brief van 6 september 2005 kennis gegeven van zijn wens deel te nemen aan de aanneming en toepassing van deze beschikking.

(42)

Overeenkomstig artikel 3 van het Protocol betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland, dat is gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, heeft het Verenigd Koninkrijk bij brief van 27 oktober 2005 kennis gegeven van zijn wens deel te nemen aan de aanneming en toepassing van deze beschikking.

(43)

Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van het Protocol betreffende de positie van Denemarken, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en aan het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, neemt Denemarken niet deel aan de aanneming van deze beschikking, die derhalve niet bindend is voor, noch van toepassing is in Denemarken.

(44)

Overeenkomstig artikel 67, lid 2, tweede streepje, van het Verdrag, is de in artikel 251 van het Verdrag bedoelde procedure bij Besluit 2004/927/EG van de Raad van 22 december 2004 betreffende de toepassing van de procedure zoals vastgelegd in artikel 251 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap op sommige gebieden die onder titel IV van het derde deel van dat Verdrag vallen(14), toepasselijk gemaakt op artikel 62, punt 1, punt 2, onder a), en punt 3, en artikel 63, punt 2, onder b), en punt 3, onder b), van het Verdrag.

HEBBEN DE VOLGENDE BESCHIKKING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ONDERWERP, DOELSTELLINGEN EN ACTIES

Artikel 1

Onderwerp en werkingssfeer

Om de ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid te versterken, en met het oog op de toepassing van het solidariteitsbeginsel tussen de lidstaten, wordt bij deze beschikking voor de periode van 1 januari 2008 tot 31 december 2013 het Europees Vluchtelingenfonds (hierna „het Fonds” genoemd) opgericht, als onderdeel van een coherent kader dat ook Beschikking nr. …/2007/EG(**), Beschikking nr. …/2007/EG(***) en Beschikking nr. …/2007/EG(****) omvat.

Bij deze beschikking wordt vastgesteld tot welke doelstellingen het Fonds bijdraagt, hoe uitvoering wordt gegeven aan het Fonds, welke financiële middelen beschikbaar zijn en volgens welke criteria deze verdeeld worden.

Daarnaast worden de regels voor het beheer van het Fonds, ook op financieel gebied, en de toezicht- en controlemechanismen vastgesteld, uitgaande van gedeelde verantwoordelijkheden van de Commissie en de lidstaten.

Artikel 2

Algemene doelstelling van het Fonds

1. De algemene doelstelling van het Fonds is de inspanningen van de lidstaten op het gebied van de opvang van vluchtelingen en ontheemden en bij het dragen van de gevolgen van die opvang te steunen en aan te moedigen door medefinanciering van de in deze beschikking bedoelde maatregelen, rekening houdend met de communautaire wetgeving op deze gebieden, en met volle inachtneming van de grondrechten.

2. Het Fonds draagt bij aan de financiering van technische bijstand die wordt verleend op initiatief van de lidstaten of de Commissie.

Artikel 3

Subsidiabele acties in de lidstaten

1. Het Fonds ondersteunt in de lidstaten uitgevoerde acties met betrekking tot een of meer van de onderstaande punten:

a)

de voorwaarden voor opvang en asielprocedures;

b)

de integratie van de in artikel 6 bedoelde personen wier verblijf in de betrokken lidstaat een duurzaam en stabiel karakter heeft;

c)

de vergroting van de capaciteit van de lidstaten om asielbeleid te ontwikkelen, te monitoren en te evalueren, in het licht van hun verplichtingen in het kader van de vigerende en toekomstige communautaire wetgeving met betrekking tot het gemeenschappelijkEuropees asielstelsel, en met name met het oog op praktische samenwerking tussen de lidstaten;

d)

de hervestiging van de in artikel 6, onder e), bedoelde personen. In de zin van deze beschikking wordt onder „hervestiging” verstaan, het proces waarbij na een verzoek van de UNHCR, op basis van de behoefte van een persoon aan internationale bescherming, onderdanen van derde landen of staatlozen, vanuit een derde land worden overgebracht naar een lidstaat waar zij mogen verblijven met een van de volgende statussen:

i)

een vluchtelingenstatus in de zin van artikel 2, onder d), van Richtlijn 2004/83/EG; of

ii)

een status die dezelfde rechten en voordelen verleent op grond van de nationale en de communautaire wetgeving als de vluchtelingenstatus;

e)

de overbrenging van personen die onder de in artikel 6, onder a) en b), bedoelde categoriën vallen van de lidstaat waar zij internationale bescherming genieten, naar een andere lidstaat waar zij vergelijkbare bescherming zullen genieten, en van onder de categorie, bedoeld in artikel 6, onder c), vallende personen naar een andere lidstaat die hun verzoeken om internationale bescherming zal behandelen.

2. Wat de opvangvoorzieningen en de asielprocedures betreft, zijn subsidiabele acties onder meer de volgende:

a)

infrastructuur of diensten in verband met huisvesting;

b)

structuren en opleiding om de toegang van asielzoekers tot asielprocedures te garanderen;

c)

materiële steun en medische of psychologische zorg;

d)

sociale bijstand, voorlichting of hulp bij administratieve en/of gerechtelijke formaliteiten en voorlichting of advies over de mogelijke resultaten van de asielprocedure, inclusief aspecten zoals vrijwillige terugkeer;

e)

rechtsbijstand en taalkundige bijstand;

f)

onderwijs, taalonderricht en andere initiatieven die aansluiten bij de status van de betrokken persoon;

g)

het verlenen van ondersteunende diensten, zoals vertaling en opleiding, ter verbetering van de opvangvoorzieningen en de doeltreffendheid en de kwaliteit van de asielprocedures;

h)

informatie voor de lokale gemeenschappen, alsmede opleiding voor het personeel van de lokale autoriteiten, die te maken krijgen met degenen die in het ontvangende land worden opgevangen;

i)

overbrenging van onder de categorie, bedoeld in artikel 6, onder c), vallende personen van de lidstaat waar zij zich bevinden, naar de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van het betreffende asielverzoek.

3. Ten aanzien van de integratie in de samenleving van de lidstaat van de in artikel 3, lid 1, onder b), bedoelde personen en hun gezinnen zijn subsidiabele acties onder meer:

a)

advies en bijstand op gebieden als huisvesting, bestaansmiddelen, integratie in de arbeidsmarkt en medische, psychologische en sociale zorg;

b)

acties die deze personen in staat stellen zich op sociaal-cultureel vlak aan te passen aan de samenleving van de lidstaat en de in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie verankerde waarden te onderschrijven;

c)

acties die moeten bevorderen dat de begunstigden duurzaam deelnemen en blijven deelnemen aan het maatschappelijke en culturele leven;

d)

maatregelen die gericht zijn op onderwijs, beroepsopleiding, erkenning van kwalificaties en diploma's;

e)

acties om de zelfredzaamheid te bevorderen en om deze personen in staat te stellen zelf in hun onderhoud te voorzien;

f)

acties ter bevordering van verrijkende contacten en een constructieve dialoog tussen deze personen en de samenleving van het land waarin zij worden opgenomen, inclusief acties die bevorderen dat daarbij belangrijke partners worden betrokken, zoals het grote publiek, plaatselijke autoriteiten, vluchtelingenorganisaties, vrijwilligersgroepen, sociale partners en de ruimere civiele samenleving;

g)

maatregelen om deze personen te ondersteunen bij het verwerven van vaardigheden, waaronder taallessen;

h)

acties ter bevordering van gelijke toegang en gelijke behandeling bij de contacten van deze personen met overheidsinstellingen.

4. Voor acties op het gebied van de vergroting van de capaciteit van de lidstaten om asielbeleid te ontwikkelen, te monitoren en te evalueren, kan uit het Fonds met name bijstand worden verstrekt voor:

a)

acties ter bevordering van het verzamelen, bundelen, gebruiken en verspreiden van informatie over landen van oorsprong, met inbegrip van de vertaling ervan;

b)

acties ter vergroting van de capaciteit om statistieken over asielprocedures, opvang, integratie en personen die internationale bescherming genieten, te verzamelen, te analyseren en te verspreiden;

c)

acties ter vergroting van de capaciteit om asielaanvragen, inclusief beroepsprocedures, te beoordelen;

d)

acties die verband houden met de evaluatie van het asielbeleid, zoals nationale effectbeoordelingen, onderzoeken onder doelgroepen en de ontwikkeling van indicatoren en standaarden.

5. Voor acties met betrekking tot hervestiging kan uit het Fonds met name bijstand worden verstrekt voor:

a)

acties betreffende de opzet en de ontwikkeling van een hervestigingsprogramma;

b)

acties in verband met de beoordeling van mogelijke hervestigingsgevallen door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten, zoals bezoeken aan het gastland, vraaggesprekken, medische onderzoeken en veiligheidsonderzoeken;

c)

gezondheidsonderzoek en medische behandeling voorafgaand aan het vertrek;

d)

materiële voorzieningen voorafgaand aan het vertrek;

e)

informatieverstrekking voorafgaand aan het vertrek;

f)

voorzieningen ten aanzien van de reis, met inbegrip van medische begeleiding;

g)

informatie en bijstand bij aankomst, zoals de diensten van een tolk.

6. Voor acties met betrekking tot het overbrengen van personen die internationale bescherming genieten of aanvragen, van de ene lidstaat naar een andere, kan uit het Fonds met name bijstand worden verstrekt voor:

a)

informatieverstrekking voorafgaand aan het vertrek;

b)

voorzieningen ten aanzien van de reis, met inbegrip van medische begeleiding;

c)

informatie en bijstand bij aankomst, zoals de diensten van een tolk.

7. Voor acties, bedoeld in de leden 2 en 3, kan uit het fonds ook bijstand worden verstrekt indien zij gericht zijn op de in artikel 6, onder e), bedoelde personen.

8. De in lid 1 tot en met lid 6 bedoelde acties dienen in het bijzonder te bevorderen dat de bepalingen van de communautaire wetgeving op het gebied van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel worden uitgevoerd.

9. Acties moeten rekening houden met genderkwesties, de belangen van kinderen, de specifieke situatie van kwetsbare personen, zoals minderjarigen, alleenstaande minderjarigen, personen met een handicap, ouderen, zwangere vrouwen, alleenstaande ouders met minderjarige kinderen, slachtoffers van foltering of verkrachting of andere ernstige vormen van psychologisch, fysiek of seksueel geweld of misbruik, slachtoffers van mensenhandel en personen die een spoedeisende behandeling en essentiële behandeling van ziekten behoeven.

10. Bijstand uit het Fonds wordt uitsluitend verstrekt voor acties met betrekking tot onderbrenging van de personen, bedoeld in artikel 6, onder c), in gescheiden faciliteiten of centra die uitsluitend bestemd zijn voor personen wier binnenkomst is geweigerd en voor personen die zijn aangetroffen nadat zij illegaal een buitengrens hadden overschreden of terwijl zij de buitengrenzen naderden om illegaal op het grondgebied van de lidstaten binnen te komen.

Artikel 4

Communautaire acties

1. Op initiatief van de Commissie kan maximaal 10 % van de voor het Fonds beschikbare middelen worden gebruikt ter financiering van transnationale acties of acties van communautair belang (hierna „communautaire acties” genoemd) met betrekking tot het asielbeleid en maatregelen ten aanzien van de in artikel 6 bedoelde doelgroepen.

2. Om voor bijstand uit het Fonds in aanmerking te komen, moeten communautaire acties met name gericht zijn op:

a)

het bevorderen van communautaire samenwerking bij de toepassing van communautaire wetgeving en goede praktijken, inclusief vertaling en vertolking ten behoeve van deze samenwerking;

b)

het steunen van het opzetten van transnationale samenwerkingsnetwerken en proefprojecten op basis van transnationale partnerschappen tussen instanties in twee of meer lidstaten die gericht zijn op innovatie, uitwisseling van ervaringen en goede praktijken en verbetering van de kwaliteit van het asielbeleid;

c)

het steunen van transnationale bewustmakingscampagnes;

d)

het steunen van studies en van de verspreiding en uitwisseling van informatie over goede praktijken en over alle andere aspecten van het asielbeleid, onder meer over het gebruik van de modernste technologie, en over de samenwerking op nationaal niveau tussen de belangrijkste partners, zoals lokale en regionale autoriteiten, vluchtelingenorganisaties en vrijwilligersgroepen;

e)

het steunen van proefprojecten, inclusief innoverende projecten, en studies waarin wordt gezocht naar nieuwe vormen van communautaire samenwerking en Gemeenschapsrecht op dit gebied;

f)

het ondersteunen van de ontwikkeling en toepassing door de lidstaten van gemeenschappelijke statistische hulpmiddelen, methoden en indicatoren voor het meten van beleidsontwikkelingen op asielgebied;

g)

het verlenen van structurele steun aan netwerken van niet-gouvernementele organisaties die vluchtelingen en asielzoekers bijstaan en in ten minste tien lidstaten vertegenwoordigd zijn, met de bedoeling de uitwisseling van ervaringen en beproefde methoden te vergemakkelijken en ervoor te zorgen dat bij de ontwikkeling van het beleid en de praktijk van de Gemeenschap op asielgebied rekening wordt gehouden met de ervaringen van niet-gouvernementele organisaties, alsook met de belangen van vluchtelingen en asielzoekers;

h)

het verlenen van steun aan de lidstaten indien zich duidelijke noodsituaties voordoen die dringend om actie vragen.

3. Het jaarlijkse werkprogramma met de prioriteiten voor de communautaire acties wordt vastgesteld volgens de in artikel 52, lid 2, bedoelde procedure.

Artikel 5

Noodmaatregelen

1. Bij de toepassing van tijdelijke beschermingsmechanismen in de zin van Richtlijn 2001/55/EG kunnen uit het Fonds, als aanvulling op de in artikel 3 bedoelde maatregelen, noodmaatregelen ten gunste van de lidstaten worden gefinancierd.

2. Onverminderd lid 1 verleent het Fonds ook bijstand aan de lidstaten voor noodmaatregelen om bijzondere situaties die tot extra druk op de voorzieningen leiden, te ondervangen. Deze situaties doen zich voor wanneer op bepaalde punten aan de grenzen sprake is van een plotselinge toestroom van een groot aantal onderdanen van derde landen die wellicht internationale bescherming nodig hebben, waardoor de opvangfaciliteiten, het asielstelsel of de infrastructuur van de betrokken lidstaten onder uitzonderlijk grote druk komen te staan en mensenlevens, het welzijn of de toegang tot bescherming die voortvloeien uit het Gemeenschapsrecht, in gevaar kunnen komen.

3. Acties om de in lid 2 bedoelde situaties op te vangen, komen in aanmerking voor bijstand uit het Fonds indien zij:

a)

bedoeld zijn om onmiddellijk te worden uitgevoerd en praktisch gezien niet kunnen worden opgenomen in het jaarprogramma, en

b)

niet langer duren dan zes maanden.

4. Subsidiabele noodmaatregelen hebben betrekking op de volgende soorten acties:

a)

opvang en huisvesting;

b)

verstrekking van middelen van bestaan, met inbegrip van voedsel en kleding;

c)

medische, psychologische of andere bijstand;

d)

personeels- en administratiekosten in het kader van de opvang van de betrokkenen en de uitvoering van de maatregelen;

e)

logistieke en vervoersuitgaven;

f)

rechtsbijstand en taalkundige bijstand;

g)

vertaal- en tolkdiensten, deskundigheid op het gebied van landen van oorsprong en andere maatregelen die bijdragen tot een snelle identificatie van personen die wellicht internationale bescherming behoeven en tot een eerlijke en efficiënte behandeling van asielverzoeken.

5. De maatregelen, bedoeld in lid 4, kunnen door deskundigenteams worden ondersteund.

Artikel 6

Doelgroepen

In deze beschikking bestaan de doelgroepen uit onderstaande categorieën:

a)

onderdanen van derde landen of staatlozen die de in het Verdrag van Genève omschreven status bezitten en aan wie het is toegestaan als vluchteling in een van de lidstaten te verblijven;

b)

onderdanen van derde landen of staatlozen die een vorm van subsidiaire bescherming in de zin van Richtlijn 2004/83/EG genieten;

c)

onderdanen van derde landen of staatlozen die een verzoek hebben ingediend om een van de in de punten a) en b) bedoelde vormen van bescherming;

d)

onderdanen van derde landen of staatlozen die onder een regeling inzake tijdelijke bescherming in de zin van Richtlijn 2001/55/EG vallen;

e)

onderdanen van derde landen of staatlozen die worden of werden hervestigd in een lidstaat.

HOOFDSTUK II

BIJSTANDSBEGINSELEN

Artikel 7

Complementariteit, samenhang en conformiteit

1. De bijstand uit het Fonds dient als aanvulling op nationale, regionale en plaatselijke acties waarin de prioriteiten van de Gemeenschap zijn overgenomen.

2. De Commissie en de lidstaten zorgen ervoor dat de bijstand uit het Fonds en de lidstaten aansluit bij de activiteiten, beleidslijnen en prioriteiten van de Gemeenschap. Deze samenhang moet in het bijzonder tot uiting komen in het in artikel 18 bedoelde meerjarenprogramma.

3. Uit het Fonds gefinancierde acties moeten in overeenstemming zijn met het Verdrag en met alle krachtens het Verdrag vastgestelde besluiten.

Artikel 8

Programmering

1. De doelstellingen van het Fonds worden nagestreefd in het kader van de meerjarige programmeringsperiode (2008-2013), die tussentijds wordt herzien overeenkomstig artikel 22. Dit meerjarig programmeringssysteem omvat de prioriteiten en een beheers-, besluitvormings-, audit- en certificeringsproces.

2. De door de Commissie goedgekeurde meerjarenprogramma's worden uitgevoerd door middel van jaarlijkse programma's.

Artikel 9

Subsidiaire en evenredige bijstandsverlening

1. De lidstaten zijn, op het passende territoriale niveau en in overeenstemming met hun eigen specifieke institutionele stelsels, verantwoordelijk voor de uitvoering van de in de artikelen 18 en 20 bedoelde meerjaren- en jaarprogramma's. Deze verantwoordelijkheid wordt uitgeoefend in overeenstemming met deze beschikking.

2. De middelen die door de Commissie en de lidstaten worden ingezet op het gebied van audit, variëren naar gelang van de omvang van de bijdrage van de Gemeenschap. Ditprincipe is ook van toepassing op de evaluatievoorschriften en de verslagen over de meerjaren- en de jaarprogramma's.

Artikel 10

Uitvoering

1. De communautaire begroting van het Fonds wordt uitgevoerd overeenkomstig artikel 53, lid 1, onder b), van het Financieel Reglement, met uitzondering van de in artikel 4 van deze beschikking bedoelde communautaire acties en de in artikel 15 van deze beschikking bedoelde technische bijstand.

2. De Commissie oefent haar verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie uit door:

a)

te controleren of er in de lidstaten beheers- en controlesystemen bestaan die goed functioneren, overeenkomstig de procedures in artikel 32;

b)

de betalingen overeenkomstig de artikelen 41 en 42 geheel of gedeeltelijk uit te stellen of op te schorten indien de nationale beheers- en controlesystemen niet naar behoren functioneren, en door de nodige financiële correcties toe te passen volgens de procedures voorzien in de artikelen 45 en 46.

Artikel 11

Partnerschap

1. Elke lidstaat organiseert overeenkomstig de nationale voorschriften en praktijken een partnerschap met de autoriteiten en instanties die betrokken zijn bij de uitvoering van het meerjarenprogramma of die, volgens de lidstaat in kwestie, een nuttige bijdrage kunnen leveren aan de ontwikkeling ervan.

Deze autoriteiten en instanties kunnen de bevoegde regionale, plaatselijke, stedelijke en andere overheden zijn, internationale organisaties, met name de UNHCR, en instanties die het maatschappelijk middenveld vertegenwoordigen, zoals niet-gouvernementele organisaties of sociale partners.

2. Het partnerschap wordt uitgeoefend met volledige inachtneming van de respectieve institutionele, juridische en financiële bevoegdheden van elke afzonderlijke categorie partners.

HOOFDSTUK III

FINANCIEEL KADER

Artikel 12

Totale middelen

1. De financiële middelen voor de uitvoering van deze beschikking voor de periode van 1 januari 2008 tot en met 31 december 2013 belopen 628 miljoen euro.

2. De jaarlijkse toewijzing wordt door de begrotingsautoriteit binnen de grenzen van het financiële kader goedgekeurd.

3. De Commissie maakt elk jaar een indicatieve verdeling per lidstaat aan de hand van de in artikel 13 vastgestelde criteria.

Artikel 13

Jaarlijkse verdeling van de middelen voor subsidiabele acties in de lidstaten

1. Iedere lidstaat ontvangt een vast bedrag van 300 000euro uit de jaarlijkse toewijzing aan het Fonds.

Voor de lidstaten die op 1 mei 2004 tot de Europese Unie zijn toegetreden, wordt dit bedrag voor de periode 2008-2013 opgetrokken tot 500 000euro per jaar.

Voor de lidstaten die in de periode 2007-2013 tot de Europese Unie toetreden, wordt dit bedrag vanaf het jaar volgend op hun toetreding gedurende het resterende gedeelte van genoemde periode opgetrokken tot 500 000euro per jaar.

2. De rest van de jaarlijks beschikbare middelen wordt als volgt onder de lidstaten verdeeld:

a)

30 % van deze middelen: naar verhouding van het aantal personen in één van de categorieën van artikel 6, onder a), b) en e), dat in de loop van de drie voorgaande jaren is toegelaten;

b)

70 % van deze middelen: naar verhouding van het aantal personen, in één van de categorieën van artikel 6, onder c) en d), dat in de loop van de drie voorgaande jaren is geregistreerd.

Ten behoeve van deze verdeling worden de personen, bedoeld in artikel 6, onder e), niet meegerekend in de categorie, bedoeld in artikel 6, onder a).

3. De lidstaten ontvangen een vast bedrag van 4 000 euro per hervestigde persoon die onder één van de volgende categorieën valt:

a)

personen die afkomstig zijn uit landen of regio's die zijn aangewezen voor een regionaal beschermingsprogramma;

b)

niet-begeleide minderjarigen;

c)

kinderen en vrouwen die worden bedreigd, met name met psychologisch, fysiek of seksueel geweld of uitbuiting;

d)

personen met ernstige medische problemen die alleen door middel van hervestiging kunnen worden opgelost.

4. Indien lidstaten personen hervestigen die onder meer dan een van de in lid 3 bedoelde categorieën vallen, ontvangen zij het vaste bedrag per persoon slechts één keer.

5. Als referentiecijfers gelden de meest recente statistieken die de Commissie (Eurostat) overeenkomstig de communautaire wetgeving heeft opgesteld op basis van door de lidstaten verstrekte gegevens.

Indien de lidstaten de Commissie (Eurostat) de statistische gegevens in kwestie niet hebben geleverd, leveren zij zo spoedig mogelijk voorlopige gegevens.

Alvorens deze gegevens als referentiecijfers te aanvaarden, beoordeelt de Commissie (Eurostat) volgens de normale operationele procedures de kwaliteit, vergelijkbaarheid en volledigheid van de statistische informatie. Op verzoek van de Commissie (Eurostat) leveren de lidstaten de daarvoor benodigde informatie.

6. Elk jaar verstrekken de lidstaten de Commissie uiterlijk op 1 mei een raming van het aantal in lid 3 bedoelde personen dat zij het volgende jaar zullen hervestigen, met een verdeling naar de in dat lid bedoelde categorieën. De Commissie deelt deze inlichtingen mee aan het comité, bedoeld in artikel 52.

Artikel 14

Financieringsstructuur

1. Financiële bijdragen uit het Fonds worden verstrekt in de vorm van subsidies.

2. De acties die uit het Fonds worden gefinancierd, worden medegefinancierd uit publieke of particuliere middelen, hebben geen winstoogmerk en komen niet in aanmerking voor financiering uit andere bronnen die onder de algemene begroting van de Europese Unie vallen.

3. De kredieten uit het Fonds dienen ter aanvulling van de overheidsuitgaven of daarmee gelijk te stellen uitgaven van de lidstaten voor de maatregelen waarop deze beschikking betrekking heeft.

4. De bijdrage van de Gemeenschap aan ondersteunde projecten, wat betreft acties in de lidstaten in de zin van artikel 3, bedraagt ten hoogste 50 % van de totale kosten van een specifieke actie.

Dit maximum kan worden verhoogd tot 75 % voor projecten die betrekking hebben op specifieke prioriteiten die zijn vastgesteld in de in artikel 17 bedoelde strategische richtsnoeren.

Het percentage van de bijdrage van de Gemeenschap wordt in de lidstaten die onder het Cohesiefonds vallen, verhoogd tot 75 %.

5. In het kader van de uitvoering van nationale programmering zoals bedoeld in Hoofdstuk IV, selecteren de lidstaten projecten voor financiering aan de hand van de volgende minimumcriteria:

a)

de situatie en de behoeften in de betrokken lidstaat;

b)

de kosteneffectiviteit van de uitgaven, onder meer in verhouding tot het aantal personen dat bij het project is betrokken;

c)

de ervaring, deskundigheid, betrouwbaarheid en financiële bijdrage van de organisatie die financiering aanvraagt en van eventuele partnerorganisaties;

d)

de mate waarin het project een aanvulling vormt op andere acties die uit de algemene begroting van de Europese Unie of als onderdeel van nationale programma's worden gefinancierd.

6. De financiële steun van de Gemeenschap voor acties in het kader van het Fonds wordt in de regel voor ten hoogste drie jaar toegekend, onder voorbehoud van periodieke voortgangsverslagen.

7. De bijdrage van de Gemeenschap aan de acties die worden uitgevoerd in het kader van artikel 3, lid 4, kan niet hoger zijn dan 15 % van het totaalbedrag van de jaarlijkse middelen die overeenkomstig artikel 13 aan elke lidstaat worden toegekend.

Artikel 15

Technische bijstand op initiatief van de Commissie

1. Met inachtneming van een maximum van 500 000euro uit de jaarlijkse toewijzing van het Fonds, kan het Fonds op initiatief en/of namens de Commissie worden gebruikt voor de financiering van de maatregelen op het gebied van voorbereiding, toezicht, administratieve en technische ondersteuning, evaluatie, audit en inspectie die voor de uitvoering van deze beschikking nodig zijn.

2. De maatregelen omvatten:

a)

studies, evaluaties, deskundigenverslagen en statistieken, ook van algemene aard, betreffende de werking van het Fonds;

b)

voorlichtingsmaatregelen voor de lidstaten, de eindbegunstigden en het grote publiek, inclusief bewustmakingscampagnes en een gemeenschappelijke gegevensbank over de uit het Fonds gefinancierde projecten;

c)

het opzetten, doen functioneren en onderling koppelen van computersystemen voor beheer, toezicht, inspectie en evaluatie;

d)

het ontwerpen van een gemeenschappelijk kader voor evaluatie en toezicht, alsmede een systeem van indicatoren dat, in voorkomend geval, rekening houdt met nationale indicatoren;

e)

verbeteringen van de evaluatiemethoden en de uitwisseling van informatie over de praktijken op dit gebied;

f)

voorlichtings- en opleidingsmaatregelen voor de door de lidstaten overeenkomstig artikel 25 aangewezen instanties, als aanvulling op de inspanningen van de lidstaten om hun instanties richtsnoeren te geven overeenkomstig artikel 31, lid 2.

Artikel 16

Technische bijstand op initiatief van de lidstaten

1. Op initiatief van de betrokken lidstaat kunnen uit het Fonds voor elk jaarprogramma maatregelen op het gebied van voorbereiding, beheer, toezicht, evaluatie, voorlichting en controle worden gefinancierd, alsmede maatregelen om de bestuurlijke capaciteit voor de uitvoering van het Fonds te versterken.

2. Het bedrag dat wordt uitgetrokken voor technische bijstand uit hoofde van elk jaarprogramma mag niet hoger zijn dan

a)

7 % van de aan die lidstaat toegekende jaarlijkse medefinanciering, vermeerderd met 30 000euro voor de periode 2008-2010, en

b)

4 % van de aan die lidstaat toegekende jaarlijkse medefinanciering, vermeerderd met 30 000euro voor de periode 2011-2013.

HOOFDSTUK IV

PROGRAMMERING

Artikel 17

Vaststelling van strategische richtsnoeren

1. De Commissie stelt strategische richtsnoeren vast die het kader vormen voor de bijstandsverlening uit het Fonds, waarbij rekening wordt gehouden met de ontwikkeling en toepassing van het Gemeenschapsrecht op het gebied van het asielbeleid, alsmede met de indicatieve verdeling van de financiële middelen van het Fonds voor de periode van het meerjarenprogramma.

2. In deze richtsnoeren worden, voor elk van de doelstellingen van het Fonds, de prioriteiten van de Gemeenschap vastgelegd met het oog op de bevordering van de toepassing van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel.

3. De Commissie stelt de strategische richtsnoeren voor de meerjarenprogrammeringsperiode uiterlijk op 31 juli 2007 vast.

4. De strategische richtsnoeren worden vastgesteld volgens de in artikel 52, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing. Zodra ze zijn aangenomen, zullen deze richtsnoeren als bijlage aan deze beschikking worden gehecht.

Artikel 18

Opstelling en goedkeuring van de nationale meerjarenprogramma's

1. Elke lidstaat stelt op basis van de in artikel 17 bedoelde strategische richtsnoeren een ontwerp-meerjarenprogramma voor dat bestaat uit:

a)

een beschrijving van de actuele situatie in deze lidstaat met betrekking tot regelingen in verband met opvang, asielprocedures, advisering over vrijwillige terugkeer, integratie en hervestiging en de overbrenging van in artikel 6 bedoelde personen uit andere lidstaten, en de ontwikkeling, monitoring en evaluatie van het asielbeleid;

b)

een analyse van de behoeften van de betrokken lidstaat op het gebied van regelingen in verband met opvang, asielprocedures, advisering over vrijwillige terugkeer, integratie en hervestiging en de overbrenging van in artikel 6 bedoelde personen uit andere lidstaten, en de ontwikkeling, monitoring en evaluatie van het asielbeleid;

c)

de presentatie van een goede strategie om deze doelstellingen te verwezenlijken, met de prioriteiten die aan elk van de doelstellingen wordt toegekend en een beschrijving van de acties om uitvoering te geven aan die prioriteiten;

d)

een aanwijzing waaruit blijkt dat die strategie strookt met andere regionale, nationale en communautaire instrumenten;

e)

informatie over de prioriteiten en de bijbehorende specifieke doelen. Deze doelen worden gekwantificeerd aan de hand van een beperkt aantal indicatoren, waarbij rekening wordt gehouden met het evenredigheidsbeginsel. Met deze indicatoren moeten de vorderingen ten opzichte van de uitgangssituatie kunnen worden gemeten en moet kunnen worden nagegaan in hoeverre deze doelen effectief uitvoering geven aan de prioriteiten;

f)

een beschrijving van de aanpak die wordt gekozen voor de uitvoering van het beginsel, omschreven in artikel 11;

g)

een ontwerp-financieringsplan met per prioriteit en per jaarprogramma de voorgestelde financiële bijdrage uit het Fonds en met het totaalbedrag van de publieke of particuliere medefinanciering;

h)

de voorschriften die ervoor moeten zorgen dat aan het meerjarenprogramma bekendheid wordt gegeven.

2. Uiterlijk vier maanden nadat de Commissie de strategische richtsnoeren voor de betreffende periode heeft bekendgemaakt, dienen de lidstaten hun ontwerp-meerjarenprogramma bij de Commissie in.

3. Met het oog op de goedkeuring van het ontwerp-meerjarenprogramma gaat de Commissie na of:

a)

het ontwerp-meerjarenprogramma strookt met de doelstellingen van het Fonds en de in artikel 17 bedoelde strategische richtsnoeren;

b)

de in het ontwerp-meerjarenprogramma beoogde acties relevant zijn in het licht van de voorgestelde strategie;

c)

de beheers- en controlesystemen die door de lidstaat zijn ingevoerd voor de uitvoering van de bijstand uit het Fonds, stroken met de bepalingen van deze beschikking;

d)

het ontwerp-meerjarenprogramma in overeenstemming is met het Gemeenschapsrecht en in het bijzonder met het Gemeenschapsrecht dat het vrije verkeer van personen moet waarborgen in samenhang met de daarmee rechtstreeks verband houdende begeleidende maatregelen inzake de controles aan de buitengrenzen, asiel en immigratie.

4. Indien de Commissie van oordeel is dat een ontwerp-meerjarenprogramma niet strookt met de strategische richtsnoeren en/of met de bepalingen van deze beschikking betreffende de beheers- en controlesystemen of met het Gemeenschapsrecht, verzoekt zij de betrokken lidstaat alle noodzakelijke bijkomende informatie te verstrekken en het ontwerp-meerjarenprogramma in voorkomend geval dienovereenkomstig aan te passen.

5. De Commissie keurt ieder meerjarenprogramma uiterlijk drie maanden na de formele indiening ervan goed volgens de in artikel 52, lid 2, bedoelde procedure.

Artikel 19

Herziening van meerjarenprogramma's

1. Op initiatief van de betrokken lidstaat of van de Commissie wordt het meerjarenprogramma opnieuw bekeken en, indien nodig, voor het resterende gedeelte van de programmeringsperiode herzien om meer of op een andere wijze rekening te houden met de communautaire prioriteiten. De meerjarenprogramma's kunnen opnieuw worden bekeken in het licht van een evaluatie en/of wegens moeilijkheden bij de uitvoering.

2. De Commissie neemt zo snel mogelijk nadat een lidstaat een formeel verzoek tot herziening van een meerjarenprogramma heeft ingediend, een besluit tot goedkeuring van de herziening. De herziening van het meerjarenprogramma gebeurt volgens de in artikel 52, lid 2, bedoelde procedure.

Artikel 20

Jaarprogramma's

1. Het door de Commissie goedgekeurde meerjarenprogramma wordt uitgevoerd door middel van jaarlijkse programma's.

2. De Commissie verstrekt de lidstaten jaarlijks uiterlijk op 1 juli een raming van de bedragen die hun voor het volgende jaar worden toegekend uit de totale kredieten die in het kader van de jaarlijkse begrotingsprocedure aan het Fonds worden toegewezen, waarbij de in artikel 13 beschreven verdeelsleutel wordt toegepast.

3. De lidstaten dienen jaarlijks uiterlijk op 1 november bij de Commissie een ontwerp-jaarprogramma voor het volgende jaar in, dat wordt opgesteld op basis van het meerjarenprogramma en bestaat uit:

a)

de algemene regels voor de selectie van projecten die worden gefinancierd in het kader van het jaarprogramma;

b)

een beschrijving van de acties die krachtens het jaarprogramma worden gesteund;

c)

de voorgestelde verdeling van de bijdrage van het Fonds over de verschillende acties in het kader van het programma en een indicatie van het bedrag dat nodig is voor de in artikel 16 bedoelde technische bijstand voor de uitvoering van het jaarprogramma.

4. In afwijking van lid 3 dienen de lidstaten het ontwerp-jaarprogramma voor 2008 uiterlijk op 1 maart 2008 in bij de Commissie.

5. Bij de beoordeling van het ontwerp-jaarprogramma van een lidstaat houdt de Commissie rekening met het definitieve bedrag dat in het kader van de begrotingsprocedure aan het Fonds is toegekend.

Binnen een maand na de formele indiening van het ontwerp-jaarprogramma laat de Commissie de betrokken lidstaat weten of zij het ontwerp kan goedkeuren. Indien het ontwerp-jaarprogramma niet strookt met het meerjarenprogramma, verzoekt de Commissie de lidstaat alle noodzakelijke bijkomende informatie te verstrekken en het ontwerp-jaarprogramma in voorkomend geval dienovereenkomstig aan te passen.

De Commissie neemt uiterlijk op 1 maart van het betreffende jaar het financieringsbesluit ter goedkeuring van het jaarprogramma aan. In dat besluit wordt vermeld welk bedrag aan de betrokken lidstaat wordt toegewezen en gedurende welke termijn de uitgaven subsidiabel zijn.

6. Teneinde rekening te houden met duidelijke noodsituaties die ten tijde van de goedkeuring van het jaarprogramma niet zijn voorzien en die dringend om actie vragen, kan een lidstaat maximaal 10 % van de financiële verdeling van de bijdrage uit het Fonds over de verschillende acties van het jaarprogramma herschikken of maximaal 10 % van de verdeling toewijzen aan andere acties overeenkomstig deze beschikking. De betrokken lidstaat stelt de Commissie op de hoogte van het herziene jaarprogramma.

Artikel 21

Bijzondere bepalingen betreffende noodmaatregelen

1. De lidstaten dienen bij de Commissie een overzicht in van de behoeften en een plan voor de uitvoering van de in artikel 5 bedoelde noodmaatregelen, met inbegrip van een beschrijving van de geplande maatregelen en van de organisaties die zijn belast met de uitvoering daarvan.

2. Lidstaten die bijstand uit het Fonds vragen om een situatie zoals beschreven in artikel 5, lid 2, te ondervangen, dienen bij de Commissie een verzoek in met alle relevante informatie, zoals:

a)

een uitvoerige beschrijving van de bestaande situatie, met name van het aantal betrokken personen, de gevolgen voor de opvangcapaciteit, het asielstelsel of de infrastructuur, de dringende behoeften en een gemotiveerde prognose van de mogelijke ontwikkeling van de situatie op de korte termijn;

b)

een staving van het uitzonderlijke karakter van de situatie aan de hand van gegevens zoals recente statistieken en andere gegevens over de instroom van personen op het betrokken deel van de grens;

c)

een uitvoerige beschrijving van de geplande noodmaatregelen, de omvang en de aard ervan, en de betrokken partners;

d)

een uitsplitsing van de geraamde kosten van de geplande acties.

De Commissie beslist of aan de voorwaarden voor financiële bijstand uit het Fonds voor noodmaatregelen is voldaan en stelt op basis van de hierboven bedoelde informatie en eventuele andere gegevens waarover zij beschikt, vast welk bedrag aan financiële bijstand wordt toegekend. De Commissie stelt de lidstaten op de hoogte van die beslissing.

3. De financiële steun uit het Fonds voor de in artikel 5 bedoelde noodmaatregelen wordt ten hoogste gedurende zes maanden verleend en bedraagt niet meer dan 80 % van de kosten van iedere maatregel.

4. Indien het om de uitvoering van de in artikel 5, lid 1, bedoelde tijdelijke beschermingsmechanismen gaat, worden de beschikbare middelen tussen de lidstaten verdeeld in verhouding tot het aantal personen dat in elke lidstaat de in artikel 5, lid 1, bedoelde tijdelijke bescherming geniet.

Artikel 22

Tussentijdse herziening van het meerjarenprogramma

1. De Commissie herziet de strategische richtsnoeren en neemt, indien nodig, uiterlijk op 31 maart 2010 herziene strategische richtsnoeren aan voor de periode 2011-2013.

2. Indien zulke herziene strategische richtsnoeren worden aangenomen, bekijkt iedere lidstaat zijn meerjarenprogramma opnieuw en herziet hij indien nodig.

3. De regels vastgelegd in artikel 18 over de voorbereiding en de goedkeuring van nationale meerjarenprogramma's gelden mutatis mutandis voor de voorbereiding en goedkeuring van deze herziene meerjarenprogramma's.

4. De herziene strategische richtsnoeren worden vastgesteldvolgens de in artikel 52, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.

HOOFDSTUK V

BEHEERS- EN CONTROLESYSTEMEN

Artikel 23

Uitvoering

De Commissie is verantwoordelijk voor de uitvoering van deze beschikking en stelt de nodige uitvoeringsbepalingen vast.

Artikel 24

Algemene beginselen van de beheers- en controlesystemen

De door de lidstaten opgezette beheers- en controlesystemen voor de meerjarenprogramma's voorzien in:

a)

de omschrijving van de functies van de bij het beheer en de audit betrokken instanties en de toewijzing van de functies binnen elke instantie;

b)

het beginsel van functiescheiding tussen dergelijke instanties en binnen elke instantie;

c)

voldoende middelen voor elke instantie opdat deze de aan haar opgedragen taken kan uitoefenen gedurende de periode waarin de uit het Fonds medegefinancierde acties worden uitgevoerd;

d)

procedures om te zorgen voor de juistheid en regelmatigheid van de in het kader van de meerjarenprogramma's gedeclareerde uitgaven;

e)

betrouwbare geautomatiseerde systemen voor de boekhouding, het toezicht en de financiële verslaglegging;

f)

in de gevallen waarin de verantwoordelijke instantie de uitvoering van taken aan een andere instantie toevertrouwt, een systeem voor de verslaglegging en het toezicht;

g)

procedurehandleidingen met betrekking tot de uit te oefenen functies;

h)

regelingen voor het uitvoeren van audits in verband met de werking van het systeem;

i)

systemen en procedures om voor een toereikend auditspoor te zorgen;

j)

procedures voor de verslaglegging over en het toezicht op onregelmatigheden en voor de terugvordering van onverschuldigd betaalde bedragen.

Artikel 25

Aanwijzing van instanties

1. Voor de uitvoering van zijn meerjarenprogramma en jaarprogramma's wijst de lidstaat de volgende instanties aan:

a)

een verantwoordelijke instantie: een functioneel orgaan van de lidstaat of een door de lidstaat aangewezen nationale overheidsinstantie of -organisatie of een privaatrechtelijke organisatie met een openbaredienstverleningstaak, die verantwoordelijk is voor het beheer van de uit het Fonds ondersteunde meerjaren- en jaarprogramma's en voor alle communicatie met de Commissie;

b)

een certificeringsinstantie: een nationale overheidsinstantie of -organisatie, of een persoon die optreedt als zo'n instantie of organisatie, door de lidstaat aangewezen om uitgavendeclaraties te certificeren voordat zij aan de Commissie worden toegezonden;

c)

een auditinstantie: een door de lidstaat aangewezen nationale overheidsinstantie of -organisatie, mits deze functioneel onafhankelijk is van de verantwoordelijke instantie en de certificerende instantie, die is belast met het verifiëren van de goede werking van het beheers- en controlesysteem;

d)

indien nodig, een instantie waaraan taken zijn gedelegeerd.

2. De lidstaat stelt voorschriften vast waarbij zijn betrekkingen met de in lid 1 bedoelde instanties, alsmede de betrekkingen van deze instanties met de Commissie worden geregeld.

3. Onverminderd artikel 24, punt b), kunnen sommige of alle in lid 1 van dit artikel bedoelde instanties in dezelfde organisatie zijn ondergebracht.

4. De uitvoeringsbepalingen voor de artikelen 26 tot en met 30 worden vastgesteld volgens de in artikel 52, lid 2, bedoelde procedure.

Artikel 26

Verantwoordelijke instantie

1. De verantwoordelijke instantie moet ten minste aan de volgende voorwaarden voldoen. Zij moet:

a)

rechtspersoonlijkheid hebben, behalve wanneer het gaat om een functioneel orgaan van de lidstaat;

b)

beschikken over de vereiste infrastructuur voor een vlotte communicatie met een groot scala aan gebruikers, de verantwoordelijke instanties van de andere lidstaten en de Commissie;

c)

functioneren binnen een administratief kader dat haar in staat stelt zich naar behoren van haar taken te kwijten en belangenconflicten te vermijden;

d)

in staat zijn de regels voor het beheer van financiële middelen van de Gemeenschap toe te passen;

e)

op financieel gebied en op het gebied van het beheer beschikken over een capaciteit die in verhouding staat tot de omvang van de communautaire middelen die zij moet beheren;

f)

beschikken over personeel met voldoende beroepskwalificaties om administratieve werkzaamheden te verrichten in een internationale omgeving.

2. De lidstaat zorgt voor adequate financiering van de verantwoordelijke instantie, zodat deze haar taken in de periode 2008-2013 naar behoren kan blijven vervullen.

3. De Commissie kan de lidstaten bijstaan bij de opleiding van personeel, met name wat de correcte toepassing van de hoofdstukken V tot en met IX betreft.

Artikel 27

Taken van de verantwoordelijke instantie

1. De verantwoordelijke instantie is ervoor verantwoordelijk dat het meerjarenprogramma overeenkomstig het beginsel van goed financieel beheer wordt beheerd en uitgevoerd.

Dit houdt met name in dat zij:

a)

de partners raadpleegt overeenkomstig artikel 11;

b)

bij de Commissie de in de artikelen 18 en 20 bedoelde voorstellen voor meerjaren- en jaarprogramma's indient;

c)

aanbestedingen en oproepen tot het indienen van voorstellen organiseert en publiceert, in voorkomend geval;

d)

procedures voor de selectie van medefinancieringsprojecten uit het Fonds instelt, met inachtneming van de criteria van artikel 14, lid 5;

e)

de betalingen van de Commissie ontvangt en betalingen aan de eindbegunstigden verricht;

f)

zorgt voor samenhang en complementariteit tussen de medefinanciering uit het Fonds en die uit andere nationale en communautaire financieringsinstrumenten;

g)

erop toeziet dat de medegefinancierde producten en diensten zijn geleverd en de voor de acties gedeclareerde uitgaven daadwerkelijk zijn gedaan en met de communautaire en nationale voorschriften in overeenstemming zijn;

h)

zorgt voor een systeem om boekhoudkundige gegevens over elke actie in het kader van de jaarprogramma's in gecomputeriseerde vorm te registreren en te bewaren en waarborgt dat de gegevens over de uitvoering die nodig zijn voor financieel beheer, toezicht, controle en evaluatie, worden verzameld;

i)

ervoor zorgt dat de eindbegunstigden en de andere organisaties die betrokken zijn bij de uitvoering van acties die uit het Fonds worden medegefinancierd, voor alle transacties die verband houden met een actie, een afzonderlijk boekhoudsysteem of een passende boekhoudkundige code gebruiken, onverminderd nationale boekhoudregels;

j)

ervoor zorgt dat de in artikel 49 bedoelde evaluaties van het Fonds binnen de in artikel 50, lid 2 gestelde termijnen plaatsvinden en voldoen aan de kwaliteitsnormen die de Commissie en de lidstaat hebben vastgesteld;

k)

procedures instelt om te garanderen dat alle documenten met betrekking tot uitgaven en audits die nodig zijn om voor een toereikend auditspoor te zorgen, worden bewaard overeenkomstig artikel 43;

l)

ervoor zorgt dat de auditinstantie met het oog op de in artikel 30, lid 1, bedoelde audits de nodige informatie ontvangt over de beheersprocedures die worden toegepast en de projecten die uit het Fonds worden medegefinancierd;

m)

ervoor zorgt dat de certificeringsinstantie met het oog op de certificering de nodige informatie ontvangt over de in verband met de uitgaven gevolgde procedures en verrichte verificaties;

n)

voortgangsverslagen en eindverslagen over de uitvoering van de jaarprogramma's, door de certificeringsinstantie gecertificeerde uitgavendeclaraties, en betalingsverzoeken of eventueel terugbetalingsverklaringen opstelt en indient bij de Commissie;

o)

activiteiten op het gebied van voorlichting en advies uitvoert en de resultaten van medegefinancierde acties verspreidt;

p)

samenwerkt met de Commissie en met de verantwoordelijke instanties in de andere lidstaten;

q)

de toepassing door de eindbegunstigden van de in artikel 33, lid 6, bedoelde richtsnoeren verifieert.

2. De werkzaamheden van de verantwoordelijke instanties in verband met het beheer van de in de lidstaten uitgevoerde projecten kunnen worden gefinancierd in het kader van de in artikel 16 bedoelde regeling voor technische bijstand.

Artikel 28

Delegatie van taken door de verantwoordelijke instantie

1. Indien de taken van de verantwoordelijke instantie geheel of gedeeltelijk worden gedelegeerd aan een andere instantie, legt de verantwoordelijke instantie vast wat de gedelegeerde taken inhouden en volgens welke nadere procedures moeten worden uitgevoerd, waarbij de voorwaarden van artikel 26 in acht worden genomen.

2. Deze procedures omvatten het regelmatig verstrekken van informatie over de effectieve uitvoering van de gedelegeerde taken en van een beschrijving van de gebruikte middelen aan de verantwoordelijke instantie.

Artikel 29

Certificeringsinstanties

1. De certificeringsinstantie:

a)

verklaart dat:

i)

de uitgavendeclaratie juist is, afkomstig is van een betrouwbaar boekhoudsysteem en gebaseerd is op controleerbare bewijsstukken;

ii)

de gedeclareerde uitgaven in overeenstemming zijn met de geldende communautaire en nationale voorschriften en zijn gedaan voor acties die aan de hand van de voor het programma geldende criteria zijn geselecteerd en die in overeenstemming zijn met de communautaire en de nationale voorschriften;

b)

zorgt er, met het oog op de certificering, voor dat zij van de verantwoordelijke instantie toereikende informatie krijgt over de procedures die zijn gevolgd en de verificaties die zijn verricht in verband met de in de uitgavendeclaraties vermelde uitgaven;

c)

houdt voor de certificering rekening met de uitkomst van alle audits die door of onder de verantwoordelijkheid van de auditinstantie zijn verricht;

d)

houdt boekhoudkundige gegevens in gecomputeriseerde vorm bij over de bij de Commissie gedeclareerde uitgaven;

e)

zorgt ervoor dat alle communautaire bijstand waarvan blijkt dat hij wegens geconstateerde onregelmatigheden onverschuldigd is betaald, wordt teruggevorderd, in voorkomend geval verhoogd met rente;

f)

houdt een boekhouding bij van de te innen bedragen en de geïnde bedragen krachtens de algemene begroting van de Europese Unie, indien mogelijk door ze in mindering te brengen op de volgende uitgavendeclaratie.

2. De werkzaamheden van de certificeringsinstantie in verband met projecten die in de lidstaten worden uitgevoerd, kunnen worden gefinancierd in het kader van de in artikel 16 bedoelde regeling voor technische bijstand, mits de in artikel 25 beschreven prerogatieven van deze instantie in acht worden genomen.

Artikel 30

Auditinstantie

1. De auditinstantie:

a)

ziet erop toe dat er audits worden verricht om na te gaan of het beheers- en controlesysteem effectief functioneert;

b)

zorgt ervoor dat er aan de hand van een adequate steekproef audits worden verricht om de voor bepaalde maatregelen gedeclareerde uitgaven te verifiëren; de steekproef bestrijkt ten minste 10 % van de totale subsidiabele uitgaven van elk jaarprogramma;

c)

legt binnen zes maanden na de goedkeuring van het meerjarenprogramma aan de Commissie een auditstrategie voor waarin wordt uiteengezet welke organisaties de onder a) en b) bedoelde audits zullen uitvoeren; doel hiervan is te garanderen dat audits worden verricht ten aanzien van de belangrijkste begunstigden van de medefinanciering uit het Fonds en dat de audits gelijkelijk over de programmeringsperiode worden gespreid.

2. Indien de op grond van deze beschikking aangewezen auditinstantie tevens als auditinstantie is aangewezen op grond van Beschikkingen nr. …/2007/EG, nr. …/2007/EG en nr. …/2007/EG(*****), of indien twee of meer van de bij die beschikkingen ingestelde fondsen bepaalde systemen gemeenschappelijk hebben, kan één enkele gecombineerde auditstrategie in de zin van lid 1, onder c), worden ingediend.

3. De auditinstantie stelt voor elk jaarprogramma een verslag op met daarin

a)

een jaarlijks auditverslag met de uitkomst van de audits die overeenkomstig de auditstrategie met betrekking tot het jaarprogramma zijn verricht, waarbij eventuele tekortkomingen in de beheers- en controlesystemen voor het programma worden vermeld;

b)

een oordeel, op basis van de onder de verantwoordelijkheid van de auditinstantie verrichte controles en audits, over de vraag of de wijze waarop het beheers- en controlesysteem heeft gefunctioneerd, een redelijke garantie biedt omtrent de correctheid van de uitgavendeclaraties die tijdens dat jaar bij de Commissie zijn ingediend, alsmede omtrent de wettigheid en de regelmatigheid van de onderliggende transacties.

c)

een verklaring over de geldigheid van het verzoek om betaling van het eindsaldo of van de terugbetalingsverklaring, alsmede over de wettigheid en de regelmatigheid van de betrokken uitgaven.

4. De auditinstantie ziet erop toe dat de werkzaamheden worden uitgevoerd volgens internationaal aanvaarde auditnormen.

5. De auditwerkzaamheden in verband met projecten die in de lidstaten worden uitgevoerd, kunnen worden gefinancierd in het kader van de in artikel 16 bedoelde regeling voor technische bijstand, mits de in artikel 25 beschreven prerogatieven van de Auditinstantie in acht worden genomen.

HOOFDSTUK VI

VERANTWOORDELIJKHEDEN EN CONTROLES

Artikel 31

Verantwoordelijkheden van de lidstaten

1. De lidstaten zijn verantwoordelijk voor het goed financieel beheer van de meerjaren- en de jaarprogramma's en voor de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende transacties.

2. De lidstaten zien erop toe dat de verantwoordelijke instanties en de instanties waaraan taken zijn gedelegeerd, de certificeringsinstanties, de auditinstanties en alle andere betrokken instanties adequate richtsnoeren ontvangen voor het opzetten van de in de artikelen 24 tot en met 30 bedoelde beheers- en controlesystemen, die moeten garanderen dat de financiële middelen van de Gemeenschap doelmatig en correct worden gebruikt.

3. De lidstaten voorkomen onregelmatigheden, sporen ze op en corrigeren ze. Zij stellen de Commissie in kennis van onregelmatigheden en houden haar op de hoogte van het verloop van administratieve en gerechtelijke procedures.

Wanneer ten onrechte aan een eindbegunstigde betaalde bedragen niet kunnen worden teruggevorderd, is de betrokken lidstaat verantwoordelijk voor de terugbetaling van die voor de algemene begroting van de Europese Unie verloren gegane bedragen, indien is aangetoond dat het verlies door zijn fout of nalatigheid is berokkend.

4. De lidstaten zijn als eerste verantwoordelijk voor de financiële controle van de acties en zien erop toe dat de beheers- en controlesystemen en de audits zodanig worden toegepast dat wordt gegarandeerd dat de communautaire middelen correct en effectief worden gebruikt. Zij verstrekken de Commissie een beschrijving van deze systemen.

5. De nadere uitvoeringsbepalingen voor de leden 1 tot en met 4 worden vastgesteld volgens de in artikel 52, lid 2, bedoelde procedure.

Artikel 32

Beheers- en controlesystemen

1. Voordat een meerjarenprogramma door de Commissie wordt goedgekeurd, overeenkomstig de procedure van artikel 52, lid 2, zorgen de lidstaten ervoor dat de beheers- en controlesystemen zijn opgezet overeenkomstig de artikelen 24 tot en met 30. Zij zijn verantwoordelijk voor de effectieve werking van deze systemen gedurende de hele programmeringsperiode.

2. Tegelijk met hun ontwerp-meerjarenprogramma dienen de lidstaten bij de Commissie een beschrijving van de organisatie en de procedures van de verantwoordelijke instanties, de instanties waaraan taken zijn gedelegeerd en de certificeringsinstantie in, alsmede van de interne auditsystemen die worden toegepast binnen deze instanties, de auditinstantie en alle andere instanties die onder haar verantwoordelijkheid audits verrichten.

3. De Commissie toetst de toepassing van deze bepaling in het kader van de voorbereiding van het verslag voor de periode 2008-2010, bedoeld in artikel 50, lid 3.

Artikel 33

Verantwoordelijkheden van de Commissie

1. De Commissie vergewist zich er volgens de procedure van artikel 32 van dat de lidstaten beheers- en controlesystemen hebben opgezet die in overeenstemming zijn met de artikelen 24 tot en met 30, en, op basis van jaarlijkse auditverslagen en haar eigen audits, dat de systemen effectief functioneren tijdens de programmeringsperiode.

2. Onverminderd de audits van de lidstaten kunnen ambtenaren van de Commissie of gemachtigde vertegenwoordigers van de Commissie ter plaatse controles verrichten om na te gaan of de beheers- en controlesystemen effectief functioneren, waarbij ook acties uit de jaarprogramma's aan een audit kunnen worden onderworpen, mits deze audits ten minste drie werkdagen van tevoren worden aangekondigd. Aan deze audits mogen ambtenaren of gemachtigde vertegenwoordigers van de lidstaat deelnemen.

3. De Commissie kan een lidstaat verzoeken controles ter plaatse uit te voeren om de goede werking van de systemen of de correctheid van een of meer transacties te verifiëren. Aan deze audits mogen ambtenaren van de Commissie of gemachtigde vertegenwoordigers van de Commissie deelnemen.

4. De Commissie zorgt in samenwerking met de lidstaten voor passende voorlichting en publiciteit over en follow-up van de uit het Fonds ondersteunde acties.

5. De Commissie zorgt er in samenwerking met de lidstaten voor dat de maatregelen aansluiten bij en een aanvulling vormen op andere relevante communautaire beleidsmaatregelen, instrumenten en initiatieven.

6. De Commissie stelt richtsnoeren vast om de zichtbaarheid van de in het kader van deze beschikking verstrekte financiering te garanderen.

Artikel 34

Samenwerking met de auditinstanties van de lidstaten

1. De Commissie werkt met de auditinstanties samen om hun respectieve auditplannen en auditmethoden te coördineren en zij wisselt onmiddellijk de uitkomst van de audits van de beheers- en controlesystemen uit om zo goed mogelijk gebruik te maken van de voor de controle beschikbare middelen en om dubbel werk te voorkomen.

De Commissie maakt haar opmerkingen over de krachtens artikel 30 voorgelegde auditstrategie binnen drie maanden na ontvangst kenbaar.

2. Bij het bepalen van haar eigen auditstrategie stelt de Commissie vast welke jaarprogramma's zij bevredigend acht, op basis van de kennis die zij heeft van de beheers- en controlesystemen.

Voor deze programma's kan de Commissie concluderen dat zij zich hoofdzakelijk kan verlaten op het door de lidstaten geleverde auditbewijs en dat zij uitsluitend eigen controles ter plaatse zal verrichten indien er bewijzen zijn die tekortkomingen in het systeem doen vermoeden.

HOOFDSTUK VII

FINANCIEEL BEHEER

Artikel 35

Subsidiabiliteit — uitgavendeclaraties

1. Alle uitgavendeclaraties bevatten het bedrag van de uitgaven die de eindbegunstigden hebben gedaan in verband met de uitvoering van de acties, alsmede de bijbehorende bijdrage uit publieke of private middelen.

2. De uitgaven komen overeen met de betalingen die door de eindbegunstigden zijn verricht. Zij worden gestaafd met facturen die zijn voldaan of met vergelijkbare boekhoudkundige bewijsstukken.

3. Alleen uitgaven die zijn verricht op of na 1 januari van het jaar waarop het in artikel 20, lid 5, derde alinea, bedoelde financieringsbesluit, waarbij het jaarprogramma wordt goedgekeurd, betrekking heeft, komen in aanmerking voor bijstand uit het Fonds. De medegefinancierde acties mogen niet voor de begindatum van de subsidiabiliteit zijn voltooid.

4. De regels voor de subsidiabiliteit van de uitgaven in het kader van de in artikel 3 bedoelde uitgevoerde acties in de lidstaten die worden medegefinancierd uit het Fonds, worden vastgesteld volgens de in artikel 52, lid 2, bedoelde procedure.

Artikel 36

Volledigheid van de betalingen aan de eindbegunstigden

De lidstaten vergewissen zich ervan dat de verantwoordelijke instantie het volledige bedrag van de bijdrage uit overheidsmiddelen zo snel mogelijk aan de eindbegunstigden laat overmaken. Er mogen geen bedragen in mindering worden gebracht of worden ingehouden, noch specifieke extra heffingen of andere heffingen met gelijke werking worden toegepast die het totale bedrag voor de eindbegunstigden verminderen, op voorwaarde dat alle eindbegunstigden voldoen aan alle vereisten inzake de subsidiabiliteit van acties en uitgaven.

Artikel 37

Gebruik van de euro

1. De bedragen in het ontwerp-meerjarenprogramma en de ontwerp-jaarprogramma's van de lidstaten, bedoeld in respectievelijk artikel 18 en artikel 20, gecertificeerde uitgavendeclaraties, betalingsverzoeken, bedoeld in artikel 27, lid 1, onder n), uitgaven als vermeld in de voortgangsverslagen over de uitvoering van het jaarprogramma, bedoeld in artikel 39, lid 4, alsmede het eindverslag over de uitvoering van het jaarprogramma, bedoeld in artikel 51, luiden in euro's.

2. In artikel 20, lid 4, derde alinea, bedoelde financieringsbesluiten van de Commissie waarbij het jaarprogramma van de lidstaten alsmede vastleggingen en betalingen van de Commissie worden goedgekeurd, luiden in euro's en worden in euro's uitgevoerd.

3. De lidstaten die op de datum van het betalingsverzoek de euro niet als munteenheid hebben aangenomen, rekenen de bedragen van de in de nationale munteenheid gedane uitgaven om in euro's. Dit gebeurt aan de hand van de maandelijkse boekhoudkundige wisselkoers voor de euro van de Commissie in de maand waarin de uitgave in de rekeningen van de verantwoordelijke instantie van het betrokken programma is opgenomen. Deze boekhoudkundige wisselkoers wordt maandelijks langs elektronische weg door de Commissie bekendgemaakt.

4. Wanneer de euro de munteenheid van een lidstaat wordt, blijft de in lid 3 beschreven omrekeningsprocedure van toepassing op alle uitgaven die voor de datum van inwerkingtreding van de vaste omrekeningskoers tussen de nationale munteenheid en de euro zijn opgenomen in de rekeningen van de certificeringsinstantie.

Artikel 38

Vastleggingen

De communautaire begrotingskredieten worden jaarlijks vastgelegd op basis van het in artikel 20, lid 5, derde alinea bedoelde financieringsbesluit van de Commissie waarbij het jaarprogramma wordt goedgekeurd.

Artikel 39

Betalingen — Voorfinanciering

1. De Commissie betaalt de bijdrage uit het Fonds overeenkomstig de vastleggingen in de begroting.

2. De betalingen gebeuren in de vorm van een voorfinanciering en een saldobetaling. De bijdragen worden betaald aan de door de lidstaat aangewezen verantwoordelijke instantie.

3. Van het bedrag dat in het financieringsbesluit waarbij het jaarprogramma wordt goedgekeurd, wordt toegekend, wordt 50 % binnen 60 dagen na de aanneming van dat besluit aan de lidstaat uitbetaald als voorschot.

4. Een tweede voorschot wordt uitbetaald uiterlijk drie maanden nadat de Commissie, binnen twee maanden na de formele indiening van een betalingsverzoek door een lidstaat, haar goedkeuring heeft gehecht aan een voortgangsverslag over de uitvoering van het jaarprogramma en aan een gecertificeerde uitgavendeclaratie, die is opgesteld overeenkomstig artikel 29, lid 1, onder a), en artikel 35, en die betrekking heeft op ten minste 60 % van het bedrag van het eerste voorschot.

Het tweede voorschot van de Commissie bedraagt ten hoogste 50 % van het in het financieringsbesluit waarbij het jaarprogramma wordt goedgekeurd, toegewezen totaalbedrag, en, in ieder geval, wanneer een lidstaat op nationaal niveau een kleiner bedrag uittrekt dan het bedrag dat is vermeld in het financieringsbesluit waarbij het jaarprogramma wordt goedgekeurd, het verschil tussen het bedrag aan communautaire middelen dat daadwerkelijk door de lidstaat is uitgetrokken voor in het kader van het jaarprogramma geselecteerde projecten en het bedrag van het eerste voorschot.

5. De renteopbrengsten van de voorschotten worden voor het betrokken programma bestemd, aangezien deze worden beschouwd als middelen voor de lidstaat als nationale overheidsbijdrage, en worden bij de Commissie gedeclareerd op het tijdstip van de uitgavendeclaratie met betrekking tot het eindverslag over de uitvoering van het betrokken jaarprogramma.

6. Bij de afsluiting van het jaarprogramma worden de bedragen van de voorfinanciering vereffend.

Artikel 40

Saldobetaling

1. De Commissie betaalt het saldo uit mits zij uiterlijk negen maanden na de in het financieringsbesluit waarbij het jaarprogramma wordt goedgekeurd, vastgestelde uiterste datum voor de subsidiabiliteit van de uitgaven, onderstaande documenten heeft ontvangen:

a)

een gecertificeerde uitgavendeclaratie, opgesteld overeenkomstig artikel 29, lid 1, onder a), en artikel 35, en een saldobetalingsverzoek of een terugbetalingsverklaring;

b)

het eindverslag over de uitvoering van het jaarprogramma, zoals bedoeld in artikel 51;

c)

het jaarlijkse auditverslag, het oordeel en de verklaring zoals bedoeld in artikel 30, lid 3.

Het saldo wordt uitgekeerd op voorwaarde dat het eindverslag over de uitvoering van het jaarprogramma en de verklaring over de geldigheid van het saldobetalingsverzoek worden aanvaard.

2. Indien de verantwoordelijke instantie de in lid 1 bedoelde documenten niet tijdig in een aanvaardbare vorm verstrekt, wordt het gedeelte van de vastlegging voor het betrokken jaarprogramma dat niet voor de betaling van een voorschot is gebruikt, door de Commissie vrijgemaakt.

3. De in lid 2 bedoelde procedure voor het ambtshalve vrijmaken van de kredieten wordt voor het bedrag dat met de betrokken projecten overeenkomt, geschorst indien op het moment dat de in lid 1 bedoelde documenten worden ingediend, in de lidstaat een gerechtelijke procedure of een administratief beroep met schorsende werking loopt. De lidstaat verstrekt in het gedeeltelijke eindverslag uitvoerige informatie over dergelijke projecten en dient elke zes maanden een voortgangsverslag in. Uiterlijk drie maanden na de afronding van de gerechtelijke procedure of het administratief beroep dient de lidstaat voor de betrokken projecten de in lid 1 genoemde documenten in.

4. De in lid 1 genoemde termijn van negen maanden wordt geschorst indien de Commissie een besluit tot opschorting van de betalingen voor het betrokken jaarprogramma heeft genomen overeenkomstig artikel 42. De termijn loopt verder vanaf de datum waarop het in artikel 42, lid 3, bedoelde besluit van de Commissie ter kennis van de lidstaat is gebracht.

5. Onverminderd artikel 41 laat de Commissie de lidstaat binnen zes maanden na de ontvangst van de in lid 1 van dit artikel bedoelde documenten weten welk bedrag zij ten laste van het Fonds aanvaardt en welke financiële correcties eventueel worden toegepast als gevolg van het verschil tussen de gedeclareerde en de aanvaarde uitgaven. De lidstaat heeft drie maanden de tijd om te reageren.

6. Binnen drie maanden na ontvangst van de opmerkingen van de lidstaat besluit de Commissie welk bedrag zij aanvaardt ten laste van het Fonds en vordert zij het verschil tussen de uiteindelijk aanvaarde uitgaven en het reeds aan die lidstaat betaalde bedrag terug.

7. Onder voorbehoud van de beschikbaarheid van begrotingsmiddelen betaalt de Commissie het saldo uiterlijk zestig dagen na de datum waarop zij de in lid 1 bedoelde documenten aanvaardt. Het saldo van de vastlegging wordt uiterlijk zes maanden na de betaling vrijgemaakt.

Artikel 41

Uitstel van betalingen

1. De gedelegeerde ordonnateur in de zin van het Financieel Reglement stelt de betaling maximaal zes maanden uit indien:

a)

er in een verslag van een nationale of communautaire auditinstantie aanwijzingen zijn die significante tekortkomingen in de goede werking van de beheers- en controlesystemen doen vermoeden;

b)

de gedelegeerde ordonnateur aanvullende verificaties moet verrichten naar aanleiding van te zijner kennis gekomen informatie die hem doet vermoeden dat uitgaven in een gecertificeerde uitgavendeclaratie verband houden met een ernstige onregelmatigheid ten aanzien waarvan geen corrigerende maatregelen zijn genomen.

2. De lidstaat en de certificeringsinstantie worden onmiddellijk in kennis gesteld van de redenen voor dit uitstel. De betaling wordt uitgesteld totdat de lidstaat de nodige maatregelen neemt.

Artikel 42

Opschorting van betalingen

1. De Commissie kan de voorfinancieringen en de saldobetalingen geheel of gedeeltelijk opschorten indien:

a)

de beheers- en controlesystemen van het programma ernstige tekortkomingen vertonen die afbreuk doen aan de betrouwbaarheid van de procedure voor de certificering van de betalingen, en er in dat verband geen corrigerende maatregelen zijn genomen; of

b)

uitgaven in een gecertificeerde uitgavendeclaratie verband houden met een ernstige onregelmatigheid ten aanzien waarvan geen corrigerende maatregelen zijn genomen; of

c)

een lidstaat zijn verplichtingen uit hoofde van de artikelen 31 en 32 niet is nagekomen.

2. De Commissie kan besluiten de voorfinancierings- en saldobetalingen op te schorten na de lidstaat in de gelegenheid te hebben gesteld binnen drie maanden zijn opmerkingen te maken.

3. De Commissie heft de opschorting van de voorfinancierings- en saldobetalingen op als zij van mening is dat de lidstaat de nodige maatregelen heeft genomen om opheffing van de opschorting mogelijk te maken.

4. Indien de lidstaat niet de vereiste maatregelen neemt, kan de Commissie een besluit aannemen om de bijdrage van de Gemeenschap aan het jaarprogramma geheel of gedeeltelijk in te trekken overeenkomstig artikel 46.

Artikel 43

Bewaring van documenten

Onverminderd de in artikel 87 van het Verdrag opgenomen voorschriften voor staatssteun zorgt de verantwoordelijke instantie ervoor dat alle bewijsstukken betreffende uitgaven en audits in verband met de programma's ter beschikking van de Commissie en de Rekenkamer worden gehouden gedurende een periode van vijf jaar volgende op de afsluiting van de programma's overeenkomstig artikel 40, lid 1.

Deze periode wordt onderbroken in geval van een gerechtelijke procedure of op een met redenen omkleed verzoek van de Commissie.

De bewijsstukken worden hetzij als originele stukken, hetzij als voor authentiek gewaarmerkte versies op algemeen aanvaarde gegevensdragers bewaard.

HOOFDSTUK VIII

FINANCIËLE CORRECTIES

Artikel 44

Financiële correcties door de lidstaten

1. De lidstaten zijn als eerste verantwoordelijk om onregelmatigheden te onderzoeken, op te treden bij aanwijzingen voor belangrijke wijzigingen die gevolgen hebben voor de aard van of de voorwaarden voor de uitvoering of de controle van de programma's, en de nodige financiële correcties te verrichten.

2. De lidstaten verrichten de nodige financiële correcties voor de bij de maatregelen of de jaarprogramma's geconstateerde incidentele of systematische onregelmatigheden.

De financiële correcties van de lidstaten bestaan uit het geheel of gedeeltelijk intrekken dan wel terugvorderen van de communautaire bijdrage.Indien het betrokken bedrag niet wordt terugbetaald binnen de daarvoor door de lidstaat gestelde termijn, is achterstandsrente verschuldigd tegen de in artikel 47, lid 2, bedoelde rentevoet. De lidstaten houden rekening met de aard en de ernst van de onregelmatigheden en met het financiële verlies voor het Fonds.

3. Bij systematische onregelmatigheden breidt de betrokken lidstaat zijn onderzoek uit tot alle acties die daarbij betrokken kunnen zijn.

4. De lidstaten nemen in het eindverslag over de uitvoering van het in artikel 51 bedoelde jaarprogramma een overzicht op van de intrekkingsprocedures die voor het betrokken jaarprogramma zijn ingeleid.

Artikel 45

Audits en financiële correcties door de Commissie

1. Onverminderd de bevoegdheden van de Rekenkamer en de controles van de lidstaten overeenkomstig de nationale wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen, mogen ambtenaren of gemachtigde vertegenwoordigers van de Commissie de uit het Fonds gefinancierde acties en de beheers- en controlesystemen ter plaatse controleren, ook door middel van steekproeven, mits deze controles ten minste drie werkdagen van tevoren worden aangekondigd. De Commissie stelt de betrokken lidstaat in kennis van de controle teneinde de nodige medewerking te verkrijgen. Aan deze controles mogen ambtenaren of gemachtigde vertegenwoordigers van de betrokken lidstaat deelnemen.

De Commissie kan van een lidstaat verlangen dat hij een controle ter plaatse verricht om voor een of meer transacties na te gaan of ze correct zijn verlopen. Aan deze controles mogen ambtenaren of gemachtigde vertegenwoordigers van de Commissie deelnemen.

2. Indien de Commissie, nadat zij de nodige verificaties heeft verricht, concludeert dat een lidstaat de krachtens artikel 31 op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen, wordt de betaling van de voorfinanciering of van het saldo overeenkomstig artikel 42 opgeschort.

Artikel 46

Criteria voor de correcties

1. De Commissie kan financiële correcties toepassen door de bijdrage van de Gemeenschap aan een jaarprogramma volledig of gedeeltelijk in te trekken als zij, na het nodige onderzoek, tot de conclusie komt dat:

a)

het beheers- en controlesysteem van het programma ernstige tekortkomingen vertoont die de reeds voor het programma betaalde communautaire bijdrage in gevaar brengen;

b)

de uitgaven in een gecertificeerde uitgavendeclaratie onregelmatigheden vertonen die niet door de lidstaat zijn gecorrigeerd voordat de in dit lid bedoelde correctieprocedure werd ingeleid;

c)

een lidstaat niet aan zijn verplichtingen uit hoofde van artikel 31 heeft voldaan voordat de in dit lid bedoelde correctieprocedure werd ingeleid.

De Commissie houdt rekening met de eventuele opmerkingen van de lidstaat voordat zij een besluit neemt.

2. De Commissie baseert haar financiële correcties op geconstateerde afzonderlijke onregelmatigheden, waarbij zij rekening houdt met het systematische karakter van de onregelmatigheid, om te bepalen of er een forfaitaire dan wel een geëxtrapoleerde correctie moet worden toegepast. Indien de onregelmatigheid betrekking heeft op een uitgavendeclaratie waarvoor eerder overeenkomstig artikel 30, lid 3, onder b), door de auditinstantie een redelijke garantie was gegeven, wordt aangenomen dat het om een systematisch probleem gaat dat aanleiding geeft tot een forfaitaire of een geëxtrapoleerde correctie, tenzij de lidstaat deze veronderstelling binnen drie maanden met bewijzen kan weerleggen.

3. De Commissie houdt bij het vaststellen van het bedrag van een correctie rekening met de ernst van de onregelmatigheid en met de omvang en de financiële consequenties van de tekortkomingen die in het betrokken jaarprogramma zijn geconstateerd.

4. Indien de Commissie haar standpunt baseert op feiten die zijn geconstateerd door andere controleurs dan die van haar eigen diensten, trekt zij met betrekking tot de financiële consequenties haar eigen conclusies, na onderzoek van de op grond van artikel 32 door de betrokken lidstaat genomen maatregelen, de verslagen over de gemelde onregelmatigheden en de eventuele antwoorden van de lidstaat.

Artikel 47

Terugbetaling

1. Terugbetalingen aan de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen geschieden voor de vervaldag die is vermeld in de invorderingsopdracht die is opgesteld overeenkomstig artikel 72 van het Financieel Reglement. Deze vervaldatum is de laatste dag van de tweede maand die volgt op de maand waarin de invorderingsopdracht is gegeven.

2. Elke vertraging van de terugbetaling geeft aanleiding tot rente wegens te late betaling, te rekenen vanaf de vervaldatum tot en met de datum van de daadwerkelijke betaling. Deze rente wordt berekend op basis van de door de Europese Centrale Bank op haar belangrijkste herfinancieringsoperaties toegepaste en in het Publicatieblad van de Europese Unie, reeks C, bekendgemaakte rentevoet die gold op de eerste kalenderdag van de maand waarin de vervaldatum valt, vermeerderd met drieëneenhalf procentpunt.

Artikel 48

Verplichtingen van de lidstaten

Een financiële correctie door de Commissie laat de verplichting van de lidstaat tot terugvordering van bedragen op grond van artikel 44 onverlet.

HOOFDSTUK IX

TOEZICHT, EVALUATIE EN VERSLAGEN

Artikel 49

Toezicht en evaluatie

1. De Commissie zorgt in samenwerking met de lidstaten voor een regelmatig toezicht op het Fonds.

2. Er vindt een evaluatie van het Fonds plaats, waarbij de Commissie in samenwerking met de lidstaten de relevantie, de doeltreffendheid en het effect van de uitgevoerde maatregelen toetst aan de in artikel 2 geformuleerde algemene doelstelling in de context van de voorbereiding voor het verslag, bedoeld in artikel 50, lid 3.

3. De evaluatie van de Commissie heeft tevens betrekking op de complementariteit van de acties die in het kader van het Fonds worden uitgevoerd en acties uit hoofde van andere relevante communautaire beleidsterreinen, instrumenten en initiatieven.

Artikel 50

Verslagleggingsplicht

1. In elke lidstaat neemt de verantwoordelijke instantie de nodige maatregelen met het oog op het toezicht op en de evaluatie van de acties.

Daartoe wordt in de overeenkomsten die deze instantie sluit met de organisaties die zijn belast met de uitvoering van de acties, de verplichting opgenomen om geregeld gedetailleerde verslagen in te dienen over de vorderingen bij de uitvoering van de acties en de verwezenlijking van de doelstellingen, die de basis worden voor respectievelijk het voortgangsverslag en het eindverslag over de uitvoering van het jaarprogramma.

2. De lidstaten dienen uiterlijk op 30 juni 2012 voor de periode 2008-2010 respectievelijk op 30 juni 2015 voor de periode 2011-2013 bij de Commissie een evaluatieverslag in over de resultaten en het effect van de acties die medefinanciering uit het Fonds hebben ontvangen.

3. Uiterlijk op 31 december 2012 voor de periode 2008-2010 respectievelijk op 31 december 2015 voor de periode 2011-2013 dient de Commissie bij het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's een verslag in van de evaluatie achteraf.

Artikel 51

Eindverslag over de uitvoering van het jaarprogramma

1. Het eindverslag over de uitvoering van het jaarprogramma schetst een duidelijk beeld van de uitvoering van het programma:

a)

de financiële en de operationele uitvoering van het jaarprogramma;

b)

de vorderingen die bij de uitvoering van het meerjarenprogramma en de prioriteiten zijn gemaakt in het licht van de specifieke, controleerbare doelstellingen ervan door middel van een kwantificering, voor zover mogelijk en wanneer zij zich daartoe lenen, van de indicatoren;

c)

de maatregelen die de verantwoordelijke instantie heeft genomen om de kwaliteit en de doeltreffendheid van de uitvoering te waarborgen, en met name:

i)

de maatregelen op het gebied van toezicht en evaluatie, met inbegrip van regelingen voor gegevensverzameling,

ii)

een samenvatting van eventuele belangrijke problemen die bij de uitvoering van het programma zijn ondervonden, en de maatregelen die eventueel zijn genomen,

iii)

het gebruik van technische bijstand;

d)

de maatregelen om informatie te verstrekken over en bekendheid te geven aan de meerjaren- en de jaarprogramma's.

2. Het verslag wordt ontvankelijk geacht als het alle in lid 1 genoemde gegevens bevat. De Commissie neemt een besluit over de inhoud van het door de verantwoordelijke instantie ingediende verslag binnen twee maanden na ontvangst van alle in lid 1 bedoelde gegevens, en deelt dat besluit mee aan de lidstaten. Als de Commissie niet binnen de gestelde termijn heeft geantwoord, worden de verslagen geacht aanvaard te zijn.

HOOFDSTUK X

SLOTBEPALINGEN

Artikel 52

Comité

1. De Commissie wordt bijgestaan door het gemeenschappelijk comité „Solidariteit en beheer van de migratiestromen”, dat is opgericht bij Beschikking nr. …/2007/EG(******).

2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 4 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 daarvan.

3. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn artikel 5 bis, leden 1 tot en met 4, en lid 5, onder b), en artikel 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 daarvan.

De in artikel 5 bis, lid 3, onder c), en lid 4, onder b) en e), van Besluit 1999/468/EG vastgestelde termijnen worden vastgesteld op zes weken.

Artikel 53

Herziening

Op voorstel van de Commissie wordt deze beschikking uiterlijk op 30 juni 2013 door het Europees Parlement en de Raad herzien.

Artikel 54

Overgangsbepalingen

1. Deze beschikking laat de voortzetting of wijziging, met inbegrip van de volledige of gedeeltelijke intrekking, van bijstand die door de Commissie is goedgekeurd krachtens Beschikking 2004/904/EG of andere wetgeving die op 31 december 2007 op die bijstand van toepassing is, onverlet.

2. Wanneer zij besluiten neemt over medefinanciering door dit Fonds neemt de Commissie de maatregelen in aanmerking die voor …(*******) op grond van Beschikking 2004/904/EG zijn genomen en die financiële gevolgen hebben tijdens de door die medefinanciering bestreken periode.

3. De voor medefinanciering vastgelegde bedragen die door de Commissie tussen 1 januari 2005 en 31 december 2007 zijn goedgekeurd en waarvoor de voor afsluiting van de programma's vereiste documenten op de uiterste datum voor indiening van het eindverslag nog niet bij de Commissie zijn ingediend, worden door de Commissie uiterlijk op 31 december 2010 ambtshalve doorgehaald en geven aanleiding tot terugbetaling van de onverschuldigd betaalde bedragen.

Bedragen die verband houden met concrete acties of programma's die zijn geschorst wegens een gerechtelijke procedure of administratief beroep met opschortend effect, worden bij de berekening van de ambtshalve door te halen bedragen niet meegerekend.

4. De lidstaten dienen uiterlijk op 30 juni 2009 bij de Commissie een evaluatieverslag in over de resultaten en het effect van de maatregelen die medefinanciering uit het Fonds hebben ontvangen voor de periode 2005-2007.

5. De Commissie dient uiterlijk op 31 december 2009 bij het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's een verslag in over de bereikte resultaten en over de kwalitatieve en kwantitatieve aspecten van de uitvoering van het Fonds in de periode 2005-2007.

Artikel 55

Intrekking

Beschikking 2004/904/EG wordt met ingang van 1 januari 2008 ingetrokken.

Artikel 56

Inwerkingtreding en toepassing

Deze beschikking treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze beschikking is van toepassing met ingang van 1 januari 2008, met uitzondering van de artikelen 13, 17, 18, 20, 23 en 25, artikel 31, lid 2, artikel 31, lid 5, artikel 32, artikel 35, lid 4, en artikel 52, die van toepassing zijn vanaf …(******).

Artikel 57

Adressaten

Deze beschikking is gericht tot de lidstaten overeenkomstig het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap.

Gedaan te …

Voor het Europees Parlement

De Voorzitter

Voor de Raad

De Voorzitter


P6_TA(2006)0582

Vereisten inzake een dubbelwandige uitvoering of een gelijkwaardig ontwerp voor enkelwandige olietankschepen ***I

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 417/2002 betreffende het versneld invoeren van de vereisten inzake een dubbelwandige uitvoering of een gelijkwaardig ontwerp voor enkelwandige olietankschepen en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 2978/94 van de Raad (COM(2006)0111 — C6-0104/2006 — 2006/0046(COD))

(Medebeslissingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2006)0111)(1),

gelet op artikel 251, lid 2 en artikel 80, lid 2 van het EG-Verdrag, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C6-0104/2006),

gelet op artikel 51 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie vervoer en toerisme (A6-0417/2006),

1.

hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement;

2.

verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in dit voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


P6_TC1-COD(2006)0046

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 14 december 2006 met het oog op de aanneming van Verordening (EG) nr. …/2007 van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 417/2002 betreffende het versneld invoeren van de vereisten inzake een dubbelwandige uitvoering of een gelijkwaardig ontwerp voor enkelwandige olietankschepen

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 80, lid 2, daarvan,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité(1),

Na raadpleging van het Comité voor de Regio's,

Overeenkomstig de procedure van artikel 251 van het Verdrag(2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EG) nr. 417/2002(3) voorziet in de versnelde invoering van de vereisten inzake een dubbelwandige uitvoering of een gelijkwaardig ontwerp die zijn vastgesteld bij het Internationale Verdrag van 1973 ter voorkoming van verontreiniging door schepen, zoals gewijzigd door het desbetreffende protocol van 1978 (hierna „MARPOL 73/78” genoemd), om het risico van olieverontreiniging in de Europese wateren bij ongevallen te verminderen.

(2)

Verordening (EG) nr. 417/2002 heeft maatregelen ingevoerd om het vervoer van zware oliesoorten in enkelwandige olietankschepen vanuit en naar de havens in de Europese Unie te verbieden.

(3)

Als gevolg van het optreden van de lidstaten en de Commissie binnen de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) is dit verbod op wereldvlak overgenomen door middel van een wijziging van bijlage I bij MARPOL 73/78.

(4)

De leden 5, 6 en 7 van voorschrift 13H van bijlage I bij MARPOL 73/78 betreffende het verbod op het vervoer van zware oliesoorten in enkelwandige olietankschepen, bevatten de mogelijkheid tot ontheffingen op de toepassing van sommige bepalingen van voorschrift 13H. In de verklaring van het Italiaanse voorzitterschap van de Europese Raad namens de Europese Unie welke is neergelegd in het officiële rapport van het Comité voor de bescherming van het mariene milieu van de IMO (MEPC 50), is een politieke verbintenis opgenomen, van genoemde ontheffingen geen gebruik te maken.

(5)

Overeenkomstig Verordening (EG) nr. 417/2002 zou een onder de vlag van een lidstaat varend schip van deze ontheffingen van voorschrift 13H gebruik kunnen maken, wanneer het buiten de onder de rechtsbevoegdheid van een lidstaat vallende havens of offshoreterminals zou varen, en dan nog aan Verordening (EG) nr. 417/2002 blijven voldoen.

(6)

Verordening (EG) nr. 417/2002 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Artikel 4, lid 3, van Verordening (EG) nr. 417/2002 wordt vervangen door:

„3. Geen enkel zware oliesoorten vervoerend olietankschip mag onder de vlag van een lidstaat varen, tenzij het een dubbelwandig olietankschip is.

Een olietankschip dat zware oliesoorten vervoert mag, ongeacht de vlag waaronder het vaart, onder de rechtsbevoegdheid van een lidstaat vallende havens of offshoreterminals niet binnenvaren of uitvaren en mag in een onder de rechtsbevoegdheid van een lidstaat vallend gebied niet voor anker gaan, tenzij het gaat om een dubbelwandig olietankschip.”.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te …, op …

Voor het Europees Parlement

De Voorzitter

Voor de Raad

De Voorzitter


P6_TA(2006)0583

Europees Fonds voor de integratie van onderdanen van derde landen (2007-2013) *

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement over het voorstel voor een beschikking van de Raad tot oprichting van het Europees Fonds voor de integratie van onderdanen van derde landen voor de periode 2007-2013 als onderdeel van het algemeen programma „Solidariteit en beheer van de migratiestromen” (COM(2005)0123 — C6-0238/2005 — 2005/0048(CNS))

(Raadplegingsprocedure)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2005)0123)(1),

gelet op artikel 63, punt 3, letter a) van het EG-Verdrag, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C6-0238/2005),

gelet op artikel 51 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en de adviezen van de Begrotingscommissie en de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken (A6-0419/2006),

1.

hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement;

2.

verzoekt de Commissie haar voorstel krachtens artikel 250, lid 2 van het EG-Verdrag dienovereenkomstig te wijzigen;

3.

verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;

4.

wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in het voorstel van de Commissie;

5.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


BIJLAGE

Gewijzigd voorstel voor een beschikking van de Raad tot oprichting van het Europees Fonds voor de integratie van onderdanen van derde landen voor de periode 2007-2013 als onderdeel van het algemeen programma „Solidariteit en beheer van de migratiestromen”

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name artikel 63, punt 3, onder a),

Gezien het voorstel van de Commissie(1),

Gezien het advies van het Europees Parlement(2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Met het oog op de geleidelijke totstandbrenging van een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht voorziet het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap in de aanneming, enerzijds van maatregelen die erop gericht zijn het vrije verkeer van personen te waarborgen, in samenhang met begeleidende maatregelen met betrekking tot controles aan de buitengrenzen, asiel en immigratie, en anderzijds van maatregelen op het gebied van asiel, immigratie en de vrijwaring van de rechten van onderdanen van derde landen.

(2)

De Europese Raad heeft tijdens zijn speciale bijeenkomst in Tampere van 15 en 16 oktober 1999 verklaard dat de Europese Unie moet zorgen voor een eerlijke behandeling van onderdanen van derde landen die legaal op het grondgebied van haar lidstaten verblijven. Een krachtiger integratiebeleid moet erop gericht zijn hun rechten en verplichtingen te geven die vergelijkbaar zijn met die van de EU-burgers. Het moet tevens de non-discriminatie in het economische, sociale en culturele leven stimuleren en maatregelen tegen racisme en vreemdelingen$haat ontwikkelen.

(3)

De integratie van onderdanen van derde landen in de lidstaten is een wezenlijk onderdeel van de bevordering van economische en sociale samenhang — door het Verdrag aangemerkt als één van de fundamentele doelen van de Gemeenschap. Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap moet dit instrument evenwel, wat de medefinanciering van concrete acties ter ondersteuning van het integratieproces betreft, in de eerste plaats op nieuwkomers uit derde landen worden gericht.

(4)

In het zogeheten Haags Programma van 4-5 november 2004 benadrukt de Europese Raad dat het voor het bereiken van het doel van stabiliteit en cohesie in de samenlevingen van de lidstaten van wezenlijk belang is doelmatig beleid te ontwikkelen. De Europese Raad onderstreept de noodzaak van een betere coördinatie van het nationale integratiebeleid op basis van een gemeenschappelijk kader en verzoekt de lidstaten, de Raad en de Commissie de structurele uitwisseling van ervaringen met en informatie over integratie te bevorderen.

(5)

Overeenkomstig de in het Haags Programma gestelde vraag hebben de Raad van de Europese Unie en de Vertegenwoordigers van de Regeringen van de lidstaten op 19 november 2004„gemeenschappelijke basisbeginselen voor het beleid inzake de integratie van immigranten in de Europese Unie” vastgesteld. De gemeenschappelijke basisbeginselen hebben tot doel de lidstaten te helpen bij het formuleren van een integratiebeleid door hun een doordachte leidraad met basisbeginselen aan te reiken waartegen zij hun eigen inspanningen kunnen afwegen en beoordelen.

(6)

De gemeenschappelijke basisbeginselen zijn complementair en in volledige synergie met de communautaire wetgevingsinstrumenten inzake de toelating en het verblijf van legaal in de EU verblijvende onderdanen van derde landen op het punt van gezinshereniging en langdurig ingezetenen, en andere toepasselijke wetgevingskaders, met inbegrip van die betreffende gendergelijkheid, non-discriminatie en sociale integratie.

(7)

In de conclusies van de Raad over een gemeenschappelijke agenda voor integratie van 1/2 december 2005 wordt herinnerd aan de presentatie van de mededeling van de Commissie van 1 september 2005„Een gemeenschappelijke agenda voor integratie: Kader voor de integratie van onderdanen van derde landen in de Europese Unie”, wordt onderstreept dat het integratiebeleid van de lidstaten moet worden geïntensiveerd en wordt het belang erkend van de totstandbrenging van een kader op Europees niveau voor de integratie van legaal in de EU verblijvende onderdanen van derde landen in de samenleving in al haar facetten, met name concrete maatregelen voor de toepassing van de gemeenschappelijke basisbeginselen.

(8)

Wanneer een individuele lidstaat geen succesvol integratiebeleid uitstippelt en ontwikkelt, kan zulks in verschillende opzichten nadelige gevolgen hebben voor andere lidstaten en de Europese Unie.

(9)

Ter ondersteuning van programmering op het gebied van integratie heeft de Begrotingsautoriteit in de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen voor de jaren 2003 tot en met 2006 specifieke kredieten opgenomen waarmee proefprojecten en voorbereidende acties op dat gebied kunnen worden gefinancierd (INTI).

(10)

[geschrapt]

(11)

Met het oog op INTI en gezien de mededelingen van de Commissie inzake immigratie, integratie en werkgelegenheid en het eerste jaarverslag over migratie en integratie, wordt het noodzakelijk geacht om de Gemeenschap vanaf 2007 de beschikking te geven over een specifiek instrument waarmee kan worden bijgedragen aan de nationale inspanningen van de lidstaten inzake ontwikkeling en uitvoering van integratiebeleidsmaatregelen om onderdanen van derde landen met een andere culturele, religieuze, taal- en etnische achtergrond in de gelegenheid te stellen te voldoen aan de voorwaarden voor verblijf en hun integratie in Europese samenlevingen te vergemakkelijken, in overeenstemming met de gemeenschappelijke basisbeginselen en in aanvulling op de werking van het ESF.

(12)

Om voor een samenhangende aanpak van de integratie van onderdanen van derde landen door de Gemeenschap te zorgen, moeten acties die uit dit instrument worden gefinancierd ten opzichte van acties die uit het ESF en het Europees Vluchtelingenfonds worden gefinancierd, een specifiek karakter hebben en een aanvulling daarop vormen. Daartoe zullen bijzondere coördinatiemechanismen voor de programmering worden ontwikkeld die een dergelijke samenhangende aanpak moeten waarborgen.

(13)

Aangezien dit instrument en het ESF gezamenlijk met de lidstaten worden beheerd, moeten ook op nationaal vlak regelingen worden getroffen om een samenhangende uitvoering te verzekeren. Met het oog daarop dient te worden bepaald dat de voor de uitvoering van dit instrument verantwoordelijke autoriteiten van de lidstaten mechanismen instellen voor samenwerking en coördinatie met de autoriteiten die door de lidstaten zijn aangewezen om de uitvoering van het ESF en het Europees Vluchtelingenfonds te beheren, en erop toezien dat acties die uit dit instrument worden gefinancierd ten opzichte van acties die uit het ESF en het Europees Vluchtelingenfonds worden gefinancierd, een specifiek karakter hebben en een aanvulling daarop vormen.

(14)

Dit instrument maakt deel uit van een coherent kader, bestaande uit deze beschikking, de beschikking van het Europees Parlement en de Raad tot instelling van het Europees Vluchtelingenfonds voor de periode 2008-2013, de beschikking van het Europees Parlement en de Raad tot instelling van het Buitengrenzenfonds voor de periode 2007-2013 en de beschikking van het Europees Parlement en de Raad tot instelling van het Europees Terugkeerfonds voor de periode 2008-2013, dat gericht is op een eerlijke verdeling van de verantwoordelijkheden tussen de lidstaten, met name de financiële lasten die voortvloeien uit de invoering van een geïntegreerd beheer van de buitengrenzen van de Unie en uit het gemeenschappelijk asiel- en immigratiebeleid dat is ontwikkeld overeenkomstig titel IV van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap.

(14 bis)

Dit instrument moet, wat de medefinanciering van concrete acties ter ondersteuning van het integratieproces van onderdanen van derde landen in de lidstaten betreft, in de eerste plaats worden gericht op acties met betrekking tot nieuwkomers uit derde landen. Hierbij kan worden verwezen naar Richtlijn 2003/109/EG van de Raad waarin de periode van vijf jaar legaal verblijf als eis wordt gesteld waaraan onderdanen van derde landen moeten voldoen om in aanmerking te komen voor de status van langdurig ingezetene.

(14 ter)

Dit instrument moet de lidstaten ook ondersteunen bij de vergroting van hun capaciteit om in het algemeen alle strategieën, beleidsvormen en maatregelen voor de integratie van onderdanen van derde landen te ontwikkelen, uit te voeren, te monitoren en te evalueren, alsook de uitwisseling van informatie, beste praktijken en samenwerking in en tussen de lidstaten in dat verband.

(15)

De bijstandsverlening uit het fonds zal doelmatiger en doelgerichter zijn als de medefinanciering van subsidiabele acties steunt op strategische meerjarenprogrammering die elke lidstaat in samenspraak met de Commissie opstelt.

(16)

Op basis van strategische richtsnoeren die door de Commissie worden vastgesteld, dienen de lidstaten, uitgaande van de bestaande situatie en behoeften, een meerjarig programmeringsdocument met een ontwikkelingsstrategie op te stellen dat het kader moet vormen voor de uitvoering van de maatregelen die inde jaarprogramma'szullen worden genoemd.

(17)

[geschrapt]

(18)

[geschrapt]

(19)

In het kader van het gedeeld beheer zoals bedoeld in artikel 53, lid 1, onder b) van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen(3), moeten de voorwaarden waaronder de Commissie haar verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de begroting kan uitoefenen, worden vastgesteld en de samenwerkingsverplichtingen van de lidstaten worden verduidelijkt. Door deze voorwaarden toe te passen kan de Commissie zich ervan vergewissen dat de lidstaten het fonds op een wettige en correcte manier gebruiken volgens het beginsel van goed financieel beheer in de zin van artikel 27 en 48, lid 2, van het Financieel Reglement.

(20)

[geschrapt]

(21)

Er moeten objectieve criteria worden vastgesteld voor de toewijzing van het geld aan de lidstaten. Deze dienen het totale aantal legaal in een lidstaat verblijvende onderdanen van derde landen en het totale aantal tijdens een referentieperiode nieuw toegelaten onderdanen van derde landen te omvatten.

(22)

[geschrapt]

(23)

De lidstaten dienen de nodige maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat het beheers- en controlesysteem goed werkt. Daartoe moet worden vastgesteld welke algemene beginselen en functies in de systemen van alle programma's terug te vinden moeten zijn.

(24)

[geschrapt]

(25)

Overeenkomstig het subsidiariteits- en het evenredigheidsbeginsel zijn in de eerste plaats de lidstaten verantwoordelijk voor de uitvoering van en de controle op de bijstandsverlening.

(26)

De verplichtingen van de lidstaten op het gebied van de beheers- en controlesystemen, de certificering van de uitgaven en de preventie, opsporing en correctie van onregelmatigheden en inbreuken op het Gemeenschapsrecht moeten nader worden uitgewerkt om ervoor te zorgen dat de meerjaren- en de jaarprogramma's efficiënt en correct worden uitgevoerd. Voor het beheer en de controle moet worden vastgesteld op welke manier de lidstaten ervoor zorgen dat de systemen worden ingevoerd en naar tevredenheid werken.

(27)

Onverminderd de bevoegdheden van de Commissie inzake financiële controle dient de samenwerking tussen de Commissie en de lidstaten op dit gebied te worden aangemoedigd.

(28)

[geschrapt]

(29)

De doeltreffendheid en het effect van de acties die met geld uit het fonds worden ondersteund, hangen mede af van de evaluatie. Er moet formeel worden geregeld welke verantwoordelijkheden de lidstaten en de Commissie op dit gebied hebben, en hoe de betrouwbaarheid van de evaluaties wordt gewaarborgd.

(30)

De acties dienen te worden geëvalueerd met het oog op de tussentijdse herziening en effectbeoordeling, en in de regelingen voor het volgen van projecten dient evaluatie een vast onderdeel te zijn.

(31)

Indeze beschikking is een financieel referentiebedrag in de zin van punt 38 van het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer(4)opgenomen voor de volledige looptijd van het programma, zonder dat hiermee afbreuk wordt gedaan aan de bevoegdheden van de begrotingsautoriteit als omschreven in het Verdrag.

(31 bis)

Het belang van de zichtbaarheid van de financiering door de Gemeenschap indachtig, dient de Commissie richtsnoeren te verstrekken om te bevorderen dat autoriteiten, niet-gouvernementele organisaties, internationale organisaties en andere entiteiten die een subsidie uit dit Fonds krijgen, de ontvangen steun terdege erkennen, rekening houdend met de praktijk voor andere instrumenten in het kader van gezamenlijk beheer, zoals de Structuurfondsen.

(32)

Aangezien de doelstelling van deze beschikking, namelijk het bevorderen van de integratie van onderdanen van derde landen in de ontvangende samenlevingen van de lidstaten overeenkomstig de gemeenschappelijke basisbeginselen, onvoldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt en derhalve, wegens de omvang en de gevolgen van het optreden, beter op communautair niveau kan worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel maatregelen nemen. Overeenkomstig het in dat artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel reikt deze beschikking niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.

(33)

De maatregelen die nodig zijn voor de uitvoering van deze beschikking moeten worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999, als gewijzigd bij Besluit 2006/512/EG van de Raad van 17 juli 2006(5), tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden. Voor de uitvoeringsmaatregelen geldt een beheerscomité-procedure: deze bepaling is in sommige gevallen geschikter om de doeltreffendheid te vergroten.

(33 bis)

Voor een tijdige uitvoering van het fonds dient deze beschikking met ingang van 1 januari 2007 van toepassing te zijn.

(34)

Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van het protocol betreffende de positie van Denemarken, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, neemt Denemarken niet deel aan de aanneming van deze beschikking, die derhalve niet bindend is voor, noch van toepassing is in Denemarken.

(35)

Overeenkomstig artikel 3 van het Protocol betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland, dat is gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, heeft Ierland bij brief van 6 september 2005 kennis gegeven van zijn wens deel te nemen aan de aanneming en toepassing van deze beschikking.

(36)

Overeenkomstig artikel 3 van het Protocol betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland, dat is gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, heeft het Verenigd Koninkrijk bij brief van 27 oktober 2005 kennis gegeven van zijn wens deel te nemen aan de aanneming en toepassing van deze beschikking.

Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft advies uitgebracht(6).

Het Comité van de Regio's heeft advies uitgebracht(7).

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ONDERWERP, DOELSTELLINGEN EN ACTIES

Artikel 1

Onderwerp en werkingssfeer

1.Om bij te dragen tot de versterking van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht en tot de toepassing van het beginsel van solidariteit tussen de lidstaten, wordt bij deze beschikking voor de periode van 1 januari 2007 tot 31 december 2013 het Europees Fonds voor de integratie van onderdanen van derde landen (hierna „het fonds” genoemd) opgericht, als onderdeel van een coherent kader dat ook de beschikking van het Europees Parlement en de Raad tot instelling van het Europees Vluchtelingenfonds voor de periode 2008-2013, de beschikking van het Europees Parlement en de Raad tot instelling van het Buitengrenzenfonds voor de periode 2007-2013 en de beschikking van het Europees Parlement en de Raad tot instelling van het Europees Terugkeerfonds voor de periode 2008-2013 omvat.

Bij deze beschikking wordt vastgesteld welke doelstellingen het fonds nastreeft, hoe uitvoering wordt gegeven aan het fonds, welke financiële middelen beschikbaar zijn en volgens welke criteria deze verdeeld worden.

Daarnaast worden de regels voor het beheer van het fonds, ook op financieel gebied, en de toezicht- en controlemechanismen vastgesteld, uitgaande van gedeelde taken van de Commissie en de lidstaten.

2.Onderdanen van derde landen die zich op het grondgebied van een derde land bevinden en die voldoen aan specifieke maatregelen en/of voorwaarden van de nationale wetgeving, onder andere wat betreft het vermogen om zich in de samenleving van de lidstaat te integreren, vallen onder dit besluit.

3.Onderdanen van een derde land die een asielverzoek hebben ingediend waarover nog geen definitieve beslissing is genomen, de vluchtelingenstatus of de subsidiaire-beschermingsstatus hebben of daarvoor in aanmerking komen overeenkomstig Richtlijn 2004/83/EG van de Raad van 29 april 2004, vallen niet onder deze beschikking.

4.Onder „onderdaan van een derde land” wordt verstaan eenieder die geen burger van de Unie is in de zin van artikel 17, lid 1, van het Verdrag.

Artikel 2

Algemene doelstelling van het fonds

1. De algemene doelstelling van het fonds is ondersteuning van de inspanningen van de lidstaten om onderdanen van derde landen met een andere economische, sociale, culturele, religieuze, taal- of etnische achtergrond in de gelegenheid te stellen te voldoen aan de voorwaarden voor verblijf en hun integratie in de Europese samenleving te vergemakkelijken.

Het fonds zal zich voornamelijk richten op maatregelen met betrekking tot de integratie van nieuwkomers uit derde landen.

2. Met het oog op de verwezenlijking van de in lid 1 vermelde doelstelling draagt het fonds bij tot de ontwikkeling en uitvoering van nationale strategieën voor de integratie van onderdanen van derde landen in alle aspecten van de samenleving, met name uitgaande van het beginsel dat integratie een dynamisch bilateraal proces is waarbij alle immigranten en ingezetenen van de lidstaten zich aan elkaar moeten aanpassen.

3. Het fonds draagt bij aan de financiering van technische bijstand die wordt verleend op initiatief van de lidstaten of de Commissie.

Artikel 3

Specifieke doelstellingen

Het fonds draagt bij tot de verwezenlijking van de volgende specifieke doelstellingen:

a)

vergemakkelijking van de uitwerking en toepassing van toelatingsprocedures die relevant zijn voor het integratieproces van onderdanen van derde landen en dit ondersteunen;

b)

ontwikkeling en uitvoering van het integratieproces van nieuwkomers uit derde landen in de lidstaten;

c)

vergroting van de capaciteit van de lidstaten om beleid en maatregelen voor de integratie van onderdanen van derde landen te ontwikkelen, uit te voeren, te monitoren en te evalueren;

d)

uitwisseling van informatie en beste praktijken, en samenwerking in en tussen de lidstaten bij de ontwikkeling, uitvoering, monitoring en evaluatie van beleid en maatregelen voor de integratie van onderdanen van derde landen.

Artikel 4

Subsidiabele acties in de lidstaten

1. Met het oog op het in artikel 3, onder a), gestelde doel wordt uit het fonds bijstand verleend voor acties in de lidstaten die gericht zijn op:

a)

facilitering van de ontwikkeling en toepassing door de lidstaten van toelatingsprocedures, onder meer door bijstandsverlening voor raadpleging van belanghebbenden, inwinning van deskundig advies en uitwisseling van informatie over benaderingen gericht op specifieke nationaliteiten of categorieën onderdanen van derde landen;

b)

het effectiever toepasbaar en toegankelijker maken van toelatingsprocedures voor onderdanen van derde landen, onder meer door gebruikmaking van gebruikersvriendelijke informatie- en communicatietechnologie, voorlichtingscampagnes en selectieprocedures;

c)

betere voorbereiding van onderdanen van derde landen op hun integratie in de samenleving van het gastland, middels bijstandsverlening voor maatregelen vóór het vertrek uit het thuisland waarbij hen de kennis en vaardigheden worden bijgebracht die nodig zijn voor hun integratie, zoals beroepsopleiding, verstrekking van informatiepakketten, alomvattende inburgeringscursussen en taalonderwijs in het land van herkomst.

2. Met het oog op het in artikel 3, onder b), gestelde doel wordt uit het fonds bijstand verleend voor acties in de lidstaten die gericht zijn op:

a)

het opzetten van programma's en activiteiten om nieuwkomers uit derde landen vertrouwd te maken met de samenleving in het gastland en hen basiskennis bij te brengen van de taal, de geschiedenis, de instellingen, de sociaaleconomische kenmerken, het culturele landschap en de fundamentele normen en waarden van het gastland, en het aanvullen van dergelijke bestaande programma's en activiteiten;

b)

het opzetten van en verbeteren van de kwaliteit van dergelijke programma's en -activiteiten op lokaal en regionaal niveau, met bijzondere nadruk op inburgering;

c)

het vergroten van het vermogen van dergelijke programma's en activiteiten om specifieke groepen te bereiken, zoals personen die afhankelijk zijn van personen voor wie een toelatingsprocedure loopt, kinderen, vrouwen, ouderen, analfabeten of personen met een handicap;

d)

het flexibeler maken van dergelijke programma's en activiteiten, in het bijzonder door middel van het aanbieden van deeltijdopleidingen, snelcursussen, afstandsonderwijs, e-learning en dergelijke, waardoor onderdanen van derde landen een programma of een activiteit kunnen voltooien terwijl ze werken of studeren;

e)

het opzetten en uitvoeren van dergelijke programma's en activiteiten toegespitst op jonge onderdanen van derde landen, met specifieke sociale en culturele problemen samenhangend met identiteitsvraagstukken;

f)

het opzetten van dergelijke programma's of activiteiten om de toelating van hooggekwalificeerde en gekwalificeerde onderdanen van derde landen aan te moedigen en hun integratieproces te ondersteunen.

3. Met het oog op de in artikel 3, onder c) en d), vermelde doelstellingen wordt uit het fonds bijstand verleend voor acties in en tussen de lidstaten die gericht zijn op:

a)

het voor onderdanen van derde landen toegankelijker maken van openbare en particuliere goederen en diensten, door middel van bijvoorbeeld bemiddelingsdiensten, tolk- en vertaaldiensten, en door verbetering van de interculturele vaardigheden van personeel;

b)

het opzetten van duurzame organisatiestructuren voor integratie- en diversiteitsmanagement, het bevorderen van blijvende en duurzame participatie aan het civiele en culturele leven, en het ontwikkelen van vormen van samenwerking tussen de verschillende belanghebbenden, waardoor ambtenaren op verschillende niveaus snel informatie kunnen inwinnen over ervaringen en werkmethoden van anderen, en zo mogelijk krachten en middelen kunnen bundelen;

c)

het ontwikkelen en implementeren van interculturele opleidingen, capaciteitsopbouw en diversiteitsmanagement, opleiding van het personeel van openbare en particuliere dienstverrichters, met inbegrip van onderwijsinstellingen;

d)

het vergroten van de capaciteit om nationale integratiestrategieën voor onderdanen van derde landen te coördineren, uit te voeren, te monitoren en te evalueren op alle bestuurlijke niveaus en bij alle overheidsdiensten;

e)

het helpen evalueren van toelatingsprocedures of programma's en activiteiten bedoeld in lid 2, door middel van ondersteuning van representatieve enquêtes bij onderdanen van derde landen die aan een programma hebben deelgenomen en/of bij belanghebbenden, zoals ondernemingen, niet-gouvernementele organisaties en regionale of plaatselijke overheden;

f)

het opzetten van programma's om, door middel van contact met platforms voor raadpleging van onderdanen van derde landen en informatie-uitwisseling tussen belanghebbenden door peilingen bij migrantengemeenschappen informatie te vergaren, en vervolgens te analyseren, over de behoeften die bij de verschillende categorieën onderdanen van derde landen op lokaal of regionaal niveau aanwezig zijn en over de manier waarop in deze behoeften het best kan worden voorzien;

g)

het bijdragen aan het bilaterale proces dat ten grondslag ligt aan het integratiebeleid door de ontwikkeling van platforms voor raadpleging van onderdanen van derde landen, de uitwisseling van informatie tussen belanghebbenden en interculturele gespreksplatforms en gespreksplatforms tussen geloofsgemeenschappen en/of tussen gemeenschappen en de autoriteiten die het beleid en de besluitvorming bepalen;

h)

het ontwikkelen van indicatoren en maatstaven om resultaten en vorderingen op nationale schaal te meten;

i)

het ontwikkelen van kwalitatief hoogstaande monitoringinstrumenten en beoordelingssystemen voor integratiebeleid en -maatregelen;

j)

het vergroten van de acceptatie van migratie in de ontvangende samenlevingen en van de acceptatie van integratiemaatregelen door middel van bewustmakingscampagnes, met name in de media.

Artikel 5

Acties die van belang zijn voor de Gemeenschap

1. Op initiatief van de Commissie kan maximaal 7 % van de voor het fonds beschikbare middelen worden gebruikt ter financiering van transnationale acties of acties van communautair belang („Communautaire acties”) met betrekking tot immigratie- en integratiebeleid […].

2. Om voor bijstand uit het fonds in aanmerking te komen, moeten communautaire acties met name gericht zijn op:

a)

het bevorderen van communautaire samenwerking bij de toepassing van communautaire wetgeving en goede praktijken op het gebied van immigratie, en van goede praktijken op het gebied van integratie;

b)

het steunen van het opzetten van transnationale samenwerkingsnetwerken en proefprojecten op basis van transnationale partnerschappen tussen instanties in twee of meer lidstaten, die gericht zijn op innovatie, uitwisseling van ervaringen en goede praktijken, en verbetering van de kwaliteit van integratiebeleid;

c)

het steunen van transnationale bewustmakingscampagnes;

d)

het steunen van studies en van de verspreiding en uitwisseling van informatie over beste praktijken en over alle andere aspecten van het immigratie- en integratiebeleid, onder meer over het gebruik van de modernste technologie;

e)

het steunen van proefprojecten en studies waarin wordt gezocht naar nieuwe vormen van communautaire samenwerking op het gebied van immigratie en integratie en van Gemeenschapsrecht op het gebied van immigratie;

f)

het ondersteunen van de ontwikkeling en toepassing door de lidstaten van gemeenschappelijke statistische hulpmiddelen, methoden en indicatoren voor het meten van beleidsontwikkelingen op het gebied van immigratie en integratie.

3. Het jaarlijkse werkprogramma met de prioriteiten voor de communautaire acties wordt vastgesteld volgens de in artikel 51, lid 2, bedoelde procedure.

Artikel 6

[Doelgroepen]

Geschrapt

HOOFDSTUK II

BIJSTANDSBEGINSELEN

Artikel 7

Complementariteit, samenhang en conformiteit

1. De bijstand uit het fonds dient als aanvulling op nationale, regionale en plaatselijke acties waarin de prioriteiten van de Gemeenschap zijn overgenomen.

In het bijzonder moeten — om voor een samenhangende aanpak van de integratie van onderdanen van derde landen door de Gemeenschap te zorgen — acties die uit dit instrument worden gefinancierd, een specifiek karakter hebben ten opzichte van, en complementair zijn aan acties die uit het Europees Sociaal Fonds en het Europees Vluchtelingenfonds worden gefinancierd.

2. De Commissie en de lidstaten zorgen ervoor dat de bijstand uit het fonds en van de lidstaten aansluit bij de activiteiten, beleidslijnen en prioriteiten van de Gemeenschap. Deze samenhang moet duidelijk tot uiting komen in het in artikel 18 bedoelde meerjarenprogramma.

3. Uit het fonds gefinancierde acties moeten in overeenstemming zijn met het Verdrag en met alle krachtens het Verdrag vastgestelde besluiten.

Artikel 8

Programmering

1. De doelstellingen van het fonds worden nagestreefd in het kader van een meerjarige programmeringsperiode (2007-2013), die tussentijds wordt herzien overeenkomstig artikel 21 bis. Dit meerjarig programmeringssysteem omvat de prioriteiten en een beheers-, besluitvormings-, audit- en certificeringsproces.

2. De door de Commissie goedgekeurde meerjarenprogramma's worden uitgevoerd door middel van jaarlijkse programma's.

Artikel 9

Subsidiaire en evenredige bijstandsverlening

1. De lidstaten zijn, op het passende territoriale niveau en in overeenstemming met hun eigen specifieke institutionele stelsels, verantwoordelijk voor de uitvoering van de in de artikelen 19 en 21 bedoelde meerjaren- en jaarprogramma's. Deze verantwoordelijkheid wordt uitgeoefend in overeenstemming met deze beschikking.

2. De middelen die door de Commissie en de lidstaten worden ingezet op het gebied van audit, variëren naar gelang van de omvang van de bijdrage van de Gemeenschap. Deze differentiatie is ook van toepassing op de evaluatievoorschriften en de verslagen over de meerjaren- en de jaarprogramma's.

Artikel 10

Uitvoering

1. De communautaire begroting van het fonds wordt uitgevoerd overeenkomstig artikel 53, lid 1, onder b) van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002, met uitzondering van de in artikel 5 bedoelde communautaire acties en de in artikel 16 bedoelde technische bijstand. De lidstaten en de Commissie zorgen ervoor dat het beginsel van goed financieel beheer wordt nageleefd.

2. De Commissie oefent haar verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen uit door:

a)

te controleren of er in de lidstaten beheers- en controlesystemen bestaan die goed functioneren, overeenkomstig de procedures in artikel 30;

b)

de betalingen overeenkomstig de artikelen 40 en 41 geheel of gedeeltelijk uit te stellen of op te schorten indien de nationale beheers- en controlesystemen niet naar behoren functioneren en door de nodige financiële correcties toe te passen volgens de procedures van de artikelen 44 en 45.

Artikel 11

[Additionaliteit]

Geschrapt

Artikel 12

Partnerschap

1. Elke lidstaat organiseert overeenkomstig de nationale voorschriften en praktijken een partnerschap met de autoriteiten en instanties die betrokken zijn bij de uitvoering van het meerjarenprogramma of die, volgens de lidstaat in kwestie, een nuttige bijdrage kunnen leveren aan de ontwikkeling ervan.

Deze autoriteiten en instanties kunnen de bevoegde regionale, plaatselijke, stedelijke en andere overheden zijn, internationale organisaties en instanties die de civiele samenleving vertegenwoordigen, zoals niet-gouvernementele organisaties, waaronder migrantenorganisaties, of sociale partners.

Dit partnerschap omvat ten minste de uitvoeringsinstanties die door de lidstaten zijn aangewezen voor het beheer van de bijstandsverlening uit het Europees Sociaal Fonds en de verantwoordelijke instantie van het Europees Vluchtelingenfonds.

2. Het partnerschap wordt uitgeoefend met volledige inachtneming van de respectieve institutionele, juridische en financiële bevoegdheden van elke afzonderlijke categorie partners.

HOOFDSTUK III

FINANCIEEL KADER

Artikel 13

Totale middelen

1.Het financiële referentiebedrag voor de uitvoering van door dit fonds gefinancierde acties voor de periode van 1 januari 2007 tot en met 31 december 2013 beloopt 825 miljoen euro.

1 bis. De jaarlijkse toewijzing voor het fonds wordt door de begrotingsautoriteit binnen de grenzen van het financieel kader goedgekeurd.

2. De Commissie maakt elk jaar een indicatieve verdeling per lidstaat aan de hand van de in artikel 14 vastgestelde criteria.

Artikel 14

Jaarlijkse verdeling van de middelen voor subsidiabele acties in de lidstaten

1. Iedere lidstaat ontvangt een vast bedrag van 500 000euro uit de jaarlijkse toewijzing aan het fonds.

Voor de lidstaten die tijdens de periode 2007-2013 tot de Europese Unie toetreden, beloopt dit bedrag met ingang van het jaar na dat van toetreding 500 000euro per jaar tot het einde van de periode.

2. De rest van de jaarlijks beschikbare middelen wordt als volgt onder de lidstaten verdeeld:

a)

40 % naar verhouding van het totale aantal onderdanen van derde landen dat gemiddeld in de drie voorgaande jaren legaal in een lidstaat verbleef; en

b)

60 % naar verhouding van het aantal onderdanen van derde landen dat in de drie voorgaande jaren van de autoriteiten van een lidstaat toestemming heeft gekregen om op zijn grondgebied te verblijven.

3. De volgende categorieën van personen worden voor de berekening van het in lid 2, onder b), bedoelde aantal evenwel buiten beschouwing gelaten:

a)

seizoenarbeiders, zoals gedefinieerd in de wetgeving van de lidstaat;

b)

onderdanen van derde landen die overeenkomstig Richtlijn 2004/114/EG van de Raad van 13 december 2004 zijn toegelaten met het oog op studie, scholierenuitwisseling, onbezoldigde opleiding of vrijwilligerswerk(8);

c)

onderdanen van derde landen die overeenkomstig Richtlijn 2005/71/EG van 12 oktober 2005 zijn toegelaten met het oog op wetenschappelijk onderzoek, en(9);

d)

onderdanen van derde landen van wie de door de autoriteiten van een lidstaat afgegeven toestemming is verlengd of van wie de status is gewijzigd, met inbegrip van onderdanen van derde landen die de status van langdurig ingezetene hebben verkregen overeenkomstig Richtlijn 2003/109/EG van de Raad van 25 november 2003(10).

4. Als referentiecijfers gelden de meest recente statistieken die het Bureau voor de statistiek van de Europese Gemeenschappen overeenkomstig de communautaire wetgeving heeft opgesteld op basis van door de lidstaten verstrekte gegevens.

Indien de lidstaten de Commissie (Eurostat) de statistische gegevens in kwestie niet hebben geleverd, leveren zij zo spoedig mogelijk voorlopige gegevens.

Alvorens deze gegevens te aanvaarden als referentiecijfers, beoordeelt de Commissie (Eurostat) de kwaliteit, vergelijkbaarheid en volledigheid van de statistische informatie volgens de normale operationele procedures. Op verzoek van de Commissie (Eurostat) leveren de lidstaten alle daarvoor benodigde informatie.

Artikel 15

Financieringsstructuur

1. Financiële bijdragen uit het fonds worden verstrekt in de vorm van subsidies.

2. De acties die uit het fonds worden gefinancierd, worden medegefinancierd uit publieke of particuliere middelen, hebben geen winstoogmerk en komen niet in aanmerking voor financiering uit andere bronnen die onder de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen vallen.

3. De kredieten uit het fonds dienen ter aanvulling van de overheidsuitgaven of daarmee gelijk te stellen uitgaven van de lidstaten voor de maatregelen waarop deze beschikking betrekking heeft.

4. De bijdrage van de Gemeenschap aan ondersteunde projecten, wat betreft acties in de lidstaten in de zin van artikel 4, bedraagt ten hoogste 50 % van de totale kosten van een specifieke actie.

Dit maximum kan worden verhoogd tot 75 % voor projecten die betrekking hebben op specifieke prioriteiten die zijn vastgesteld in de in artikel 18 bedoelde strategische richtsnoeren.

Dit percentage kan in de lidstaten die onder het Cohesiefonds vallen, worden verhoogd tot 75.

5. In het kader van de uitvoering van nationale programmering zoals bedoeld in hoofdstuk IV, selecteren de lidstaten projecten voor financiering aan de hand van de volgende minimumcriteria:

a)

de situatie en de behoeften in de lidstaat;

b)

de kosteneffectiviteit van de uitgaven, onder meer in verhouding tot het aantal personen dat bij het project is betrokken;

c)

de ervaring, deskundigheid, betrouwbaarheid en financiële bijdrage van de organisatie die financiering aanvraagt en van eventuele partnerorganisaties;

d)

de mate waarin de projecten een aanvulling vormen op andere acties die uit de algemene begroting van de Europese Unie of als onderdeel van nationale programma's worden gefinancierd.

6. De financiële steun van de Gemeenschap voor acties in het kader van het fonds wordt in de regel voor ten hoogste drie jaar toegekend, onder voorbehoud van periodieke voortgangsverslagen.

Artikel 16

Technische assistentie op initiatief van de Commissie

1. Met inachtneming van een maximum van 500 000 euro uit de jaarlijkse toewijzing van het fonds, kan het fonds op initiatief en/of namens de Commissie worden gebruikt voor de financiering van de maatregelen op het gebied van voorbereiding, toezicht, administratieve en technische ondersteuning, evaluatie, audit en inspectie die voor de uitvoering van deze beschikking nodig zijn.

2. De acties omvatten met name:

a)

studies, evaluaties, deskundigenverslagen en statistieken, met name van algemene aard betreffende de werking van het fonds;

b)

voorlichtingsmaatregelen voor de lidstaten, de eindbegunstigden en het grote publiek, inclusief bewustmakingscampagnes en een gemeenschappelijke gegevensbank over de uit het fonds gefinancierde projecten;

c)

het opzetten, doen functioneren en onderling koppelen van computersystemen voor het beheer, het toezicht, de inspectie en de evaluatie;

d)

het ontwerpen van een gemeenschappelijk kader voor evaluatie en toezicht, alsmede een systeem van indicatoren dat, in voorkomend geval, rekening houdt met nationale indicatoren;

e)

de verbetering van de evaluatiemethoden en de uitwisseling van informatie over de praktijken op dit gebied.

f)

voorlichtings- en opleidingsmaatregelen voor de door de lidstaten overeenkomstig hoofdstuk V aangewezen instanties, als aanvulling op de inspanningen van de lidstaten om hun instanties richtsnoeren te geven overeenkomstig artikel 31, lid 2.

Artikel 17

Technische bijstand van de lidstaten

1. Op initiatief van de betrokken lidstaat kunnen uit het fonds voor elk jaarprogramma maatregelen op het gebied van voorbereiding, beheer, toezicht, evaluatie, voorlichting en controle worden gefinancierd, alsmede maatregelen om de bestuurlijke capaciteit voor de uitvoering van het fonds te versterken.

2. Het bedrag dat per jaar wordt uitgetrokken voor technische bijstand mag niet hoger zijn dan:

a)

7 % van de aan de lidstaat toegekende jaarlijkse medefinanciering, vermeerderd met 30 000 euro voor 2007-2010 en;

b)

4 % van de aan de lidstaat toegekende jaarlijkse medefinanciering, vermeerderd met 30 000eurovoor 2011-2013.

HOOFDSTUK IV

PROGRAMMERING

Artikel 18

Vaststelling van strategische richtsnoeren

1. De Commissie stelt strategische richtsnoeren vast die het kader vormen voor de bijstandsverlening uit het fonds, waarbij rekening wordt gehouden met de ontwikkeling en toepassing van het Gemeenschapsrecht op het gebied van immigratie en andere gebieden die verband houden met de integratie van onderdanen van derde landen, en met de indicatieve verdeling van de financiële middelen van het fonds voor de looptijd van het meerjarenprogramma.

2. In deze richtsnoeren worden, voor elk van de doelstellingen van het fonds, de prioriteiten van de Gemeenschap vastgelegd met het oog op de bevordering van de gemeenschappelijke basisbeginselen.

3. De Commissie stelt de strategische richtsnoeren voor de meerjarenprogrammeringsperiode uiterlijk op 31 mei 2007 vast.

4. De strategische richtsnoeren worden vastgesteld volgens de in artikel 51, lid 2 bedoelde procedure.

Artikel 19

Opstelling en goedkeuring van de nationale meerjarenprogramma's

1. Elke lidstaat stelt op basis van de in artikel 18 bedoelde strategische richtsnoeren een ontwerp-meerjarenprogramma voor dat bestaat uit:

a)

een beschrijving van de actuele situatie in de lidstaat met betrekking tot de uitvoering van de nationale integratiestrategie tegen de achtergrond van de gemeenschappelijke basisbeginselen en, eventueel, met betrekking tot de ontwikkeling en uitvoering van nationale toelatings- en introductieprogramma's;

b)

een analyse van de behoeften van de betrokken lidstaat op het gebied van een nationale integratiestrategie en, eventueel, toelatings- en introductieprogramma's alsmede een opgave van de operationele doelstellingen om in de loop van de programmeringsperiode in deze behoeften te voorzien;

c)

de presentatie van een goede strategie om deze doelstellingen te verwezenlijken, met de prioriteiten in verband met de realisering van de doelstellingen en een beschrijving van de acties om uitvoering te geven aan deze prioriteiten;

d)

een aanwijzing of deze strategie strookt met andere regionale, nationale en communautaire instrumenten;

e)

gegevens over de prioriteiten en de bijbehorende specifieke doelen. Deze specifieke doelen worden gekwantificeerd aan de hand van een beperkt aantal […] indicatoren, waarbij rekening wordt gehouden met het evenredigheidsbeginsel. Met deze indicatoren moeten de vorderingen ten opzichte van de uitgangssituatie kunnen worden gemeten en moet kunnen worden nagegaan in hoeverre deze doelen effectief uitvoering geven aan de prioriteiten;

f)

een beschrijving van de aanpak die wordt gekozen voor de uitvoering van het beginsel van partnerschap, omschreven in artikel 12;

g)

een ontwerp-financieringsplan met per prioriteit en per jaar de voorgestelde financiële bijdrage uit het fonds en met het totaalbedrag van de publieke of particuliere medefinanciering;

h)

de uitvoeringsbepalingen voor het meerjarenprogramma, zoals:

de aanwijzing door de lidstaat van de in artikel 24 genoemde instanties;

een beschrijving van de systemen voor de tenuitvoerlegging, het toezicht, de controle en de evaluatie, alsook van de maatregelen die zijn genomen om voor complementariteit met de uit het Europees Sociaal Fonds gefinancierde acties te zorgen;

een omschrijving van de procedures voor de beschikbaarstelling en de overmaking van de financiële middelen, om de doorzichtigheid van deze geldstromen te verzekeren;

de voorschriften die ervoor moeten zorgen dat aan het meerjarenprogramma bekendheid wordt gegeven.

2. Uiterlijk vier maanden nadat de Commissie de strategische richtsnoeren voor de betrokken periode heeft bekendgemaakt, dienen de lidstaten hun ontwerp-meerjarenprogramma in.

3.Met het oog op de goedkeuring van het ontwerp-meerjarenprogramma gaat de Commissie na of:

a)

het programma strookt met de doelstellingen van het fonds en de in artikel 18 bedoelde strategische richtsnoeren;

b)

de in het ontwerp beoogde acties relevant zijn in het licht van de voorgestelde strategie;

c)

de beheers- en controlesystemen die door de lidstaat zijn ingevoerd voor de uitvoering van de bijstand uit het fonds, stroken met de bepalingen van deze beschikking;

d)

het programma in overeenstemming is met het Gemeenschapsrecht en in het bijzonder met het Gemeenschapsrecht dat het vrije verkeer van personen moet waarborgen in samenhang met de daarmee rechtstreeks verband houdende begeleidende maatregelen inzake de controles aan de buitengrenzen, asiel en immigratie.

4.Indien de Commissie van oordeel is dat een ontwerp-meerjarenprogramma niet strookt met de strategische richtsnoeren of met de bepalingen van deze beschikking betreffende de beheers- en controlesystemen of met het Gemeenschapsrecht, verzoekt zij de lidstaat alle noodzakelijke informatie te verstrekken en het voorgestelde programma in voorkomend geval dienovereenkomstig aan te passen.

5. De Commissie keurt ieder meerjarenprogramma uiterlijk drie maanden na de formele indiening ervan goed volgens de in artikel 51, lid 2, bedoelde procedure.

Artikel 20

Herziening van meerjarenprogramma's

1. Op initiatief van de betrokken lidstaat of van de Commissie wordt het meerjarenprogramma opnieuw bekeken en, indien nodig, voor het resterende gedeelte van de programmeringsperiode herzien om meer of op een andere wijze rekening te houden met de communautaire prioriteiten […]. De meerjarenprogramma's kunnen opnieuw worden bekeken in het licht van een evaluatie en/of wegens moeilijkheden bij de uitvoering.

2. De Commissie neemt zo snel mogelijk nadat een lidstaat een formeel verzoek tot herziening van een meerjarenprogramma heeft ingediend, een besluit tot goedkeuring van de herziening. De herziening van het meerjarenprogramma gebeurt volgens de in artikel 51, lid 2, bedoelde procedure.

Artikel 21

Jaarprogramma's

1. De door de Commissie goedgekeurde meerjarenprogramma's worden uitgevoerd door middel van jaarprogramma's.

2. De Commissie verstrekt de lidstaten jaarlijks uiterlijk op 1 juli een raming van de bedragen die hun voor het volgende jaar worden toegekend uit de totale kredieten die in het kader van de jaarlijkse begrotingsprocedure aan het fonds worden toegewezen, waarbij de in artikel 14 beschreven verdeelsleutel wordt toegepast.

3. De lidstaten dienen jaarlijks uiterlijk op 1 november bij de Commissie een ontwerp-jaarprogramma voor het volgende jaar in, dat wordt opgesteld op basis van het meerjarenprogramma en bestaat uit:

a)

de algemene regels voor de selectie van projecten die worden gefinancierd in het kader van het jaarprogramma;

b)

een beschrijving van de taken die krachtens het jaarprogramma worden gesteund;

c)

de geplande verdeling van de bijdrage uit het fonds over de verschillende acties in het kader van het programma, alsmede een indicatie van het bedrag dat nodig is voor de in artikel 17 bedoelde technische bijstand voor de tenuitvoerlegging van het jaarprogramma.

4. Bij de behandeling van het ontwerp-jaarprogramma van een lidstaat houdt de Commissie rekening met het definitieve bedrag dat in het kader van de begrotingsprocedure aan het fonds is toegekend.

Binnen een maand na de formele indiening van het ontwerp laat de Commissie de lidstaat weten of zij het ontwerp kan goedkeuren. Indien het ontwerp-jaarprogramma niet strookt met het meerjarenprogramma, verzoekt de Commissie de lidstaat alle noodzakelijke bijkomende informatie te verstrekken en het voorgestelde programma in voorkomend geval dienovereenkomstig aan te passen.

De Commissie neemt uiterlijk op 1 maart van het betreffende jaar het financieringsbesluit ter goedkeuring van het jaarprogramma aan. In dat besluit wordt vermeld welk bedrag aan de lidstaat wordt toegewezen en gedurende welke termijn de uitgaven subsidiabel zijn.

Artikel 21 bis

Tussentijdse herziening van het meerjarenprogramma

1.De Commissie herziet de strategische richtsnoeren en neemt, in voorkomend geval, uiterlijk op 31 maart 2010 nieuwe strategische richtsnoeren aan voor de periode 2011-2013.

2.Indien zulke strategische richtsnoeren worden aangenomen, bekijkt iedere lidstaat zijn meerjarenprogramma opnieuw en herziet hij dit in voorkomend geval.

3.De regels van artikel 19 over de voorbereiding en de goedkeuring van nationale meerjarenprogramma's gelden mutatis mutandis voor de voorbereiding en goedkeuring van deze herziene meerjarenprogramma's.

4.De herziene strategische richtsnoeren worden aangenomen volgens de in artikel 51, lid 2, bedoelde procedure.

HOOFDSTUK V

BEHEERS- EN CONTROLESYSTEMEN

Artikel 22

Uitvoering

De Commissie is verantwoordelijk voor de uitvoering van deze beschikking en stelt de nodige uitvoeringsbepalingen vast.

Artikel 23

Algemene beginselen in de beheers- en controlesystemen

De door de lidstaten opgezette beheers- en controlesystemen voor de meerjarenprogramma's voorzien in:

a)

de omschrijving van de functies van de bij het beheer en de controle betrokken instanties en de toewijzing van de functies binnen elke instantie;

b)

de naleving van het beginsel van functiescheiding tussen dergelijke instanties en binnen elke instantie;

c)

voldoende middelen voor elke organisatie of dienst om de eraan opgedragen functies te kunnen uitoefenen gedurende de periode waarin de uit het fonds gefinancierde acties worden uitgevoerd;

d)

procedures om te zorgen voor de juistheid en regelmatigheid van de in het kader van de meerjarenprogramma's gedeclareerde uitgaven;

e)

betrouwbare geautomatiseerde systemen voor de boekhouding, het toezicht en de financiële verslaglegging;

f)

in de gevallen waarin de verantwoordelijke instantie de uitvoering van taken aan een andere instantie toevertrouwt, een systeem voor de verslaglegging en het toezicht;

g)

procedurehandleidingen met betrekking tot de uit te oefenen functies;

h)

regelingen voor het uitvoeren van audits in verband met de werking van het systeem;

i)

systemen en procedures om voor een toereikend auditspoor te zorgen;

j)

procedures voor de verslaglegging over en het toezicht op onregelmatigheden en voor de terugvordering van onverschuldigd betaalde bedragen.

Artikel 24

Aanwijzing van instanties

1. Voor de uitvoering van zijn meerjarenprogramma en jaarprogramma's wijst de lidstaat de volgende instanties aan:

a)

een verantwoordelijke instantie: een functioneel orgaan van de lidstaat of een door de lidstaat aangewezen nationale overheidsinstantie of -organisatie of een privaatrechtelijke organisatie met een openbaredienstverleningstaak, die verantwoordelijk is voor het beheer van de uit het fonds ondersteunde meerjaren- en jaarprogramma's en voor alle communicatie met de Commissie;

b)

een certificeringsinstantie: een nationale overheidsinstantie of -organisatie, of een persoon die optreedt als zo'n instantie of organisatie, door de lidstaat aangewezen om uitgavenstaten en betalingsverzoeken te certificeren voordat deze aan de Commissie worden toegezonden;

c)

een auditinstantie: een door de lidstaat aangewezen nationale overheidsinstantie of -organisatie, mits functioneel onafhankelijk van de verantwoordelijke instantie en de certificerende instantie, die belast is met het verifiëren van de goede werking van het beheers- en controlesysteem;

d)

indien nodig, een instantie waaraan taken worden gedelegeerd.

2. De lidstaat stelt voorschriften vast waarbij zijn betrekkingen met de in lid 1 bedoelde instanties, alsmede de betrekkingen van deze instanties met de Commissie worden geregeld.

3. Onverminderd artikel 23, punt b), kunnen sommige of alle in lid 1 bedoelde instanties in dezelfde organisatie zijn ondergebracht.

4. De uitvoeringsbepalingen voor de artikelen 25 tot en met 29 worden vastgesteld volgens de in artikel 51, lid 2, bedoelde procedure.

Artikel 25

Verantwoordelijke instantie

1. De verantwoordelijke instantie moet ten minste aan de volgende voorwaarden voldoen. Zij moet:

a)

rechtspersoonlijkheid hebben, behalve wanneer het gaat om een functioneel orgaan van de lidstaat;

b)

beschikken over de vereiste infrastructuur voor een vlotte communicatie met een groot scala aan gebruikers, de verantwoordelijke instanties van de andere lidstaten en de Commissie;

c)

functioneren binnen een administratief kader dat haar in staat stelt zich naar behoren van haar taken te kwijten en belangenconflicten te vermijden;

d)

in staat zijn de regels voor het beheer van financiële middelen van de Gemeenschap toe te passen;

e)

op financieel gebied en op het gebied van het beheer beschikken over een capaciteit die in verhouding staat tot de omvang van de communautaire middelen die zij moet beheren;

f)

beschikken over personeel met voldoende beroepskwalificaties en taalvaardigheid om administratieve werkzaamheden te verrichten in een internationale omgeving.

2. De lidstaat zorgt voor adequate financiering van de verantwoordelijke instantie, zodat zij haar taken in de periode 2007-2013 naar behoren en zonder onderbreking kan blijven vervullen.

2 bis.De Commissie kan de lidstaten bijstaan bij de opleiding van personeel, met name wat de correcte toepassing van de hoofdstukken V-IX van deze beschikking betreft.

Artikel 26

Taken van de verantwoordelijke instantie

1. De verantwoordelijke instantie is ervoor verantwoordelijk dat het meerjarenprogramma overeenkomstig het beginsel van goed financieel beheer wordt beheerd en uitgevoerd.

Dit houdt met name in dat zij:

a)

de partners raadpleegt overeenkomstig artikel 12;

b)

bij de Commissie de in de artikelen 19 en 21 bedoelde voorstellen voor meerjaren- en jaarprogramma's indient;

c)

mechanismen instelt voor samenwerking en coördinatie met de autoriteiten die door de lidstaat zijn aangewezen om de uit het Europees Sociaal Fonds en het Europees Vluchtelingenfonds gefinancierde acties te beheren;

d)

aanbestedingen en oproepen tot het indienen van voorstellen organiseert en publiceert, in voorkomend geval;

e)

procedures voor selectie voor en toekenning van medefinancieringsacties uit het Fonds instelt, met inachtneming van de beginselen van artikel 15, lid 5;

f)

de betalingen van de Commissie ontvangt en betalingen aan de eindbegunstigden verricht;

g)

zorgt voor samenhang en complementariteit tussen de medefinanciering uit het fonds en die uit andere nationale en communautaire financieringsinstrumenten;

h)

erop toeziet dat de medegefinancierde producten en diensten zijn geleverd en de voor de acties gedeclareerde uitgaven daadwerkelijk zijn gedaan en met de communautaire en nationale voorschriften in overeenstemming zijn;

i)

zorgt voor een systeem om boekhoudkundige gegevens over elke actie in het kader van de jaarprogramma's in geïnformatiseerde vorm te registreren en te bewaren en waarborgt dat de gegevens over de uitvoering die nodig zijn voor financieel beheer, toezicht, controle en evaluatie, worden verzameld;

j)

ervoor zorgt dat de eindbegunstigden en de andere organisaties die betrokken zijn bij de uitvoering van acties die uit het fonds worden medegefinancierd, voor alle transacties die verband houden met een actie, een afzonderlijk boekhoudsysteem of een passende boekhoudkundige code gebruiken, onverminderd nationale boekhoudregels;

k)

ervoor zorgt dat de in artikel 48 bedoelde evaluaties van de meerjarenprogramma's binnen de in deze beschikking gestelde termijnen plaatsvinden en voldoen aan de kwaliteitsnormen die de Commissie en de lidstaat hebben vastgesteld;

l)

procedures instelt om te garanderen dat alle documenten met betrekking tot uitgaven en audits die nodig zijn om voor een toereikend auditspoor te zorgen, worden bewaard overeenkomstig artikel 42;

m)

ervoor zorgt dat de auditinstantie met het oog op de in artikel 29, lid 1, bedoelde audits de nodige informatie ontvangt over de beheersprocedures die worden toegepast en de projecten die uit het fonds worden medegefinancierd;

n)

ervoor zorgt dat de certificeringsinstantie met het oog op de certificering de nodige informatie ontvangt over de in verband met de uitgaven gevolgde procedures en verrichte verificaties;

o)

voortgangsverslagen en eindverslagen over de uitvoering van de jaarprogramma's, door de certificeringsinstantie gecertificeerde uitgavenstaten, en betalingsverzoeken of eventueel terugbetalingsverklaringen opstelt en indient bij de Commissie;

p)

activiteiten op het gebied van voorlichting en advies verricht; en de resultaten van medegefinancierde acties verspreidt;

q)

samenwerkt met de Commissie en met de verantwoordelijke instanties in de andere lidstaten;

r)

de toepassing door de eindbegunstigden van de in artikel 32, lid 6, bedoelde richtsnoeren verifieert.

2. De werkzaamheden van de verantwoordelijke instanties in verband met het beheer van de in de lidstaten uitgevoerde projecten kunnen worden gefinancierd in het kader van de in artikel 17 bedoelde regeling voor technische bijstand.

Artikel 27

Delegatie van taken door de verantwoordelijke instantie

1. Indien de taken van de verantwoordelijke instantie geheel of gedeeltelijk worden gedelegeerd aan een andere instantie, legt de verantwoordelijke instantie nauwkeurig vast wat de gedelegeerde taken inhouden en volgens welke nadere procedures zij moeten worden uitgevoerd, waarbij de voorwaarden van artikel 25 in acht worden genomen.

2. Deze procedures omvatten het regelmatig verstrekken van informatie over de effectieve uitvoering van de gedelegeerde taken en van een beschrijving van de gebruikte middelen aan de verantwoordelijke instantie.

Artikel 28

Certificeringsinstantie

1. De certificeringsinstantie:

a)

verklaart dat:

de uitgavenstaat juist is, afkomstig is van een betrouwbaar boekhoudsysteem en gebaseerd is op controleerbare bewijsstukken,

de gedeclareerde uitgaven in overeenstemming zijn met de geldende communautaire en nationale voorschriften en zijn gedaan voor acties die aan de hand van de voor het programma geldende criteria zijn geselecteerd en die in overeenstemming zijn met de communautaire en de nationale voorschriften;

b)

zorgt er, met het oog op de certificering, voor dat zij van de verantwoordelijke instantie toereikende informatie krijgt over de procedures die zijn gevolgd en de verificaties die zijn verricht in verband met de in de uitgavenstaten vermelde uitgaven;

c)

houdt voor de certificering rekening met de uitkomst van alle audits die door of onder de verantwoordelijkheid van de auditinstantie zijn verricht;

d)

houdt boekhoudkundige gegevens in geïnformatiseerde vorm bij over de bij de Commissie gedeclareerde uitgaven;

e)

zorgt ervoor dat alle communautaire bijstand waarvan blijkt dat hij wegens geconstateerde onregelmatigheden onverschuldigd is betaald, wordt teruggevorderd, eventueel verhoogd met rente, waarbij zij een boekhouding bijhoudt van de te innen bedragen en de geïnde bedragen aan de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen terugbetaalt, indien mogelijk door ze in mindering te brengen op de volgende uitgavenstaat.

2. De werkzaamheden van de certificeringsinstantie in verband met projecten die in de lidstaten worden uitgevoerd, kunnen worden gefinancierd in het kader van de in artikel 17 bedoelde regeling voor technische bijstand, mits de in artikel 24 beschreven prerogatieven van deze instantie in acht worden genomen.

Artikel 29

Auditinstantie

1. De certificeringsinstantie:

a)

zorgt ervoor dat er audits worden verricht om na te gaan of het beheers- en controlesysteem effectief functioneert;

b)

zorgt ervoor dat er aan de hand van een adequate steekproef audits worden verricht om de voor bepaalde maatregelen gedeclareerde uitgaven te verifiëren; de steekproef bestrijkt ten minste 10 % van de totale subsidiabele uitgaven van elk jaarprogramma;

c)

legt binnen zes maanden na de goedkeuring van het meerjarenprogramma de Commissie een auditstrategie voor waarin wordt uiteengezet welke organisaties de onder a) en b) bedoelde audits zullen uitvoeren, […]; doel hiervan is te garanderen dat audits worden verricht ten aanzien van de belangrijkste begunstigden van de medefinanciering uit het fonds en dat de audits gelijkelijk over de programmeringsperiode worden gespreid.

2. Indien de op grond van deze beschikking aangewezen auditinstantie tevens als auditinstantie is aangewezen op grond van de beschikkingen …, … en …(11), of indien twee of meer van de bij die beschikkingen ingestelde fondsen bepaalde systemen gemeenschappelijk hebben, kan één enkele gecombineerde auditstrategie in de zin van lid 1, onder c), worden ingediend.

3. De auditinstantie stelt voor elk jaarprogramma een verslag op met daarin:

a)

een jaarlijks auditverslag met de uitkomst van de audits die overeenkomstig de auditstrategie met betrekking tot het jaarprogramma zijn verricht, waarbij eventuele tekortkomingen in de beheers- en controlesystemen voor het programma worden vermeld;

b)

een oordeel, op basis van de onder de verantwoordelijkheid van de auditautoriteit verrichte controles en audits, over de vraag of de wijze waarop het beheers- en controlesysteem heeft gefunctioneerd, een redelijke garantie biedt omtrent de correctheid van de uitgavenstaten die bij de Commissie zijn ingediend, alsmede omtrent de wettigheid en de regelmatigheid van de onderliggende transacties;

c)

een verklaring over de geldigheid van het verzoek om betaling van het eindsaldo, alsmede over de wettigheid en de regelmatigheid van de betrokken uitgaven.

4. De auditinstantie ziet erop toe dat de werkzaamheden worden uitgevoerd volgens internationaal aanvaarde auditnormen.

5. De auditwerkzaamheden in verband met projecten die in de lidstaten worden uitgevoerd, kunnen worden gefinancierd in het kader van de in artikel 17 bedoelde regeling voor technische bijstand, mits de in artikel 24 beschreven prerogatieven van deze instantie in acht worden genomen.

HOOFDSTUK VI

VERANTWOORDELIJKHEDEN EN CONTROLES

Artikel 30

Verantwoordelijkheden van de lidstaten

1. De lidstaten zijn verantwoordelijk voor het goed financieel beheer van de meerjaren- en de jaarprogramma's en voor de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende transacties.

2. Zij zien erop toe dat de verantwoordelijke instanties en de instanties waaraan taken zijn gedelegeerd, de certificeringsinstanties, de auditinstanties en alle andere betrokken instanties adequate richtsnoeren ontvangen voor het opzetten van de in de artikelen 23 tot en met 29 bedoelde beheers- en controlesystemen, die moeten garanderen dat de financiële middelen van de Gemeenschap doelmatig en correct worden gebruikt.

3. De lidstaten voorkomen onregelmatigheden, sporen ze op en corrigeren ze. Zij stellen de Commissie in kennis van onregelmatigheden en houden haar op de hoogte van het verloop van administratieve en gerechtelijke procedures.

Wanneer ten onrechte aan de eindbegunstigde betaalde bedragen niet kunnen worden teruggevorderd, is de lidstaat verantwoordelijk voor de terugbetaling van die voor de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen verloren gegane bedragen, indien is aangetoond dat het verlies door zijn fout of nalatigheid is berokkend.

4. De lidstaten zijn in de eerste plaats verantwoordelijk voor de financiële controle van de acties en zien erop toe dat de beheerssystemen en de audits zodanig worden toegepast dat wordt gegarandeerd dat de communautaire middelen correct en effectief worden gebruikt. Zij verstrekken de Commissie een beschrijving van deze systemen.

5. De nadere uitvoeringsbepalingen voor de leden 1 tot en met 4 worden vastgesteld volgens de in artikel 51, lid 2, bedoelde procedure.

Artikel 31

Beheers- en controlesystemen

1. Voordat een meerjarenprogramma door de Commissie wordt goedgekeurd, overeenkomstig de procedure van artikel 51, lid 2, zorgen de lidstaten ervoor dat de beheers- en controlesystemen zijn opgezet overeenkomstig de artikelen 23 tot en met 29. Zij zijn verantwoordelijk voor de effectieve werking van deze systemen gedurende de hele programmeringsperiode.

2. Tegelijk met hun ontwerp-meerjarenprogramma dienen de lidstaten bij de Commissie een beschrijving van de organisatie en de procedures van de verantwoordelijke instanties, de instanties waaraan taken worden gedelegeerd en de certificeringsinstantie in, alsmede van de interne auditsystemen die worden toegepast binnen deze instanties, de auditinstantie en alle andere instanties die onder haar verantwoordelijkheid audits verrichten.

3. De Commissie toetst de toepassing van deze bepaling in het kader van de voorbereiding van het verslag voor de periode 2007-2013, genoemd in artikel 49, lid 3.

Artikel 32

Verantwoordelijkheden van de Commissie

1. De Commissie vergewist zich er volgens de procedure van artikel 31 van dat de lidstaten beheers- en controlesystemen hebben opgezet die in overeenstemming zijn met de artikelen 23 tot en met 29, en, op basis van jaarlijkse auditverslagen en haar eigen audits, dat de systemen effectief functioneren tijdens de programmerings periode.

2. Onverminderd de audits van de lidstaten kunnen ambtenaren van de Commissie of gemachtigde vertegenwoordigers van de Commissie ter plaatse audits verrichten om na te gaan of de beheers- en controlesystemen effectief functioneren, waarbij ook acties uit de jaarprogramma's aan een audit kunnen worden onderworpen, mits deze audits ten minste drie werkdagen van tevoren worden aangekondigd. Aan deze audits mogen ambtenaren of gemachtigde vertegenwoordigers van de lidstaat deelnemen.

3. De Commissie kan een lidstaat verzoeken controles ter plaatse uit te voeren om de goede werking van de systemen of de correctheid van een of meer transacties te verifiëren. Aan deze audits mogen ambtenaren van de Commissie of gemachtigde vertegenwoordigers van de Commissie deelnemen.

4. De Commissie zorgt in samenwerking met de lidstaten voor passende voorlichting en publiciteit over en follow-up van de uit het fonds ondersteunde acties.

5. De Commissie zorgt er in samenwerking met de lidstaten voor dat de maatregelen aansluiten bij en een aanvulling vormen op andere relevante communautaire beleidsmaatregelen, instrumenten en initiatieven.

6.De Commissie stelt richtsnoeren vast om de zichtbaarheid van de in het kader van deze beschikking verstrekte financiering te garanderen.

Artikel 33

Samenwerking met de controle-instanties van de lidstaten

1. De Commissie werkt met de auditinstanties samen om hun respectieve controleplannen en auditmethoden te coördineren en zij wisselt onmiddellijk de uitkomst van de audits van de beheers- en controlesystemen uit om zo goed mogelijk gebruik te maken van de voor de controle beschikbare middelen en om dubbel werk te voorkomen.

De Commissie maakt haar opmerkingen over de krachtens artikel 29 voorgelegde auditstrategie binnen drie maanden kenbaar.

2. Bij het bepalen van haar eigen auditstrategie, stelt de Commissie vast welke jaarprogramma's zij bevredigend acht, op basis van de kennis die zij heeft van de beheers- en controlesystemen.

Voor deze programma's kan de Commissie concluderen dat zij zich hoofdzakelijk kan verlaten op het door de lidstaten geleverde auditbewijs en dat zij uitsluitend eigen audits ter plaatse zal verrichten indien er bewijzen zijn die tekortkomingen in het systeem doen vermoeden.

HOOFDSTUK VII

FINANCIEEL BEHEER

Artikel 34

Subsidiabiliteit — Uitgavendeclaraties

1. Alle uitgavendeclaraties bevatten het bedrag van de uitgaven die de eindbegunstigden hebben gedaan in verband met de uitvoering van de acties, alsmede de bijbehorende bijdrage uit publieke of private middelen.

2. De uitgaven komen overeen met de betalingen die door de eindbegunstigden zijn verricht. Zij worden gestaafd met facturen die zijn voldaan of met vergelijkbare boekhoudkundige bewijsstukken.

3. Alleen uitgaven die zijn verricht op of na 1 januari van het jaar waarop het in artikel 21, lid 4, bedoelde financieringsbesluit, waarbij het jaarprogramma wordt goedgekeurd, betrekking heeft, komen in aanmerking voor bijstand uit het fonds. De medegefinancierde acties mogen niet vóór de begindatum van de subsidiabiliteit zijn voltooid.

Bij wijze van uitzondering wordt de periode waarvoor de uitgaven subsidiabel zijn, op drie jaar vastgesteld voor de uitgaven ter uitvoering van de in het kader van de jaarprogramma's 2007 gesteunde acties.

4. De regels voor de subsidiabiliteit van de uitgaven in het kader van de in artikel 4 bedoelde acties in de lidstaten die worden medegefinancierd uit het fonds, worden vastgesteld volgens de in artikel 51, lid 2, bedoelde procedure.

Artikel 35

Volledigheid van de betalingen aan de begunstigden

De lidstaten vergewissen zich ervan dat de verantwoordelijke instantie het volledige bedrag van de bijdrage uit overheidsmiddelen zo snel mogelijk aan de eindbegunstigden laat overmaken. Er mogen geen bedragen in mindering worden gebracht of worden ingehouden, noch specifieke extra heffingen of andere heffingen met gelijke werking worden toegepast die het totale bedrag voor de eindbegunstigden verminderen, op voorwaarde dat alle eindbegunstigden voldoen aan alle vereisten inzake de subsidiabiliteit van acties en uitgaven.

Artikel 36

Gebruik van de euro

1.De bedragen in het ontwerp-meerjarenprogramma en de ontwerp-jaarprogramma's van de lidstaten, bedoeld in respectievelijk artikel 19 en artikel 21, gecertificeerde uitgavendeclaraties, betalingsverzoeken bedoeld in artikel 26, lid 1, onder o), en uitgaven als vermeld in de voortgangsverslagen over de uitvoering van het jaarprogramma, bedoeld in artikel 38, lid 4, alsmede het eindverslag over de uitvoering van het jaarprogramma, bedoeld in artikel 51, luiden in euro's.

2.In artikel 21, lid 4, bedoelde financieringsbesluiten van de Commissie waarbij het jaarprogramma van de lidstaten wordt goedgekeurd, en vastleggingen en betalingen, worden in euro's uitgevoerd.

3.De lidstaten die op de datum van het betalingsverzoek de euro niet als munteenheid hebben aangenomen, rekenen de bedragen van de in de nationale munteenheid gedane uitgaven om in euro's. Dit gebeurt aan de hand van de maandelijkse boekhoudkundige wisselkoers voor de euro van de Commissie in de maand waarin de uitgave in de rekeningen van de verantwoordelijke instantie van het betrokken programma is opgenomen. Deze boekhoudkundige wisselkoers wordt maandelijks langs elektronische weg door de Commissie bekendgemaakt.

4.Wanneer de euro de munteenheid van een lidstaat wordt, blijft de in het vorige lid beschreven omrekeningsprocedure van toepassing op alle uitgaven die vóór de datum van inwerkingtreding van de vaste omrekeningskoers tussen de nationale munteenheid en de euro zijn opgenomen in de rekeningen van de certificeringsinstantie.

Artikel 37

Vastleggingen

De communautaire begrotingskredieten worden jaarlijks vastgelegd op basis van het in artikel 21, lid 4, bedoelde financieringsbesluit waarbij het in artikel 21, lid 4, bedoelde jaarprogramma wordt goedgekeurd.

Artikel 38

Betalingen — Voorfinanciering

1. De Commissie betaalt de bijdrage uit het fonds overeenkomstig de vastleggingen in de begroting.

2. De betalingen gebeuren in de vorm van een voorfinanciering en een saldobetaling. De bijdragen worden betaald aan de door de lidstaat aangewezen verantwoordelijke instantie.

3. Van het bedrag dat in het financieringsbesluit van de Commissie waarbij het jaarprogramma wordt goedgekeurd, wordt toegekend, wordt 50 % binnen 60 dagen na de aanneming van dat besluit aan de lidstaat uitbetaald als voorschot.

4. Een tweede voorschot wordt uitbetaald uiterlijk drie maanden nadat de Commissie, binnen twee maanden na de formele indiening, haar goedkeuring heeft gehecht aan een voortgangsverslag over de uitvoering van het jaarprogramma en aan een gecertificeerde uitgavendeclaratie, die is opgesteld overeenkomstig artikel 28, lid 1, onder a), en artikel 34, en die betrekking heeft op ten minste 60 % van het bedrag van het eerste voorschot. Het tweede voorschot van de Commissie bedraagt ten hoogste 50 % van het in het financieringsbesluit waarbij het jaarprogramma wordt goedgekeurd, toegewezen totaalbedrag, en, in ieder geval, wanneer een lidstaat op nationaal niveau een kleiner bedrag uittrekt dan het bedrag dat is vermeld in het financieringsbesluit waarbij het jaarprogramma wordt goedgekeurd, het verschil tussen het bedrag aan communautaire middelen dat daadwerkelijk door de lidstaat is uitgetrokken voor in het kader van het jaarprogramma geselecteerde projecten en het bedrag van het eerste voorschot.

5. De renteopbrengsten van de voorschotten worden voor het betrokken programma bestemd, aangezien deze worden beschouwd als middelen voor de lidstaat als nationale overheidsbijdrage, en worden bij de Commissie gedeclareerd op het tijdstip van de definitieve uitgavendeclaratie van het betrokken programma.

6. Bij de afsluiting van het jaarprogramma worden de bedragen van de voorfinanciering vereffend.

Artikel 39

Saldobetaling

1. De Commissie betaalt het saldo uit mits zij uiterlijk negen maanden na de in het financieringsbesluit waarbij het jaarprogramma wordt goedgekeurd, vastgestelde uiterste datum voor de subsidiabiliteit van de uitgaven, onderstaande documenten heeft ontvangen:

a)

een gecertificeerde uitgavendeclaratie, die is opgesteld overeenkomstig artikel 28, lid 1, onder a), en artikel 34, en een saldobetalingsverzoek of een terugbetalingsverklaring;

b)

het eindverslag over de uitvoering van het jaarprogramma, zoals bedoeld in artikel 50;

c)

het jaarlijkse auditverslag, het oordeel en de verklaring zoals bedoeld in artikel 29, lid 3.

Het saldo wordt uitgekeerd op voorwaarde dat het eindverslag over de uitvoering van het jaarprogramma en de verklaring over de geldigheid van het saldobetalingsverzoek worden aanvaard.

2. Indien de verantwoordelijke instantie de in lid 1 bedoelde documenten niet tijdig in een aanvaardbaar formaat verstrekt, wordt het gedeelte van de vastlegging voor het betrokken jaarprogramma dat niet voor de betaling van een voorschot is gebruikt, door de Commissie vrijgemaakt.

3. De in lid 2 bedoelde procedure voor het ambtshalve vrijmaken van de kredieten wordt voor het bedrag dat met de betrokken projecten overeenkomt, geschorst indien op het moment dat de in lid 1 bedoelde documenten worden ingediend, in de lidstaat een gerechtelijke procedure of een administratief beroep met schorsende werking loopt. De lidstaat verstrekt in het gedeeltelijke eindverslag uitvoerige informatie over dergelijke projecten en dient elke zes maanden een voortgangsverslag in. Uiterlijk drie maanden na de afronding van de gerechtelijke procedure of het administratief beroep dient de lidstaat voor het betrokken project de in lid 1 genoemde documenten in.

4. De in lid 1 genoemde termijn van 9 maanden wordt geschorst indien de Commissie een besluit tot opschorting van de betalingen voor het betrokken jaarprogramma heeft genomen overeenkomstig artikel 41. De termijn loopt verder vanaf de datum waarop het in artikel 41, lid 3, bedoelde besluit van de Commissie ter kennis van de lidstaat is gebracht.

5. Onverminderd de bepalingen van artikel 40 laat de Commissie de lidstaat binnen zes maanden na de ontvangst van de in lid 1 bedoelde documenten weten welk bedrag zij ten laste van het fonds aanvaardt en welke financiële correcties eventueel worden toegepast als gevolg van het verschil tussen de gedeclareerde en de aanvaarde uitgaven. De lidstaat heeft drie maanden de tijd om te reageren.

6. Binnen drie maanden na ontvangst van de opmerkingen van de lidstaat besluit de Commissie welk bedrag zij aanvaardt ten laste van het fonds en vordert zij het verschil tussen de uiteindelijk aanvaarde uitgaven en het reeds aan de lidstaat betaalde bedrag terug.

7. Onder voorbehoud van de beschikbaarheid van begrotingsmiddelen betaalt de Commissie het saldo uiterlijk zestig dagen na de datum waarop zij de in lid 1 bedoelde documenten aanvaardt. Het saldo van de vastlegging wordt zes maanden na de betaling vrijgemaakt.

Artikel 40

Uitstel

1. De gedelegeerde ordonnateur in de zin van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 stelt de betaling maximaal zes maanden uit als:

a)

er in een verslag van een nationale of communautaire auditinstantie bewijzen zijn die significante tekortkomingen in degoede werking van de beheers- en controlesystemendoen vermoeden;

b)

de gedelegeerde ordonnateur aanvullende verificaties moet verrichten naar aanleiding van te zijner kennis gekomen informatie die hem doet vermoeden dat uitgaven in een gecertificeerde uitgavendeclaratie verband houden met een ernstige onregelmatigheid ten aanzien waarvan geen corrigerende maatregelen zijn genomen.

2. De lidstaat en de certificeringsinstantie worden onmiddellijk in kennis gesteld van de redenen voor dit uitstel. Het uitstel wordt beëindigd zodra de lidstaat de nodige maatregelen heeft genomen.

Artikel 41

Opschorting

1. De Commissie kan de voorfinancieringen en de saldobetalingen geheel of gedeeltelijk opschorten indien:

a)

de beheers- en controlesystemen van het programma ernstige tekortkomingen vertonen die afbreuk doen aan de betrouwbaarheid van de procedure voor de certificering van de betalingen, en er in dat verband geen correctiemaatregelen zijn genomen; of

b)

uitgaven in een gecertificeerde uitgavendeclaratie verband houden met een ernstige onregelmatigheid ten aanzien waarvan geen corrigerende maatregelen zijn genomen; of

c)

een lidstaat zijn verplichtingen uit hoofde van de artikelen 30 en 31 niet is nagekomen.

2. De Commissie kan besluiten de voorfinancierings- en saldobetalingen op te schorten na de lidstaat in de gelegenheid te hebben gesteld binnen drie maanden opmerkingen te maken.

3. De Commissie heft de opschorting van de voorfinancierings- en saldobetalingen op als zij van mening is dat de lidstaat de nodige maatregelen heeft genomen om opheffing van de opschorting mogelijk te maken.

4. Indien de lidstaat niet de vereiste maatregelen neemt, kan de Commissie een besluit aannemen om de bijdrage van de Gemeenschap aan het jaarprogramma geheel of gedeeltelijk in te trekken overeenkomstig artikel 45.

Artikel 42

Bewaring van documenten

Onverminderd de in artikel 87 van het Verdrag opgenomen voorschriften voor staatssteun zorgt de verantwoordelijke instantie ervoor dat alle bewijsstukken betreffende uitgaven en audits in verband met de programma's ter beschikking van de Commissie en de Rekenkamer worden gehouden gedurende een periode van vijf jaar volgende op de afsluiting van de programma's zoals omschreven in artikel 39, lid 1.

Deze periode wordt onderbroken in geval van een rechtsvordering of op een met redenen omkleed verzoek van de Commissie.

De bewijsstukken moeten hetzij als originele stukken, hetzij als voor authentiek gewaarmerkte versies op algemeen aanvaarde gegevensdragers worden bewaard.

HOOFDSTUK VIII

FINANCIËLE CORRECTIES

Artikel 43

Financiële correcties door de lidstaten

1. De lidstaten zijn als eerste verantwoordelijk om onregelmatigheden te onderzoeken, op te treden bij aanwijzingen voor belangrijke wijzigingen die gevolgen hebben voor de aard van of de voorwaarden voor de uitvoering of de controle van de programma's, en de nodige financiële correcties te verrichten.

2. De lidstaten verrichten de nodige financiële correcties voor de bij de maatregelen of de jaarprogramma's geconstateerde incidentele of systematische onregelmatigheden. De door de lidstaten verrichte correcties behelzen een gehele of gedeeltelijke terugvordering van de communautaire bijdrage. De lidstaat houdt rekening met de aard en de ernst van de onregelmatigheden en met het financiële verlies voor het fonds.

3. De lidstaten nemen in het eindverslag over de uitvoering van het in artikel 50 bedoelde jaarprogramma een overzicht op van de intrekkingsprocedures die voor het betrokken jaarprogramma zijn ingeleid.

De financiële correcties van de lidstaten bestaan uit het geheel of gedeeltelijk intrekken van de communautaire bijdrage; indien het betrokken bedrag niet wordt terugbetaald binnen de daarvoor door de lidstaat gestelde termijn, is achterstandsrente verschuldigd tegen de in artikel 47, lid 2, bedoelde rentevoet.

4. Bij systematische onregelmatigheden breidt de lidstaat zijn onderzoek uit tot alle acties die daarbij betrokken kunnen zijn.

Artikel 44

Audits en financiële correcties door de Commissie

1. Onverminderd de bevoegdheden van de Rekenkamer en de controles van de lidstaten overeenkomstig de nationale wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen, mogen ambtenaren of gemachtigde vertegenwoordigers van de Commissie de uit het fonds gefinancierde acties en de beheers- en controlesystemen ter plaatse controleren, ook door middel van steekproeven, mits deze controles ten minste drie werkdagen van tevoren worden aangekondigd. De Commissie stelt de betrokken lidstaat in kennis van de controle teneinde de nodige medewerking te verkrijgen. Aan deze controles mogen ambtenaren of gemachtigde vertegenwoordigers van de betrokken lidstaat deelnemen.

De Commissie kan van een lidstaat verlangen dat hij een controle ter plaatse verricht om voor een of meer transacties na te gaan of ze correct zijn verlopen. Aan deze controles mogen ambtenaren of gemachtigde vertegenwoordigers van de Commissie deelnemen.

2. Indien de Commissie, nadat zij de nodige verificaties heeft verricht, concludeert dat een lidstaat de krachtens artikel 30 op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen, wordt de betaling van de voorfinanciering of van het saldo overeenkomstig artikel 41 opgeschort.

Artikel 45

Criteria voor de correcties

1. De Commissie kan financiële correcties toepassen door de bijdrage van de Gemeenschap aan een jaarprogramma volledig of gedeeltelijk in te trekken als zij, na het nodige onderzoek, tot de conclusie komt dat:

a)

het beheers- en controlesysteem van het programma ernstige tekortkomingen vertoont die de reeds voor het programma betaalde communautaire bijdrage in gevaar brengen;

b)

de uitgaven in een gecertificeerde uitgavendeclaratie onregelmatigheden vertonen die niet door de lidstaat zijn gecorrigeerd voordat de in dit lid bedoelde correctieprocedure werd ingeleid;

c)

een lidstaat niet aan zijn verplichtingen uit hoofde van artikel 30 heeft voldaan voordat de in dit lid bedoelde correctieprocedure werd ingeleid.

De Commissie houdt rekening met de eventuele opmerkingen van de lidstaat voordat zij een besluit neemt.

2. De Commissie baseert haar financiële correcties op geconstateerde afzonderlijke onregelmatigheden, waarbij zij rekening houdt met het systematische karakter van de onregelmatigheid, om te bepalen of er een forfaitaire dan wel een geëxtrapoleerde correctie moet worden toegepast. Indien de onregelmatigheid betrekking heeft op een uitgavendeclaratie waarvoor eerder overeenkomstig artikel 29, lid 3, onder b), een positieve garantie in het jaarlijkse controleverslag was gegeven, wordt aangenomen dat het om een systematisch probleem gaat dat aanleiding geeft tot een forfaitaire of een geëxtrapoleerde correctie, tenzij de lidstaat deze veronderstelling binnen drie maanden met bewijzen kan weerleggen.

3. De Commissie houdt bij het vaststellen van het bedrag van een correctie rekening met de ernst van de onregelmatigheid en met de omvang en de financiële consequenties van de tekortkomingen die in het betrokken jaarprogramma zijn geconstateerd.

4. Indien de Commissie haar standpunt baseert op feiten die zijn geconstateerd door andere controleurs dan die van haar eigen diensten, trekt zij met betrekking tot de financiële consequenties haar eigen conclusies, na onderzoek van de op grond van artikel 31 door de betrokken lidstaat genomen maatregelen, de verslagen over de gemelde onregelmatigheden en de eventuele antwoorden van de lidstaat.

Artikel 46

Terugbetaling

1. Terugbetalingen aan de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen geschieden voor de vervaldag die is vermeld in de invorderingsopdracht die is opgesteld overeenkomstig artikel 72 van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad(12). Deze vervaldatum is de laatste dag van de tweede maand die volgt op de maand waarin de invorderingsopdracht is gegeven.

2. Elke vertraging van de terugbetaling geeft aanleiding tot rente wegens te late betaling, te rekenen vanaf de vervaldatum tot en met de datum van de daadwerkelijke betaling. Deze rente wordt berekend op basis van de door de Europese Centrale Bank op haar belangrijkste herfinancieringsoperaties toegepaste en in het Publicatieblad van de Europese Unie, reeks C, bekendgemaakte rentevoet die gold op de eerste kalenderdag van de maand waarin de vervaldatum valt, vermeerderd met drie en een half procentpunt.

Artikel 47

Verplichtingen van de lidstaten

Een financiële correctie door de Commissie laat de verplichting van de lidstaat tot terugvordering van bedragen op grond van artikel 45 onverlet.

HOOFDSTUK IX

TOEZICHT, EVALUATIE EN VERSLAGEN

Artikel 48

Toezicht en evaluatie

1. De Commissie zorgt in samenwerking met de lidstaten voor een regelmatig toezicht op het fonds.

2. Er vindt regelmatig een evaluatie van het fonds plaats, waarbij de Commissie in samenwerking met de lidstaten de relevantie, de doeltreffendheid en het effect van de uitgevoerde maatregelen toetst aan de in artikel 2 geformuleerde algemene doelstelling in de context van de voorbereiding van het verslag, bedoeld in artikel 49, lid 3.

3. De evaluatie van de Commissie heeft tevens betrekking op de complementariteit van de acties die in het kader van het fonds worden uitgevoerd en acties uit hoofde van andere relevante communautaire beleidsterreinen, instrumenten en initiatieven.

Artikel 49

Verslagleggingsverplichtingen

1. In elke lidstaat neemt de verantwoordelijke instantie de nodige maatregelen met het oog op het toezicht op en de evaluatie van de acties.

Daartoe wordt in de overeenkomsten die deze instantie sluit met de organisaties die zijn belast met de uitvoering van de acties, de verplichting opgenomen om geregeld gedetailleerde verslagen in te dienen over de vorderingen bij de uitvoering van de acties en de verwezenlijking van de doelstellingen, die de basis worden voor respectievelijk het voortgangsverslag en het eindverslag over de uitvoering van het jaarprogramma.

2. De lidstaten dienen het volgende bij de Commissie in:

a)

uiterlijk op 30 juni 2010, een evaluatieverslag over de uitvoering van acties die medefinanciering uit het fonds hebben ontvangen;

b)

uiterlijk op 30 juni 2012 (voor de periode 2007-2010) respectievelijk op 30 juni 2015 (voor de periode 2011-2013), een evaluatieverslag over de resultaten en het effect van de acties die medefinanciering uit het fonds hebben ontvangen.

3. De Commissie dient bij het Europees Parlement, de Raad, het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's het volgende in:

a)

uiterlijk op 30 juni 2009, een verslag over en een evaluatie van de toepassing van de in artikel 14 geformuleerde criteria voor de jaarlijkse verdeling van de middelen tussen de lidstaten, zo nodig met voorstellen voor wijzigingen;

b)

uiterlijk op 31 december 2010, een tussentijds verslag over de resultaten en over de kwalitatieve en kwantitatieve aspecten van de uitvoering van het fonds, vergezeld van een voorstel voor de toekomstige ontwikkeling van het fonds;

c)

uiterlijk op 31 december 2012 (voor de periode 2007-2010) respectievelijk op 31 december 2015 (voor de periode 2011-2013), een verslag van de evaluatie achteraf.

Artikel 50

Eindverslag over de uitvoering van het jaarprogramma

1. Het verslag bevat de volgende gegevens die een duidelijk beeld moeten geven over de uitvoering van het programma:

a)

de financiële en de operationele tenuitvoerlegging van het jaarprogramma;

b)

de vorderingen die bij de uitvoering van het meerjarenprogramma en de prioriteiten zijn gemaakt in het licht van specifieke controleerbare doelstellingen door middel van een kwantificering, voor zover en wanneer zij zich daartoe lenen, van de indicatoren;

c)

de maatregelen die de verantwoordelijke instantie heeft genomen om de kwaliteit en de doeltreffendheid van de tenuitvoerlegging te waarborgen, en met name:

de maatregelen op het gebied van toezicht en evaluatie, met inbegrip van regelingen voor gegevensverzameling,

een samenvatting van eventuele belangrijke problemen die bij de tenuitvoerlegging van het programma zijn ondervonden, en de maatregelen die eventueel zijn genomen,

het gebruik van technische bijstand;

d)

de maatregelen om informatie te verstrekken over en bekendheid te geven aan de meerjaren- en de jaarprogramma's.

2. De verslagen worden ontvankelijk geacht als ze alle in lid 1 genoemde gegevens bevatten. De Commissie neemt een besluit over de inhoud van het door de verantwoordelijke instantie ingediende uitvoeringsverslag binnen twee maanden na ontvangst van alle in lid 1 bedoelde gegevens, en deelt dat besluit mee aan de lidstaten. Als de Commissie niet binnen de gestelde termijn heeft geantwoord, worden de verslagen geacht aanvaard te zijn.

HOOFDSTUK X

OVERGANGSBEPALINGEN

Artikel 50 bis

Voorbereiding van het meerjarenprogramma

1.In afwijking van artikel 19 zullen de lidstaten:

a)

zo spoedig mogelijk na de inwerkingtreding van deze beschikking, maar uiterlijk op 1 maart 2007 de in artikel 25, lid 1, onder a), bedoelde verantwoordelijke instantie en in voorkomend geval de instantie waaraan taken worden gedelegeerd, aanwijzen;

b)

uiterlijk 1 mei 2007 de beschrijving van de beheers- en controlesystemen, bedoeld in artikel 32, lid 2, overleggen.

2.De Commissie verschaft de lidstaten jaarlijks uiterlijk 31 mei 2007:

a)

een raming van de bedragen die hun voor het begrotingsjaar 2007 worden toegekend;

b)

ramingen van de bedragen die hun voor de begrotingsjaren 2008-2013 zullen worden toegekend, op basis van een extrapolatie van de berekening van de raming voor het begrotingsjaar 2007, gelet op de voorgestelde jaarlijkse kredieten voor de jaren 2007-2013 als bepaald in de financiële vooruitzichten.

Artikel 50 bis

Voorbereiding van het jaarprogramma 2007

1.In afwijking van artikel 21 geldt het volgende tijdschema voor de uitvoering van het begrotingsjaar 2007:

a)

De Commissie verstrekt de lidstaten uiterlijk 31 mei 2007 een raming van de bedragen die hun voor het begrotingsjaar 2007 worden toegekend;

b)

de lidstaten leggen uiterlijk 1 september 2007 het ontwerp-jaarprogramma aan de Commissie voor.

2.De uitgaven die daadwerkelijk zijn verricht tussen 1 januari 2007 en de datum van aanneming van het financieringsbesluit tot goedkeuring van het jaarprogramma van de betreffende lidstaat, komen in aanmerking voor steun uit het fonds.

3.Om de aanneming van financieringsbesluiten waarbij het jaarprogramma 2007 wordt goedgekeurd in 2008 mogelijk te maken, legt de Commissie de communautaire begrotingskredieten voor 2007 vast op basis van de raming van het aan de lidstaten toe te wijzen bedrag, waarbij de in artikel 14 beschreven verdeelsleutel wordt toegepast.

HOOFDSTUK XI

SLOTBEPALINGEN

Artikel 51

Comité

1. De Commissie wordt bijgestaan door het gemeenschappelijk comité „Solidariteit en beheer van de migratiestromen” dat bij de beschikking tot vaststelling van het Buitengrenzenfonds voor de periode 2007-2013 als onderdeel van het algemeen programma „Solidariteit en beheer van de migratiestromen” …/…(13) wordt opgericht (hierna „het comité” genoemd) .

2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen zijn de artikelen 4 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing.

3. Het comité stelt zijn reglement van orde vast.

Artikel 52

Evaluatie

Op voorstel van de Commissie beziet de Raad deze beschikking uiterlijk op 30 juni 2013 opnieuw.

Artikel 53

Inwerkingtreding

Deze beschikking is van toepassing met ingang van 1 januari 2007.

Artikel 54

Adressaten

Deze beschikking is gericht tot de lidstaten.


P6_TA(2006)0584

Terrorisme: preventie, paraatheid en beheersing van de gevolgen (2007-2013) *

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement over het voorstel voor een besluit van de Raad tot vaststelling van het specifieke programma „Terrorisme: preventie, paraatheid en beheersing van de gevolgen” voor de periode 2007-2013 — Algemeen programma „Veiligheid en bescherming van de vrijheden” (COM(2005)0124 — C6-0241/2005 — 2005/0034(CNS))

(Raadplegingsprocedure)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2005)0124)(1),

gelet op artikel 308 van het EU-Verdrag, op basis waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C6-0241/2005),

gelet op artikel 51 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en het advies van de Begrotingscommissie (A6-0390/2006),

1.

hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement;

2.

is van oordeel dat het in het wetgevingsvoorstel vermelde indicatieve referentiebedrag verenigbaar moet zijn met het maximum van rubriek 3 A van het nieuw meerjarig financieel kader, en wijst erop dat het jaarlijkse bedrag zal worden vastgesteld in het kader van de jaarlijkse begrotingsprocedure, overeenkomstig de bepalingen van punt 38 van het Interinstitutioneel Akkoord tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer van 17 mei 2006(2);

3.

verzoekt de Commissie haar voorstel krachtens artikel 250, lid 2 van het EG-Verdrag dienovereenkomstig te wijzigen;

4.

verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;

5.

wenst opnieuw te worden geraadpleegd indien de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in het voorstel van de Commissie;

6.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1)

De preventie van, de paraatheid voor en de beheersing van de gevolgen van terrorisme zijn belangrijke aspecten van de doelstelling de Unie te handhaven en te ontwikkelen als een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, zoals bepaald in artikel 2, vierde streepje, van het Verdrag betreffende de Europese Unie.

(1)

De preventie van veiligheidsrisico's, vooral als gevolg van terrorisme, en de beheersing van de gevolgen daarvan zijn belangrijke aspecten van de doelstelling de Unie te handhaven en te ontwikkelen als een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, zoals bepaald in artikel 2, vierde streepje, van het Verdrag betreffende de Europese Unie.

(2)

De Gemeenschap moet de nodige maatregelen nemen om te voorkomen dat terroristen waarden als democratie, de rechtsstaat, een open samenleving en de vrijheid van onze burgers en gemeenschappen aanvallen en om de gevolgen van een dergelijke aanval zoveel mogelijk te beperken.

(2)

De Gemeenschap moet de nodige maatregelen nemen om te voorkomen dat natuurrampen of door de mens veroorzaakte rampen (inclusief terrorisme) ofwel — voor de eerste categorie — schade toebrengen aan het welzijn, de vrijheid en de veiligheid van de burgers en gemeenschappen ofwel — voor de tweede categorie — waarden zelf als democratie, de rechtsstaat en een open samenleving aanvallen en om tegelijk de gevolgen van eventuele rampen zoveel mogelijk te beperken.

(6)

Het communautaire mechanisme ter vergemakkelijking van versterkte samenwerking bij bijstandsinterventies in het kader van civiele bescherming, dat bij Beschikking (EG, Euratom) nr. 2001/792 van de Raad van 23 oktober 2001 is opgezet, is bedoeld om onmiddellijk in te grijpen in geval van ernstige noodsituaties, maar is niet specifiek opgezet met het oog op de preventie van, paraatheid voor en beheersing van de gevolgen van terroristische aanslagen.

Schrappen

(7)

Met het oog op een grotere doeltreffendheid, kosteneffectiviteit en transparantie moeten de specifieke inspanningen op het gebied van de preventie van, paraatheid voor en beheersing van de gevolgen van terrorisme worden gestroomlijnd en door één enkel programma gefinancierd.

(7)

Met het oog op een grotere doeltreffendheid, kosteneffectiviteit en transparantie moeten de specifieke inspanningen op het gebied van de preventie van veiligheidsrisico's, vooral als gevolg van terrorisme, en beheersing van de gevolgen daarvan worden gestroomlijnd en door één enkel programma gefinancierd.

(8)

Teneinde de rechtszekerheid en de samenhang en complementariteit met andere financiële programma's te waarborgen, moeten de termen „preventie- en paraatheidsmaatregelen”, „crisis- en gevolgenbeheersing” en „kritieke infrastructuur” worden gedefinieerd.

(8)

Teneinde de rechtszekerheid en de samenhang en complementariteit met andere financiële programma's te waarborgen, moeten de termen „preventiemaatregelen”, „gevolgenbeheersing” en „kritieke infrastructuur” worden gedefinieerd.

(9)

Acties van de Commissie die, waar dienstig, vergezeld gaan van transnationale projecten, zijn van essentieel belang om tot een geïntegreerde en gecoördineerde EU-aanpak te komen. Voorts is het nuttig en aangewezen projecten in de lidstaten te ondersteunen voorzover deze nuttige ervaring en kennis kunnen opleveren voor aanvullende maatregelen op het niveau van de Gemeenschap, in het bijzonder voor inspecties en evaluaties van de risico's en de dreigingen.

(9)

Acties van de Commissie en transnationale projecten zijn van essentieel belang om zonder verwijl tot inventarisering en evaluatie van de gevaren over te gaan waar personen en kritieke infrastructuren in Europa aan blootstaan, om een snel alarmsysteem tussen de Commissie en de lidstaten op te zetten, en om tot een geïntegreerde en gecoördineerde EU-aanpak van de reactie te komen. Voorts is het nuttig en aangewezen projecten in de lidstaten te ondersteunen voorzover deze nuttige ervaring en kennis kunnen opleveren die kunnen omgezet worden in aanvullende maatregelen op het niveau van de Gemeenschap, in het bijzonder voor inspecties en evaluaties van de risico's en de dreigingen.

(10)

Er moet tevens worden voorzien in de deelname van derde landen en internationale organisaties aan transnationale projecten.

(10)

Daar grenzen voor het terrorisme geen belemmering vormen, moet er tevens worden voorzien in de deelname van derde landen en internationale organisaties aan transnationale projecten.

(11)

Er moet worden gezorgd voor complementariteit met andere programma's van de Gemeenschap en de Unie, zoals het solidariteitsfonds van de EU en het instrument voor snelle respons en paraatheid bij ernstige noodsituaties, het communautaire mechanisme ter vergemakkelijking van versterkte samenwerking bij bijstandsinterventies in het kader van civiele bescherming, het kaderprogramma voor onderzoek en ontwikkeling en de structuurfondsen.

(11)

Er moet worden gezorgd voor complementariteit met andere programma's van de Gemeenschap en de Unie, zoals het solidariteitsfonds van de EU en het instrument voor snelle respons en paraatheid bij ernstige noodsituaties, het communautaire mechanisme ter vergemakkelijking van versterkte samenwerking bij bijstandsinterventies in het kader van civiele bescherming, het kaderprogramma voor onderzoek en ontwikkeling en de structuurfondsen. Ook gezamenlijke financiering met programma's van de Commissie, waarmee detailstudies over de veiligheid van personen en kritieke infrastructuren uitgevoerd kunnen worden, vooral in de transport- en energiesector, moet uitdrukkelijk toegestaan worden, met de bedoeling om op termijn alle financieringsmogelijkheden in één enkel instrument in dienst van een algemene en duidelijk vastgelegde veiligheidstrategie samen te brengen.

(12)

Daar de doelstellingen van dit programma niet voldoende door de lidstaten alleen kunnen worden verwezenlijkt en derhalve wegens de omvang en de gevolgen van het optreden beter door de Gemeenschap kunnen worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat dit besluit niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

(12)

Daar de doelstellingen van dit programma niet voldoende door de lidstaten alleen kunnen worden verwezenlijkt en derhalve wegens de omvang en de gevolgen van het optreden in dit geval tussenkomst door de Gemeenschap kunnen vergen, kan de Gemeenschap, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat dit besluit niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

(16)

Overeenkomstig artikel 2 van Besluit nr. 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden moeten de maatregelen voor de uitvoering van dit besluit worden goedgekeurd aan de hand van de raadplegingsprocedure van artikel 3 van dat besluit. Dit is aangewezen omdat het programma geen significante gevolgen heeft voor de begroting van de Europese Unie.

(16)

Overeenkomstig artikel 2 van Besluit nr. 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden moeten de maatregelen voor de uitvoering van dit besluit worden goedgekeurd aan de hand van de regelgevingsprocedure van artikel 5 van dat besluit.

Bij dit besluit wordt voor de periode van 1 januari 2007 tot en met 31 december 2013 het specifieke programma „Terrorisme: preventie, paraatheid en beheersing van de gevolgen” (hierna „het programma” genoemd) vastgesteld als onderdeel van het algemene programma „Veiligheid en bescherming van de vrijheden”, om bij te dragen aan de versterking van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht.

Bij dit besluit wordt voor de periode van 1 januari 2007 tot en met 31 december 2013 het specifieke programma „preventie van veiligheidsrisico's, vooral als gevolg van terrorisme, en beheersing van de gevolgen daarvan” (hierna „het programma” genoemd) vastgesteld als onderdeel van het algemene programma „Veiligheid en bescherming van de vrijheden”, om bij te dragen aan de versterking van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht.

a)

„preventie en paraatheid”: maatregelen die ten doel hebben het risico van terroristische aanslagen en/of de gevolgen daarvan te voorkomen en/of te beperken, in het bijzonder via de beoordeling van risico's en dreigingen, inspecties en de ontwikkeling van gemeenschappelijke technologische en methodologische normen;

a)

„preventie”: maatregelen die ten doel hebben het risico van terroristische aanslagen en andere veiligheidsrisico's te voorkomen en/of te beperken, en de gevaren te omlijnen waar personen en kritieke infrastructuren aan blootstaan, in het bijzonder via de beoordeling van risico's en dreigingen, inspecties en de ontwikkeling van gemeenschappelijke technologische en methodologische normen;

b)

„beheersing van de gevolgen”: voor de bescherming van de Europese Unie als een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht vereiste maatregelen ter beperking van de gevolgen op middellange termijn van terroristische aanslagen;

b)

„beheersing van de gevolgen”: coördinatie van de maatregelen, beperkt tot volgens artikel 5, lid 2 in aanmerking komende acties, die nodig zijn om veiligheidsincidenten, vooral naar aanleiding van terrorisme, te beantwoorden en de gevolgen daarvan te beperken, nodig voor de bescherming van de Europese Unie als een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, vooral door een gecentraliseerd snel alarmsysteem op te richten en de reactie in dergelijke gevallen doeltreffend op communautair niveau te coördineren;

c)

„kritieke infrastructuur”: materiële middelen, diensten, communicatiemiddelen, netwerken en/of activa waarvan de verstoring of vernietiging ernstige gevolgen zou hebben voor de gezondheid, de veiligheid, de zekerheid of het economische welzijn van de burgers, alsmede voor het doeltreffend functioneren van de Europese Unie of van de regeringen van haar lidstaten.

c)

„kritieke infrastructuur”: materiële middelen, diensten, communicatiemiddelen, netwerken en/of activa waarvan de verstoring of vernietiging ernstige gevolgen zou hebben voor de gezondheid, de veiligheid, de zekerheid of het economisch welzijn van de burgers, het milieu of ook de werkzaamheden van de Europese Unie of van de regeringen van haar lidstaten — een niet beperkende opsomming is als bijlage bij dit besluit gevoegd.

1. Dit programma draagt bij aan de bescherming van de burgers, hun vrijheden en de samenleving tegen terroristische aanslagen en soortgelijke incidenten, alsmede aan de bescherming van de Europese Unie als een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht.

1. Dit programma draagt bij aan de bescherming van de burgers, hun vrijheden en de samenleving tegen terroristische aanslagen en andere veiligheidsrisico's ongeacht hun oorzaak of oorsprong, en soortgelijke incidenten, alsmede aan de bescherming van de Europese Unie als een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht.

2. De algemene doelstellingen van het programma dragen bij aan de ontwikkeling van andere beleidsinitiatieven van de Unie en de Gemeenschap, zoals politiële en justitiële samenwerking in strafzaken, milieubescherming, volksgezondheid, vervoer, onderzoek en technologische ontwikkeling, en economische en sociale samenhang.

2. De algemene doelstellingen van het programma dragen bij aan de ontwikkeling van een algemeen veiligheidsconcept dat vooral op de andere beleidsinitiatieven van de Unie en de Gemeenschap berust, zoals politiële en justitiële samenwerking in strafzaken, milieubescherming, energiebevoorrading, veiligheid van communicatie- en informatienetwerken, volksgezondheid, vervoer, onderzoek en technologische ontwikkeling, de continuïteit van het overheidsoptreden en economische en sociale samenhang.

1. Het programma is erop gericht in het kader van de algemene doelstellingen nog niet door andere specifieke rechtsinstrumenten bestreken maatregelen op het gebied van preventie, paraatheid en gevolgenbeheersing aan te moedigen, te bevorderen en te ontwikkelen.

1. Het programma is erop gericht in het kader van de algemene doelstellingen nog niet door andere specifieke rechtsinstrumenten bestreken maatregelen op het gebied van preventie van veiligheidsrisico's, vooral als gevolg van terrorisme, en beheersing van de gevolgen daarvan aan te moedigen, te bevorderen en te ontwikkelen.

2. Op het gebied van de preventie van en de paraatheid voor terroristische aanslagen is het programma erop gericht:

2. Op het gebied van de preventie van terroristische aanslagen is het programma erop gericht:

a)

de beoordeling van de risico's en dreigingen ten aanzien van kritieke infrastructuur, inclusief evaluaties ter plaatse, aan te moedigen, te bevorderen en te ondersteunen, teneinde mogelijke doelwitten van terroristische aanslagen in kaart te brengen en na te gaan of er behoefte bestaat aan verbetering van de veiligheid ervan;

a)

de beoordeling van de risico's en dreigingen ten aanzien van personen en kritieke infrastructuur, met name door middel van evaluaties ter plaatse, aan te moedigen, te bevorderen en te ondersteunen, teneinde mogelijke doelwitten in kaart te brengen en na te gaan of er behoefte bestaat aan verbetering van de veiligheid ervan;

3. Op het gebied van de beheersing van de gevolgen in geval van terroristische aanslagen is het programma erop gericht

3. Op het gebied van de beheersing van de gevolgen, vooral van terroristische aanslagen, is het programma erop gericht

a)

de uitwisseling van knowhow, ervaring en technologie in verband met de mogelijke gevolgen van terroristische aanslagen aan te moedigen, te bevorderen en te ondersteunen;

a)

de uitwisseling van knowhow, ervaring en technologie in verband met de mogelijke gevolgen van terroristische aanslagen en andere veiligheidsrisico's aan te moedigen, te bevorderen en te ondersteunen;

c)

ervoor te zorgen dat op het moment zelf specifieke kennis inzake terrorisme wordt ingebracht in het kader van de algemene crisisbeheersing en de mechanismen voor snelle waarschuwing en civiele bescherming.

c)

ervoor te zorgen dat op het moment zelf specifieke kennis eveneens inzake terrorisme wordt ingebracht in het kader van de algemene crisisbeheersing en de mechanismen voor snelle waarschuwing en civiele bescherming.

anderszins een belangrijke bijdrage leveren aan de bescherming van de Unie en haar burgers tegen terroristische aanslagen.

anderszins een belangrijke bijdrage leveren aan de bescherming van de Unie en haar burgers tegen terroristische aanslagen en andere veiligheidsrisico's; daarbij komen in aanmerking de acties — in samenwerking met de betrokken lidstaten — ten aanzien van kritieke infrastructuur in de lidstaten, om het gevaar van uitbuiting van hun veiligheidsgebreken uit te sluiten of te beperken, vooral als deze ernstige grensoverschrijdende gevolgen kunnen hebben.

2 bis.De lidstaten blijven verantwoordelijk voor het vaststellen, uitvoeren en financieren van de operationele veiligheidsmaatregelen die door dit programma als noodzakelijk voor een beter algemeen veiligheidsklimaat in de Europese Unie aangewezen worden.

2 bis.De toegang tot financiering wordt vereenvoudigd door het evenredigheidsbeginsel toe te passen op de te verstrekken documenten en door de oprichting van een gegevensbank voor het indienen van aanvragen.

Artikel 7 bis

Openbaarheid van de financiering

Elk netwerk, elke instelling of groepering die een subsidie uit dit programma ontvangt, is gehouden de door de Europese Unie toegekende steun publiciteit te geven. De Commissie stelt daartoe gedetailleerde richtsnoeren voor zichtbaarheid vast.

-a)

prioriteit voor de preventie van terroristische aanslagen bij ontstentenis van grote rampen;

4 bis.De Commissie vereenvoudigt de procedures zoveel mogelijk en zorgt ervoor dat de in dit programma voorziene oproepen tot het doen van voorstellen geen bureaucratische belasting betekenen voor de indieners van de voorgestelde projecten. In voorkomend geval kan de oproep tot het doen van voorstellen in twee fasen worden georganiseerd, waarbij in de eerste fase alleen de inlichtingen worden verzonden die strikt noodzakelijk zijn voor een pertinente evaluatie van het project.

2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 3 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing.

2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing.

1. Er wordt gestreefd naar synergie, samenhang en complementariteit met andere instrumenten van de Unie en de Gemeenschap, met name de programma's Preventie en bestrijding van criminaliteit en Strafrecht, alsmede met de kaderprogramma's inzake onderzoek en technologische ontwikkeling, het solidariteitsfonds van de Europese Unie en het instrument voor snelle respons en paraatheid bij ernstige noodsituaties.

1. Er wordt gestreefd naar synergie, samenhang en complementariteit met andere instrumenten van de Unie en de Gemeenschap, met name de programma's Preventie en bestrijding van criminaliteit en Strafrecht, alsmede met de kaderprogramma's inzake onderzoek en technologische ontwikkeling, het solidariteitsfonds van de Europese Unie en het instrument voor snelle respons en paraatheid bij ernstige noodsituaties. De Commissie zorgt ervoor dat er geen overlap ontstaat tussen de acties van deze programma's.

2. Middelen van het programma kunnen worden gedeeld met die van andere instrumenten van de Unie en de Gemeenschap, met name het programma betreffende „Preventie en bestrijding van criminaliteit”, om acties ten uitvoer te leggen die aan de doelstellingen van het programma en andere instrumenten van de Gemeenschap/Unie beantwoorden.

2. Middelen van het programma kunnen worden gedeeld met die van andere instrumenten van de Unie en de Gemeenschap, met name het programma betreffende „Preventie en bestrijding van criminaliteit”, om acties ten uitvoer te leggen die aan de doelstellingen van het programma en andere instrumenten van de Gemeenschap/Unie beantwoorden, en met de programma's van de Commissie die de uitvoering van gerichte studies over de veiligheid van de kritieke infrastructuur mogelijk maken, zoals de studies die reeds lopen op het gebied van vervoer en energie.

2 bis.De Commissie draagt er zorg voor dat de onder dit besluit ressorterende acties complementair zijn ten opzichte van de acties in het kader van de in lid 1 genoemde programma's en dat ze elkaar niet overlappen.

3 bis.Als de middelen van het programma onvoldoende zijn om reeds toegezegde maatregelen uit te voeren, garandeert de Gemeenschap dat andere compatibele fondsen worden aangesproken.

De Commissie draagt er zorg voor dat de onder dit besluit ressorterende acties van tevoren worden geëvalueerd, worden gemonitored, en achteraf worden geëvalueerd

2 bis.De Commissie licht het Europees Parlement en de Raad jaarlijks, op hetzelfde moment dat zij het voorontwerp van begroting indient, in over de tenuitvoerlegging van het programma en met name over het gebruik van de beschikbare middelen.

3. De Commissie dient bij het Europees Parlement en de Raad de volgende documenten in:

a)

uiterlijk op 31 maart 2010, een tussentijds evaluatieverslag over de behaalde resultaten en de kwalitatieve en kwantitatieve aspecten van de uitvoering van dit programma;

b)

uiterlijk op 31 december 2010, een mededeling over de voortzetting van dit programma;

c)

uiterlijk op 31 maart 2015 een verslag over de evaluatie achteraf.

3. De Commissie dient bij het Europees Parlement en de Raad de volgende documenten in:

-a)

een beknopt jaarverslag waarin met name informatie staat aan de hand waarvan, vanuit kwantitatief oogpunt, het welslagen van dit programma kan worden gemeten;

a)

uiterlijk op 31 maart 2010, een gedetailleerd tussentijds evaluatieverslag over de behaalde resultaten en de kwalitatieve en kwantitatieve aspecten van de uitvoering van dit programma;

b)

uiterlijk op 31 december 2010, een mededeling over de voortzetting van dit programma en met name wat betreft de doelstellingen ervan;

c)

uiterlijk op 31 maart 2015 een verslag over de evaluatie achteraf met de resultaten van het programma, met name een budgettaire evaluatie na de uitvoering ervan.

Artikel 14 bis

Openbaarmaking van de projecten

De Commissie en de lidstaten publiceren jaarlijks een lijst van de uit hoofde van dit programma gefinancierde projecten met een korte beschrijving van elk project.

Artikel 14 ter

Gelijke behandeling

De instellingen die in het kader van dit programma een werkingssubsidie genieten, kunnen deelnemen aan oproepen tot het doen van voorstellen voor andere programma's, zonder daarom een voorkeursbehandeling te krijgen ten opzichte van andere instellingen die uit andere begrotingen dan die van de Europese Unie worden gefinancierd.

1.

Energie

a)

Productie, raffinage, verwerking en opslag van olie en gas, inclusief pijpleidingen voor olie en gas

b)

Elektriciteitsopwekking

c)

Transport van elektriciteit, gas en olie

d)

Distributie van elektriciteit, gas en olie

2.

Informatie- en communicatietechnologieën (ICT)

a)

Bescherming van informatiesystemen en netwerken

b)

Instrumentenautomatisering en controlesystemen (SCADA, enz.)

c)

Internet

d)

Vaste-telecommunicatievoorzieningen

e)

Mobiele-telecommunicatievoorzieningen

f)

Radiocommunicatie en -navigatie

g)

Satellietcommunicatie

h)

Radio- en televisieomroep

3.

Water

a)

Levering van drinkwater

b)

Controle van de waterkwaliteit

c)

Afdamming en beheersing van waterkwantiteit

4.

Voedsel

Levering van voedsel en voedselveiligheid

5.

Gezondheid

a)

Gezondheids- en ziekenhuiszorg

b)

Geneesmiddelen, serums, vaccins en farmaceutica

c)

Biolaboratoria en biologische stoffen

6.

Financiële diensten

a)

Betalingsdiensten/betalingsstructuren (privé)

b)

Openbare financiële diensten

7.

Veiligheid, openbare orde en justitie

a)

Veiligheid, handhaving van de orde

b)

Beheer van justitie en het gevangeniswezen

8.

Burgerlijke administratie

a)

Regeringsfuncties

b)

Strijdkrachten

c)

Civiele bestuursdiensten

d)

Hulpdiensten

e)

Post- en koeriersdiensten

9.

Vervoer

a)

Wegvervoer

b)

Vervoer over het spoor

c)

Luchtvervoer

d)

Binnenvaart

e)

Zeevervoer (oceaan- en kustvaart)

10.

Chemische en nucleaire industrie

a)

Productie en opslag/verwerking van chemische en nucleaire stoffen

b)

Leidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (chemicaliën)

11.

Ruimte en onderzoek

a)

Ruimte

b)

Onderzoek


P6_TA(2006)0585

Aantal leden van de commissies

Besluit van het Europees Parlement betreffende het aantal leden van de commissies

Het Europees Parlement,

gelet op artikel 174 van zijn Reglement,

gelet op zijn besluit van 21 juli 2004 betreffende het aantal leden van de commissies(1),

1.

besluit het aantal leden van de parlementaire commissies met ingang van 8 januari 2007 als volgt te wijzigen:

C01 — Commissie buitenlandse zaken: 86 leden

C02 — Commissie ontwikkelingssamenwerking: 36 leden

C03 — Commissie internationale handel: 33 leden

C04 — Begrotingscommissie: 50 leden

C05 — Commissie begrotingscontrole: 40 leden

C06 — Commissie economische en monetaire zaken: 51 leden

C07 — Commissie werkgelegenheid en sociale zaken: 52 leden

C08 — Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid: 68 leden

C09 — Commissie industrie, onderzoek en energie: 54 leden

C10 — Commissie interne markt en consumentenbescherming: 44 leden

C11 — Commissie vervoer en toerisme: 51 leden

C12 — Commissie regionale ontwikkeling: 57 leden

C13 — Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling: 47 leden

C14 — Commissie visserij: 40 leden

C15 — Commissie cultuur en onderwijs: 38 leden

C16 — Commissie juridische zaken: 28 leden

C17 — Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken: 60 leden

C18 — Commissie Grondwettelijke aangelegenheden: 29 leden

C19 — Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid: 40 leden

C20 — Commissie verzoekschriften: 40 leden;

2.

besluit het aantal leden van de parlementaire subcommissies met ingang van 8 januari 2007 als volgt te wijzigen:

SC01A — Subcommissie mensenrechten: 36 leden

SC01B — Subcommissie veiligheid en defensie: 36 leden.


P6_TA(2006)0586

Oprichting van een Europees Instituut voor gendergelijkheid ***II

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement betreffende het gemeenschappelijk standpunt, door de Raad vastgesteld met het oog op de aanneming van de verordening van het Europees Parlement en de Raad tot oprichting van een Europees Instituut voor gendergelijkheid (10351/1/2006 — C6-0314/2006 — 2005/0017(COD))

(Medebeslissingsprocedure: tweede lezing)

Het Europees Parlement,

gezien het gemeenschappelijk standpunt van de Raad (10351/1/2006 — C6-0314/2006)(1),

gezien zijn in eerste lezing geformuleerde standpunt(2) inzake het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2005)0081(3),

gezien het gewijzigde voorstel van de Commissie (COM(2006)0209)(4),

gelet op artikel 251, lid 2 van het EG-Verdrag,

gelet op artikel 62 van zijn Reglement,

gezien de aanbeveling voor de tweede lezing van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid (A6-0455/2006),

1.

hecht zijn goedkeuring aan het gemeenschappelijk standpunt, als geamendeerd door het Parlement;

2.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


P6_TC2-COD(2005)0017

Standpunt van het Europees Parlement in tweede lezing vastgesteld op 14 december 2006 met het oog op de aanneming van Verordening (EG) nr. …/2006 van het Europees Parlement en de Raad tot oprichting van een Europees Instituut voor gendergelijkheid

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 13, lid 2, en artikel 141, lid 3,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité(1),

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag(2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Gelijkheid van vrouwen en mannen is een grondbeginsel van de Europese Unie. De artikelen 21 en 23 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie verbieden discriminatie op grond van geslacht en bepalen dat de gelijkheid van vrouwen en mannen op alle gebieden moet worden gewaarborgd.

(2)

In artikel 2 van het Verdrag wordt het bevorderen van gelijkheid van vrouwen en mannen een van de hoofdtaken van de Gemeenschap genoemd. Voorts bepaalt artikel 3, lid 2, van het Verdrag dat de Gemeenschap bij elk optreden ernaar moet streven ongelijkheden tussen mannen en vrouwen op te heffen en de gelijkheid van vrouwen en mannen te bevorderen, zodat de dimensie van gendergelijkheid in al het communautaire beleid wordt geïntegreerd.

(3)

Artikel 13 van het Verdrag geeft de Raad de bevoegdheid passende maatregelen te nemen om discriminatie, onder andere op grond van geslacht, op alle gebieden waarop de Gemeenschap bevoegd is, te bestrijden.

(4)

Het beginsel van gelijke kansen en gelijke behandeling van vrouwen en mannen in werkgelegenheid en beroep is verankerd in artikel 141 van het Verdrag en er bestaat al uitgebreide wetgeving voor de gelijke behandeling van vrouwen en mannen wat betreft toegang tot het arbeidsproces en arbeidsvoorwaarden, waaronder gelijke beloning.

(5)

In het eerste aan de voorjaarsbijeenkomst van de Raad van 2004 gerichte jaarverslag van de Commissie over de gelijkheid van vrouwen en mannen werd geconcludeerd dat er op de meeste beleidsterreinen grote genderverschillen bestaan, dat ongelijkheid van vrouwen en mannen een multidimensionaal verschijnsel is dat moet worden aangepakt door een combinatie van veel verschillende beleidsmaatregelen, en dat er meer inspanning vereist is om de doelen van de strategie van Lissabon te verwezenlijken.

(6)

De Europese Raad van Nice van 7-9 december 2000 verklaarde dat er moest worden gewerkt aan „verbetering van de kennis, aan bundeling van de middelen en aan uitwisseling van de ervaringen, met name door een Europees Instituut voor gendergelijkheid tot stand te brengen”.

(7)

Uit de haalbaarheidsstudie(3) die in opdracht van de Commissie is uitgevoerd, kwam naar voren dat er een duidelijke rol is weggelegd voor een Europees instituut voor gendergelijkheid wat betreft de uitvoering van sommige van de taken die de bestaande instellingen thans niet verrichten, met name op het gebied van de coördinatie, centralisatie en verspreiding van onderzoeksgegevens en informatie, de opbouw van netwerken, het zichtbaarder maken van de gelijkheid van vrouwen en mannen, het belichten van het genderperspectief en de ontwikkeling van hulpmiddelen voor een betere integratie van gendergelijkheid in al het communautaire beleid.

(8)

Het Europees Parlement riep de Commissie in zijn resolutie van 10 maart 2004 over het beleid van de Europese Unie inzake de gelijkheid van vrouwen en mannen(4) op sneller werk te maken van de oprichting van een instituut.

(9)

De Raad Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken van 1-2 juni 2004 en de Europese Raad van 17-18 juni 2004 steunden de oprichting van een Europees Instituut voor gendergelijkheid en de Europese Raad verzocht de Commissie een specifiek voorstel in te dienen.

(10)

Het verzamelen, analyseren en verspreiden van objectieve, betrouwbare en vergelijkbare informatie en gegevens over gelijkheid van vrouwen en mannen, het ontwikkelen van geschikte hulpmiddelen om alle vormen van discriminatie op grond van geslacht uit te bannen en de genderdimensie in alle beleidsgebieden te integreren, het stimuleren van een dialoog tussen de belanghebbenden en een grotere bewustwording van EU-burgers zijn noodzakelijk om de Gemeenschap in staat te stellen een beleid inzake gendergelijkheid effectief te bevorderen en uit te voeren, met name in een uitgebreide Unie. Daarom is het wenselijk een Europees Instituut voor gendergelijkheid op te richten, dat de instellingen van de Gemeenschap en de lidstaten kan bijstaan in de uitvoering van deze taken.

(11)

Gendergelijkheid kan niet door een antidiscriminatiebeleid alleen worden bereikt, maar vereist maatregelen ter bevordering van een harmonieus samenleven en een evenwichtige deelneming van vrouwen en mannen in de samenleving; het Instituut moet bijdragen tot het verwezenlijken van dat doel.

(12)

Gezien het belang van het wegwerken van genderspecifieke stereotypen in alle facetten van het leven binnen de Europese samenleving, alsook van het geven van positieve voorbeelden waaraan vrouwen en mannen zich kunnen spiegelen, moeten acties om die doelen te bereiken ook in het takenpakket van het Instituut worden opgenomen.

(13)

Samenwerking met de betrokken autoriteiten van de lidstaten en de ter zake bevoegde statistische autoriteiten, met name Eurostat, is essentieel om de verzameling van vergelijkbare en betrouwbare gegevens op Europees niveau te bevorderen; informatie over de gelijkheid van vrouwen en mannen is relevant voor alle niveaus binnen de Gemeenschap — lokaal, regionaal, nationaal en communautair — en daarom is het voor de autoriteiten van de lidstaten nuttig over dergelijke informatie te beschikken bij het formuleren van beleid en maatregelen op lokaal, regionaal en nationaal niveau die onder hun eigen bevoegdheid vallen.

(14)

Om dubbel werk te voorkomen en optimaal gebruik van middelen te garanderen, moet het Instituut zo nauw mogelijk samenwerken met alle communautaire programma's en organen, met name met de Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden(5), het Europees Agentschap voor de veiligheid en de gezondheid op het werk(6), het Europees Centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding(7) en het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten(8).

(15)

Het Instituut moet gaan samenwerken en overleg plegen met niet-gouvernementele organisaties en organisaties die actief zijn op het gebied van gelijke kansen, onderzoekscentra, sociale partners en andere aanverwante organisaties die op nationaal en Europees niveau en in derde landen actief streven naar gelijkheid. Om efficiëntieredenen dient het Instituut met deze entiteiten en de deskundigen in de lidstaten een elektronisch Europees netwerk voor gendergelijkheid op te zetten en te coördineren.

(16)

Met het oog op het nodige evenwicht tussen de lidstaten en de continuïteit van de leden van de raad van bestuur worden de vertegenwoordigers van de Raad voor elke ambtstermijn benoemd volgens de toerbeurtvolgorde van de voorzitterschappen van de Raad, met 2007 als beginpunt.

(17)

Gelet op artikel 3, lid 2, van het Verdrag is het passend een evenwichtige deelname van vrouwen en mannen in de raad van bestuur na te streven.

(18)

Het Instituut moet bij het uitvoeren van zijn taken de grootst mogelijke onafhankelijkheid genieten.

(19)

Inzake toegang van het publiek tot documenten zoals bedoeld in Verordening (EG) nr. 1049/2001(9) en de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens zoals bedoeld in Verordening (EG) nr. 45/2001(10) dient het Instituut de desbetreffende Gemeenschapswetgeving toe te passen.

(20)

Verordening (EG, Euratom) nr. 2343/2002 van de Commissie van 19 november 2002 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 185 van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad houdende het Financieel reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen(11) is van toepassing op het Instituut.

(21)

Voor de contractuele aansprakelijkheid van het Instituut, waarvoor het recht geldt dat van toepassing is op de door het Instituut gesloten overeenkomsten, moet het Hof van Justitie bevoegd zijn uitspraak te doen overeenkomstig eventuele arbitragebedingen in de overeenkomst. Het Hof van Justitie moet eveneens bevoegd zijn in geschillen met betrekking tot de vergoeding van eventuele schade die uit de niet-contractuele aansprakelijkheid van het Instituut voortvloeit.

(22)

Er moet een onafhankelijke externe evaluatie plaatsvinden om de uitwerking van het Instituut te beoordelen, de eventuele behoefte aan aanpassing of uitbreiding van zijn taken vast te stellen en het moment te bepalen waarop deze onderzoeken worden uitgevoerd.

(23)

Aangezien de doelstellingen van deze verordening, namelijk het bijdragen tot en het versterken van de bevordering van gendergelijkheid, waaronder de integratie van de genderdimensie in het gehele communautaire beleid en het daaruit voortvloeiende nationale beleid, en tot de bestrijding van discriminatie op basis van geslacht, alsmede een grotere bewustwording van gendergelijkheid onder de burgers van de Unie bewerkstelligen, door technische bijstand te verlenen aan de communautaire instellingen en de autoriteiten van de lidstaten niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en derhalve, vanwege de omvang en de gevolgen van het optreden, beter door de Gemeenschap worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap maatregelen treffen, overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel van artikel 5 van het Verdrag. Overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel als genoemd in dat artikel gaat deze verordening niet verder dan wat nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.

(24)

Artikel 13, lid 2, biedt de mogelijkheid communautaire maatregelen aan te nemen om discriminatie op grond van geslacht op andere terreinen dan de werkgelegenheid te bestrijden. Artikel 141, lid 3, is de specifieke rechtsgrond voor maatregelen die beogen de toepassing te waarborgen van het beginsel van gelijke kansen en gelijke behandeling van vrouwen en mannen in werkgelegenheid en beroep. Artikel 13, lid 2, en artikel 141, lid 3, vormen tezamen daarom een passende rechtsgrond voor dit voorstel,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Oprichting van het Instituut

Er wordt een Europees instituut voor gendergelijkheid, hierna „het Instituut” genoemd, opgericht.

Artikel 2

Doelstellingen

De algemene doelstelling van het Instituut is bij te dragen tot en het versterken van de bevordering van gendergelijkheid, waaronder de integratie van de genderdimensie in het gehele communautaire beleid en het daaruit voortvloeiende nationale beleid, en tot de bestrijding van discriminatie op grond van geslacht, alsmede een grotere bewustwording van gendergelijkheid onder de burgers van de Unie te bewerkstelligen, door technische bijstand te verlenen aan de communautaire instellingen, met name de Commissie, en aan de autoriteiten van de lidstaten, zoals omschreven in artikel 3.

Artikel 3

Taken

1. Om de doelstellingen van artikel 2 te verwezenlijken:

a)

verzamelt, analyseert en verspreidt het Instituut objectieve, betrouwbare en onderling vergelijkbare informatie betreffende gendergelijkheid, met inbegrip van resultaten van onderzoek en beste praktijken die door de lidstaten, de instellingen van de Gemeenschap, onderzoekscentra, nationale organisaties voor gelijke kansen, niet-gouvernementele organisaties, sociale partners, betrokken derde landen en internationale organisaties aan het Instituut worden meegedeeld, en stelt het onderwerpen voor verder onderzoek voor;

b)

ontwikkelt het methoden ter verbetering van de objectiviteit, onderlinge vergelijkbaarheid en betrouwbaarheid van de gegevens op Europees niveau, door criteria vast te stellen die de samenhang van de informatie zullen vergroten en houdt het rekening met genderkwesties bij het verzamelen van gegevens;

c)

ontwikkelt, analyseert, evalueert en verspreidt het methodologische hulpmiddelen om de integratie van gendergelijkheid in het gehele communautaire beleid en het daaruit voortvloeiende nationale beleid te ondersteunen en ondersteunt het gendermainstreaming in alle communautaire instellingen en organen;

d)

verricht het enquêtes over de situatie met betrekking tot gendergelijkheid in Europa;

e)

zorgt het voor de oprichting en de coördinatie van een Europees Netwerk voor Gendergelijkheid, waarbij centra, organen, organisaties en deskundigen op het gebied van gendergelijkheid en gendermainstreaming worden betrokken, teneinde het onderzoek te ondersteunen en aan te moedigen, het gebruik van de beschikbare middelen te optimaliseren en de uitwisseling en verspreiding van informatie te bevorderen;

f)

organiseert het ad hoc-bijeenkomsten van deskundigen ter ondersteuning van zijn onderzoekswerkzaamheden, moedigt het de uitwisseling van informatie tussen onderzoekers aan en bevordert het de opneming van een genderperspectief in hun onderzoek;

g)

organiseert het, teneinde de bewustwording met betrekking tot gendergelijkheid onder de burgers van de Unie te vergroten, samen met de belanghebbenden conferenties, campagnes en bijeenkomsten op Europees niveau en legt het zijn bevindingen en conclusies voor aan de Commissie;

h)

verspreidt het informatie over positieve voorbeelden van niet-stereotiepe rollen van vrouwen en mannen in alle facetten van het leven en maakt het zijn bevindingen en initiatieven bekend om deze succesverhalen in de openbaarheid te brengen en erop voort te bouwen;

i)

zorgt het voor dialoog en samenwerking met niet-gouvernementele organisaties, organisaties voor gelijke kansen, universiteiten en deskundigen, onderzoekscentra, sociale partners en andere verwante organisaties die zich actief inzetten voor gelijke kansen op nationaal en Europees niveau;

j)

zet het een voor het publiek toegankelijk bestand aan documentatie op;

k)

stelt het informatie over gendermainstreaming ter beschikking van overheids- en particuliere organisaties; en

l)

verstrekt het informatie aan de Gemeenschapsinstellingen over gendergelijkheid en gendermainstreaming in de toetredingslanden en kandidaat-lidstaten.

2. Het Instituut publiceert een jaarverslag over zijn activiteiten.

Artikel 4

Werkgebieden en -methoden

1. Het Instituut vervult zijn taken binnen de bevoegdheden van de Gemeenschap en naar gelang van de doelstellingen en prioritaire actiegebieden van zijn jaarprogramma en met inachtneming van de beschikbare begrotingsmiddelen.

2. Het werkprogramma van het Instituut komt overeen met de prioriteiten van de Gemeenschap op het gebied van gendergelijkheid en het werkprogramma van de Commissie, met inbegrip van statistische en onderzoekswerkzaamheden.

3. Ter voorkoming van dubbel werk en om een optimaal gebruik van alle middelen te garanderen houdt het Instituut bij de uitoefening van zijn werkzaamheden rekening met bestaande informatie uit andere bronnen, met name het reeds door de Gemeenschapsinstellingen of andere bevoegde nationale en internationale instellingen en organisaties verrichte werk, en werkt het nauw samen met de bevoegde diensten van de Commissie, waaronder Eurostat Het Instituut zorgt voor een goede coördinatie met alle betrokken communautaire agentschappen en EU-organen, waar nodig in de vorm van een memorandum van overeenstemming.

4. Het Instituut zorgt ervoor dat de verspreide informatie begrijpelijk is voor de eindgebruikers.

5. Het Instituut kan met andere organisaties contractuele banden, met name onderaanbestedingsovereenkomsten, aangaan voor de uitvoering van taken die het aan deze organisaties zou kunnen toevertrouwen.

Artikel 5

Rechtspersoonlijkheid en handelingsbekwaamheid

Het Instituut bezit rechtspersoonlijkheid. Het geniet in elke lidstaat de ruimste handelingsbekwaamheid die in de wetgeving van die lidstaat aan rechtspersonen wordt toegekend. Het kan met name roerende en onroerende goederen verkrijgen of vervreemden en in rechte optreden.

Artikel 6

Onafhankelijkheid van het Instituut

Het Instituut verricht zijn taken onafhankelijk en in dienst van het algemeen belang.

Artikel 7

Toegang tot documenten

1. Verordening (EG) nr. 1049/2001 is van toepassing op de documenten die bij het Instituut berusten.

2. De raad van bestuur stelt binnen zes maanden na de oprichting van het Instituut regelingen voor de uitvoering van Verordening (EG) nr. 1049/2001 vast.

3. Tegen de beslissingen van het Instituut uit hoofde van artikel 8 van Verordening (EG) nr. 1049/2001 kan beroep worden ingesteld, door middel van een klacht bij de Ombudsman of door middel van een beroep bij het Hof van Justitie, volgens de voorwaarden van respectievelijk artikel 195 en artikel 230 van het Verdrag.

4. Verordening (EG) nr. 45/2001 is van toepassing op de verwerking van gegevens door het Instituut.

Artikel 8

Samenwerking met organisaties op nationaal en Europees niveau, internationale organisaties en derde landen

1. Voor de uitvoering van zijn taken werkt het Instituut samen met organisaties en deskundigen in de lidstaten, zoals organisaties voor gelijke kansen, onderzoekscentra, universiteiten, niet-gouvernementele organisaties en sociale partners, alsmede met relevante organisaties op Europees of internationaal niveau en in derde landen.

2. Volgens de procedure van artikel 300 van het Verdrag sluit de Gemeenschap in het belang van het Instituut overeenkomsten met internationale organisaties of derde landen, indien die nodig blijken om het Instituut in staat te stellen zijn taken doeltreffend te vervullen. Deze bepaling staat ad hoc-samenwerking met dergelijke organisaties of derde landen niet in de weg.

Artikel 9

Samenstelling van het Instituut

Het Instituut omvat:

a)

een raad van bestuur;

b)

een deskundigenforum;

c)

een directeur en zijn/haar personeel.

Artikel 10

Raad van bestuur

1. De raad van bestuur bestaat uit:

a)

achttien vertegenwoordigers die door de Raad op voordracht van elke betrokken lidstaat worden benoemd

b)

een lid dat de Commissie vertegenwoordigt en door de Commissie wordt benoemd.

2. De benoeming van de leden van de raad van bestuur geschiedt op zodanige wijze dat de hoogste graad van bekwaamheid en een uitgebreide en relevante en transdisciplinaire deskundigheid op het gebied van gendergelijkheid verzekerd zijn.

De Raad en de Commissie streven naar een evenwichtige deelname van vrouwen en mannen in de raad van bestuur.

Volgens dezelfde procedure worden plaatsvervangers benoemd die de leden bij afwezigheid vertegenwoordigen.

De lijst van de leden van de raad van bestuur en de plaatsvervangers wordt door de Raad in het Publicatieblad van de Europese Unie en op de website van het Instituut en op andere relevante websites bekendgemaakt.

3. De ambtstermijn bedraagt drie jaar. Voor elke ambtstermijn vertegenwoordigen de door de Raad benoemde leden achttien lidstaten waarbij de toerbeurtvolgorde van de voorzitterschappen wordt aangehouden en elk lid telkens door de betrokken lidstaat wordt benoemd.

4. De raad van bestuur kiest uit zijn midden een voorzitter en een vice-voorzitter voor een periode van drie jaar, die kan worden verlengd.

5. Ieder lid van de raad van bestuur als bedoeld in lid 1, onder a) of b), of bij afwezigheid zijn/haar plaatsvervanger, heeft één stem.

6. De raad van bestuur neemt de voor het functioneren van het Instituut vereiste besluiten. In het bijzonder heeft de raad van bestuur de volgende taken:

a)

hij stelt, op basis van het ontwerp van de directeur als bedoeld in artikel 12 en na overleg met de Commissie, het jaarlijkse werkprogramma en het werkprogramma op middellange termijn vast voor een periode van drie jaar, naar gelang van de begroting en de beschikbare middelen; deze programma's kunnen zo nodig worden bijgesteld; het eerste jaarlijkse werkprogramma moet uiterlijk negen maanden na de benoeming van de directeur worden aangenomen;

b)

hij neemt het in artikel 3, lid 2, bedoelde jaarverslag aan, waarin met name de behaalde resultaten worden afgezet tegen de doelstellingen van het jaarlijkse werkprogramma; dit verslag wordt uiterlijk op 15 juni ingediend bij het Europees Parlement, de Raad, de Commissie, de Rekenkamer, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's en wordt bekendgemaakt op de website van het Instituut;

c)

hij oefent disciplinair gezag uit ten aanzien van de directeur en benoemt of ontslaat hem/haar overeenkomstig artikel 12; en

d)

hij neemt jaarlijks de ontwerp-begroting en de definitieve begroting van het Instituut aan.

7. De raad van bestuur stelt op basis van een voorstel van de directeur en na overleg met de Commissie het huishoudelijk reglement van het Instituut vast.

8. De besluiten van de raad van bestuur worden door de meerderheid van de leden genomen. De voorzitter heeft de beslissende stem. In de in lid 6 en artikel 12, lid 1, bedoelde gevallen worden de besluiten door tweederde van de leden genomen.

9. De raad van bestuur stelt op basis van een voorstel van de directeur en na overleg met de Commissie zijn reglement van orde vast.

10. De voorzitter roept de raad van bestuur ten minste eenmaal per jaar in vergadering bijeen. De voorzitter roept op eigen initiatief of op verzoek van een derde van de leden van de raad van bestuur extra vergaderingen bijeen.

11. Het Instituut zendt de het Europees Parlement en de Raad (hierna „de begrotingsautoriteit”) jaarlijks alle informatie die van belang is voor de uitkomst van de evaluatieprocedures.

12. De directeuren van de Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden, het Europees Agentschap voor de veiligheid en de gezondheid op het werk, het Europees Centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding en het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten kunnen in voorkomend geval worden uitgenodigd de vergaderingen van de raad van bestuur als waarnemer bij te wonen teneinde hun respectieve werkprogramma's met betrekking tot gendermainstreaming te kunnen coördineren.

Artikel 11

Deskundigenforum

1. Het deskundigenforum bestaat uit leden van bevoegde instanties die gespecialiseerd zijn in gendergelijkheidszaken, waarbij elke lidstaat één vertegenwoordiger aanwijst, twee door het Europees Parlement aan te wijzen leden van organisaties die gespecialiseerd zijn in gendergelijkheidszaken, alsmede drie leden die door de Commissie worden aangewezen en de belanghebbenden op Europees niveau vertegenwoordigen, met telkens een vertegenwoordiger van:

a)

een passende niet-gouvernementele organisatie op communautair niveau die een legitiem belang heeft bij het helpen bestrijden van discriminatie op grond van geslacht en het bevorderen van gendergelijkheid;

b)

werkgeversorganisaties op communautair niveau; en

c)

werknemersorganisaties op communautair niveau.

De lidstaten en de Commissie streven naar een evenwichtige deelname van vrouwen en mannen in het deskundigenforum.

De leden kunnen zich laten vervangen door gelijktijdig benoemde plaatsvervangers.

2. De leden van het deskundigenforum mogen geen lid van de raad van bestuur zijn.

3. Het deskundigenforum helpt de directeur het hoge niveau en de onafhankelijkheid van de werkzaamheden van het Instituut te waarborgen.

4. Het deskundigenforum vormt een instantie voor de uitwisseling van informatie over gendergelijkheidskwesties en voor een bundeling van kennis. Het zorgt voor nauwe samenwerking tussen het Instituut en de bevoegde organen in de lidstaten.

5. Het deskundigenforum wordt voorgezeten door de directeur of, indien hij/zij afwezig is, door een vervanger/vervangster van binnen het Instituut. Het komt geregeld, ten minste eenmaal per jaar, bijeen, hetzij op uitnodiging van de directeur, hetzij op verzoek van ten minste een derde van de leden. De werkwijze van het deskundigenforum wordt vastgelegd in het huishoudelijk reglement van het Instituut en openbaar gemaakt.

6. Vertegenwoordigers van de diensten van de Commissie nemen deel aan de werkzaamheden van het deskundigenforum.

7. Het Instituut verschaft het deskundigenforum de nodige technische en logistieke ondersteuning en verzorgt het secretariaat van de vergaderingen.

8. De directeur kan deskundigen of vertegenwoordigers van relevante economische sectoren, werkgevers, vakbonden, beroeps- of wetenschappelijke organisaties, dan wel niet-gouvernementele organisaties met een bewezen ervaring in disciplines die verband houden met de werkzaamheden van het Instituut, uitnodigen om aan specifieke taken mee te werken en deel te nemen aan de relevante activiteiten van het deskundigenforum.

Artikel 12

Directeur

1. Aan het hoofd van het Instituut staat een directeur. De directeur wordt door de raad van bestuur benoemd uit een lijst van kandidaten die door de Commissie op grond van de resultaten van een vergelijkend examen is opgesteld, nadat in het Publicatieblad van de Europese Unie en elders een oproep tot het indienen van blijken van belangstelling is bekendgemaakt. Vóór de benoeming wordt de door de raad van bestuur gekozen kandidaat verzocht een verklaring tegenover de bevoegde commissie(s) van het Europees Parlement af te leggen en vragen van de leden van die Commissie te beantwoorden.

2. De directeur wordt voor vijf jaar benoemd. Op basis van een voorstel van de Commissie en na evaluatie kan deze ambtstermijn eenmalig met ten hoogste vijf jaar worden verlengd. In het kader van deze evaluatie beoordeelt de Commissie met name:

a)

de in de eerste ambtstermijn behaalde resultaten en de wijze waarop die zijn bereikt;

b)

de taken en eisen waaraan het Instituut de komende jaren moet voldoen.

3. De directeur is, onder toezicht van de raad van bestuur, verantwoordelijk voor:

a)

de uitvoering van de in artikel 3 omschreven taken;

b)

de opstelling en uitvoering van het jaarlijkse werkprogramma en het werkprogramma op middellange termijn van het Instituut;

c)

de voorbereiding van de vergaderingen van de raad van bestuur en het deskundigenforum;

d)

de opstelling en publicatie van het in artikel 3, lid 2, bedoelde jaarverslag;

e)

alle personeelszaken, en met name de uitoefening van de in artikel 13, lid 3, vastgestelde bevoegdheden;

f)

alle aangelegenheden die verband houden met het dagelijks beheer;

g)

de uitvoering van doeltreffende monitoring- en evaluatieprocedures voor de prestaties van het Instituut in vergelijking met zijn doelstellingen, op basis van erkende normen. De directeur brengt jaarlijks aan de raad van bestuur verslag uit over de resultaten van het toezicht.

4. De directeur legt aan de raad van bestuur verantwoording af voor het beheer van zijn/haar activiteiten en woont de vergaderingen van de raad zonder stemrecht bij. Hij/zij kan door het Europees Parlement tevens worden verzocht tijdens een hoorzitting verslag uit te brengen over belangrijke met de activiteiten van het Instituut verband houdende kwesties.

5. De directeur is de wettige vertegenwoordiger van het Instituut.

Artikel 13

Personeel

1. Het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen en de regeling die van toepassing is op de andere personeelsleden van deze Gemeenschappen als vervat in Verordening (EEG, EGKS, Euratom) nr. 259/68(12) en de regels die de instellingen van de Europese Gemeenschappen gezamenlijk hebben goedgekeurd met het oog op de toepassing van dat statuut en die regeling, zijn van toepassing op het personeel van het Instituut.

2. De raad van bestuur stelt in overeenstemming met de Commissie de nodige uitvoeringsmaatregelen vast volgens de regelingen van artikel 110 van het Statuut. De raad van bestuur kan bepalingen goedkeuren waardoor nationale deskundigen uit de lidstaten bij het Instituut kunnen worden gedetacheerd.

3. Het Instituut oefent ten aanzien van zijn personeel de bevoegdheden uit die zijn toegekend aan het tot aanstelling bevoegd gezag.

Artikel 14

Opstelling van de begroting

1. Voor elk begrotingsjaar, dat samenvalt met het kalenderjaar, worden alle ontvangsten en uitgaven van het Instituut geraamd en vervolgens opgenomen in de begroting van het Instituut.

2. De ontvangsten en uitgaven van de begroting van het Instituut moeten in evenwicht zijn.

3. De inkomsten van het Instituut omvatten, afgezien van andere middelen:

a)

een in de algemene begroting van de Europese Unie (afdeling Commissie) opgenomen subsidie van de Gemeenschap;

b)

betalingen als vergoeding voor verleende diensten;

c)

eventuele financiële bijdragen van de in artikel 8 bedoelde organisaties of derde landen; en

d)

een eventuele vrijwillige bijdrage van de lidstaten.

4. De uitgaven van het Instituut omvatten de bezoldiging van het personeel, uitgaven voor administratie en infrastructuur en huishoudelijke uitgaven.

5. De raad van bestuur maakt jaarlijks, op basis van een ontwerp van de directeur, een raming van de ontvangsten en uitgaven van het Instituut voor het volgende begrotingsjaar. De raad van bestuur zendt deze raming, waarin een ontwerp voor de personeelsformatie is opgenomen, uiterlijk op 31 maart aan de Commissie.

6. De Commissie zendt de raming samen met het voorontwerp van algemene begroting van de Europese Unie naar de begrotingsautoriteit.

7. Op basis van deze raming neemt de Commissie de geraamde bedragen die zij nodig acht met betrekking tot de personeelsformatie en het bedrag van de subsidie ten laste van de algemene begroting op in het voorontwerp van algemene begroting van de Europese Unie, dat zij overeenkomstig artikel 272 van het Verdrag voorlegt aan de begrotingsautoriteit.

8. De begrotingsautoriteit keurt de kredieten voor de subsidie aan het Instituut goeden stelt de personeelsformatie van het Instituut vast.

9. De begroting van het Instituut wordt vastgesteld door de raad van bestuur. Die begroting wordt definitief nadat de algemene begroting van de Europese Unie definitief is vastgesteld. De begroting wordt zo nodig dienovereenkomstig aangepast.

10. De raad van bestuur stelt de begrotingsautoriteit zo spoedig mogelijk in kennis van de projecten die hij voornemens is te realiseren en die aanzienlijke financiële gevolgen voor de financiering van de begroting kunnen hebben, met name onroerendgoedprojecten zoals de huur of aankoop van gebouwen. Hij brengt de Commissie daarvan op de hoogte.

Wanneer een tak van de begrotingsautoriteit kennis heeft gegeven van zijn voornemen om een advies te verstrekken, doet hij dit advies aan de raad van bestuur toekomen binnen een termijn van zes weken te rekenen vanaf de kennisgeving van het project.

Artikel 15

Uitvoering van de begroting

1. De directeur is belast met de uitvoering van de begroting van het Instituut.

2. Uiterlijk op 1 maart van het jaar dat volgt op het afgesloten begrotingsjaar, dient de rekenplichtige van het Instituut de voorlopige rekeningen met het verslag over het budgettair en financieel beheer van het begrotingsjaar in bij de rekenplichtige van de Commissie. De rekenplichtige van de Commissie consolideert de voorlopige rekeningen van de instellingen en de gedecentraliseerde organen overeenkomstig artikel 128 van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002.

3. Uiterlijk op 31 maart van het jaar dat volgt op het afgesloten begrotingsjaar, dient de rekenplichtige van de Commissie de voorlopige rekeningen van het Instituut met het in lid 2 bedoelde verslag. Het verslag over het budgettair en financieel beheer van het begrotingsjaar wordt ook toegezonden aan het Europees Parlement en de Raad.

4. Na ontvangst van de opmerkingen van de Rekenkamer over de voorlopige rekeningen van het Instituut overeenkomstig artikel 129 van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 maakt de directeur onder zijn/haar eigen verantwoordelijkheid de definitieve rekeningen van het Instituut op en legt hij/zij deze voor advies voor aan de raad van bestuur.

5. De raad van bestuur brengt advies uit over de definitieve rekeningen van het Instituut.

6. Uiterlijk op 1 juli van het jaar dat volgt op het afgesloten begrotingsjaar, dient de directeur de definitieve rekeningen met het advies van de raad van bestuur in bij het Europees Parlement, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer.

7. De definitieve rekeningen worden gepubliceerd.

8. De directeur zendt de Rekenkamer uiterlijk op 30 september een reactie op haar opmerkingen. Hij/zij zendt deze reactie ook naar de raad van bestuur.

9. De directeur verstrekt het Europees Parlement op verzoek, overeenkomstig artikel 146, lid 3, van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002, alle inlichtingen die nodig zijn voor het goede verloop van de kwijtingsprocedure voor het betrokken begrotingsjaar.

10. Uiterlijk 30 april van het jaar N + 2 verleent het Europees Parlement op aanbeveling van de Raad, die met gekwalificeerde meerderheid van stemmen besluit, de directeur kwijting voor de uitvoering van de begroting van het begrotingsjaar N.

11. De financiële regeling die van toepassing is op het Instituut, wordt na raadpleging van de Commissie door de raad van bestuur vastgesteld. Deze financiële regeling mag slechts afwijken van Verordening (EG, Euratom) nr. 2343/2002 indien de specifieke vereisten van de werking van het Instituut dit noodzakelijk maken en mits de Commissie hiermee van tevoren heeft ingestemd.

Artikel 16

Talen

1. Op het Instituut zijn de bepalingen van Verordening nr. 1 van 15 april 1958 tot regeling van het taalgebruik in de Europese Economische Gemeenschap(13) van toepassing.

2. De voor het functioneren van het Instituut noodzakelijke vertalingen worden in beginsel gemaakt door het bij Verordening (EG) nr. 2965/94 opgerichte Vertaalbureau voor de organen van de Europese Unie(14).

Artikel 17

Voorrechten en immuniteiten

Het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen is op het Instituut van toepassing.

Artikel 18

Aansprakelijkheid

1. De contractuele aansprakelijkheid van het Instituut wordt beheerst door het recht dat op de betrokken overeenkomst van toepassing is.

Het Hof van Justitie is bevoegd een uitspraak te doen krachtens een arbitragebeding vervat in een door het Instituut gesloten overeenkomst.

2. Wat de niet-contractuele aansprakelijkheid betreft, vergoedt het Instituut overeenkomstig de algemene beginselen welke de rechtsstelsels van de lidstaten gemeen hebben, de schade die door het Instituut of zijn personeelsleden in de uitoefening van hun functie is veroorzaakt.

Het Hof van Justitie is bevoegd in alle geschillen betreffende de vergoeding van dergelijke schade een uitspraak te doen.

Artikel 19

Deelneming van derde landen

1. Het Instituut staat open voor deelneming van landen die met de Europese Gemeenschap overeenkomsten hebben gesloten uit hoofde waarvan zij de communautaire wetgeving op het onder deze verordening vallende gebied hebben overgenomen en toepassen.

2. Overeenkomstig de desbetreffende bepalingen van deze overeenkomsten worden regelingen getroffen waarin met name de aard, de omvang en de wijze van deelneming van deze landen aan de werkzaamheden van het Instituut worden uiteengezet, met inbegrip van bepalingen met betrekking tot de deelneming aan de door het Instituut ontwikkelde initiatieven, de financiële bijdragen en het personeel. Wat personeelszaken betreft voldoen deze overeenkomsten in elk geval aan het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen en de regeling die van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Gemeenschappen.

Artikel 20

Evaluatie

1. Uiterlijk …(*) geeft het Instituut opdracht tot een onafhankelijke externe evaluatie van zijn functioneren op basis van de door de raad van bestuur in overleg met de Commissie vastgestelde richtsnoeren. Bij de evaluatie wordt bezien in hoeverre het Instituut heeft bijgedragen tot de bevordering van gendergelijkheid en wordt ook een analyse gemaakt van de effecten van de bereikte synergie. Hierbij wordt met name gekeken of het nodig is de taken van het Instituut aan te passen of uit te breiden, en wat de financiële gevolgen van een dergelijke taakwijziging of -uitbreiding zouden zijn. Bij deze evaluatie wordt met name gekeken naar de goede werking van de managementstructuur bij het uitvoeren van de taken van het Instituut. Bij de evaluatie wordt rekening gehouden met de opvattingen van de belanghebbenden op zowel communautair als nationaal niveau.

2. De raad van bestuur bepaalt, in overleg met de Commissie, wanneer de toekomstige evaluaties zullen plaatsvinden, waarbij rekening wordt gehouden met de resultaten van de in lid 1 genoemde evaluatie.

Artikel 21

Herzieningsclausule

De raad van bestuur bestudeert de conclusies van de in het vorige artikel genoemde evaluatie en doet de Commissie waar nodig aanbevelingen voor veranderingen in het Instituut, zijn werkmethoden en zijn opdracht. De Commissie zendt het evaluatieverslag en de aanbevelingen toe aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's en maakt ze openbaar. Na bestudering van het evaluatieverslag en de aanbevelingen kan de Commissie voorstellen betreffende deze verordening voorleggen indien zij die nodig acht.

Artikel 22

Bestuurlijke controle

De activiteiten van het Instituut staan onder toezicht van de Ombudsman, overeenkomstig de bepalingen van artikel 195 van het Verdrag.

Artikel 23

Begin van de werkzaamheden van het Instituut

Het Instituut vangt zijn werkzaamheden zo spoedig mogelijk en uiterlijk …(**) aan.

Artikel 24

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te …, op …

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

Voor de Raad

De voorzitter


P6_TA(2006)0587

Rijbewijs (herschikking) ***II

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement over het gemeenschappelijk standpunt van de Raad met het oog op de aanneming van de richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende het rijbewijs (herschikking) (9010/1/2006 — C6-0312/2006 — 2003/0252(COD))

(Medebeslissingsprocedure: tweede lezing)

Het Europees Parlement,

gezien het gemeenschappelijk standpunt van de Raad (9010/1/2006 — C6-0312/2006),

gezien zijn in eerste lezing geformuleerde standpunt(1) inzake het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2003)0621)(2),

gelet op artikel 251, lid 2 van het EG-Verdrag,

gelet op artikel 67 van zijn Reglement,

gezien de aanbeveling voor de tweede lezing van de Commissie vervoer en toerisme (A6-0414/2006),

1.

hecht zijn goedkeuring aan het gewijzigde gemeenschappelijk standpunt;

2.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


P6_TC2-COD(2003)0252

Standpunt van het Europees Parlement in tweede lezing vastgesteld op 14 december 2006 met het oog op de aanneming van Richtlijn 2006/…/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende het rijbewijs (herschikking)

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, met name op artikel 71,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité(1),

Na raadpleging van het Comité van de Regio's,

Volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag(2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Richtlijn 91/439/EEG van de Raad van 29 juli 1991 betreffende het rijbewijs(3) is herhaaldelijk ingrijpend gewijzigd. Ter gelegenheid van nieuwe wijzigingen in die richtlijn, is het wenselijk dat de desbetreffende bepalingen voor de duidelijkheid worden herschikt.

(2)

De voorschriften betreffende het rijbewijs zijn onontbeerlijke elementen van het gemeenschappelijk vervoersbeleid, dragen bij tot de veiligheid van het wegverkeer en vergemakkelijken het vrije verkeer van personen die zich in een andere lidstaat vestigen dan de lidstaat die het rijbewijs heeft afgegeven. Gezien het belang van individuele vervoermiddelen, bevordert het bezit van een door de gastlidstaat naar behoren erkend rijbewijs aldus het vrije verkeer van personen. Ondanks de vorderingen op het gebied van harmonisatie van de voorschriften betreffende het rijbewijs blijven er tussen de lidstaten aanzienlijke verschillen bestaan wat betreft de periodiciteit voor de verlenging van het rijbewijs en de subcategorieën voertuigen, die teneinde bij te dragen tot het verwezenlijken van het communautaire beleid, een diepgaander harmonisatie vereisen.

(3)

De bevoegdheid tot het opleggen van nationale bepalingen inzake de geldigheidsduur waarin Richtlijn 91/439/EEG voorziet, heeft tot gevolg dat verschillende voorschriften van verschillende lidstaten naast elkaar bestaan en dat in de lidstaten meer dan 110 verschillende rechtsgeldige rijbewijsmodellen in omloop zijn. Dit doet doorzichtigheidsproblemen ontstaan voor de burger, de politie en de overheidsinstanties die verantwoordelijk zijn voor het beheer van de rijbewijzen en leidt tot vervalsingen van documenten die soms verscheidene decennia oud zijn.

(4)

Om te voorkomen dat het uniforme model van Europees rijbewijs een bijkomend model bij de 110 reeds in omloop zijnde modellen zou worden, dienen de lidstaten alle nodige maatregelen te nemen om het uniforme model aan alle houders van een rijbewijs af te geven.

(5)

Deze richtlijn laat bestaande rijbevoegdheden die voor de datum van toepassing van de richtlijn zijn verleend of verkregen, onverlet.

(6)

Rijbewijzen worden onderling erkend. De lidstaten moeten de bij deze richtlijn voorgeschreven geldigheidsduur kunnen toepassen op een rijbewijs met een onbeperkte administratieve geldigheid dat door een andere lidstaat is afgegeven aan een houder die sedert meer dan twee jaar op hun grondgebied verblijft.

(7)

De invoering van een administratieve geldigheidsduur voor nieuwe rijbewijzen zal het mogelijk maken op het moment van de periodieke verlenging de nieuwste maatregelen om vervalsing tegen te gaan, toe te passen en medische onderzoeken of andere door de lidstaten vastgestelde maatregelen uit te voeren.

(8)

Om aan de eisen inzake de veiligheid van het wegverkeer te voldoen dienen dus minimumvoorwaarden te worden vastgesteld voor de afgifte van het rijbewijs. Er moet een verdere harmonisatie van de normen inzake de door de bestuurders af te leggen rijexamens en inzake de afgifte van rijbewijzen worden uitgevoerd. Daartoe moeten de eisen inzake kennis, rijvaardigheid en rijgedrag die samenhangen met het besturen van motorvoertuigen worden omschreven, moet het rijexamen op deze concepten worden gebaseerd, en moeten de minimumnormen inzake lichamelijke en geestelijke geschiktheid voor het besturen van die voertuigen opnieuw worden omschreven.

(9)

Het bewijs dat wordt voldaan aan de minimumnormen inzake lichamelijke en geestelijke geschiktheid voor het besturen van een motorvoertuig, ten aanzien van bestuurders van een voertuig dat bestemd is voor het vervoer van personen of goederen, moet worden geleverd op het ogenblik van de afgifte van het rijbewijs en vervolgens periodiek. Deze periodieke controles overeenkomstig de nationale wettelijke bepalingen zullen bijdragen tot de verwezenlijking van het vrije verkeer van werknemers, mededingingvervalsing voorkomen en helpen om beter rekening te houden met de verantwoordelijkheid van de bestuurders van deze voertuigen. De lidstaten dienen medische onderzoeken te kunnen opleggen teneinde de naleving te waarborgen van de minimumnormen inzake lichamelijke en geestelijke geschiktheid voor het besturen van andere motorvoertuigen. Ter wille van de doorzichtigheid dienen deze onderzoeken samen te vallen met de verlenging van het rijbewijs en wordt het tijdstip ervan dus bepaald door de geldigheidsduur van het rijbewijs.

(10)

Het is nodig het beginsel van geleidelijke toegang tot de categorieën van tweewielige voertuigen en tot de categorieën van voertuigen bestemd voor het vervoer van passagiers of goederen te versterken.

(11)

De lidstaten moeten voor het besturen van bepaalde categorieën van voertuigen evenwel een hogere miminumleeftijd kunnen instellen teneinde de veiligheid van het wegverkeer verder te bevorderen. De lidstaten moeten in uitzonderlijke omstandigheden lagere minimumleeftijden kunnen instellen teneinde rekening te houden met de nationale omstandigheden.

(12)

De definities van de categorieën dienen een betere afspiegeling te zijn van de technische kenmerken van de betrokken voertuigen en van de voor het besturen van de voertuigen noodzakelijke vaardigheden.

(13)

De invoering van een rijbewijscategorie voor bromfietsen beoogt in het bijzonder een verhoging van de verkeersveiligheid ten aanzien van de jongste bestuurders, die volgens de statistieken het meest betrokken zijn bij verkeersongevallen.

(14)

Er dienen specifieke voorschriften te worden vastgesteld om de toegang van lichamelijk gehandicapten tot het besturen van voertuigen te bevorderen.

(15)

Het is passend dat de lidstaten, om redenen die verband houden met de veiligheid van het wegverkeer, hun nationale bepalingen inzake de intrekking, schorsing, verlenging en nietigverklaring van het rijbewijs, kunnen toepassen op iedere houder van een rijbewijs die zijn gewone verblijfplaats op hun grondgebied heeft verworven.

(16)

Het model van het rijbewijs zoals vastgesteld bij Richtlijn 91/439/EEG dient te worden vervangen door één model in de vorm van een plastic kaart. Tegelijkertijd dient dit model van het rijbewijs te worden aangepast wegens de invoering van een nieuwe rijbewijscategorie voor bromfietsen en een nieuwe rijbewijscategorie voor motorrijwielen.

(17)

De inbouw van een facultatieve microchip in het model van het rijbewijs in de nieuwe vorm van een plastic kaart moet de lidstaten in staat stellen de bescherming tegen fraude verder te verbeteren. De lidstaten zouden de mogelijkheid moeten hebben om nationale gegevens op de chip op te slaan op voorwaarde dat dit geen gevolgen heeft voor de gemeenschappelijk toegankelijke gegevens. De technische specificaties van de microchip zouden moeten worden vastgesteld door de Commissie, bijgestaan door het Comité voor het rijbewijs.

(18)

Teneinde de kennis en kunde van de examinatoren te verbeteren, een objectievere beoordeling van kandidaten voor een rijbewijs mogelijk te maken, en tot een grotere harmonisering van de rijexamens te komen, dienen minimumnormen betreffende de toegang tot het beroep van examinator en betreffende de opleidingsvereisten voor examinatoren te worden vastgesteld.

(19)

Het is dienstig de Commissie toe te staan de bijlagen I tot en met VI aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang aan te passen.

(20)

De voor de uitvoering van deze richtlijn vereiste maatregelen dienen te worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden(4).

(21)

De Commissie dient met name te worden gemachtigd de voor de toepassing van deze richtlijn noodzakelijke criteria vast te stellen. Aangezien de beoogde maatregelen een algemene draagwijdte hebben en strekken tot wijziging van niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn, moeten zij worden vastgesteld volgens de regelgevingsprocedure met toetsing als bedoeld in artikel 5 bis van Besluit 1999/468/EG.

(22)

Daar de doelstellingen van deze richtlijn niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en derhalve wegens hun omvang en effect beter door de Gemeenschap kunnen worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

(23)

Deze richtlijn dient de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de in bijlage VII, deel B, genoemde termijnen voor omzetting in nationaal recht en toepassing van de aldaar genoemde richtlijnen onverlet te laten,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Model van het rijbewijs

1. De lidstaten stellen het nationale rijbewijs op volgens het in bijlage I weergegeven Europees model en overeenkomstig deze richtlijn. In het embleem op bladzijde 1 van het Europees model van het rijbewijs staat het onderscheidingsteken van de lidstaat die het rijbewijs afgeeft.

2. Onverminderd de voorschriften inzake gegevensbescherming mogen de lidstaten in het rijbewijs een opslagmedium (microchip) inbouwen, zodra de specificaties voor de microchip in bijlage I, die strekken tot wijziging van niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn en een aanvulling hierop vormen, door de Commissie zijn vastgesteld volgens de in artikel 9, lid 2, bedoelde procedure. Deze specificaties vereisen een EG-typegoedkeuring die slechts kan worden toegekend wanneer is aangetoond dat deze microchip bestand is tegen pogingen tot manipulatie of verandering van de gegevens.

3. De microchip bevat de in bijlage I gespecificeerde geharmoniseerde rijbewijsgegevens.

Na overleg met de Commissie mogen de lidstaten extra gegevens opslaan, mits dit op geen enkele manier gevolgen heeft voor de uitvoering van deze richtlijn.

De Commissie mag bijlage I overeenkomstig de procedure van artikel 9, lid 2, wijzigen om in de toekomst de interoperabiliteit te waarborgen.

4. Na instemming van de Commissie kunnen de lidstaten het in bijlage I weergegeven model zodanig aanpassen dat het rijbewijs voor computerverwerking geschikt is.

Artikel 2

Onderlinge erkenning

1. De door de lidstaten afgegeven rijbewijzen worden onderling erkend.

2. Wanneer de houder van een geldig rijbewijs zonder de in artikel 7, lid 2, bepaalde administratieve geldigheidsduur zijn gewone verblijfplaats verwerft in een andere lidstaat dan die welke het rijbewijs heeft afgegeven, kan het gastland de in artikel 7, lid 2, bepaalde administratieve geldigheidsduur op het rijbewijs toepassen door het rijbewijs te vernieuwen vanaf twee jaar na de datum waarop de houder zijn gewone verblijfplaats op het grondgebied heeft verworven.

Artikel 3

Maatregelen om vervalsing tegen te gaan

1. De lidstaten nemen alle dienstige maatregelen om vervalsing van rijbewijzen te voorkomen, ook met betrekking tot modellen van voor de inwerkingtreding van deze richtlijn afgegeven rijbewijzen. Zij stellen de Commissie daarvan in kennis.

2. Het materiaal dat gebruikt wordt voor het rijbewijs van bijlage I, wordt volgens door de Commissie overeenkomstig de procedure van artikel 9, lid 2, te bepalen specificaties die strekken tot wijziging van niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn en een aanvulling hierop vormen, tegen vervalsing beveiligd. De lidstaten mogen extra veiligheidskenmerken invoeren.

3. De lidstaten zorgen ervoor dat uiterlijk …(*) alle rijbewijzen die worden afgegeven of die in omloop zijn, aan alle voorschriften van deze richtlijn voldoen.

Artikel 4

Categorieën, definities en minimumleeftijden

1. Met het in artikel 1 bedoelde rijbewijs mogen gemotoriseerde voertuigen van de hierna omschreven categorieën worden bestuurd. Het mag worden afgegeven vanaf de per categorie vastgestelde minimumleeftijd. Onder „gemotoriseerd voertuig” wordt verstaan elk zichzelf over de weg voortbewegend wegvoertuig, anders dan een voertuig dat op rails wordt voortbewogen.

2. Bromfietsen:

categorie AM:

twee- of driewielige voertuigen met een door de constructie bepaalde maximumsnelheid van ten hoogste 45 kilometer per uur als omschreven in artikel 1, lid 2, punt a), van Richtlijn 2002/24/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 maart 2002 betreffende de goedkeuring van twee- of driewielige motorvoertuigen(5) (waarvan uitgezonderd die met een door de constructie bepaalde maximumsnelheid van 25 kilometer per uur of minder), en lichte vierwielers als omschreven in artikel 1, lid 3, punt a), van Richtlijn 2002/24/EG;

de minimumleeftijd voor categorie AM wordt vastgesteld op 16 jaar.

3. Motorrijwielen met of zonder zijspan en gemotoriseerde driewielers:

onder „motorrijwiel” worden verstaan tweewielige voertuigen met of zonder zijspan, als omschreven in artikel 1, lid 2, punt b), van Richtlijn 2002/24/EG;

onder „gemotoriseerde driewieler” worden verstaan voertuigen op drie symmetrisch geplaatste wielen, als omschreven in artikel 1, lid 2, punt c), van Richtlijn 2002/24/EG;

a)

categorie A1:

motorrijwielen met een maximale cilinderinhoud van 125 cm3, een maximumvermogen van 11 kW en een vermogen/gewichtsverhouding van minder dan 0,1 kW per kg;

gemotoriseerde driewielers met een maximumvermogen van 15 kW;

de minimumleeftijd voor categorie A1 wordt vastgesteld op 16 jaar;

b)

categorie A2:

motorrijwielen met een maximumvermogen van 35 kW en een vermogen/gewichtsverhouding van minder dan 0,2 kW per kg en niet afgeleid van een voertuig met meer dan het dubbele vermogen;

de minimumleeftijd voor categorie A2 wordt vastgesteld op 18 jaar;

c)

categorie A:

i)

motorrijwielen

De minimumleeftijd voor categorie A wordt vastgesteld op 20 jaar. Om motorrijwielen van deze categorie te mogen besturen is echter ten minste twee jaar rijervaring op motorrijwielen met rijbewijs A2 vereist. Deze eis in verband met de rijervaring hoeft echter niet te worden gesteld aan kandidaten van 24 jaar en ouder;

ii)

gemotoriseerde driewielers met een vermogen van meer dan 15 kW

De minimumleeftijd voor gemotoriseerde driewielers met een vermogen van meer dan 15 kW wordt vastgesteld op 21 jaar.

4. Motorvoertuigen:

onder „motorvoertuig” wordt verstaan elk gemotoriseerd voertuig dat gewoonlijk wordt gebruikt voor het vervoer van personen of goederen over de weg, of om voertuigen voor het vervoer van personen of goederen over de weg voort te trekken. Deze term omvat mede trolleybussen, dat wil zeggen voertuigen die in verbinding staan met een elektrische leiding en niet rijden op spoorstaven. De term heeft geen betrekking op landbouw- en bosbouwtrekkers;

onder „landbouw- of bosbouwtrekker” wordt verstaan elk gemotoriseerd voertuig op wielen of rupsbanden, met ten minste twee assen, voornamelijk bestemd voor tractiedoeleinden en in het bijzonder ontworpen voor het trekken, duwen, dragen of in beweging brengen van bepaalde werktuigen, machines of aanhangwagens die voor gebruik in de land- of bosbouw zijn bestemd, en die slechts bijkomstig voor personen- of goederenvervoer over de weg of voor het trekken van voertuigen voor personen- of goederenvervoer over de weg worden gebruikt;

a)

categorie B1:

vierwielers als omschreven in artikel 1, lid 3, punt b, van Richtlijn 2002/24/EG;

de minimumleeftijd voor categorie B1 wordt vastgesteld op 16 jaar;

categorie B1 is facultatief; in lidstaten waar deze rijbewijscategorie niet wordt ingevoerd, is voor het besturen van deze voertuigen een rijbewijs van categorie B vereist;

b)

categorie B:

motorvoertuigen met een toegestane maximum massa van ten hoogste 3 500 kg en ontworpen en gebouwd voor het vervoer van ten hoogste 8 personen, de bestuurder niet meegerekend; aan de motorvoertuigen van deze categorie kan een aanhangwagen worden gekoppeld mits de toegestane maximum massa daarvan niet meer bedraagt dan 750 kg.

Onverminderd de bepalingen inzake de regels voor typegoedkeuring van de betrokken voertuigen, kan aan de motorvoertuigen van deze categorie een aanhangwagen met een toegestane maximum massa van meer dan 750 kg worden gekoppeld mits de toegestane maximum massa van dit samenstel niet meer bedraagt dan 4 250 kg. Voor zulke samenstellen met een massa van meer dan 3 500 kg eisen de lidstaten overeenkomstig de bepalingen van bijlage V, dat een dergelijk samenstel slechts mag worden bestuurd indien de bestuurder:

een opleiding heeft voltooid; of

geslaagd is voor een examen inzake rijvaardigheid en rijgedrag.

De lidstaten kunnen eisen dat de bestuurder zowel een opleiding moet hebben voltooid als geslaagd moet zijn voor een examen inzake rijvaardigheid en rijgedrag.

De lidstaten geven de bevoegdheid om een dergelijk samenstel te besturen met de passende communautaire code op het rijbewijs aan.

De minimumleeftijd voor categorie B wordt vastgesteld op 18 jaar;

c)

categorie BE:

onverminderd de bepalingen inzake de regels voor typegoedkeuring van de betrokken voertuigen, samenstellen van voertuigen bestaande uit een trekkend voertuig van categorie B en een aanhangwagen of oplegger waarbij de toegestane maximum massa van de aanhangwagen of oplegger niet meer dan 3 500 kg bedraagt;

de minimumleeftijd voor categorie BE wordt vastgesteld op 18 jaar;

d)

categorie C1:

motorvoertuigen niet behorende tot de categorieën D 1 of D met een toegestane maximum massa van meer dan 3 500 kg en ten hoogste 7 500 kg en die zijn ontworpen en gebouwd voor het vervoer van ten hoogste acht personen, de bestuurder niet meegerekend; aan motorvoertuigen van deze categorie kan een aanhangwagen worden gekoppeld met een toegestane maximum massa van ten hoogste 750 kg;

e)

categorie C1E:

onverminderd de bepalingen inzake de regels voor typegoedkeuring van de betrokken voertuigen, samenstellen van voertuigen bestaande uit een trekkend voertuig van categorie C1 en een aanhangwagen of oplegger met een toegestane maximum massa van meer dan 750 kg, mits de toegestane massa van het samenstel ten hoogste 12 000 kg bedraagt;

onverminderd de bepalingen inzake de regels voor typegoedkeuring van de betrokken voertuigen, samenstellen van voertuigen bestaande uit een trekkend voertuig van categorie B en een aanhangwagen of oplegger met een toegestane maximum massa van meer dan 3 500 kg, mits de toegestane massa van het samenstel ten hoogste 12 000 kg bedraagt;

de minimumleeftijd voor de categorieën C1 en C1E wordt vastgesteld op 18 jaar, onverminderd de bepalingen inzake het besturen van dergelijke voertuigen in Richtlijn 2003/59/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 juli 2003 betreffende de vakbekwaamheid en de opleiding en nascholing van bestuurders van bepaalde voor goederen- en personenvervoer over de weg bestemde voertuigen(6);

f)

categorie C:

motorvoertuigen anders dan die van de categorieën D of D1 met een toegestane maximum massa van meer dan 3 500 kg en die zijn ontworpen en gebouwd voor het vervoer van ten hoogste acht personen, de bestuurder niet meegerekend; aan motorvoertuigen van deze categorie kan een aanhangwagen worden gekoppeld waarvan de toegestane maximum massa niet meer dan 750 kg bedraagt;

g)

categorie CE:

onverminderd de bepalingen inzake de regels voor typegoedkeuring van de betrokken voertuigen, samenstellen van voertuigen bestaande uit een trekkend voertuig van categorie C en een aanhangwagen of oplegger met een toegestane maximum massa van meer dan 750 kg;

de minimumleeftijd voor de categorieën C en CE wordt vastgesteld op 21 jaar, onverminderd de bepalingen inzake het besturen van dergelijke voertuigen in Richtlijn 2003/59/EG;

h)

categorie D1:

motorvoertuigen ontworpen en gebouwd voor het vervoer van ten hoogste 16 personen, de bestuurder niet meegerekend, en met een maximumlengte van 8 m; aan motorvoertuigen van deze categorie kan een aanhangwagen worden gekoppeld met een toegestane maximum massa van ten hoogste 750 kg;

i)

categorie D1E:

onverminderd de bepalingen inzake de regels voor typegoedkeuring van de betrokken voertuigen, samenstellen van voertuigen bestaande uit een trekkend voertuig van categorie D1 en een aanhangwagen met een toegestane maximum massa van meer dan 750 kg;

de minimumleeftijd voor de categorieën D1 en D1E wordt vastgesteld op 21 jaar, onverminderd de bepalingen inzake het besturen van dergelijke voertuigen in Richtlijn 2003/59/EG;

j)

categorie D:

motorvoertuigen ontworpen en gebouwd voor het vervoer van meer dan 8 personen, de bestuurder niet meegerekend. Aan motorvoertuigen die met een rijbewijs van categorie D mogen worden bestuurd, kan een aanhangwagen worden gekoppeld met een toegestane maximum massa van ten hoogste 750 kg;

k)

categorie DE:

onverminderd de bepalingen inzake de regels voor typegoedkeuring van de betrokken voertuigen, samenstellen van voertuigen bestaande uit een trekkend voertuig van categorie D en een aanhangwagen met een toegestane maximum massa van meer dan 750 kg;

de minimumleeftijd voor de categorieën D en DE wordt vastgesteld op 24 jaar, onverminderd de bepalingen inzake het besturen van dergelijke voertuigen in Richtlijn 2003/59/EG.

5. Na instemming van de Commissie kunnen de lidstaten bepaalde bijzondere typen van gemotoriseerde voertuigen, zoals speciale voertuigen voor gehandicapten, uitsluiten van dit artikel.

De lidstaten kunnen voertuigen die in gebruik zijn bij of onder controle staan van de strijdkrachten of de burgerbescherming, van de toepassing van deze richtlijn uitsluiten.

6. De lidstaten mogen de minimumleeftijd voor de afgifte van een rijbewijs aanpassen:

a)

voor categorie AM naar beneden tot 14 jaar of naar boven tot 18 jaar;

b)

voor categorie B1 naar boven tot 18 jaar;

c)

voor categorie A1 naar boven tot 17 jaar of 18 jaar:

indien er een verschil van twee jaar is tussen de minimumleeftijd voor categorie A1 en de minimumleeftijd voor categorie A2, en

indien een rijervaring van ten minste twee jaar op motorrijwielen van categorie A2 is vereist vooraleer toestemming voor het besturen van motorrijwielen van categorie A kan worden verleend, zoals bepaald in artikel 4, lid 3, onder c), punt i);

d)

voor de categorieën B en BE naar beneden tot 17 jaar.

De lidstaten mogen de minimumleeftijd voor categorie C tot 18 jaar en voor categorie D tot 21 jaar verlagen wat betreft:

a)

voertuigen die worden gebruikt door de brandweer en voertuigen die worden gebruikt bij de handhaving van de openbare orde;

b)

voertuigen die op de weg worden beproefd met het oog op reparatie en onderhoud.

Rijbewijzen die overeenkomstig dit lid worden afgegeven aan personen die nog niet de in de leden 2 tot en met 4 vermelde leeftijd hebben bereikt, zijn alleen geldig op het grondgebied van de lidstaat van afgifte tot de rijbewijshouder de in de leden 2 tot en met 4 vermelde leeftijd heeft bereikt.

De lidstaten kunnen rijbewijzen die zijn afgegeven aan bestuurders die nog niet de in de leden 2 tot en met 4 vermelde leeftijd hebben bereikt, als op hun grondgebied geldige rijbewijzen erkennen.

Artikel 5

Voorwaarden en beperkingen

1. Op het rijbewijs wordt vermeld onder welke voorwaarden de houder een voertuig mag besturen.

2. Wanneer iemand wegens lichamelijke gebreken slechts bepaalde typen voertuigen of aangepaste voertuigen mag besturen, geschiedt het in artikel 7 bedoeld examen inzake rijvaardigheid en rijgedrag in een dergelijk voertuig.

Artikel 6

Fasering en gelijkwaardigheid van categorieën

1. De afgifte van het rijbewijs hangt van de volgende voorwaarden af:

a)

het rijbewijs voor de categorieën C1, C, D1 en D wordt slechts afgegeven aan bestuurders die reeds bevoegd zijn voor categorie B;

b)

het rijbewijs voor de categorieën BE, C1E, CE, D1E en DE wordt slechts afgegeven aan bestuurders die reeds bevoegd zijn voor respectievelijk categorie B, C1, C, D1 of D.

2. De geldigheid van het rijbewijs wordt als volgt vastgesteld:

a)

het rijbewijs voor de categorieën C1E, CE, D1E of DE is ook geldig voor het besturen van samenstellen van categorie BE;

b)

het rijbewijs voor categorie CE is ook geldig voor categorie DE, zolang de houder bevoegd is voor categorie D;

c)

het rijbewijs voor de categorieën CE of DE is ook geldig voor het besturen van samenstellen van respectievelijk de categorieën C1E en D1E;

d)

rijbewijzen van alle categorieën zijn ook geldig voor voertuigen van categorie AM. Voor rijbewijzen die op zijn eigen grondgebied zijn afgegeven mag een lidstaat echter de gelijkwaardigheid voor categorie AM beperken tot de categorieën A1, A2 en A, indien de betreffende lidstaat voor het verkrijgen van een rijbewijs van categorie AM een praktisch examen verplicht stelt;

e)

rijbewijzen voor de categorie A2 zijn ook geldig voor categorie A1;

f)

het rijbewijs voor de categorie A, B, C of D is ook geldig voor respectievelijk de categorieën A1, A2, B1, C1 of D1.

3. Voor het verkeer op hun grondgebied kunnen de lidstaten de volgende rijbewijzen gelijkwaardig verklaren:

a)

een rijbewijs van categorie B, voor gemotoriseerde driewielers met een vermogen van meer dan 15 kW, mits de houder van het rijbewijs van categorie B ten minste 21 jaar is;

b)

een rijbewijs van categorie B, voor motorrijwielen van categorie A1.

Aangezien dit lid alleen van toepassing is op het eigen grondgebied, vermelden de lidstaten niet op het rijbewijs dat de houder deze voertuigen mag besturen.

4. De lidstaten kunnen, na raadpleging van de Commissie, machtiging verlenen voor het besturen op hun grondgebied van:

a)

voertuigen van categorie D1 met een maximaal toegestane massa van 3 500 kg, gespecialiseerde inrichtingen voor het vervoer van gehandicapte passagiers daaronder niet begrepen), door bestuurders van ten minste 21 jaar die sedert ten minste twee jaar houder zijn van een rijbewijs van categorie B, op voorwaarde dat de betrokken voertuigen voor sociale doeleinden door niet-commerciële organisaties worden gebruikt en dat zij door vrijwilligers worden bestuurd;

b)

voertuigen met een maximaal toegestane massa van meer dan 3 500 kg, door bestuurders van ten minste 21 jaar die sedert ten minste twee jaar houder zijn van een rijbewijs van categorie B, op voorwaarde dat de betrokken voertuigen hoofdzakelijk bestemd zijn stilstaand te worden gebruikt voor opleidings- of recreatiedoeleinden, dat zij voor sociale doeleinden door niet-commerciële organisaties worden gebruikt, dat zij zodanig zijn verbouwd dat zij niet kunnen worden gebruikt voor het vervoer van meer dan negen personen, noch voor het vervoer van allerlei goederen, behalve die welke strikt noodzakelijk zijn voor het beoogde gebruik.

Artikel 7

Afgifte, geldigheid en verlenging

1. De afgifte van het rijbewijs is aan de volgende voorwaarden onderworpen:

a)

De aanvrager moet overeenkomstig het bepaalde in bijlage II met goed gevolg een examen inzake rijvaardigheid en rijgedrag en een theoretisch examen afleggen, alsmede voldoen aan de medische normen van bijlage III.

b)

De aanvrager van een rijbewijs van categorie AM moet enkel slagen voor een theoretisch examen. De lidstaten kunnen voor deze categorie eisen dat de aanvrager slaagt voor een examen inzake rijvaardigheid en rijgedrag en een medisch onderzoek ondergaat.

Voor drie- en vierwielers van deze categorie kunnen de lidstaten een apart examen inzake rijvaardigheid en rijgedrag verplicht stellen. Om een onderscheid te maken tussen de voertuigen in categorie AM kan er op het rijbewijs een nationale code worden aangebracht.

c)

De aanvrager is, wat betreft categorie A2 of categorie A, na minimaal 2 jaar rijervaring te hebben opgedaan op een motorrijwiel van respectievelijk categorie A1 of categorie A2, uitsluitend geslaagd voor een examen inzake rijvaardigheid en rijgedrag, of heeft een opleiding voltooid overeenkomstig bijlage VI.

d)

De aanvrager heeft een opleiding voltooid of is geslaagd voor een examen inzake rijvaardigheid en rijgedrag, of heeft een opleiding voltooid en is geslaagd voor een examen inzake rijvaardigheid en rijgedrag overeenkomstig bijlage V wat betreft categorie B voor het besturen van een samenstel als omschreven in artikel 4, lid 4, onder b), tweede alinea.

e)

De aanvrager moet zijn gewone verblijfplaats hebben op het grondgebied van de lidstaat die het rijbewijs afgeeft, of het bewijs leveren dat hij ten minste 6 maanden in een onderwijsinstelling in de lidstaat is ingeschreven.

2.

a)

Vanaf …(**) hebben de door de lidstaten voor de categorieën AM, A1, A2, A, B, B1 en BE afgegeven rijbewijzen een administratieve geldigheidsduur van tien jaar.

Een lidstaat kan ervoor kiezen deze rijbewijzen af te geven met een administratieve geldigheid tot 15 jaar.

b)

Vanaf …(**) hebben de door de lidstaten voor de categorieën C, CE, C1, C1E, D, DE, D1, D1E afgegeven rijbewijzen een administratieve geldigheid van vijf jaar.

c)

De verlenging van een rijbewijs kan een nieuwe administratieve geldigheidsduur doen ingaan voor een andere categorie of andere categorieën waarvoor de houder van het rijbewijs rijbevoegdheid heeft, voorzover dit in overeenstemming is met de bepalingen van deze richtlijn.

d)

De aanwezigheid van een microchip overeenkomstig artikel 1 is geen noodzakelijke voorwaarde voor de geldigheid van een rijbewijs. Het verlies of het onleesbaar zijn van de microchip, of enige andere beschadiging ervan heeft geen invloed op de geldigheid van het document.

3. De verlenging van het rijbewijs op het moment dat de administratieve geldigheidsduur verstrijkt, is afhankelijk van:

a)

de vaststelling dat nog steeds voldaan is aan de minimumnormen inzake lichamelijke en geestelijke geschiktheid voor het besturen van een motorrijtuig zoals vermeld in bijlage III voor de rijbewijzen van de categorieën C, CE, C1, C1E, D, DE, D1, D1E; en

b)

het feit dat de betrokkene zijn gewone verblijfplaats heeft, of aantoont dat hij voor ten minste zes maanden in een onderwijsinstelling is ingeschreven, op het grondgebied van de lidstaat die het rijbewijs afgeeft.

De lidstaten kunnen bij de verlenging van een rijbewijs van de categorieën A, A1, A2, AM, B, B1 en BE verplichten tot een onderzoek om na te gaan of voldaan is aan de minimumnormen inzake lichamelijke en geestelijke geschiktheid voor het besturen van een motorrijtuig zoals vermeld in bijlage III.

De lidstaten mogen de in lid 2 omschreven administratieve geldigheidsduur van aan nieuwe bestuurders afgegeven rijbewijzen van alle categorieën beperken teneinde specifieke maatregelen toe te passen op deze bestuurders om de verkeersveiligheid te verhogen.

De lidstaten mogen de administratieve geldigheidsduur van eerste rijbewijzen van de categorieën C en D die aan nieuwe bestuurders worden afgegeven, beperken tot 3 jaar teneinde specifieke maatregelen op deze bestuurders te kunnen toepassen om de verkeersveiligheid te verhogen.

De lidstaten mogen de in lid 2 omschreven administratieve geldigheidsduur van individuele rijbewijzen van alle categorieën beperken als het nodig is vaker medische controles uit te voeren of andere specifieke maatregelen toe te passen, bv. beperkingen voor verkeersovertreders.

De lidstaten mogen de in lid 2 omschreven administratieve geldigheidsduur van rijbewijzen van op hun grondgebied verblijvende houders die de leeftijd van 50 jaar hebben bereikt, beperken om vaker medische controles te houden of andere specifieke maatregelen toe te passen, bijvoorbeeld het organiseren van opfriscursussen. De beperkte administratieve geldigheidsduur kan pas ingaan bij verlenging van het rijbewijs.

4 Onverminderd de nationale strafrechtelijke en politiële bepalingen kunnen de lidstaten na raadpleging van de Commissie voor de afgifte van het rijbewijs nationale voorschriften laten gelden die andere dan de in deze richtlijn vervatte voorwaarden behelzen.

5.

a)

Eenieder kan slechts houder zijn van één enkel rijbewijs.

b)

De lidstaten weigeren een rijbewijs af te geven wanneer wordt vastgesteld dat de aanvrager reeds houder is van een rijbewijs.

c)

De lidstaten nemen de nodige maatregelen ter uitvoering van punt b). De nodige maatregelen met betrekking tot de afgifte, vervanging, verlenging of inwisseling van een rijbewijs houden in dat bij de andere lidstaten wordt nagegaan of de aanvrager reeds houder is van een rijbewijs wanneer daaromtrent een redelijk vermoeden bestaat.

d)

Om de controles krachtens punt b) te vergemakkelijken, maken de lidstaten gebruik van het EU-rijbewijzennetwerk, zodra dat netwerk operationeel is.

Onverminderd artikel 2 zien de lidstaten er bij het afgeven van een rijbewijs grondig op toe dat de houders voldoen aan de voorschriften van lid 1, en passen zij hun nationale bepalingen inzake nietigverklaring en intrekking van de rijbevoegdheid toe indien wordt vastgesteld dat een rijbewijs is afgegeven zonder dat aan de eisen daarvoor is voldaan.

Artikel 8

Aanpassing aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang

De noodzakelijke wijzigingen om de bijlagen I tot en met VI aan te passen aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang, worden aangenomen volgens de procedure van artikel 9, lid 2.

Artikel 9

Comité

1. De Commissie wordt bijgestaan door het „comité voor het rijbewijs”.

2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen zijn artikel 5 bis, leden 1 tot en met 4 en artikel 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.

Artikel 10

Examinatoren

Vanaf de inwerkingtreding van deze richtlijn dienen de examinatoren voor het rijbewijs te voldoen aan de minimumnormen van bijlage IV.

Examinatoren voor het rijbewijs die hun functie uitoefenen voor …(**) dienen enkel te voldoen aan de vereisten van kwaliteitsborging en regelmatige bijscholing.

Artikel 11

Diverse bepalingen betreffende de inwisseling, intrekking, vervanging en erkenning van rijbewijzen

1. Indien de houder van een door een lidstaat afgegeven geldig rijbewijs zijn gewone verblijfplaats naar een andere lidstaat heeft overgebracht, kan hij om inwisseling van zijn rijbewijs tegen een gelijkwaardig rijbewijs verzoeken. De lidstaat die tot inwisseling overgaat, moet nagaan voor welke categorie het overgelegde rijbewijs nog geldig is.

2. Onder voorbehoud van de naleving van het territorialiteitsbeginsel van de strafrechtelijke en politiële bepalingen, kan de lidstaat van gewone verblijfplaats op de houder van een door een andere lidstaat afgegeven rijbewijs zijn nationale bepalingen toepassen die betrekking hebben op de beperking, schorsing, intrekking of nietigverklaring van de rijbevoegdheid en daartoe zo nodig overgaan tot inwisseling van dat rijbewijs.

3. De lidstaat die tot inwisseling overgaat, zendt het oude rijbewijs terug naar de autoriteiten van de lidstaat die het heeft afgegeven en vermeldt de redenen van die procedure.

4. Een lidstaat weigert een rijbewijs af te geven aan een aanvrager wiens rijbewijs in een andere lidstaat is beperkt, geschorst of ingetrokken.

Een lidstaat weigert de geldigheid te erkennen van een rijbewijs dat door een andere lidstaat aan een persoon is verstrekt, wanneer het rijbewijs van die persoon op het grondgebied van de eerstgenoemde staat is beperkt, geschorst of ingetrokken.

Een lidstaat kan eveneens weigeren een rijbewijs af te geven aan een aanvrager wiens rijbewijs in een andere lidstaat nietig is verklaard.

5. Een rijbewijs dat bij voorbeeld verloren of gestolen is, kan alleen worden vervangen door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar de houder zijn gewone verblijfplaats heeft. De autoriteiten vervangen het rijbewijs aan de hand van de gegevens die zij bezitten of, in voorkomend geval, op grond van een verklaring van de bevoegde autoriteiten van de lidstaat die het oorspronkelijke rijbewijs heeft afgegeven.

6. Wanneer een lidstaat een door een derde land afgegeven rijbewijs inwisselt tegen een rijbewijs van Europees model, wordt daarvan op het rijbewijs van Europees model, alsook bij iedere latere verlenging of vervanging, melding gemaakt.

Een dergelijke inwisseling is slechts mogelijk, indien het door een derde land afgegeven rijbewijs is ingeleverd bij de bevoegde autoriteiten van de lidstaat. Indien de houder van dat rijbewijs zijn normale verblijfplaats naar een andere lidstaat overbrengt, kan deze laatste besluiten het in artikel 2 neergelegde beginsel van wederzijdse erkenning niet toe te passen.

Artikel 12

Gewone verblijfplaats

Voor de toepassing van deze richtlijn wordt onder „gewone verblijfplaats” verstaan de plaats waar iemand gewoonlijk verblijft, dat wil zeggen gedurende ten minste 185 dagen per kalenderjaar, wegens persoonlijke en beroepsmatige bindingen of, voor iemand zonder beroepsmatige bindingen, wegens persoonlijke bindingen waaruit nauwe banden blijken tussen hemzelf en de plaats waar hij woont.

De gewone verblijfplaats van iemand die zijn beroepsmatige bindingen op een andere plaats dan zijn persoonlijke bindingen heeft en daardoor afwisselend op verschillende plaatsen in twee of meer lidstaten verblijft, wordt evenwel geacht zich op dezelfde plaats als zijn persoonlijke bindingen te bevinden, op voorwaarde dat hij daar op geregelde tijden terugkeert. Deze laatste voorwaarde vervalt, wanneer de betrokkene voor een opdracht van een bepaalde duur in een lidstaat verblijft. Het volgen van onderwijs aan een universiteit of een school impliceert niet dat de gewone verblijfplaats is verplaatst.

Artikel 13

Gelijkwaardigheid van rijbewijzen naar een niet-Europees model

1. Na instemming van de Commissie stellen de lidstaten de gelijkwaardigheid vast tussen de rijbevoegdheden die zijn verkregen voor de uitvoering van deze richtlijn en categorieën welke in artikel 4 zijn omschreven.

Na raadpleging van de Commissie kunnen de lidstaten in hun nationale wetgevingen de nodige wijzigingen voor de uitvoering van artikel 11, leden 4, 5 en 6, aanbrengen.

2. Voor …(**) verleende rijbevoegdheden worden niet ingetrokken of op welke wijze dan ook anders gekwalificeerd door de bepalingen van deze richtlijn.

Artikel 14

Beoordeling

Niet eerder dan …(***) brengt de Commissie verslag uit over de uitvoering van deze richtlijn en over het effect ervan op de verkeersveiligheid.

Artikel 15

Wederzijdse bijstand

De lidstaten verlenen elkaar bijstand bij de uitvoering van deze richtlijn en wisselen informatie uit over de rijbewijzen die zij hebben afgegeven, ingewisseld, vervangen, verlengd of ingetrokken. Zij gebruiken daartoe het daarvoor opgezette EU-rijbewijzennetwerk, zodra dat netwerk operationeel is.

Artikel 16

Omzetting

1. De lidstaten dienen uiterlijk …(****) de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen en bekend te maken die nodig zijn om aan artikel 1, lid 1, artikel 3, artikel 4, leden 1, 2 en 3, en lid 4, onder b) tot en met k), artikel 6, lid 1 en lid 2, onder a), c), d) en e), artikel 7, lid 1, onder b), c) en d), en leden 2, 3 en 5, artikelen 8, 10, 13, 14, en 15, alsmede bijlage I, punt 2, bijlage II, punt 5.2 betreffende de categorieën A1, A2 en A, en bijlage IV, V en VI te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mede.

2. Zij passen die bepalingen toe vanaf …(**).

3. Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. In de bepalingen wordt tevens vermeld dat verwijzingen in bestaande wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen naar de ingetrokken richtlijnen gelden als verwijzingen naar de onderhavige richtlijn. De regels voor deze verwijzing en de formulering van deze vermelding worden vastgesteld door de lidstaten.

4. De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 17

Intrekking

Richtlijn 91/439/EEG wordt met ingang van …(**) ingetrokken, onverminderd de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de in bijlage VII, deel B, genoemde termijnen voor omzetting in nationaal recht van die richtlijn.

Artikel 2, lid 4, van Richtlijn 91/439/EEG wordt ingetrokken met ingang van …(*****).

Verwijzingen naar de ingetrokken richtlijn gelden als verwijzingen naar de onderhavige richtlijn en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage VIII.

Artikel 18

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 2, lid 1, artikel 5, artikel 6, lid 2, onder b), artikel 7, lid 1, onder a), artikel 9, artikel 11, leden 1, 3, 4, 5 en 6, artikel 12 en de bijlagen I, II en III zijn van toepassing met ingang van …(******).

Artikel 19

Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te …, op …

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

Voor de Raad

De voorzitter


BIJLAGE I

VOORSCHRIFTEN BETREFFENDE HET EUROPEES MODEL VAN HET RIJBEWIJS

1.

De fysieke kenmerken van de kaart van het rijbewijs van Europees model zijn in overeenstemming met de ISO-normen 7810 en 7816-1.

De kaart is gemaakt van polycarbonaat.

De methodes voor toetsing van de kenmerken van de rijbewijzen aan de internationale normen zijn in overeenstemming met ISO-norm 10373.

2.

Fysieke beveiliging van rijbewijzen

De fysieke beveiliging van rijbewijzen kan als volgt worden bedreigd:

vervaardiging van valse kaarten: creatie van een nieuw document dat sterke gelijkenis vertoont met het origineel, hetzij door volledig nieuwe vervaardiging hetzij door kopiëring van het origineel;

materiële ingreep: een kenmerk van een origineel document veranderen, bijvoorbeeld door bepaalde op het document gedrukte gegevens te wijzigen.

De algehele beveiliging stoelt op het volledige systeem van indiening van de aanvraag, verstrekking van gegevens, materiaal van de kaart, druktechniek, een minimum aantal verschillende beveiligingskenmerken en personalisering.

a)

Het voor rijbewijzen gebruikte materiaal wordt door middel van de volgende technieken tegen vervalsing beveiligd (verplichte beveiligingskenmerken):

de bestanddelen van de kaart zijn optisch dood;

beveiligingsondergrond in de vorm van een patroon dat zodanig is ontworpen dat het niet kan worden vervalst door scannen, drukken of kopiëren, door middel van irisdruk met meerkleurige veiligheidsinkt en positieve en negatieve guillochedruk. Het patroon bestaat niet uit de primaire kleuren (cyaan/magenta/geel/zwart) en bevat zowel complexe patroonvormen in ten minste twee speciale kleuren als micro-opschriften;

optisch variabele elementen die adequate bescherming bieden tegen kopiëren of vervalsen van de foto;

lasergravure;

in de zone voor de foto moeten het patroon van de beveiligingsondergrond en de foto zelf ten minste aan de zijkant van de foto samenvallen (verflauwend patroon).

b)

Het voor rijbewijzen gebruikte materiaal moet voorts tegen vervalsing worden beveiligd door ten minste drie van de volgende technieken (aanvullende beveiligingskenmerken):

inkt met kleuromslag*,

thermochrome inkt*,

aangepaste hologrammen*,

variabele laserbeelden*,

ultraviolette fluorescerende inkt, zichtbaar en transparant,

iriserende druk,

digitaal watermerk op de ondergrond,

infrarode of fosforescerende pigmenten,

voelbare karakters, symbolen of patronen*.

c)

Het staat lidstaten vrij andere beveiligingskenmerken in te voeren. Als basis verdienen de met een asterisk gemerkte technieken de voorkeur, omdat zij de functionarissen van de wetshandhavingsinstanties in staat stellen zonder bijzondere hulpmiddelen na te gaan of de kaart geldig is.

3.

Het rijbewijs heeft twee zijden:

Bladzijde 1 bevat:

a)

de vermelding „rijbewijs”, in hoofdletters, gedrukt in de taal/talen van de lidstaat die het rijbewijs afgeeft;

b)

de vermelding van de naam van de lidstaat die het rijbewijs afgeeft; deze vermelding is facultatief;

c)

het onderscheidingsteken van de lidstaat die het rijbewijs afgeeft, negatief afgedrukt in een door twaalf gele sterren omringde blauwe rechthoek; de onderscheidingstekens zijn:

B

:

België

CZ

:

Tsjechië

DK

:

Denemarken

D

:

Duitsland

EST

:

Estland

GR

:

Griekenland

E

:

Spanje

F

:

Frankrijk

IRL

:

Ierland

I

:

Italië

CY

:

Cyprus

LV

:

Letland

LT

:

Litouwen

L

:

Luxemburg

H

:

Hongarije

M

:

Malta

NL

:

Nederland

A

:

Oostenrijk

PL

:

Polen

P

:

Portugal

SLO

:

Slovenië

SK

:

Slowakije

FIN

:

Finland

S

:

Zweden

UK

:

Verenigd Koninkrijk;

d)

de gegevens die specifiek zijn voor het afgegeven rijbewijs, met de volgende nummers:

1.

de naam van de houder,

2.

de voornaam van de houder,

3.

geboortedatum en -plaats van de houder,

4.

a)

de datum van afgifte van het rijbewijs,

b)

de datum waarop de administratieve geldigheidsduur van het rijbewijs afloopt of een streepje wanneer de geldigheidsduur krachtens artikel 7, lid 2, onder c), onbeperkt is,

c)

de naam van de bevoegde instantie die het rijbewijs afgeeft (mag op bladzijde 2 worden afgedrukt),

d)

ander nummer dan dat in rubriek 5, dat nuttig is voor de administratie van het rijbewijs (facultatieve vermelding),

5.

nummer van het rijbewijs,

6.

de foto van de houder,

7.

de handtekening van de houder,

8.

de verblijfplaats, de woonplaats of het postadres (facultatieve vermelding),

9.

de voertuigcategorie die de houder gerechtigd is te besturen (de nationale categorieën worden in een ander lettertype gedrukt dan de geharmoniseerde categorieën);

e)

de vermelding „Model van de Europese Gemeenschappen” in de taal/talen van de lidstaat die het rijbewijs afgeeft en de vermelding „rijbewijs” in de overige talen van de Gemeenschap, gedrukt in roze letters en op een zodanige wijze dat deze de achtergrond van het rijbewijs vormen:

Permiso de Conducción

Řidičský průkaz

Kørekort

Führerschein

Juhiluba

Άδεια Οδήγησης

Driving Licence

Permis de Conduire

Ceadúnas Tiomána

Patente di guida

Vadītāja apliecība

Vairuotojo pažymėjimas

Vezetői engedély

Liċenzja tas-Sewqan

Rijbewijs

Prawo Jazdy

Carta de Condução

Vodičský preukaz

Vozniško dovoljenje

Ajokortti

Körkort;

f)

referentiekleuren:

blauw: Reflex blauw Pantone;

geel: Pantone Geel.

Bladzijde 2 bevat:

a)

9.

de voertuigcategorie die de houder gerechtigd is te besturen (de nationale categorieën worden in een ander lettertype gedrukt dan de geharmoniseerde categorieën);

10.

de datum van eerste afgifte per categorie (deze datum moet bij iedere latere vervanging of inwisseling op het nieuwe rijbewijs worden vermeld);

11.

de datum waarop de geldigheidsduur afloopt voor elke categorie;

12.

de eventuele aanvullende of beperkende gegevens in code naast elke desbetreffende categorie.

De codes worden als volgt vastgesteld:

codes 01 tot en met 99

:

geharmoniseerde codes van de Gemeenschap

BESTUURDER (medische redenen)

01.

Correctie en/of bescherming van het gezichtsvermogen

01.01

Bril

01.02

Contactlenzen

01.03

Beschermend glas

01.04

Gekleurde lenzen

01.05

Ooglap

01.06

Bril of contactlenzen

02.

Gehoorprothese/hulp communicatie

02.01

Gehoorprothese één oor

02.02

Gehoorprothese beide oren

03.

Prothese/orthese van de ledematen

03.01

Prothese/orthese arm

03.02

Prothese/orthese been

05.

Beperkte rijbevoegdheid (vermelding van subcode is verplicht, autorijden onderhevig aan beperkingen om medische redenen)

05.01

Alleen rijden bij daglicht (bijvoorbeeld vanaf een uur na zonsopgang tot een uur voor zonsondergang)

05.02

Alleen rijden binnen een straal van … km vanaf de woonplaats van de rijbewijshouder of alleen binnen de stad/regio …

05.03

Alleen rijden zonder passagiers

05.04

Rijden met maximale snelheid van … km per uur

05.05

Rijden alleen toegestaan in gezelschap van andere rijbewijshouder

05.06

Rijden zonder aanhangwagen

05.07

Rijden op snelweg niet toegestaan

05.08

Alcohol niet toegestaan

AANPASSINGEN VOERTUIG

10.

Aangepaste versnellingsbak

10.01

Handschakeling

10.02

Automatische schakeling

10.03

Elektronisch bediende schakeling

10.04

Aangepaste hendel

10.05

Geen hulpversnellingsbak

15.

Aangepaste koppeling

15.01

Aangepast koppelingspedaal

15.02

Handkoppeling

15.03

Automatische koppeling

15.04

Afscherming voor/opklapbaar/uitneembaar koppelingspedaal

20.

Aangepaste remsystemen

20.01

Aangepast rempedaal

20.02

Groter rempedaal

20.03

Rempedaal geschikt voor bediening met linkervoet

20.04

Rempedaal met slof

20.05

Kantelbaar rempedaal

20.06

(Aangepaste) handbedrijfsrem

20.07

Maximale bedieningskracht bedrijfsrem

20.08

Maximale bedieningskracht voor noodrem geïntegreerd in bedrijfsrem

20.09

Aangepaste parkeerrem

20.10

Elektrisch bediende parkeerrem

20.11

(Aangepaste) voetbediende parkeerrem

20.12

Afscherming voor/opklapbaar/uitneembaar rempedaal

20.13

Knierem

20.14

Elektrisch bediende bedrijfsrem

25.

Aangepaste acceleratiesystemen

25.01

Aangepast gaspedaal

25.02

Gaspedaal met slof

25.03

Kantelbaar gaspedaal

25.04

Handmatig gas geven

25.05

Gas geven met knie

25.06

Servo-acceleratiesysteem (elektronisch, pneumatisch, enz.)

25.07

Gaspedaal links van rempedaal

25.08

Gaspedaal aan linkerkant

25.09

Afscherming voor/opklapbaar/uitneembaar gaspedaal

30.

Aangepaste rem- en acceleratiesystemen, gecombineerd

30.01

Parallelpedalen

30.02

Pedalen op (nagenoeg) gelijke hoogte

30.03

Gas geven en remmen door middel van schuifsysteem

30.04

Gas geven en remmen door middel van schuifsysteem met orthese

30.05

Opklapbare/uitneembare gas- en rempedalen

30.06

Vloerverhoging

30.07

Afscherming aan de kant van het rempedaal

30.08

Afscherming voor prothese aan de kant van het rempedaal

30.09

Afscherming voor gas- en rempedalen

30.10

Hiel- of beenondersteuning

30.11

Gas geven en remmen via elektrische bediening

35.

Aangepaste bedieningsorganen

(verlichting, ruitenwisser, ruitensproeier, claxon, richtingaanwijzers, enz.)

35.01

Bedieningsorganen bedienbaar zonder dat het rijgedrag nadelig wordt beïnvloed

35.02

Bedieningsorganen bedienbaar zonder het stuur en toebehoren los te laten (knop, gaffel, enz.)

35.03

Bedieningsorganen bedienbaar zonder het stuur en toebehoren (knop, gaffel, enz.) met de linkerhand los te laten

35.04

Bedieningsorganen bedienbaar zonder het stuur en toebehoren (knop, gaffel, enz.) met de rechterhand los te laten

35.05

Bedieningsorganen bedienbaar zonder het stuur en toebehoren (knop, gaffel, enz.) en de gecombineerde gas- en remmechanismen los te laten

40.

Aangepaste stuurinrichting

40.01

Standaard stuurbekrachtiging

40.02

Extra stuurbekrachtiging

40.03

Stuurinrichting met back-upsysteem

40.04

Verlengde stuurkolom

40.05

Aangepast stuurwiel (groter en/of dikker stuurwiel, kleinere diameter stuurwiel, enz.)

40.06

Kantelbaar stuurwiel

40.07

Verticaal stuurwiel

40.08

Horizontaal stuurwiel

40.09

Voetbediend stuur

40.10

Eventuele andere aangepaste stuurinrichting (joystick, enz.)

40.11

Stuurknop

40.12

Handspalk op stuurwiel

40.13

Polsspalk op stuurwiel

42.

Aangepaste achteruitkijkspiegel(s)

42.01

(Linker- of) rechterbuitenspiegel

42.02

Buitenspiegel op voorspatbord

42.03

Extra binnenspiegel voor goed zicht op het verkeer

42.04

Panoramische binnenspiegel

42.05

Dodehoekspiegel

42.06

Elektrisch bediende buitenspiegel(s)

43.

Aangepaste bestuurdersstoel

43.01

Bestuurdersstoel op een goede kijkhoogte en op normale afstand van het stuurwiel en de pedalen

43.02

Bestuurdersstoel aangepast aan lichaamsvorm

43.03

Bestuurdersstoel met zijsteun voor goede zitstabiliteit

43.04

Bestuurdersstoel met armleuningen

43.05

Verlengde stoelslede van bestuurdersstoel

43.06

Aangepaste veiligheidsgordel

43.07

Vierpuntsveiligheidsgordel

44.

Aanpassingen van het motorrijwiel (vermelding subcode verplicht)

44.01

Eén remelement voor alle remhandelingen

44.02

(Aangepaste) handbediende rem (voorwiel)

44.03

(Aangepaste) voetbediende rem (achterwiel)

44.04

(Aangepaste) gashendel

44.05

(Aangepaste) handschakeling en handkoppeling

44.06

(Aangepaste) achteruitkijkspiegel(s)

44.07

(Aangepaste) bedieningsorganen (richtingaanwijzers, remlichten, enz.)

44.08

Zithoogte waarbij de bestuurder in zittende positie beide voeten tegelijk op de grond kan plaatsen

45.

Motorrijwiel uitsluitend met zijspan

50.

Alleen het voertuig met chassisnummer (voertuigidentificatienummer, VIN)

51.

Alleen het voertuig met kenteken (voertuigregistratienummer, VRN)

ADMINISTRATIEVE VERMELDINGEN

70.

Ingewisseld voor rijbewijs nr. … afgegeven door … (voor een derde land: EU/VN-symbool, bijvoorbeeld 70.0123456789.NL)

71.

Duplicaat van rijbewijs nr. … (voor een derde land: EU/VN-symbool, bijvoorbeeld 71.987654321.HR)

72.

Alleen voertuigen van categorie A met een maximale cilinderinhoud van 125 cc en een maximumvermogen van 11 kW (A1)

73.

Alleen drie- of vierwielige motorvoertuigen van categorie B (B1)

74.

Alleen voertuigen van categorie C met een maximaal toegestane massa van 7 500 kg (C1)

75.

Alleen voertuigen van categorie D met ten hoogste 16 zitplaatsen, die van de bestuurder niet meegerekend (D1)

76.

Alleen voertuigen van categorie C met een maximaal toegestane massa van 7 500 kg (C1), met een aanhangwagen waarvan de maximaal toegestane massa meer dan 750 kg bedraagt, mits de maximaal toegestane massa van het aldus gevormde samenstel ten hoogste 12 000 kg bedraagt en de maximaal toegestane massa van de aanhangwagen de ledige massa van het trekkende voertuig niet overschrijdt (C1E)

77.

Alleen voertuigen van categorie D met ten hoogste 16 zitplaatsen, die van de bestuurder niet meegerekend (D1), met een aanhangwagen waarvan de maximaal toegestane massa meer dan 750 kg bedraagt, mits a) de maximaal toegestane massa van het aldus gevormde samenstel ten hoogste 12 000 kg bedraagt en de maximaal toegestane massa van de aanhangwagen de ledige massa van het trekkende voertuig niet overschrijdt en b) de aanhangwagen niet wordt gebruikt om personen te vervoeren (D1E)

78.

Alleen voertuigen met automatische schakeling

79.

Alleen voertuigen conform de specificaties tussen haken, in het kader van de toepassing van artikel 10, lid 1, van Richtlijn 91/439/EEG:

90.01

:

links van

90.02

:

rechts van

90.03

:

links

90.04

:

rechts

90.05

:

hand

90.06

:

voet

90.07

:

bedienbaar

95.

bestuurder, houder van het getuigschrift van vakbekwaamheid, die voldoet aan de vakbekwaamheidsvereisten van Richtlijn 2003/59/EG tot … (bv.: 95.01.01.2012)

96.

bestuurder heeft opleiding voltooid of is geslaagd voor een examen inzake rijvaardigheid en rijgedrag overeenkomstig de bepalingen van bijlage V.

code 100 en hoger

:

nationale codes die alleen gelden voor het verkeer op het grondgebied van de lidstaat die het rijbewijs heeft afgegeven

Wanneer een code geldt voor alle categorieën waarvoor het rijbewijs is afgegeven, kan hij worden afgedrukt onder de rubrieken 9, 10 en 11;

13.

een ruimte voor de eventuele vermelding door de lidstaat van ontvangst, in het kader van de toepassing van punt 4, onder a), van deze bijlage, van de voor de administratie van het rijbewijs noodzakelijke gegevens;

14.

een ruimte voor de eventuele vermelding door de lidstaat die het rijbewijs afgeeft, van de gegevens die noodzakelijk zijn voor de administratie of met betrekking tot de verkeersveiligheid (facultatieve vermelding). Indien de vermelding onder een in deze bijlage omschreven rubriek valt, moet deze vermelding worden voorafgegaan door het nummer van de overeenkomstige rubriek.

Met uitdrukkelijke schriftelijke instemming van de houder kunnen gegevens die geen verband houden met de administratie van het rijbewijs of de verkeersveiligheid eveneens in deze ruimte worden opgenomen; de toevoeging van deze vermeldingen heeft geen gevolgen voor het gebruik van het model als rijbewijs;

b)

een toelichting bij de genummerde rubrieken op de bladzijden 1 en 2 van het rijbewijs (ten minste voor de rubrieken 1, 2, 3, 4 a), 4 b), 4 c), 5, 10, 11 en 12).

Indien een lidstaat deze vermeldingen in een andere nationale taal dan een van de volgende talen (Deens, Duits, Engels, Ests, Fins, Frans, Grieks, Hongaars, Italiaans, Lets, Litouws, Maltees, Nederlands, Pools, Portugees, Slowaaks, Sloveens, Spaans, Tsjechisch, Zweeds) wenst te stellen, moet hij het rijbewijs opstellen in twee talen waaronder een van de bovengenoemde talen, onverminderd de overige bepalingen van deze bijlage;

c)

op het rijbewijs van Europees model moet ruimte worden vrijgehouden voor een eventuele microchip of gelijkwaardige geïnformatiseerde voorziening.

4.

Bijzondere bepalingen

a)

Wanneer de houder van een door een lidstaat overeenkomstig deze bijlage afgegeven rijbewijs zijn gewone verblijfplaats naar een andere lidstaat heeft overgebracht, kan laatstgenoemde lidstaat op het rijbewijs de voor de administratie van het rijbewijs vereiste vermeldingen opnemen, mits hij die vermeldingen ook opneemt op de rijbewijzen die hij zelf afgeeft en daarvoor over de nodige ruimte beschikt.

b)

Na overleg met de Commissie kunnen de lidstaten kleuren of markeringen, zoals een streepjescode en nationale symbolen, toevoegen, onverminderd de overige bepalingen van deze bijlage.

In het kader van de wederzijdse erkenning van rijbewijzen mag de streepjescode geen andere informatie bevatten dan die welke reeds leesbaar op het rijbewijs voorkomt of die noodzakelijk is voor de afgifte van het rijbewijs.

EUROPEES MODEL VAN HET RIJBEWIJS

Bladzijde 1 RIJBEWIJS … [LIDSTAAT]

Image

Bladzijde 2 1. Naam 2. Voornaam 3. Geboortedatum en -plaats 4a. Datum van afgifte rijbewijs 4b. Administratieve geldigheid tot 4c. Afgegeven door 5. Rijbewijsnummer 8. Adres 9.(1)Categorie 10. Datum van afgifte per categorie 11. Vervaldatum per categorie 12. Beperkingen

Image

VOORBEELD VAN EEN RIJBEWIJS VOLGENS HET MODEL

Belgisch rijbewijs (bij wijze van indicatie)

ImageImage

Noot: er zal een regel en een pictogram voor categorie AM worden toegevoegd.

Noot: de categorie A2 zal worden toegevoegd bij de categorieën motorrijwielen.

BIJLAGE II

I. MINIMUMEISEN VOOR RIJEXAMENS

De lidstaten nemen de nodige maatregelen om zich ervan te vergewissen dat de toekomstige bestuurders voldoen aan de eisen inzake kennis, rijvaardigheid en rijgedrag voor het besturen van een motorvoertuig. Het daartoe ingestelde examen behelst:

een theoretisch examen, en vervolgens,

een examen inzake rijvaardigheid en rijgedrag.

Hieronder volgt de examenprocedure.

A. THEORETISCH EXAMEN

1. Vorm

Er dient een zodanige vorm te worden gekozen dat kan worden nagegaan of de kandidaat de vereiste kennis bezit met betrekking tot de in de punten 2, 3 en 4 van deze bijlage genoemde onderwerpen.

Indien de kandidaat houder is van een rijbewijs voor een andere categorie waarvoor met goed gevolg een theoretisch examen is afgelegd, kan vrijstelling worden verleend van de bepalingen in punt 2, 3 en 4 van deze bijlage die deze rijbewijzen gemeen hebben.

2. Inhoud van het theoretisch examen voor alle categorieën voertuigen

2.1. Het examen moet betrekking hebben op elk van de onderstaande punten, waarbij het aan de lidstaten wordt overgelaten om voor elk punt de inhoud en de vorm vast te stellen:

2.1.1.

Verkeersregels:

in het bijzonder inzake verkeerstekens, wegmarkeringen, signalen, voorrangsregels en snelheidsbeperkingen;

2.1.2.

Bestuurder:

het belang van oplettendheid en van de houding ten opzichte van medeweggebruikers;

waarneming, beoordeling en reactie, met name reactietijd, en gedragsveranderingen bij de bestuurder ten gevolge van alcohol, drugs en geneesmiddelen, gemoedsgesteldheid en vermoeidheid;

2.1.3.

Weg:

de belangrijkste richtlijnen voor het bewaren van afstand, remweg en wegligging van het voertuig in uiteenlopende weg- en weersomstandigheden;

verkeersrisico's in verband met de wegomstandigheden, in het bijzonder veranderingen ten gevolge van de weerstoestand en het tijdstip van de dag of de nacht;

kenmerken van de verschillende soorten wegen en daarop betrekking hebbende wettelijke voorschriften;

2.1.4.

Medeweggebruikers:

specifieke risico's in verband met de onervarenheid van medeweggebruikers en de deelneming aan het verkeer van de meest kwetsbare categorieën, zoals kinderen, voetgangers, fietsers en passagiers die in hun mobiliteit beperkt zijn;

risico's in verband met de deelneming aan het verkeer en het besturen van diverse typen voertuigen en in verband met het verschillende gezichtsveld van de bestuurders van deze voertuigen;

2.1.5.

Algemene voorschriften en diversen:

voorschriften voor administratieve bescheiden in verband met het gebruik van het voertuig;

algemene regels voor de door de bestuurder te volgen gedragslijn bij ongevallen (plaatsen van de gevarendriehoek, waarschuwen, enz.) en maatregelen die hij/zij in voorkomend geval kan nemen om hulp te verlenen aan verkeersslachtoffers;

veiligheidseisen met betrekking tot het voertuig, de lading en de passagiers;

2.1.6.

Voorzorgsmaatregelen bij het verlaten van het voertuig;

2.1.7.

De mechanische onderdelen die voor de rijveiligheid van belang zijn: de kandidaten moeten in staat zijn de meest voorkomende defecten te ontdekken, in het bijzonder aan de stuurinrichting, wielophanging, remmen, banden, verlichting en richtingaanwijzers, reflectoren, achteruitkijkspiegels, voorruit en ruitenwissers, uitlaatsysteem, veiligheidsgordels en claxon;

2.1.8.

Veiligheidsinrichtingen van de voertuigen, met name het gebruik van veiligheidsgordels, hoofdsteunen en veiligheidsvoorzieningen voor kinderen;

2.1.9.

Regels voor het milieuvriendelijke gebruik van het voertuig (alleen claxonneren indien nodig, matig brandstofgebruik, beperking van uitlaatgassen, enz.).

3. Specifieke voorschriften voor de categorieën A1, A2 en A

3.1. Verplichte toetsing van de algemene kennis van:

3.1.1.

Het gebruik van beschermende uitrusting, zoals handschoenen, schoeisel, kleding en helm;

3.1.2.

Zichtbaarheid van motorrijders voor medeweggebruikers;

3.1.3.

Specifieke risico's in verband met uiteenlopende wegomstandigheden zoals hierboven genoemd, met bijzondere aandacht voor gladde delen als putdeksels, wegmarkeringen zoals strepen en pijlen, tramrails, enz.;

3.1.4.

Mechanische onderdelen die voor de verkeersveiligheid van belang zijn zoals hierboven genoemd, met bijzondere aandacht voor de noodstopschakelaar, het oliepeil en de ketting.

4. Specifieke voorschriften voor de categorieën C, CE, C1, C1E, D, DE, D1, D1E

4.1. Verplichte toetsing van de algemene kennis van:

4.1.1.

Voorschriften inzake rij- en rusttijden zoals beschreven in Verordening (EEG) nr. 3820/85 van de Raad van 20 december 1985 tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer(1); het gebruik van controleapparatuur zoals beschreven in Verordening (EEG) nr. 3821/85 van de Raad van 20 december 1985 betreffende het controleapparaat in het wegvervoer(2);

4.1.2.

Voorschriften inzake het type vervoer: goederen of personen;

4.1.3.

Voertuig- en vervoersdocumenten die zijn vereist voor nationaal en internationaal vervoer van goederen en personen;

4.1.4.

Maatregelen bij ongevallen; kennis van de maatregelen die moeten worden genomen na een ongeval of vergelijkbare gebeurtenis, met inbegrip van noodmaatregelen zoals de evacuatie van passagiers en de grondbeginselen van eerste hulp;

4.1.5.

De voorzorgsmaatregelen die moeten worden genomen bij het verwisselen van wielen;

4.1.6.

Voorschriften inzake gewichten en afmetingen; voorschriften inzake snelheidsbegrenzers;

4.1.7.

Beperking van het gezichtsveld die door de kenmerken van het voertuig wordt veroorzaakt;

4.1.8.

Lezen van een wegenkaart, routeplanner, inclusief het gebruik van elektronische navigatiesystemen (optioneel);

4.1.9.

Veiligheidseisen bij het laden van het voertuig: het beheersen van de lading (laden en vastzetten), problemen met verschillende soorten lading (bijvoorbeeld vloeistoffen, hangende lading, enz.), het laden en lossen van goederen en het gebruik van laadapparatuur (alleen categorieën C, CE, C1, C1E);

4.1.10.

De verantwoordelijkheid van de bestuurder met betrekking tot het vervoer van passagiers; het comfort en de veiligheid van passagiers; het vervoeren van kinderen; de nodige controles vóór het wegrijden; in het theoretische examen moeten verschillende bussen aan de orde komen (bussen voor openbaar vervoer, touringcars, bussen met speciale afmetingen, enz.) (alleen categorieën D, DE, D1, D1E).

4.2. Verplichte toetsing van de algemene kennis van de volgende aanvullende voorschriften die betrekking hebben op de categorieën C, CE, D en DE en de volgende zaken betreffen:

4.2.1.

De principes van de constructie en werking van: verbrandingsmotoren, vloeistoffen (bijvoorbeeld motorolie, koelvloeistof, ruitensproeiervloeistof), het brandstofsysteem, het elektrische systeem, de ontsteking, het transmissiesysteem (koppeling, versnellingsbak, enz.);

4.2.2.

Smering en antivriesbescherming;

4.2.3.

De principes van de constructie, montage, correct gebruik en onderhoud van banden;

4.2.4.

De principes van de typen, werking, belangrijkste onderdelen, montage, gebruik en dagelijks onderhoud van reminrichtingen en snelheidsbegrenzers;

4.2.5.

De principes van de typen, werking, belangrijkste onderdelen, montage, gebruik en dagelijks onderhoud van het koppelmechanisme (alleen categorieën CE, DE);

4.2.6.

Methoden voor het opsporen van oorzaken van defecten;

4.2.7.

Preventief onderhoud van voertuigen en noodzakelijke lopende reparaties;

4.2.8.

De verantwoordelijkheid van de bestuurder voor de ontvangst, het vervoer en de aflevering van goederen volgens afspraak (alleen categorieën C, CE).

B. EXAMEN INZAKE RIJVAARDIGHEID EN RIJGEDRAG

5. Voertuig en uitrusting

5.1.

Om een voertuig met handschakeling te mogen besturen, moet de kandidaat slagen voor een in een voertuig met dergelijke schakeling afgelegd examen waarbij de rijvaardigheid en het rijgedrag worden getoetst.

Indien de kandidaat bovengenoemd examen aflegt in een voertuig met automatische schakeling, dient dit in het op grond van een dergelijk examen afgegeven rijbewijs te worden vermeld. Rijbewijzen waarin die vermelding is opgenomen, gelden uitsluitend voor het besturen van voertuigen met automatische schakeling.

Onder „voertuig met automatische schakeling” wordt een voertuig verstaan waarbij de overbrengingsverhouding tussen motor en wielen slechts door het bedienen van het gas- en het rempedaal wordt gewijzigd.

5.2.

De voertuigen die gebruikt worden voor het examen inzake de rijvaardigheid en het rijgedrag moeten voldoen aan de volgende minimumnormen. De lidstaten kunnen daaraan strengere eisen stellen of andere normen toevoegen.

Categorie A1:

Motorrijwiel van categorie A1 zonder zijspan met een cilinderinhoud van ten minste 120 cm3 dat een snelheid van ten minste 90 kilometer per uur kan bereiken

Categorie A2:

Motorrijwiel van categorie A zonder zijspan met een cilinderinhoud van ten minste 400 cm3 en een vermogen van ten minste 25 kW

Categorie A:

Motorrijwiel van categorie A zonder zijspan met een cilinderinhoud van ten minste 600 cm3 en een vermogen van ten minste 40 kW.

Categorie B:

Vierwielig voertuig van categorie B waarmee een snelheid van ten minste 100 km per uur kan worden bereikt;

Categorie BE:

Samenstel van een examenvoertuig van categorie B en een aanhangwagen met een maximaal toegestane massa van ten minste 1 000 kg, met welk samenstel, dat niet onder categorie B valt, een snelheid van ten minste 100 km per uur kan worden bereikt; de laadruimte van de aanhangwagen moet bestaan uit een gesloten opbouw die ten minste even breed en hoog is als het motorvoertuig; de gesloten opbouw mag ook nagenoeg even breed zijn als het motorvoertuig zolang het zicht naar achteren alleen door middel van de buitenspiegels van het motorvoertuig mogelijk is; de feitelijke totale massa van de aanhangwagen moet minimaal 800 kg bedragen;

Categorie B1:

Gemotoriseerde vierwieler waarmee een snelheid van ten minste 60 km per uur kan worden bereikt;

Categorie C:

Voertuig van categorie C met een maximaal toegestane massa van ten minste 12 000 kg, een lengte van ten minste 8 m en een breedte van ten minste 2,40 m, waarmee een snelheid van ten minste 80 km per uur kan worden bereikt; uitgerust met ABS, met een versnellingsbak met ten minste acht voorwaartse versnellingen en met controleapparatuur als bedoeld in Verordening (EEG) nr. 3821/85; de laadruimte moet bestaan uit een gesloten opbouw die ten minste even breed en hoog is als de cabine; de feitelijke totale massa van het voertuig moet minimaal 10 000 kg bedragen;

Categorie CE:

Geleed voertuig of een samenstel bestaande uit een examenvoertuig van categorie C en een aanhangwagen van ten minste 7,5 m lang; dit voertuig of samenstel moet een maximaal toegestane massa van ten minste 20 000 kg hebben, een lengte van ten minste 14 m en een breedte van ten minste 2,40 m; met dit gelede voertuig of samenstel moet een snelheid van ten minste 80 km per uur kunnen worden bereikt en het moet zijn uitgerust met ABS, met een versnellingsbak met ten minste acht voorwaartse versnellingen en met controleapparatuur als bedoeld in Verordening (EEG) nr. 3821/85; de laadruimte moet bestaan uit een gesloten opbouw die ten minste even breed en hoog is als de cabine; de feitelijke totale massa van het gelede voertuig of het samenstel moet minimaal 15 000 kg bedragen;

Categorie C1:

Voertuig van categorie C1 met een maximaal toegestane massa van ten minste 4 000 kg en een lengte van ten minste 5 m, waarmee een snelheid van ten minste 80 km per uur kan worden bereikt; uitgerust met ABS en met controleapparatuur als bedoeld in Verordening (EEG) nr. 3821/85; de laadruimte moet bestaan uit een gesloten opbouw die ten minste even breed en hoog is als de cabine;

Categorie C1E:

Samenstel bestaande uit een examenvoertuig van subcategorie C1 en een aanhangwagen met een maximaal toegestane massa van ten minste 1 250 kg; het samenstel moet een lengte hebben van ten minste 8 m en met dit samenstel moet een snelheid van ten minste 80 km per uur kunnen worden bereikt; de laadruimte van de aanhangwagen moet bestaan uit een gesloten opbouw die ten minste even breed en hoog is als de cabine van het motorvoertuig; de gesloten opbouw mag ook nagenoeg even breed zijn als het motorvoertuig zolang het zicht naar achteren alleen door middel van de buitenspiegels van het motorvoertuig mogelijk is; de feitelijke totale massa van de aanhangwagen moet minimaal 800 kg bedragen;

Categorie D:

Voertuig van categorie D met een lengte van ten minste 10 m en een breedte van ten minste 2,40 m, waarmee een snelheid van ten minste 80 km per uur kan worden bereikt; uitgerust met ABS en met controleapparatuur als bedoeld in Verordening (EEG) nr. 3821/85;

Categorie DE:

Samenstel bestaande uit een examenvoertuig van categorie D en een aanhangwagen met een maximaal toegestane massa van ten minste 1 250 kg en een breedte van ten minste 2,40 m, waarmee een snelheid van ten minste 80 km per uur kan worden bereikt; de laadruimte van de aanhangwagen moet bestaan uit een gesloten opbouw die ten minste 2 m breed en 2 m hoog is; de feitelijke totale massa van de aanhangwagen moet minimaal 800 kg bedragen;

Categorie D1:

Voertuig van subcategorie D1 met een maximaal toegestane massa van ten minste 4 000 kg, en een lengte van ten minste 5 m, waarmee een snelheid van ten minste 80 km per uur kan worden bereikt; uitgerust met ABS en met controleapparatuur als bedoeld in Verordening (EEG) nr. 3821/85;

Categorie D1E:

Samenstel bestaande uit een examenvoertuig van subcategorie D1 en een aanhangwagen met een maximaal toegestane massa van ten minste 1 250 kg, met welk samenstel een snelheid van ten minste 80 km per uur kan worden bereikt; de laadruimte van de aanhangwagen moet bestaan uit een gesloten opbouw die ten minste 2 m breed en 2 m hoog is; de feitelijke totale massa van de aanhangwagen moet minimaal 800 kg bedragen;

Examenvoertuigen van de categorieën BE, C, CE, C1, C1E, D, DE, D1 en D1E die niet voldoen aan de bovenstaande minimumnormen maar die wel vóór of op de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn worden gebruikt, mogen nog tot maximaal tien jaar na deze datum worden gebruikt. Aan de bepalingen met betrekking tot de lading moet uiterlijk tien jaar na de inwerkingtreding van Richtlijn 2000/56/EG van de Commissie(3) door de lidstaten uitvoering zijn gegeven.

6. Rijvaardigheid en rijgedrag met betrekking tot de categorieën A1, A2 en A

6.1. Rijklaar maken en technische controle van het voertuig in verband met de verkeersveiligheid

De kandidaten moeten door middel van de onderstaande handelingen aantonen dat zij goed voorbereid aan het examen kunnen beginnen en het voertuig rijklaar kunnen maken:

6.1.1.

Correct dragen van beschermende uitrusting, zoals handschoenen, schoeisel, kleding en helm;

6.1.2.

Steekproefsgewijze controle van banden, remmen, stuurinrichting, noodstopschakelaar (indien aanwezig), ketting, oliepeil, verlichting, reflectoren, richtingaanwijzers en claxon.

6.2. Bijzondere verrichtingen in verband met de verkeersveiligheid

6.2.1.

Motorrijwiel op de standaard plaatsen, er vanaf halen en zonder hulp van de motor het rijwiel verplaatsen door ernaast te lopen;

6.2.2.

Motorrijwiel op de standaard plaatsen;

6.2.3.

Ten minste twee verrichtingen bij een lage snelheid, waaronder een slalom ter beoordeling van de bediening van de koppeling in combinatie met de rem, balans, kijkrichting en de houding op het motorrijwiel, en de positie van de voeten op de voetsteunen;

6.2.4.

Ten minste twee verrichtingen bij een hogere snelheid, waaronder één verrichting in tweede of derde versnelling, minimaal 30 km per uur, en één verrichting voor het ontwijken van obstakels bij een snelheid van minimaal 50 km per uur, ter beoordeling van de houding op het motorrijwiel, kijkrichting, balans, stuurtechniek en schakeltechniek;

6.2.5.

Remmen: er moeten minimaal twee remoefeningen worden uitgevoerd, waaronder een noodstop bij een snelheid van minimaal 50 km per uur, ter beoordeling van de bediening van de voor- en achterrem, kijkrichting en de houding op het motorrijwiel.

Aan de bepalingen inzake de bijzondere verrichtingen in de punten 6.2.3 tot en met 6.2.5 moet uiterlijk vijf jaar na de datum van inwerkingtreding van Richtlijn 2000/56/EG uitvoering zijn gegeven.

6.3. Rijgedrag

De kandidaten moeten in normale verkeerssituaties veilig en met de vereiste voorzichtigheid de volgende handelingen uitvoeren:

6.3.1.

Wegrijden: na parkeren, na een stop in het verkeer, na verlaten van een oprit;

6.3.2.

Rijden op rechte wegen; tegenliggers passeren, ook bij wegversmallingen;

6.3.3.

Rijden door bochten;

6.3.4.

Kruispunten: naderen en oversteken van kruispunten en overwegen;

6.3.5.

Veranderen van richting: naar links en rechts; veranderen van rijstrook;

6.3.6.

Oprijden/verlaten van snelwegen of vergelijkbare wegen (indien aanwezig): invoegen vanaf de invoegstrook; uitvoegen op de uitvoegstrook;

6.3.7.

Inhalen/passeren: inhalen van ander verkeer (indien mogelijk); obstakels voorbijrijden, bijvoorbeeld geparkeerde auto's; ingehaald worden (indien mogelijk);

6.3.8.

Speciale verkeerselementen (indien aanwezig): rotondes; gelijkvloerse spoorwegovergangen, tram-/bushaltes; voetgangersoversteekplaatsen; stijgende/dalende weg over een lange afstand;

6.3.9.

De nodige voorzorgsmaatregelen nemen bij het afstappen van het voertuig.

7. Rijvaardigheid en rijgedrag met betrekking tot de categorieën B, B1 en BE

7.1. Rijklaar maken en technische controle van het voertuig in verband met de verkeersveiligheid

De kandidaten moeten door middel van de onderstaande handelingen aantonen dat zij goed voorbereid aan het examen kunnen beginnen en het voertuig rijklaar kunnen maken:

7.1.1.

Verstellen van de zitplaats van de bestuurder voor een juiste zithouding;

7.1.2.

Afstellen van de achteruitkijkspiegels, veiligheidsgordel en hoofdsteun (indien aanwezig);

7.1.3.

Controleren of de portieren goed gesloten zijn;

7.1.4.

Steekproefsgewijze controle van banden, stuurinrichting, remmen, vloeistoffen (bijvoorbeeld motorolie, koelvloeistof, ruitensproeiervloeistof), verlichting, reflectoren, richtingaanwijzers en claxon;

7.1.5.

Controle van de veiligheid met betrekking tot de lading van het voertuig: carrosserie, plaatwerk, laaddeuren, cabineslot, manier van laden, vastzetten lading (alleen categorie BE);

7.1.6.

Controle van het koppelmechanisme en de elektrische en remverbindingen (alleen categorie BE).

7.2. Categorieën B en B1: bijzondere verrichtingen in verband met de verkeersveiligheid

Een aantal van de onderstaande verrichtingen moet worden getest (ten minste twee van de vier punten, waarvan één achteruitrijdend):

7.2.1.

In rechte lijn achteruitrijden of achteruitrijdend rechts of links een bocht omgaan en daarbij op de juiste rijstrook blijven;

7.2.2.

Keren met voor- en achteruitschakeling;

7.2.3.

Parkeren op en verlaten van een parkeerruimte (evenwijdig aan of schuin of loodrecht ten opzichte van de weg gelegen, vooruit en achteruit, zowel op een vlakke weg als op een stijgende of dalende weg);

7.2.4.

Remmen tot stilstand; een noodstop is optioneel

7.3. Categorie BE: bijzondere verrichtingen in verband met de verkeersveiligheid

7.3.1.

Koppelen en loskoppelen van een aanhangwagen aan/van een motorvoertuig; aan het begin van deze verrichting moeten het voertuig en de aanhangwagen naast elkaar staan (niet in elkaars verlengde);

7.3.2.

Achteruitrijdend een bocht maken met een door de lidstaten zelf vast te stellen loop;

7.3.3.

Veilig parkeren voor laden/lossen.

7.4. Rijgedrag

De kandidaten moeten in normale verkeerssituaties veilig en met de vereiste voorzichtigheid de volgende handelingen uitvoeren:

7.4.1.

Wegrijden: na parkeren, na een stop in het verkeer, na verlaten van een oprit;

7.4.2.

Rijden op rechte wegen; tegenliggers passeren, ook bij wegversmallingen;

7.4.3.

Rijden door bochten;

7.4.4.

Kruispunten: naderen en oversteken van kruispunten en overwegen;

7.4.5.

Veranderen van richting: naar links en rechts; veranderen van rijstrook;

7.4.6.

Oprijden/verlaten van snelwegen of vergelijkbare wegen (indien aanwezig): invoegen vanaf de invoegstrook; uitvoegen op de uitvoegstrook;

7.4.7.

Inhalen/passeren: inhalen van ander verkeer (indien mogelijk); obstakels voorbijrijden, bijvoorbeeld geparkeerde auto's; ingehaald worden (indien mogelijk);

7.4.8.

Speciale verkeerselementen (indien aanwezig): rotondes; gelijkvloerse spoorwegovergangen, tram-/bushaltes; voetgangersoversteekplaatsen; stijgende/dalende weg over een lange afstand;

7.4.9.

De nodige voorzorgsmaatregelen nemen bij het verlaten van het voertuig.

8. Rijvaardigheid en rijgedrag met betrekking tot de categorieën C, CE, C1, C1E, D, DE, D1 en D1E

8.1. Rijklaar maken en technische controle van het voertuig in verband met de verkeersveiligheid

De kandidaten moeten door middel van de onderstaande handelingen aantonen dat zij goed voorbereid aan het examen kunnen beginnen en het voertuig rijklaar kunnen maken:

8.1.1.

Verstellen van de zitplaats van de bestuurder voor een juiste zithouding;

8.1.2.

Afstellen van de achteruitkijkspiegels, veiligheidsgordel en hoofdsteun (indien aanwezig);

8.1.3.

Steekproefsgewijze controle van banden, stuurinrichting, remmen, verlichting, reflectoren, richtingaanwijzers en claxon;

8.1.4.

Controle van de rembekrachtigings- en de stuurbekrachtigingsinrichting; controle van de wielen, wielmoeren, spatborden, voorruit, ruiten en ruitenwissers, vloeistoffen (bijvoorbeeld motorolie, koelvloeistof en ruitensproeiervloeistof); controle en gebruik van alle onderdelen op het dashboard, inclusief de controleapparatuur als bedoeld in Verordening (EEG) nr. 3821/85;

8.1.5.

Controle van de luchtdruk, luchttanks en de wielophanging;

8.1.6.

Controle van de veiligheid met betrekking tot de lading van het voertuig: carrosserie, plaatwerk, laaddeuren, laadmechanisme (indien aanwezig), cabineslot (indien aanwezig), manier van laden, vastzetten lading (alleen categorieën C, CE, C1, C1E);

8.1.7.

Controle van het koppelmechanisme en de elektrische en remverbindingen (alleen categorieën CE, C1E, DE, D1E);

8.1.8.

In staat zijn bijzondere maatregelen te treffen voor de veiligheid van het voertuig; controle van carrosserie, bedrijfsdeuren, nooduitgangen, EHBO-benodigdheden, brandblussers en andere veiligheidsvoorzieningen (alleen categorieën D, DE, D1, D1E);

8.1.9.

Lezen van een wegenkaart, routeplanner, inclusief het gebruik van elektronische navigatiesystemen (optioneel).

8.2. Bijzondere verrichtingen in verband met de verkeersveiligheid

8.2.1.

Koppelen en loskoppelen van een aanhangwagen of oplegger aan/van een motorvoertuig; aan het begin van deze verrichting moeten het voertuig en de aanhangwagen of oplegger naast elkaar staan (niet in elkaars verlengde) (alleen categorieën CE, C1E, DE, D1E);

8.2.2.

Achteruitrijdend een bocht maken met een door de lidstaten zelf vast te stellen loop;

8.2.3.

Veilig parkeren voor laden/lossen bij een laadvloer/laadhelling of soortgelijke inrichting (alleen categorieën C, CE, C1, C1E);

8.2.4.

Parkeren om passagiers veilig in of uit de bus te laten stappen (alleen categorieën D, DE, D1, D1E).

8.3. Rijgedrag

De kandidaten moeten in normale verkeerssituaties veilig en met de vereiste voorzichtigheid de volgende handelingen uitvoeren:

8.3.1.

Wegrijden: na parkeren, na een stop in het verkeer, na verlaten van een oprit;

8.3.2.

Rijden op rechte wegen; tegenliggers passeren, ook bij wegversmallingen;

8.3.3.

Rijden door bochten;

8.3.4.

Kruispunten: naderen en oversteken van kruispunten en overwegen;

8.3.5.

Veranderen van richting: naar links en rechts; veranderen van rijstrook;

8.3.6.

Oprijden/verlaten van snelwegen of vergelijkbare wegen (indien aanwezig): invoegen vanaf de invoegstrook; uitvoegen op de uitvoegstrook;

8.3.7.

Inhalen/passeren: inhalen van ander verkeer (indien mogelijk); obstakels voorbijrijden, bijvoorbeeld geparkeerde auto's; ingehaald worden (indien mogelijk);

8.3.8.

Speciale verkeerselementen (indien aanwezig): rotondes; gelijkvloerse spoorwegovergangen, tram-/bushaltes; voetgangersoversteekplaatsen; stijgende/dalende weg over een lange afstand;

8.3.9.

De nodige voorzorgsmaatregelen nemen bij het verlaten van het voertuig.

9. Beoordeling tijdens het praktische examen

9.1.

Tijdens elke rijsituatie wordt beoordeeld in hoeverre de kandidaat in staat is het voertuig te bedienen en of hij/zij in staat is volkomen veilig aan het verkeer deel te nemen. De examinator moet zich tijdens het gehele examen veilig voelen. Rijfouten of gevaarlijk rijgedrag die de veiligheid van het examenvoertuig, de passagiers of de medeweggebruikers direct in gevaar brengen, hebben ongeacht of de examinator al dan niet heeft moeten ingrijpen, tot gevolg dat de kandidaat wordt afgewezen. Het staat de examinator in dat geval vrij het praktische examen voortijdig te beëindigen.

De examinatoren moeten worden opgeleid om de vaardigheid van de kandidaten om in alle opzichten veilig te rijden, correct te beoordelen. Op de werkzaamheden van de examinatoren moet door een door de lidstaat erkend lichaam controle en toezicht worden uitgeoefend met het oog op een correcte en consequente foutenbeoordeling, overeenkomstig de in deze bijlage vastgestelde normen.

9.2.

Tijdens de beoordeling moet de examinator in het bijzonder aandacht schenken aan het feit of de kandidaat defensief en sociaal rijgedrag vertoont. Dit gedrag moet overeenkomen met de algehele rijstijl en de examinator moet hiermee rekening houden bij de beeldvorming van de kandidaat. Hiertoe behoren het aanpassend en zelfverzekerd (veilig) rijden. Daarbij moet echter rekening worden gehouden met de weg- en weersomstandigheden, medeweggebruikers, de veiligheid van de overige weggebruikers (met name de kwetsbaardere) en anticipatievermogen.

9.3. De examinator moet tevens beoordelen of de kandidaat op de onderstaande punten voldoende presteert:

9.3.1.

Beheersing van het voertuig. Hierbij moet worden gekeken naar: correct gebruik van de veiligheidsgordels, achteruitkijkspiegels, hoofdsteunen, zitplaats; correct gebruik van verlichting en andere voorzieningen; correct gebruik van de koppeling, versnellingsbak, gaspedaal, reminrichting (inclusief de derde reminrichting, indien aanwezig), stuurinrichting; beheersing van het voertuig onder uiteenlopende omstandigheden, bij verschillende snelheden; evenwichtig rijgedrag; gewicht, afmetingen en eigenschappen van het voertuig; gewicht en type lading (alleen categorieën BE, C, CE, C1, C1E, DE, D1E); het comfort van de passagiers (alleen categorieën D, DE, D1, D1E) (niet te snel optrekken, soepel rijgedrag en gelijkmatig remmen);

9.3.2.

Zuinig en milieuvriendelijk rijden. Hierbij moet worden gelet op het aantal omwentelingen per minuut en het schakelen, remmen en versnellen (alleen categorieën BE, C, CE, C1, C1E, D, DE, D1, D1E);

9.3.3.

Goed kijken: rondom kijken, spiegels goed gebruiken; dichtbij, verder weg, ver kijken;

9.3.4.

Voorrang verlenen: voorrang op kruispunten en overwegen; voorrang verlenen op andere punten (bijvoorbeeld bij het veranderen van richting of rijstrook en bij bijzondere verrichtingen);

9.3.5.

De juiste positie kiezen op de weg: juiste positie op de weg, de rijstrook, de rotonde en door bochten, die past bij het type en de eigenschappen van het voertuig; voorsorteren;

9.3.6.

Afstand bewaren: voldoende afstand bewaren voor en naast het voertuig; voldoende afstand bewaren van medeweggebruikers;

9.3.7.

Snelheid: de maximumsnelheid niet overschrijden; snelheid aanpassen aan de weers- en verkeersomstandigheden en indien nodig aan de nationale snelheidslimiet; rijden met een snelheid waarbij het tot stilstand komen vóór een zichtbare en vrije weg mogelijk is; snelheid aanpassen aan die welke wordt aangehouden door andere, soortgelijke weggebruikers;

9.3.8.

Verkeerslichten, verkeerstekens en andere voorzieningen: correct gedrag bij verkeerslichten, opvolgen van de instructies van verkeersregelaars: correct gedrag bij verkeerstekens (verbods- of gebodsborden); correct gedrag bij wegmarkeringen;

9.3.9.

Het geven van signalen: signalen geven op de juiste momenten; correct richting aangeven; correct reageren op signalen van andere weggebruikers;

9.3.10.

Remmen en stoppen: tijdig gas minderen, afremmen of stoppen, waarbij rekening moet worden gehouden met de omstandigheden; anticipatievermogen; gebruik van de verschillende reminrichtingen (alleen categorieën C, CE, D, DE); gebruik van andere snelheidsbegrenzers dan remmen (alleen categorieën C, CE, D, DE).

10. Duur van het examen

De duur van het examen en de af te leggen afstand moeten voldoende zijn voor de in deel B van deze bijlage genoemde beoordeling van de rijvaardigheid en het rijgedrag. Het examen met betrekking tot het rijgedrag mag voor de categorieën A, A1, A2, B, B1 en BE nooit minder dan 25 minuten en voor de overige categorieën nooit minder dan 45 minuten duren. Niet inbegrepen zijn de kennismaking met de kandidaat, het rijklaar maken van het voertuig, de technische controle van het voertuig in verband met de verkeersveiligheid, de bijzondere verrichtingen en de bekendmaking van de uitslag van het praktische examen.

11. Plaats van het examen

Het examenonderdeel voor de beoordeling van de bijzondere verrichtingen kan op een speciaal terrein plaatsvinden. Het examenonderdeel voor de beoordeling van het rijgedrag wordt zo mogelijk afgenomen op wegen buiten de bebouwde kom, autowegen en autosnelwegen (of gelijkwaardig), alsmede straten in de stad van uiteenlopende aard (zoals woonwijken, gebieden waar niet harder dan 30 of 50 km per uur mag worden gereden en auto-/snelwegen binnen de stad), waar zich de verschillende moeilijkheden voordoen waarmee een bestuurder kan worden geconfronteerd. Het is wenselijk dat het examen in verschillende situaties van verkeersdrukte plaatsvindt. De examinator moet de tijd die op de weg wordt doorgebracht optimaal gebruiken door uiteenlopende verkeerssituaties op te zoeken, zodat het rijgedrag van de kandidaat in de verschillende situaties goed kan worden beoordeeld. Daarbij moet met name worden gelet op de overgang tussen de verschillende situaties.

II. EISEN INZAKE KENNIS, RIJVAARDIGHEID EN RIJGEDRAG VOOR HET BESTUREN VAN EEN GEMOTORISEERD VOERTUIG

Bestuurders van alle gemotoriseerde voertuigen moeten op elk willekeurig moment voldoen aan eisen inzake kennis, rijvaardigheid en rijgedrag zoals beschreven in de punten 1 tot en met 9, zodat zij in staat zijn:

verkeersrisico's te onderkennen en de ernst ervan te beoordelen,

controle over hun voertuig te hebben om geen gevaarlijke situaties te scheppen, en adequaat te reageren wanneer dergelijke situaties zich voordoen,

de verkeersregels in acht te nemen, met name die welke gericht zijn op het voorkomen van verkeersongevallen en het verzekeren van een vlotte doorstroming van het verkeer,

de voornaamste technische defecten van hun voertuig te ontdekken, met name die welke de veiligheid in gevaar brengen, en die adequaat te laten verhelpen,

rekening te houden met alle factoren die het rijgedrag nadelig beïnvloeden (alcohol, vermoeidheid, verminderd gezichtsvermogen, enz.), teneinde volledig in staat te blijven tot veilig rijgedrag,

bij te dragen tot de veiligheid van alle weggebruikers, in het bijzonder de zwakste en kwetsbaarste, door naar behoren rekening te houden met de medeweggebruikers.

De lidstaten kunnen de nodige maatregelen nemen om er voor te zorgen dat bestuurders die niet meer voldoen aan de eisen inzake kennis, rijvaardigheid en rijgedrag zoals beschreven in de punten 1 tot en met 9, deze kennis en vaardigheden terugkrijgen en het vereiste rijgedrag voor het besturen van een motorvoertuig kunnen voortzetten.


BIJLAGE III

MINIMUMNORMEN INZAKE LICHAMELIJKE EN GEESTELIJKE GESCHIKTHEID VOOR HET BESTUREN VAN EEN GEMOTORISEERD VOERTUIG

DEFINITIES

1.

In het kader van deze bijlage worden de bestuurders in twee groepen ingedeeld, namelijk:

1.1.

Groep 1:

bestuurders van voertuigen van de categorieën A, A1, A2, AM, B, B 1 en BE.

1.2.

Groep 2:

bestuurders van voertuigen van de categorieën C, CE, C1, C1E, D, DE, D1 en D1E.

1.3.

In de nationale wetgeving kunnen bepalingen worden opgenomen om de voor de bestuurders van groep 2 bestemde bepalingen van deze bijlage toe te passen op de bestuurders van voertuigen van categorie B die hun rijbewijs voor de uitoefening van hun beroep gebruiken (taxi's, ziekenauto's, enz.).

2.

Naar analogie hiervan worden de aanvragers van een eerste rijbewijs of verlenging van een rijbewijs ingedeeld in de groep waartoe zij behoren, nadat het rijbewijs is afgegeven of verlengd.

MEDISCHE ONDERZOEKEN

3.

Groep 1:

De aanvragers moeten een medisch onderzoek ondergaan, indien bij het vervullen van de vereiste formaliteiten of tijdens het examen dat zij moeten afleggen voor het verkrijgen van een rijbewijs, blijkt dat zij één of meer van de in deze bijlage vermelde lichamelijke of geestelijke gebreken hebben.

4.

Groep 2:

De aanvragers moeten een medisch onderzoek ondergaan vóór de eerste afgifte van een rijbewijs; vervolgens worden de bestuurders bij elke verlenging van het rijbewijs getest volgens het nationale systeem van de lidstaat van normaal verblijf.

5.

De lidstaten kunnen voor de afgifte of verlenging van een rijbewijs strengere normen vaststellen dan de in deze bijlage vervatte normen.

GEZICHTSVERMOGEN

6.

Iedere aanvrager van een rijbewijs dient de nodige onderzoeken te ondergaan om vast te stellen of hij beschikt over voldoende gezichtsscherpte voor het besturen van motorvoertuigen. Indien daarover twijfel bestaat, moet hij door een bevoegde medische instantie worden onderzocht. Bij dat onderzoek moet vooral gelet worden op de gezichtsscherpte, het gezichtsveld, het gezichtsvermogen in het schemerdonker en progressieve oogziekten.

Intraoculaire lenzen worden in het kader van deze bijlage niet als corrigerende lenzen beschouwd.

Groep 1:

6.1.

Iedere aanvrager van een rijbewijs of verlenging van een rijbewijs dient, zo nodig met optische correctie, een binoculaire gezichtsscherpte te hebben van ten minste 0,5. Het rijbewijs mag niet worden afgegeven of verlengd, indien bij het medisch onderzoek blijkt dat het horizontale gezichtsveld kleiner is dan 120°, behalve in uitzonderingsgevallen op grond van een gunstig medisch advies en een positieve praktische test, of indien blijkt dat het gezichtsvermogen van de betrokkene op een zodanige andere wijze is aangetast dat hij niet veilig kan rijden. Indien een progressieve oogziekte wordt ontdekt of gemeld, kan het rijbewijs worden afgegeven of verlengd mits de aanvrager zich periodiek door een bevoegde medische instantie laat onderzoeken.

6.2.

Iedere aanvrager van een rijbewijs of verlenging van een rijbewijs die het gezichtsvermogen van een oog volledig is kwijtgeraakt of die, bij voorbeeld in geval van diplopie, slechts één oog gebruikt, dient een gezichtsscherpte, zo nodig met optische correctie, van ten minste 0,6 te hebben. De bevoegde medische instantie dient daarbij te verklaren dat dit monoculaire zien al zolang bestaat dat de betrokkene zich daaraan heeft aangepast, en dat het gezichtsveld van het oog normaal is.

Groep 2:

6.3.

Iedere aanvrager van een rijbewijs of verlenging van een rijbewijs dient, zo nodig met optische correctie, te beschikken over een gezichtsscherpte van minstens 0,8 voor het beste oog en 0,5 voor het minder goede oog. Indien de waarden 0,8 en 0,5 met een optische correctie worden bereikt, dient de ongecorrigeerde gezichtsscherpte voor elk van beide ogen niet minder dan 0,05 te bedragen of dient de correctie van de minimale gezichtsscherpte (0,8 en 0,5) te zijn verkregen door brilleglazen die niet sterker mogen zijn dan 8 dioptrieën, of door contactlenzen (niet gecorrigeerd gezichtsvermogen = 0,05). De correctie moet goed worden verdragen. Het rijbewijs mag niet worden afgegeven of verlengd, indien de aanvrager of bestuurder geen normaal binoculair gezichtsveld heeft of aan diplopie lijdt.

GEHOOR

7.

Onder voorbehoud van het advies van de bevoegde medische instanties kan het rijbewijs voor iedere aanvrager of bestuurder van groep 2 worden afgegeven of verlengd; bij het medisch onderzoek wordt met name rekening gehouden met de mogelijkheden van compensatie.

MOTORISCH GEHANDICAPTEN

8.

Het rijbewijs mag niet worden afgegeven of verlengd indien de aanvrager of bestuurder aan motorische aandoeningen of afwijkingen lijdt waardoor het besturen van een motorvoertuig gevaar oplevert.

Groep 1:

8.1.

Een rijbewijs met eventueel beperkende voorwaarde mag, nadat daarover door een bevoegde medische instantie advies is uitgebracht, worden afgegeven aan aanvragers of bestuurders die lichamelijk gehandicapt zijn. Dat advies moet gebaseerd zijn op een medische beoordeling van de betreffende aandoening of afwijking en zo nodig op een praktische test; daarin moet ook worden aangegeven hoe het voertuig moet worden aangepast en of de bestuurder orthopedische apparatuur nodig heeft. Uit het onderzoek naar de rijvaardigheid en het rijgedrag moet echter blijken dat die apparatuur geen gevaar voor het rijden oplevert.

8.2.

Het rijbewijs mag worden afgegeven of verlengd indien de aanvrager aan een progressieve aandoening lijdt, mits aan de hand van periodieke controles wordt geverifieerd of de betrokkene nog in staat is zijn voertuig volkomen veilig te besturen.

Een rijbewijs mag zodra de handicap zich heeft gestabiliseerd, zonder geregelde medische controle worden afgegeven of verlengd.

Groep 2:

8.3.

De bevoegde medische instantie dient naar behoren rekening te houden met de extra risico's en gevaren in verband met het besturen van voertuigen die aan de definitie van deze groep beantwoorden.

HART- EN VAATZIEKTEN

9.

Aandoeningen die aanvragers van een rijbewijs of verlenging van een rijbewijs vatbaar maken voor acute stoornissen aan het cardiovasculaire systeem met acute beschadiging van de hersenfunctie, leveren gevaar voor de verkeersveiligheid op.

Groep 1:

9.1.

Het rijbewijs mag niet worden afgegeven of verlengd indien de aanvrager aan ernstige aritmie lijdt.

9.2.

Het rijbewijs mag worden afgegeven of verlengd indien de aanvrager of bestuurder een pacemaker heeft, onder voorbehoud van een officieel medisch advies en geregelde medische controle.

9.3.

Of een rijbewijs mag worden afgegeven of verlengd indien de aanvrager of bestuurder een te hoge of te lage bloeddruk heeft, wordt beoordeeld aan de hand van de andere gegevens van het onderzoek, de eventueel daarmee verband houdende complicaties en het gevaar dat deze voor de verkeersveiligheid kunnen opleveren.

9.4.

In het algemeen mag het rijbewijs niet worden afgegeven of verlengd indien de aanvrager of bestuurder lijdt aan benauwdheid tijdens rust of bij opwinding. Voor de afgifte of verlenging van een rijbewijs indien de aanvrager of bestuurder aan een hartinfarct heeft geleden, is een officieel medisch advies en zo nodig een geregelde medische controle vereist.

Groep 2:

9.5.

De bevoegde medische instantie houdt naar behoren rekening met de extra risico's en gevaren in verband met het besturen van voertuigen die aan de definitie van deze groep beantwoorden.

DIABETES MELLITUS

10.

Het rijbewijs mag worden afgegeven of verlengd indien de aanvrager of bestuurder aan diabetes mellitus lijdt, onder voorbehoud van een officieel medisch advies en een geregelde specifieke medische controle.

Groep 2:

10.1.

Rijbewijzen mogen niet worden afgegeven of verlengd indien de tot deze groep behorende aanvrager of bestuurder aan diabetes mellitus lijdt die met insuline moet worden behandeld, tenzij in zeer uitzonderlijke gevallen, op grond van een officieel medisch advies en onder voorbehoud van een geregelde medische controle.

NEUROLOGISCHE ZIEKTEN

11.

Rijbewijzen mogen niet worden afgegeven of verlengd indien de aanvrager of bestuurder lijdt aan een ernstige neurologische aandoening, tenzij de aanvraag door een officieel medisch advies wordt ondersteund.

Daartoe worden neurologische stoornissen ten gevolge van aandoeningen of operaties van het centrale of perifere zenuwstelsel die door sensoriële of motorische defecten en evenwichts- en coördinatiestoornissen tot uiting komen, beoordeeld op grond van het effect daarvan en de kans op progressie. Aan de afgifte of verlenging van het rijbewijs kan in die gevallen de voorwaarde worden verbonden dat er periodiek onderzoek moet plaatsvinden, indien er kans op progressie bestaat.

12.

Epileptische aanvallen en andere acute bewustzijnsstoornissen vormen een ernstig gevaar voor de verkeersveiligheid, wanneer zij zich tijdens het besturen van een motorvoertuig voordoen.

Groep 1:

12.1.

Rijbewijzen mogen worden afgegeven of verlengd onder voorbehoud van een onderzoek door een bevoegde medische instantie en een geregelde medische controle. De bevoegde medische instantie beoordeelt de epilepsie of andere bewustzijnsstoornissen, de klinische vorm en het verloop van de ziekte (bij voorbeeld geen aanvallen in de laatste twee jaren), de gevolgde behandeling en de resultaten daarvan.

Groep 2:

12.2.

Rijbewijzen mogen niet worden afgegeven of verlengd, indien de aanvrager of bestuurder aan epileptische aanvallen of andere acute bewustzijnsstoornissen lijdt of daarvoor vatbaar is.

PSYCHISCHE AANDOENINGEN

Groep 1:

13.1.

Rijbewijzen mogen niet worden afgegeven of verlengd, indien de aanvrager of bestuurder lijdt aan:

congenitale of door ziekten, trauma's of neurochirurgische ingrepen ontstane ernstige psychische aandoeningen;

ernstige mentale retardatie;

ernstige uit het verouderingsproces voortvloeiende gedragsstoornissen of ernstige met de individuele psychische gesteldheid verband houdende stoornissen van het oordeels- en aanpassingsvermogen of gedragsstoornissen,

tenzij de aanvraag door een officieel medisch advies wordt ondersteund en de betrokkene zo nodig geregeld medisch wordt gecontroleerd.

Groep 2:

13.2.

De bevoegde medische instantie houdt naar behoren rekening met de extra risico's en gevaren in verband met het besturen van voertuigen die aan de definitie van deze groep beantwoorden.

ALCOHOL

14.

Alcoholgebruik vormt een groot gevaar voor de verkeersveiligheid. Gezien de ernst van het probleem, dient de medicus grote waakzaamheid aan de dag te leggen.

Groep 1:

14.1.

Rijbewijzen mogen niet worden afgegeven of verlengd indien de aanvrager of bestuurder aan alcohol verslaafd is of niet kan afzien van alcoholgebruik wanneer hij aan het verkeer deelneemt.

Rijbewijzen mogen worden afgegeven of verlengd indien de aanvrager of bestuurder aan alcohol verslaafd is geweest, na een periode van bewezen onthouding en onder voorbehoud van een officieel medisch advies en geregelde medische controle.

Groep 2:

14.2.

De bevoegde medische instantie houdt naar behoren rekening met de extra risico's en gevaren in verband met het besturen van voertuigen die aan de definitie van deze groep beantwoorden.

VERDOVENDE MIDDELEN EN GENEESMIDDELEN

15. Misbruik

Rijbewijzen mogen niet worden afgegeven of verlengd indien de aanvrager of bestuurder verslaafd is aan psychotrope stoffen of zonder daaraan verslaafd te zijn die stoffen overmatig gebruikt, ongeacht de categorie van het aangevraagde rijbewijs.

Regelmatig gebruik

Groep 1:

15.1.

Rijbewijzen mogen niet worden afgegeven of verlengd indien de aanvrager of bestuurder regelmatig, in welke vorm dan ook, psychotrope stoffen gebruikt die van nadelige invloed op de rijvaardigheid kunnen zijn, indien dusdanige hoeveelheden worden gebruikt dat het rijgedrag daardoor ongunstig wordt beïnvloed. Hetzelfde geldt voor alle andere geneesmiddelen of geneesmiddelencombinaties die de rijvaardigheid beïnvloeden.

Groep 2:

15.2.

De bevoegde medische instantie houdt naar behoren rekening met de extra risico's en gevaren in verband met het besturen van voertuigen die aan de definitie van deze groep beantwoorden.

NIERAANDOENINGEN

Groep 1:

16.1.

Rijbewijzen mogen worden afgegeven of verlengd indien de aanvrager of bestuurder aan ernstige nierinsufficiëntie lijdt, op voorwaarde dat een officieel medisch advies wordt verstrekt en de betrokkene geregeld medisch wordt onderzocht.

Groep 2:

16.2.

Rijbewijzen mogen niet worden afgegeven of verlengd indien de aanvrager of bestuurder aan ernstige irreversibele nierinsufficiëntie lijdt, tenzij in uitzonderingsgevallen op grond van een officieel medisch advies en geregelde medische controle.

DIVERSE BEPALINGEN

Groep 1:

17.1.

Rijbewijzen mogen worden afgegeven of verlengd indien het een aanvrager of bestuurder betreft met getransplanteerde organen of artificiële implantaten die de rijvaardigheid kunnen beïnvloeden, onder voorbehoud van een officieel medisch advies en zo nodig een geregeld medisch onderzoek.

Groep 2:

17.2.

De bevoegde medische instantie houdt naar behoren rekening met de extra risico's en gevaren in verband met het besturen van voertuigen die aan de definitie van deze groep beantwoorden.

18.

In het algemeen mogen rijbewijzen niet worden afgegeven of verlengd indien de aanvrager of bestuurder aan een niet in de voorgaande alinea's vermelde aandoening lijdt die aanleiding kan vormen tot lichamelijke klachten, waardoor bij het besturen van een motorvoertuig de verkeersveiligheid in gevaar komt, tenzij de aanvraag door een officieel medisch advies wordt ondersteund en de betrokkene, zo nodig, geregeld medisch wordt onderzocht.

BIJLAGE IV

MINIMUMNORMEN VOOR PERSONEN DIE PRAKTIJKRIJEXAMENS AFNEMEN

1. Vereiste vaardigheden voor een rijexaminator

1.1.

Een persoon die bevoegd is tot het afnemen van een praktisch rijexamen van een kandidaat in een motorvoertuig dient te beschikken over de kennis, vaardigheden en inzicht die verband houden met de aspecten vermeld in de punten 1.2 tot en met 1.6.

1.2.

De vaardigheden van een examinator dienen te zijn afgestemd op het examineren van een kandidaat die de bevoegdheid wil verkrijgen voor de rijbewijscategorie waarvoor het rijexamen wordt afgelegd.

1.3. Kennis en begrip van besturen en examineren:

theorie van het rijgedrag;

risico-inschatting en ongevalvermijding;

het handboek van rijexamennormen;

de eisen van het rijexamen;

het toepasselijke wegen- en verkeersreglement, inclusief de toepasselijke Europese en nationale wetgeving en de richtsnoeren voor de uitlegging daarvan;

examineringstheorie en -technieken;

defensief rijden.

1.4. Examineringsvaardigheden:

accuraat kunnen observeren, monitoren en beoordelen van de algemene prestaties van de kandidaat, met name:

correcte en volledige inschatting van gevaarlijke situaties;

accurate vaststelling van de oorzaak en de waarschijnlijke gevolgen van dergelijke situaties;

vorderingen en fouten opmerken;

uniformiteit en consistentie bij het examineren;

snel informatie verwerken en hoofdpunten bepalen;

anticiperen, mogelijke problemen opmerken en strategieën uitwerken om deze aan te pakken;

tijdig opbouwend commentaar geven.

1.5. Persoonlijke rijvaardigheid:

Een persoon die bevoegd is tot het afnemen van een praktisch rijexamen voor een bepaalde rijbewijscategorie, moet zelf in staat zijn dat type motorvoertuig te besturen naar consistent strenge normen.

1.6. Kwaliteit van de dienstverlening:

er moet worden bepaald en meegedeeld wat de kandidaat kan verwachten tijdens het examen;

er moet duidelijk worden gecommuniceerd en de inhoud, de vorm en de taal moeten zijn afgestemd op de toehoorders en de context, en de kandidaten moeten antwoord krijgen op hun vragen;

de uitslag van het examen moet duidelijk worden toegelicht;

alle kandidaten worden met respect en gelijk behandeld.

1.7. Kennis van voertuigtechniek en fysica:

kennis van voertuigtechniek, zoals besturing, banden, remmen, lichten, met name voor motorrijwielen en zware voertuigen;

veilig beladen;

kennis van de fysische aspecten van het voertuig, zoals snelheid, wrijving, dynamica, energie.

1.8.

Een zuinige en milieuvriendelijke rijstijl.

2. Algemene voorwaarden

2.1. Een examinator voor het rijbewijs van categorie B:

a)

moet sedert ten minste drie jaar houder zijn van een rijbewijs van categorie B;

b)

moet ten minste 23 jaar oud zijn;

c)

moet over de basisvaardigheden beschikken waarin punt 3 van deze bijlage voorziet en vervolgens de kwaliteitswaarborgings- en periodieke opleidingsactiviteiten hebben gevolgd waarin punt 4 van deze bijlage voorziet;

d)

moet een beroepsopleiding hebben gevolgd waarmee ten minste niveau 3 is afgesloten als omschreven in Besluit 85/368/EEG van de Raad van 16 juli 1985 inzake de vergelijkbaarheid van de getuigschriften van vakbekwaamheid tussen lidstaten van de Europese Gemeenschap(1);

e)

mag niet tegelijkertijd werkzaam zijn als commerciële rij-instructeur bij een rijschool.

2.2. Een examinator voor het rijbewijs van de overige categorieën:

a)

moet houder zijn van een rijbewijs van de betrokken categorie of middels een adequate beroepskwalificatie beschikken over gelijkwaardige kennis;

b)

moet over de basisvaardigheden beschikken waarin punt 3 van deze bijlage voorziet en vervolgens de kwaliteitswaarborgings- en periodieke opleidingsactiviteiten hebben gevolgd waarin punt 4 van deze bijlage voorziet;

c)

moet een gekwalificeerd examinator voor het rijbewijs van categorie B zijn geweest en die taak gedurende ten minste drie jaar hebben uitgeoefend; deze laatste vereiste kan vervallen indien de examinator kan aantonen dat:

hij beschikt over ten minste vijf jaar rijervaring in de betrokken categorie, of

een hoger theoretisch en praktisch rijvaardigheidsexamen heeft afgelegd dan nodig is voor het behalen van een rijbewijs, waardoor dat vereiste overbodig is;

d)

moet een beroepsopleiding hebben gevolgd waarmee ten minste niveau 3 is afgesloten als omschreven in Besluit 85/368/EEG;

e)

mag niet tegelijkertijd werkzaam zijn als commerciële rij-instructeur bij een rijschool.

2.3. Gelijkwaardigheid

2.3.1.

De lidstaten mogen een examinator toestaan rijexamens af te nemen voor de categorieën AM, A1, A2 en A als hij voor een van deze categorieën beschikt over de in punt 3 voorgeschreven basisvaardigheden.

2.3.2.

De lidstaten mogen een examinator toestaan rijexamens af te nemen voor de categorieën C, D1 en D als hij voor een van deze categorieën beschikt over de in punt 3 voorgeschreven basisvaardigheden.

2.3.3.

De lidstaten mogen een examinator toestaan rijexamens af te nemen voor de categorieën C1E, CE, D1E en DE als hij voor een van deze categorieën beschikt over de in punt 3 voorgeschreven basisvaardigheden.

3. Basisvaardigheden

3.1. Basisopleiding

3.1.1.

Alvorens een persoon bevoegd is rijexamens af te nemen, moet die persoon met goed gevolg een door de lidstaat vast te stellen opleidingsprogramma voltooien om de in punt 1 genoemde vaardigheden op te doen.

3.1.2.

De lidstaten moeten bepalen of de inhoud van een bepaald opleidingsprogramma de bevoegdheid geeft om rijexamens af te nemen van slechts een rijbewijscategorie, of van meerdere.

3.2. Examinering

3.2.1.

Alvorens een persoon bevoegd wordt verklaard rijexamens af te nemen, moet die persoon aantonen over voldoende kennis, inzicht, vaardigheden en geschiktheid te beschikken met betrekking tot de aspecten die vermeld zijn in punt 1.

3.2.2.

De lidstaten hanteren een examineringssysteem om op pedagogisch verantwoorde wijze de in punt 1 en met name in punt 1.4 omschreven vaardigheden van de persoon te toetsen. De examinering omvat zowel een theoretisch als een praktisch gedeelte. Indien passend mag gebruik worden gemaakt van computertoetsen. Bijzonderheden over aard en duur van de proeven en de beoordelingen in het kader van de examinering worden door de individuele lidstaten vastgesteld.

3.2.3.

De lidstaten moeten bepalen of de inhoud van een bepaalde examinering specifiek de bevoegdheid geeft om rijexamens af te nemen van slechts een rijbewijscategorie, of van meerdere.

4. Kwaliteitswaarborging en periodieke bijscholing

4.1. Kwaliteitsborging

4.1.1.

De lidstaten hanteren kwaliteitsborgingssystemen om ervoor te zorgen dat de normen voor rijexaminatoren op peil blijven.

4.1.2.

In het kader van kwaliteitsborgingssystemen dienen onder meer controles plaats te vinden van examinatoren tijdens het werk, van bijscholing, verlenging van vergunningen, het op peil houden van beroepsvaardigheden, en van de resultaten van de examens die zij hebben afgenomen.

4.1.3.

De lidstaten moeten ervoor zorgen dat elke examinator in het kader van de kwaliteitsborging jaarlijks de controles ondergaat die vermeld zijn in punt 4.1.2. Voorts moeten de lidstaten ervoor zorgen dat elke examinator om de vijf jaar gecontroleerd wordt tijdens het afnemen van examens, gedurende in totaal minimaal een halve dag, zodat de controle meerdere examens beslaat. Wanneer er problemen worden vastgesteld, moet er corrigerend worden opgetreden. De persoon die de controles uitvoert, moet daartoe door de lidstaat bevoegd zijn verklaard.

4.1.4.

De lidstaten kunnen bepalen dat wanneer een examinator bevoegd is om in meerdere categorieën examens af te nemen, het voldoen aan de eisen inzake controles in een categorie gelijk staat met het voldoen aan de eisen voor meerdere categorieën.

4.1.5.

Het afnemen van rijexamens moet onder toezicht en supervisie staan van een door de lidstaat gemachtigde instantie, teneinde te zorgen voor correcte en consistente beoordeling.

4.2. Periodieke bijscholing

4.2.1.

De lidstaten zorgen ervoor dat rijexaminatoren om hun bevoegdheid te behouden, ongeacht het aantal categorieën waarvoor zij bevoegd zijn, deelnemen aan:

een vaste minimumbijscholing van in totaal vier dagen per periode van twee jaar om:

de vereiste kennis en examineringsvaardigheden op peil te houden en te actualiseren;

nieuwe vaardigheden op te doen die onmisbaar zijn geworden voor de uitoefening van het beroep;

ervoor te zorgen dat examinatoren bij het afnemen van examens eerlijke en uniforme maatstaven blijven hanteren;

een minimumbijscholing van tenminste in totaal vijf dagen per vijf jaar:

om de vereiste praktische rijvaardigheid op peil te houden en te verbeteren.

4.2.2.

De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat examinatoren bij wie in het kader van de kwaliteitsborgingsprocedure is geconstateerd dat zij in hun functioneren ernstig tekortschieten, snel speciale bijscholing krijgen.

4.2.3.

Bijscholing kan worden verstrekt in de vorm van instructies, klassikaal onderwijs, klassieke of computerlessen, en kan individueel of in groepsverband plaatsvinden. Eventueel kunnen de lidstaten periodieke bijscholing ook gebruiken voor het bijstellen van normen.

4.2.4.

De lidstaten kunnen bepalen dat wanneer een examinator bevoegd is om in meerdere categorieën examens af te nemen, het voldoen aan de bijscholingseisen in een categorie gelijk staat met het voldoen aan de bijscholingseisen voor meerdere categorieën, mits wordt voldaan aan de voorwaarde vermeld in punt 4.2.5.

4.2.5.

Wanneer een examinator in 24 maanden geen examen heeft afgenomen voor een bepaalde categorie, moet de examinator een passende herbeoordeling ondergaan alvorens hij weer toelating krijgt om voor die categorie weer examens af te nemen. De herbeoordeling kan een onderdeel zijn van de vereiste vermeld in punt 4.2.1.

5. Verworven rechten

5.1.

De lidstaten kunnen personen die onmiddellijk vóór de inwerkingtreding van deze bepalingen bevoegd waren rijexamens af te nemen, toestaan rijexamens te blijven afnemen, ook als die bevoegdheid niet is verleend conform de algemene voorwaarden van punt 2 of de basisvaardigheden van punt 3.

5.2.

De regelmatige controles en het kwaliteitsborgingssysteem van punt 4 zijn evenwel ook voor deze examinatoren verplicht.


BIJLAGE V

MINIMUMEISEN INZAKE OPLEIDING EN EXAMENS VOOR BESTUURDERS VAN SAMENSTELLEN ALS OMSCHREVEN IN ARTIKEL 4, LID 4, ONDER B), TWEEDE ALINEA

1. De lidstaten nemen de nodige maatregelen met het oog op:

het goedkeuren van en het houden van toezicht op de opleiding als bedoeld in artikel 7, lid 1, onder d), of

de organisatie van examens inzake rijvaardigheid en rijgedrag als bedoeld in artikel 7, lid 1, onder d).

2. Duur van de opleiding van de bestuurder:

ten minste 7 uur.

3. Inhoud van de opleiding van de bestuurder

De opleiding van de bestuurder bestrijkt de kennis, de rijvaardigheid en het rijgedrag als omschreven in punt 2 en punt 7 van bijlage II. Bijzondere aandacht wordt besteed aan:

rijdynamiek, veiligheidscriteria, trekkend voertuig en aanhangwagen (koppelingsmechanisme), correct laden en veiligheidsaccessoires;

een praktijkgedeelte omvat de volgende oefeningen: versnellen, vertragen, achteruitrijden, remmen, stopafstand, veranderen van rijstrook, remmen/uitwijken, slingeren van de aanhanger, afkoppelen en aankoppelen van een aanhangwagen aan het trekkend voertuig, parkeren;

elke deelnemer moet het praktijkgedeelte van de opleiding afleggen en zijn rijvaardigheid en rijgedrag op de openbare weg demonstreren;

de samenstellen van voertuigen die voor de opleiding worden gebruikt, moeten behoren tot de rijbewijscategorie waarvoor de deelnemers een aanvraag hebben ingediend.

4. Duur en inhoud van de examens inzake rijvaardigheid en rijgedrag

De duur van het examen en de afgelegde afstand moeten toereikend zijn om de rijvaardigheid en het rijgedrag als omschreven in punt 3 te beoordelen.

BIJLAGE VI

MINIMUMEISEN INZAKE OPLEIDING EN EXAMENS VOOR BESTUURDERS VAN MOTORRIJWIELEN VAN CATEGORIE A (GELEIDELIJKE TOEGANG)

1. De lidstaten nemen de nodige maatregelen met het oog op:

het goedkeuren van en het houden van toezicht op de opleiding als bedoeld in artikel 7, lid 1, onder c), of

de organisatie van examens inzake rijvaardigheid en rijgedrag als bedoeld in artikel 7, lid 1, onder c).

2. Duur van de opleiding van de bestuurder

ten minste 7 uur.

3. Inhoud van de opleiding van de bestuurder

De opleiding van de bestuurder omvat alle in punt 6 van bijlage II bestreken aspecten.

Elke deelnemer moet het praktijkgedeelte van de opleiding afleggen en zijn rijvaardigheid en rijgedrag op de openbare weg demonstreren.

De motorrijwielen die voor de opleiding worden gebruikt, moeten behoren tot de rijbewijscategorie waarvoor de deelnemers een aanvraag hebben ingediend.

4. Duur en inhoud van de examens inzake rijvaardigheid en rijgedrag

De duur van het examen en de afgelegde afstand moeten toereikend zijn om de rijvaardigheid en het rijgedrag als omschreven in punt 3 van deze bijlage te beoordelen.

BIJLAGE VII

Deel A

Ingetrokken richtlijn met de achtereenvolgende wijzigingen ervan

(bedoeld in artikel 17)

Richtlijn 91/439/EEG van de Raad(1)

(PB L 237 van 24.8.1991, blz. 1)

Richtlijn 94/72/EG van de Raad

(PB L 337 van 24.12.1994, blz. 86)

Richtlijn 96/47/EG van de Raad

(PB L 235 van 17.9.1996, blz. 1)

Richtlijn 97/26/EG van de Raad

(PB L 150 van 7.6.1997, blz. 41)

Richtlijn 2000/56/EG van de Commissie

(PB L 237 van 21.9.2000, blz. 45)

Richtlijn 2003/59/EG van het Europees Parlement en de Raad, enkel artikel 10, lid 2

(PB L 226 van 10.9.2003, blz. 4)

Verordening (EG) nr. 1882/2003 van het Europees Parlement en de Raad, enkel bijlage II, punt 24

(PB L 284 van 31.10.2003, blz. 1)

Deel B

Termijnen voor de omzetting in nationaal recht en toepassing

(bedoeld in artikel 17)

Richtlijn

Omzettingstermijn

Toepassingsdatum

Richtlijn 91/439/EEG

1 juli 1994

1 juli 1996

Richtlijn 94/72/EG

1 januari 1995

Beschikking 96/427/EG

16 juli 1996

Richtlijn 96/47/EG

1 juli 1996

1 juli 1996

Richtlijn 97/26/EG

1 januari 1998

1 januari 1998

Richtlijn 2000/56/EG

30 september 2003

30 september 2003, 30 september 2008 (Bijlage II, punt 6.2.5) en 30 september 2013 (Bijlage II punt 5.2)

Richtlijn 2003/59/EG

10 september 2006

10 september 2008 (reizigersvervoer) en 10 september 2009 (goederenvervoer)


BIJLAGE VIII

CONCORDANTIETABEL

Richtlijn 91/439/EEG

De onderhavige richtlijn

Artikel 1, lid 1, eerste zin

Artikel 1, lid 1, eerste zin

Artikel 1, lid 1, tweede zin

Artikel 1, lid 2

Artikel 1, lid 2

Artikel 2, lid 1

Artikel 2, lid 2

Artikel 1, lid 3

Artikel 2, lid 1

Artikel 1, lid 1, tweede zin

Artikel 2, lid 2

Artikel 3, lid 1

Artikel 3, lid 2

Artikel 3, lid 3

Artikel 2, lid 3

Artikel 2, lid 4

Artikel 3, lid 1, eerste alinea, inleidende woorden

Artikel 4, lid 1, eerste zin

Artikel 4, lid 2, eerste streepje

Artikel 4, lid 2, tweede streepje

Artikel 3, lid 1, eerste alinea, eerste streepje

Artikel 4, lid 3, eerste streepje

Artikel 3, lid 1, eerste alinea, tweede streepje

Artikel 4, lid 4, onder b), eerste alinea

Artikel 3, lid 1, eerste alinea, derde streepje

Artikel 4, lid 4, onder b), tweede alinea

Artikel 3, lid 1, eerste alinea, vierde streepje

Artikel 4, lid 4, onder c)

Artikel 3, lid 1, eerste alinea, vijfde streepje

Artikel 4, lid 4, onder f)

Artikel 3, lid 1, eerste alinea, zesde streepje

Artikel 4, lid 4, onder g)

Artikel 3, lid 1, eerste alinea, zevende streepje

Artikel 4, lid 4, onder j)

Artikel 3, lid 1, eerste alinea, achtste streepje

Artikel 4, lid 4, onder k)

Artikel 3, lid 2, eerste alinea, inleidende woorden

Artikel 3, lid 2, eerste alinea, eerste streepje

Artikel 4, lid 3, onder a)

Artikel 3, lid 2, eerste alinea, tweede streepje

Artikel 4, lid 4, onder a)

Artikel 3, lid 2, eerste alinea, derde streepje

Artikel 4, lid 4, onder d)

Artikel 3, lid 2, eerste alinea, vierde streepje

Artikel 4, lid 4, onder e)

Artikel 3, lid 2, eerste alinea, vijfde streepje

Artikel 4, lid 4, onder h)

Artikel 3, lid 2, eerste alinea, zesde streepje, inleidende woorden

Artikel 4, lid 4, onder i)

Artikel 3, lid 2, eerste alinea, zesde streepje, eerste substreepje

Artikel 3, lid 2, eerste alinea, zesde streepje, tweede substreepje

Artikel 3, lid 3, inleidende woorden

Artikel 3, lid 3, eerste streepje

Artikel 4, lid 1, derde zin

Artikel 3, lid 3, tweede streepje, eerste alinea

Artikel 4, lid 3, tweede streepje

Artikel 3, lid 3, tweede streepje, tweede alinea

Artikel 3, lid 3, derde streepje

Artikel 4, lid 3, eerste streepje

Artikel 3, lid 3, vierde streepje

Artikel 4, lid 4, eerste streepje

Artikel 3, lid 3, vijfde streepje

Artikel 4, lid 4, tweede streepje

Artikel 4, lid 3

Artikel 3, lid 4

Artikel 3, lid 5

Artikel 3, lid 6

Artikel 4, lid 5, eerste zin

Artikel 4, lid 5, tweede zin

Artikel 4

Artikel 5

Artikel 5, lid 1

Artikel 6, lid 1

Artikel 5, lid 1, onder a)

Artikel 6, lid 1, onder a)

Artikel 5, lid 1, onder b)

Artikel 6, lid 1, onder b)

Artikel 5, lid 2, inleidende woorden

Artikel 6, lid 2, inleidende woorden

Artikel 5, lid 2, onder a)

Artikel 6, lid 2, onder a)

Artikel 5, lid 2, onder b)

Artikel 6, lid 2, onder b)

Artikel 6, lid 2, onder c)

Artikel 6, lid 2, onder d)

Artikel 6, lid 2, onder e)

Artikel 6, lid 2, onder f)

Artikel 5, lid 3

Artikel 5, lid 4

Artikel 6, lid 4

Artikel 6, lid 1, inleidende woorden

Artikel 4, lid 1, tweede zin

Artikel 6, lid 1, onder a), eerste streepje

Artikel 4, lid 3, onder a), derde streepje

Artikel 6, lid 1, onder a), tweede streepje

Artikel 4, lid 4, onder a), tweede streepje

Artikel 6, lid 1, onder b), eerste streepje

Artikel 4, lid 3, onder b), tweede streepje

Artikel 4, lid 3, onder c), tweede streepje

Artikel 6, lid 1, onder b), tweede streepje, eerste mogelijkheid

Artikel 4, lid 4, onder b), vijfde alinea

Artikel 6, lid 1, onder b), tweede streepje, tweede mogelijkheid

Artikel 4, lid 4, onder c), tweede streepje

Artikel 6, lid 1, onder b), derde streepje, eerste en tweede mogelijkheid

Artikel 4, lid 4, onder g), tweede streepje

Artikel 6, lid 1, onder b), derde streepje, derde en vierde mogelijkheid

Artikel 4, lid 4, onder e), derde streepje

Artikel 6, lid 1, onder c), eerste streepje, eerste en tweede mogelijkheid

Artikel 4, lid 4, onder k), tweede streepje

Artikel 6, lid 1, onder c), eerste streepje, derde en vierde mogelijkheid

Artikel 4, lid 4, onder i), tweede streepje

Artikel 6, lid 2

Artikel 4, lid 6, eerste alinea

Artikel 4, lid 6, tweede alinea

Artikel 6, lid 3

Artikel 4, lid 6, derde en vierde alinea

Artikel 7, lid 1, inleidende woorden

Artikel 7, lid 1, inleidende woorden

Artikel 7, lid 1, onder a)

Artikel 7, lid 1, onder a)

Artikel 7, lid 1, onder b)

Artikel 7, lid 1, onder c)

Artikel 7, lid 1, onder d)

Artikel 7, lid 1, onder b)

Artikel 7, lid 1, onder e)

Artikel 7, lid 2

Artikel 7, lid 3

Artikel 7, lid 2

Artikel 7, lid 3

Artikel 7, lid 4

Artikel 7, lid 4

Artikel 7, lid 5

Artikel 7, lid 5, onder a)

Artikel 7, lid 5, onder b)

Artikel 7, lid 5, onder c)

Artikel 7, lid 5, onder d)

Artikel 7 bis, lid 1

Artikel 7 bis, lid 2

Artikel 8

Artikel 7 ter

Artikel 9

Artikel 10

Artikel 8

Artikel 11

Artikel 9

Artikel 12

Artikel 10

Artikel 13, lid 1

Artikel 13, lid 2

Artikel 11

Artikel 14

Artikel 12, lid 1

Artikel 12, lid 2

Artikel 12, lid 3

Artikel 15

Artikel 16

Artikel 13

Artikel 17, eerste alinea

Artikel 17, tweede alinea

Artikel 18

Artikel 14

Artikel 19

Bijlage I

Bijlage I bis

Bijlage I

Bijlage II

Bijlage II

Bijlage III

Bijlage III

Bijlage IV

Bijlage V

Bijlage VI

P6_TA(2006)0588

Wijziging van artikel 81 (Uitvoeringsbepalingen) van het Reglement van het Europees Parlement

Besluit van het Europees Parlement tot wijziging van artikel 81 (Uitvoeringsbepalingen) van het Reglement van het Europees Parlement (2006/2211(REG))

Het Europees Parlement,

onder verwijzing naar zijn standpunt van 6 juli 2006 over het voorstel voor een besluit van de Raad tot wijziging van Besluit 1999/468/EG tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden, inzonderheid paragraaf 2(1),

gelet op Besluit 2006/512/EG van de Raad van 17 juli 2006 tot wijziging van Besluit 1999/468/EG tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden(2),

gezien het schrijven van zijn Voorzitter van 20 juli 2006,

gelet op de artikelen 201 en 202 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie constitutionele zaken (A6-0415/2006),

overwegende hetgeen volgt:

A.

onderhandelingen tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie hebben geleid tot de sluiting van een interinstitutioneel akkoord in de vorm van een gezamenlijke verklaring waarin het ontwerp wordt toegejuicht van een nieuwe in Besluit 1999/468/EG op te nemen procedure,

B.

de nieuwe procedure met de naam „regelgevingsprocedure met toetsing” geeft het Europees Parlement en de Raad het recht om „quasi-wetgevingsmaatregelen” ter uitvoering van een bij medebeslissing goedgekeurd besluit op voet van gelijkheid te toetsen en dergelijke maatregelen te verwerpen,

C.

bij Besluit 2006/512/EG zijn deze gezamenlijke verklaring, een in de notulen van de Raad opgenomen verklaring van de Commissie en verklaringen van de Commissie over de tenuitvoerlegging en toepassing van de nieuwe procedure gevoegd,

D.

het is dienstig artikel 81 van het Reglement te wijzigen teneinde het Parlement in staat te stellen gebruik te maken van zijn rechten krachtens de nieuwe procedure volgens de best mogelijke voorwaarden,

1.

besluit zijn Reglement als volgt te wijzigen;

2.

besluit dat deze wijziging op 1 januari 2007 in werking treedt;

3.

verzoekt zijn Voorzitter er middels administratieve regelingen met de andere instellingen voor te zorgen dat ontwerpen van maatregelen niet vlak voor een parlementair reces aan het Parlement worden voorgelegd;

4.

verzoekt zijn Voorzitter dit besluit ter informatie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

Artikel 81

Uitvoeringsbepalingen

1. Indien de Commissie het Parlement een ontwerpuitvoeringsmaatregel voorlegt, verwijst de Voorzitter het desbetreffende document naar de commissie die bevoegd was voor het besluit waarvan de uitvoeringsmaatregelen zijn afgeleid.

2. Het Parlement kan, op voorstel van de bevoegde commissie, binnen een maand (of drie maanden voor maatregelen betreffende financiële diensten) na de datum van ontvangst van de ontwerpuitvoeringsmaatregel een resolutie aannemen waarin bezwaar tegen de maatregel wordt gemaakt, met name indien deze de uitvoeringsbevoegdheden waarin de basiswetgeving voorziet, overschrijdt. Wanneer er vóór het verstrijken van deze termijn geen vergaderperiode plaatsvindt, of in urgente gevallen, wordt de beslissingsbevoegdheid geacht te zijn overgedragen aan de bevoegde commissie. Dit geschiedt bij schrijven van de commissievoorzitter aan het verantwoordelijke lid van de Commissie; alle leden van het Parlement worden hiervan in kennis gesteld. Indien het Parlement bezwaar maakt tegen de maatregel, verzoekt de Voorzitter de Commissie de maatregel in te trekken of te wijzigen, dan wel volgens de toepasselijke wetgevingsprocedure een voorstel in te dienen.

Artikel 81

Uitvoeringsmaatregelen

1. Indien de Commissie het Parlement een ontwerp van uitvoeringsmaatregelen voorlegt, verwijst de Voorzitter het ontwerp van maatregelen naar de commissie die bevoegd was voor het besluit waarvan de uitvoeringsmaatregelen zijn afgeleid. Indien bij de behandeling van het basisbesluit sprake is geweest van nauwere samenwerking tussen commissies, verzoekt de ten principale bevoegde commissie de andere commissie haar standpunt mondeling of schriftelijk mede te delen.

2. De voorzitter van de bevoegde commissie stelt een termijn vast binnen welke de leden de commissie kunnen voorstellen bezwaar te maken tegen het ontwerp van maatregelen. Indien de commissie zulks wenselijk acht, kan zij besluiten een van haar leden of vaste plaatsvervangers tot rapporteur te benoemen. Indien de commissie bezwaar maakt tegen het ontwerp van maatregelen, dient zij een ontwerpresolutie in waarin bezwaar wordt gemaakt tegen de aanneming van het ontwerp van maatregelen en waarin ook kan worden aangegeven welke wijzigingen in het ontwerp van maatregelen dienen te worden aangebracht.

Indien het Parlement binnen de vanaf de datum van ontvangst van het ontwerp van maatregelen geldende termijn een dergelijke resolutie aanneemt, verzoekt de Voorzitter de Commissie het ontwerp van maatregelen in te trekken of te wijzigen, dan wel volgens de toepasselijke wetgevingsprocedure een voorstel in te dienen.

3.Wanneer er vóór het verstrijken van deze termijn geen vergaderperiode plaatsvindt, wordt de beslissingsbevoegdheid geacht te zijn overgedragen aan de ten principale bevoegde commissie. Dit geschiedt bij schrijven van de commissievoorzitter aan het verantwoordelijke lid van de Commissie; alle leden van het Parlement worden hiervan in kennis gesteld.

4.Indien de door de Commissie beoogde uitvoeringsmaatregelen onder de regelgevingsprocedure met toetsing vallen, is lid 3 niet van toepassing en worden de leden 1 en 2 als volgt aangevuld:

a)

de termijn voor toetsing gaat in, zodra het ontwerp van maatregelen in alle officiële talen aan het Parlement is voorgelegd;

b)

het Parlement kan bezwaar maken tegen de aanneming van het ontwerp van maatregelen en daarbij als argument naar voren brengen dat het ontwerp van maatregelen de uitvoeringsbevoegdheden waarin het basisbesluit voorziet, overschrijdt, niet verenigbaar is met het doel of de inhoud van het basisbesluit of niet strookt met het subsidiariteits- of evenredigheidsbeginsel;

c)

het Parlement kan, met een meerderheid van zijn leden, bezwaar maken tegen de aanneming van het ontwerp van maatregelen;

d)

Indien het ontwerp van uitvoeringsmaatregelen gebaseerd is op lid 5 of lid 6 van artikel 5 bis van Besluit 1999/468/EG, dat voorziet in beperkte termijnen voor het Parlement om bezwaar te maken, kan een ontwerpresolutie waarin bezwaar wordt gemaakt tegen de aanneming van het ontwerp van uitvoeringsmaatregelen ingediend worden door de voorzitter van de bevoegde commissie wanneer de commissie in de beschikbare tijd niet bijeen kon komen.


P6_TA(2006)0589

Wijziging van het Reglement van het Europees Parlement (commissies, quaestoren)

Besluit van het Europees Parlement tot wijziging van artikel 15 en artikel 182, lid 1 van het Reglement van het Europees Parlement: verkiezing van de quaestoren en het Bureau van de commissies (2006/2287(REG))

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel tot wijziging van zijn Reglement (B6-0628/2006),

gelet op de artikelen 201 en 202 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie constitutionele zaken (A6-0464/2006),

1.

besluit zijn Reglement als volgt te wijzigen;

2.

besluit dat deze wijzigingen op 1 januari 2007 in werking treden;

3.

verzoekt zijn Voorzitter dit besluit ter informatie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

Voor de periode van januari 2007 tot juli 2009 kiest het Parlement zes quaestoren.

Voor de periode van januari 2007 tot juli 2009 telt het bureau van de commissies vier ondervoorzitters.

P6_TA(2006)0590

Buitengrenzenfonds (2007-2013) ***I

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement over het voorstel voor een beschikking van het Europees Parlement en de Raad tot instelling van het Buitengrenzenfonds voor de periode 2007-2013 als onderdeel van het algemeen programma „Solidariteit en beheer van de migratiestromen” (COM(2005)0123 — C6-0125/2005 — 2005/0047(COD))

(Medebeslissingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2005)0123)(1),

gelet op artikel 251, lid 2 en artikel 62, lid 2 van het EG-Verdrag, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C6-0125/2005),

gelet op artikel 51 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en de adviezen van de Commissie buitenlandse zaken en de Begrotingscommissie (A6-0427/2006),

1.

hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement;

2.

verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in dit voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


P6_TC1-COD(2005)0047

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 14 december 2006 met het oog op de aanneming van Beschikking nr. …/2007/EG van het Europees Parlement en de Raad tot instelling van het Buitengrenzenfonds voor de periode 2007-2013 als onderdeel van het algemene programma „Solidariteit en beheer van de migratiestromen”

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 62, punt 2,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité(1),

Gezien het advies van het Comité van de Regio's(2),

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag(3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Alle lidstaten dragen in het kader van gemeenschappelijke regels bij aan een hoog en uniform niveau van personencontroles en bewaking aan de buitengrenzen van de lidstaten van de Europese Unie, maar sommige lidstaten dragen een zwaardere last dan andere.

(2)

Dit verschil in lasten is het gevolg van de verschillende situaties in de lidstaten ten aanzien van de geografie van hun buitengrenzen, het aantal aangewezen en functionerende grensdoorlaatposten, de migratiedruk, zowel van de legale als van de illegale migratie, de risico's en bedreigingen en tenslotte de werkdruk van de nationale diensten voor de behandeling van visumaanvragen en de afgifte van visa.

(3)

Lastenverdeling tussen de lidstaten en de Europese Unie bij het beheer van de buitengrenzen is een van de vijf componenten van het gemeenschappelijk beleid voor het beheer van de buitengrenzen dat de Commissie heeft voorgesteld in haar mededeling van 7 mei 2002„Naar een geïntegreerd beheer van de buitengrenzen van de lidstaten van de Europese Unie” en dat door de Raad is overgenomen in zijn „Plan voor het beheer van de buitengrenzen van de lidstaten van de Europese Unie” van 14 juni 2002.

(4)

Met Verordening (EG) nr. 2007/2004 van de Raad van 26 oktober 2004 tot oprichting van een Europees Agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen van de lidstaten van de Europese Unie(4) is een belangrijke stap gezet in de richting van de geleidelijke ontwikkeling van de praktische kant van het gemeenschappelijk geïntegreerd grensbeheer, maar voor de invoering van doeltreffende gemeenschappelijke normen voor de controle en bewaking van de buitengrenzen is een financieel solidariteitsinstrument nodig ter ondersteuning van de lidstaten die ten behoeve van de Gemeenschap een blijvende zware financiële last dragen.

(5)

Het gemeenschappelijk geheel van wetgevingsinstrumenten, zoals gedefinieerd in met name Verordening (EG) nr. 562/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 tot vaststelling van een communautaire code betreffende de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode)(5) verlangt dat grenscontroles plaatsvinden die bijdragen aan de bestrijding van de illegale immigratie en de mensenhandel en aan het voorkomen van gevaar voor de binnenlandse veiligheid, en schrijft tegelijkertijd voor dat die grenscontroles zodanig worden uitgevoerd dat de menselijke waardigheid volledig wordt geëerbiedigd.

(6)

Het Buitengrenzenfonds (hierna „het Fonds” genoemd) moet solidariteit vertalen in financiële bijstand aan de lidstaten die het Schengenacquis toepassen aan de buitengrenzen.

(7)

Deze financiële bijstand moet een brug vormen met de financiële bijdragen die de Europese Unie tot nu toe verstrekte aan de lidstaten die op het moment van inwerkingtreding van deze beschikking nog niet alle bepalingen van het Schengenacquis toepassen, zonder echter louter een voortzetting te vormen van de acties die voorheen werden gefinancierd uit andere bronnen die onder de algemene begroting van de Europese Unie vallen. In dergelijke gevallen moet het fonds de betrokken lidstaten helpen bij de voorbereiding op de volledige toepassing, die, in overeenstemming met het Haags programma van 4 en 5 november 2004, zo spoedig mogelijk moet worden gerealiseerd.

(8)

Bovendien moet het fonds rekening houden met bijzondere situaties, zoals de doorreis over land van onderdanen van derde landen die via het grondgebied van een of meer lidstaten tussen twee niet-aangrenzende delen van hun eigen land moeten reizen, niet alleen in het belang van de betrokken lidstaat of lidstaten, maar ook in het belang van alle lidstaten die de controles aan de binnengrenzen hebben afgeschaft. In dergelijke gevallen moeten de te financieren acties uitputtend worden beschreven en moeten de middelen worden toegewezen op basis van een feitelijke beoordeling van de behoeften voor deze acties.

(9)

Om een uniforme, hoogwaardige buitengrenscontrole en een vlot grensverkeer te waarborgen dient het Fonds bij te dragen tot de ontwikkeling van een Europees gemeenschappelijk geïntegreerd grensbeheerssysteem, dat alle maatregelen omvat die in verband met beleid, wetgeving, systematische samenwerking, lastenverdeling, personeel, uitrusting en technologie op verschillende niveaus door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten worden genomen, indien nodig in samenwerking met andere actoren die onder meer gebruik maken van het op vier niveaus gebaseerde grensbeveiligingsmodel en de geïntegreerde risicoanalyse van de Europese Unie.

(10)

Overeenkomstig het Protocol nr. 5 aan de Toetredingsakte van 2003(6) betreffende de doorreis van personen over land tussen de regio Kaliningrad en andere delen van de Russische Federatie draagt het Fonds de extra kosten voor de implementatie van de bijzondere bepaling van het acquis voor deze doorreis.

(11)

Als aanvulling op de operationele samenwerking onder auspiciën van het Europees agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen van de lidstaten van de Europese Unie opgericht bij Verordening (EG) nr. 2007/2004 („het Agentschap”) en naast de toewijzing van middelen aan de lidstaten, moet het Fonds eveneens voorzien in de mogelijkheid van een communautaire respons op zwakheden aan strategische grensposten door specifieke maatregelen ter remediëring van deze zwakheden mede te financieren, op basis van een jaarlijks daartoe uitgetrokken specifiek bedrag.

(12)

Het Fonds moet ook bijstand verstrekken voor nationale maatregelen en samenwerking tussen de lidstaten op het gebied van het visumbeleid en andere activiteiten die voorafgaan aan de controles aan de buitengrenzen. Het doeltreffend beheer van de activiteiten van de consulaire diensten van de lidstaten in derde landen is in het belang van het gemeenschappelijk visumbeleid, als onderdeel van een gelaagd systeem dat legaal reizen moet vergemakkelijken en illegale immigratie in de Europese Unie moet bestrijden, en vormt een integrerend deel van het Europees gemeenschappelijk geïntegreerd grensbeheerssysteem.

(13)

Het doel en de werkingssfeer van het Fonds laten in geen geval de ondersteuning toe van maatregelen ten behoeve van gebieden en centra om mensen in derde landen op te vangen.

(14)

Er moeten objectieve criteria worden vastgesteld voor de toewijzing van de jaarlijks beschikbare middelen aan de lidstaten. De criteria moeten worden uitgesplitst naar het type grens, met inachtneming van de stromen en het niveau van de dreiging aan de buitengrenzen van de lidstaten.

(15)

De toepassing van deze criteria moet in 2010 worden geëvalueerd, zodat rekening kan worden gehouden met nieuwe omstandigheden, in het bijzonder die welke voortvloeien uit veranderingen aan de buitengrenzen zelf.

(16)

Gezien de opdracht van het Agentschap om de lidstaten bij te staan bij de toepassing van de operationele aspecten van het buitengrensbeheer en om ervoor te zorgen dat deze opdracht en de verantwoordelijkheden van de lidstaten voor de controle en de bewaking van de buitengrenzen op elkaar aansluiten, moet het Agentschap door de Commissie worden geraadpleegd over de ontwerpmeerjarenprogramma's van de lidstaten en over de strategische richtsnoeren van de Commissie.

(17)

Bovendien kan de Commissie het Agentschap vragen bij te dragen aan haar evaluatie van het effect van het fonds op de ontwikkeling van het beleid en de wetgeving op het gebied van de controle aan de buitengrenzen, de synergie tussen het fonds en de taken van het Agentschap en de geschiktheid van de criteria die gelden voor de verdeling van de middelen tussen de lidstaten in het licht van de doelstellingen die de Europese Unie op dit gebied nastreeft.

(18)

Deze beschikking maakt deel uit van een coherent kader — met inbegrip van Beschikking nr. …/2007/EG van het Europees Parlement en de Raad van … tot instelling van het Europees Vluchtelingenfonds voor de periode 2008-2013 als onderdeel van het algemene programma „Solidariteit aan de buitengrenzen”(7)(*), Beschikking nr. …/2007/EG van het Europees Parlement en de Raad van … tot instelling van het Europees Terugkeerfonds voor de periode 2008-2013 als onderdeel van het algemene programma „Solidariteit aan de buitengrenzen”(8)(*), en Beschikking …/2007/EG van de Raad van … tot instelling van het Europees Fonds voor de integratie van onderdanen van derde landen voor de periode 2007-2013 als onderdeel van het algemene programma „Solidariteit aan de buitengrenzen”(9)(*) — en dat gericht is op een eerlijke verdeling van de verantwoordelijkheden tussen de lidstaten, met name de financiële lasten die voortvloeien uit de invoering van een geïntegreerd beheer van de buitengrenzen van de Unie en uit het gemeenschappelijk asiel- en immigratiebeleid dat is ontwikkeld overeenkomstig titel IV van deel 3 van het Verdrag.

(19)

Bijstand uit dit Fonds voor een lidstaat mag niet samenvallen met bijstand in het kader van een toekomstig tijdelijk instrument dat de begunstigde lidstaten moet helpen bij de financiering van acties aan nieuwe buitengrenzen van de Europese Unie met het oog op de uitvoering van het Schengenacquis en de controle van de buitengrenzen.

(20)

De uit dit Fonds gefinancierde acties moeten in synergie zijn met die welke door de communautaire instrumenten voor externe bijstand worden gefinancierd en plaatsvinden in het kader van het beleid van de Europese Unie inzake externe betrekkingen, met name de strategie voor de externe aspecten van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht.

(21)

De steun uit het Fonds zal doeltreffender en doelgerichter zijn indien de medefinanciering van subsidiabele acties gebaseerd wordt op strategische meerjarenprogrammering die elke lidstaat in samenspraak met de Commissie opstelt.

(22)

Op basis van strategische richtsnoeren die door de Commissie worden vastgesteld, dienen de lidstaten, uitgaande van hun specifieke situatie en behoeften, een meerjarig programmeringsdocument met een ontwikkelingsstrategie op te stellen dat het kader moet vormen voor de uitvoering van de maatregelen die in de jaarprogramma's zullen worden opgesomd.

(23)

In het kader van het gedeelde beheer zoals bedoeld in artikel 53, lid 1, onder b) van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen(10) (hierna het „Financieel Reglement” genoemd), moeten de voorwaarden waaronder de Commissie haar verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie kan uitoefenen, worden vastgesteld en de samenwerkingsverplichtingen van de lidstaten worden verduidelijkt. Door deze voorwaarden toe te passen, kan de Commissie zich ervan vergewissen dat de lidstaten het Fonds op een wettige en correcte manier gebruiken volgens het beginsel van goed financieel beheer in de zin van artikel 27 en artikel 48, lid 2, van het Financieel Reglement.

(24)

De lidstaten dienen de nodige maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat het beheers- en controlesysteem goed werkt en om de kwaliteit van de uitvoering te verzekeren. Daartoe moet worden vastgesteld welke algemene beginselen en functies in alle programma's moeten zijn terug te vinden.

(25)

Doordat het Fonds steun kan verlenen aan nationale maatregelen van een lidstaat ter uitvoering van de Schengenbepalingen, gaande van controle van de buitengrenzen tot visumbeleid, kan op verschillende niveaus en plaatsen meer dan één instantie van elke betrokken lidstaat hierbij betrokken zijn. Derhalve moeten de lidstaten verscheidene certificerings- en controle-instanties of instanties waaraan taken worden gedelegeerd kunnen aanwijzen, op voorwaarde dat er een duidelijke toewijzing van functies aan elke van deze instanties is.

(26)

Overeenkomstig het subsidiariteits- en het evenredigheidsbeginsel zijn in de eerste plaats de lidstaten verantwoordelijk voor de uitvoering van en de controle op de bijstandsverlening door het Fonds.

(27)

De verplichtingen van de lidstaten op het gebied van de beheers- en controlesystemen, de certificering van de uitgaven en de preventie, opsporing en correctie van onregelmatigheden en inbreuken op het Gemeenschapsrecht moeten nader worden geregeld om ervoor te zorgen dat de meerjaren- en de jaarprogramma's efficiënt en correct worden uitgevoerd. Voor het beheer en de controle moet worden vastgesteld op welke manier de lidstaten ervoor zorgen dat de betrokken systemen worden ingevoerd en naar tevredenheid werken.

(28)

Onverminderd de bevoegdheden van de Commissie inzake financiële controle dient de samenwerking tussen de Commissie en de lidstaten op dit gebied te worden aangemoedigd.

(29)

De doeltreffendheid en het effect van de acties die met geld uit het Fonds worden ondersteund, hangen mede af van de evaluatie en van de verspreiding van de resultaten. Er moet formeel worden geregeld welke verantwoordelijkheden de lidstaten en de Commissie op dit gebied hebben en hoe de betrouwbaarheid van de evaluaties en de kwaliteit van de desbetreffende informatie worden gewaarborgd.

(30)

De acties dienen te worden geëvalueerd met het oog op de tussentijdse herziening en effectbeoordeling, en in de regelingen voor het volgen van projecten dient evaluatie een vast onderdeel te zijn.

(31)

Het belang van de zichtbaarheid van de financiering door de Gemeenschap indachtig, dient de Commissie richtsnoeren te verstrekken om te bevorderen dat autoriteiten, niet-gouvernementele organisaties, internationale organisaties en andere entiteiten die een subsidie uit dit Fonds krijgen, de ontvangen steun terdege erkennen, rekening houdend met de praktijk voor andere instrumenten in het kader van gezamenlijk beheer, zoals de Structuurfondsen.

(32)

Deze beschikking stelt voor de gehele duur van het programma de financiële middelen vast die in het kader van de jaarlijkse begrotingsprocedure voor de begrotingsautoriteit het voornaamste referentiepunt vormen in de zin van punt 37 van het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer(11).

(33)

Aangezien de doelstelling van deze beschikking, namelijk het financieel ondersteunen van de invoering van een Europees gemeenschappelijk geïntegreerd grensbeheersysteem, dat onder andere het beheer omvat van de activiteiten van de consulaire en andere diensten van de lidstaten in derde landen met betrekking tot de stromen van onderdanen van derde landen naar het grondgebied van de lidstaten, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt en derhalve, vanwege de omvang en de gevolgen van het optreden, beter door de Gemeenschap kan worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel, gaat deze beschikking niet verder dan wat nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.

(34)

De voor de uitvoering van deze beschikking vereiste maatregelen moeten worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden(12).

(35)

Daar de maatregel van deze beschikking houdende vaststelling van strategische richtsnoeren een maatregel van algemene strekking betreft tot wijziging van niet-essentiële onderdelen van deze beschikking, onder meer door bepaalde van deze onderdelen te schrappen of door deze beschikking met nieuwe niet-essentiële onderdelen aan te vullen, moet hij worden vastgesteld volgens de in artikel 5 bis van Besluit 1999/468/EG vastgestelde regelgevingsprocedure met toetsing. Om redenen van doeltreffendheid moeten de normaal voor de regelgevingsprocedure met toetsing toepasselijke termijnen worden ingekort.

(36)

Voor de tijdige uitvoering van het Fonds, dienen sommige bepalingen van deze beschikking met ingang van 1 januari 2007 van toepassing te zijn.

(37)

Wat IJsland en Noorwegen betreft, vormt deze beschikking een ontwikkeling van het Schengenacquis die valt onder de in artikel 1, punten A en B, van Besluit 1999/437/EG van 17 mei 1999 van de Raad inzake bepaalde toepassingsbepalingen van de door de Raad van de Europese Unie met de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen gesloten overeenkomst inzake de wijze waarop deze twee staten worden betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de verdere ontwikkeling van het Schengenacquis(13).

(38)

Er dient een regeling te worden getroffen op grond waarvan vertegenwoordigers van IJsland en Noorwegen kunnen worden betrokken bij het werk van de comités die de Commissie bijstaan bij de uitoefening van haar uitvoerende taken. Een dergelijke regeling is aan de orde gesteld in de Overeenkomst in de vorm van briefwisseling tussen de Raad van de Europese Unie en de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen over de comités die de Commissie van de Europese Gemeenschappen bijstaan bij de uitoefening van haar uitvoerende taken(14), die aan de overeenkomst bedoeld in overweging 37, is gehecht.

(39)

Wat Zwitserland betreft, vormt deze beschikking een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van de overeenkomst die de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat hebben gesloten inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis, die vallen onder het gebied bedoeld in artikel 1, onder A, van Besluit 1999/437/EG van de Raad juncto artikel 4, lid 1, van Besluit 2004/860/EG(15) van de Raad betreffende de ondertekening van de overeenkomst namens de Europese Gemeenschap en de voorlopige toepassing van een aantal bepalingen van deze overeenkomst.

(40)

Er dient een regeling worden getroffen op grond waarvan vertegenwoordigers van Zwitserland kunnen worden betrokken bij het werk van de comités die de Commissie bijstaan in de uitoefening van haar uitvoeringsbevoegdheden. Een dergelijke regeling is aan de orde gesteld in een briefwisseling tussen de Gemeenschap en Zwitserland, die aan de bovengenoemde overeenkomst is gehecht.

(41)

De aanvullende regels die nodig zijn voor de tenuitvoerlegging van dit instrument, dienen te worden vastgelegd in een overeenkomst tussen de Gemeenschap en IJsland, Noorwegen en Zwitserland.

(42)

Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van het aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap gehechte protocol betreffende de positie van Denemarken, neemt Denemarken niet deel aan de aanneming van deze beschikking; deze beschikking is bijgevolg niet bindend voor, noch van toepassing in Denemarken. Aangezien deze beschikking voortbouwt op het Schengenacquis overeenkomstig de bepalingen van het derde deel van titel IV van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, moet Denemarken overeenkomstig artikel 5 van het hierboven genoemde protocol binnen een termijn van zes maanden nadat de Raad deze beschikking heeft vastgesteld, beslissen of het deze in zijn nationale wetgeving zal omzetten.

(43)

Deze beschikking vormt een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis waaraan het Verenigd Koninkrijk niet deelneemt overeenkomstig Besluit 2000/365/EG van de Raad van 29 mei 2000 betreffende het verzoek van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland deel te mogen nemen aan enkele van de bepalingen van het Schengenacquis(16) en het daarop volgende Besluit 2004/926/EG van de Raad van 22 december 2004 betreffende de toepassing door het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland van de bepalingen van het Schengenacquis(17). Het Verenigd Koninkrijk neemt derhalve niet deel aan de aanneming van deze beschikking en deze is niet bindend voor, noch van toepassing in deze lidstaat.

(44)

Deze beschikking vormt een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis waaraan Ierland niet deelneemt, overeenkomstig Besluit 2002/192/EG van de Raad van 28 februari 2002 betreffende het verzoek van Ierland deel te mogen nemen aan enkele van de bepalingen van het Schengenacquis(18). Ierland neemt derhalve niet deel aan de aanneming van deze beschikking en deze is niet bindend voor, noch van toepassing in deze lidstaat.

(45)

Overeenkomstig artikel 67, lid 2, tweede streepje, van het Verdrag, is de in artikel 251 van het Verdrag genoemde procedure bij Besluit 2004/927/EG van de Raad van 22 december 2004 betreffende de toepassing van de procedure zoals vastgelegd in artikel 251 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap op sommige gebieden die onder titel IV van het derde deel van dat Verdrag vallen(19), van toepassing gemaakt op de gebieden als bedoeld in artikel 62, punt 1, punt 2, onder a), en punt 3, en artikel 63, punt 2, onder b), en punt 3, onder b) van het Verdrag.

HEBBEN DE VOLGENDE BESCHIKKING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ONDERWERP, DOELSTELLINGEN EN ACTIES

Artikel 1

Onderwerp en werkingssfeer

Om de ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid te versterken en met het oog op de toepassing van het solidariteitsbeginsel tussen de lidstaten, wordt bij deze beschikking voor de periode van 1 januari 2007 tot 31 december 2013 het Buitengrenzenfonds (hierna „het Fonds” genoemd) opgericht, als onderdeel van een coherent kader dat ook de Beschikking nr. …/2007/EG(**), Beschikking nr. …/2007/EG(***) en Beschikking nr. …/2007/EG(****), omvat.

Bij deze beschikking wordt vastgesteld tot welke doelstellingen het Fonds bijdraagt, hoe uitvoering wordt gegeven aan het Fonds, welke financiële middelen beschikbaar zijn en volgens welke criteria deze verdeeld worden.

Daarnaast worden de regels voor het beheer van het Fonds, ook op financieel gebied, en de toezicht- en controlemechanismen vastgesteld, uitgaande van gedeelde verantwoordelijkheden van de Commissie en de lidstaten.

Artikel 2

Definities

In deze beschikking wordt verstaan onder:

1)

„buitengrenzen”: de landgrenzen van de lidstaten, inclusief de rivier- en meergrenzen en de zeegrenzen, alsmede hun luchthavens, rivierhavens, zeehavens en meerhavens waarop de bepalingen van het Gemeenschapsrecht betreffende de overschrijding van de buitengrenzen van toepassing zijn, ongeacht of deze grenzen al dan niet tijdelijk zijn.

2)

„tijdelijke buitengrenzen”:

a)

de gemeenschappelijke grens van een lidstaat die het Schengenacquis volledig ten uitvoer legt en een lidstaat die het Schengenacquis overeenkomstig zijn respectievelijk toetredingsakte volledig moet toepassen, maar waarvoor het relevante besluit van de Raad op grond waarvan die staat wordt toegestaan dit acquis volledig toe te passen, nog niet in werking is getreden;

b)

de gemeenschappelijke grens tussen twee lidstaten die het Schengenacquis overeenkomstig hun respectieve toetredingsakte volledig moeten toepassen, maar waarvoor het relevante besluit van de Raad uit hoofde waarvan hen wordt toegestaan dit acquis volledig toe te passen, nog niet in werking is getreden;

3)

„grensdoorlaatposten”: de doorlaatposten die door de inzake het overschrijden van de buitengrenzen bevoegde autoriteiten zijn erkend, zoals daarvan kennis is gegeven overeenkomstig artikel 34, lid 2, van Verordening (EG) nr. 562/2006;

4)

„agentschap”: het Europees Agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen van de lidstaten van de Europese Unie, dat is opgericht bij Verordening (EG) nr. 2007/2004;

Artikel 3

Algemene doelstellingen van het Fonds

1. Het Fonds draagt bij tot de verwezenlijking van de volgende doelstellingen:

a)

de efficiënte organisatie van de opdrachten inzake controle en bewaking van de buitengrenzen;

b)

het doeltreffend beheer door de lidstaten van de personenstromen aan de buitengrenzen, enerzijds om een hoog beschermingsniveau aan de buitengrenzen te waarborgen, en anderzijds om te zorgen voor de vlotte overschrijding van de buitengrenzen, overeenkomstig het Schengenacquis, en de beginselen van een respectvolle en waardige behandeling;

c)

de eenvormige toepassing, door grenswachten, van de bepalingen van het Gemeenschapsrecht betreffende de overschrijding van de buitengrenzen, met name Verordening (EG) nr. 562/2006;

d)

de verbetering van het beheer van de activiteiten van de consulaire en andere diensten van de lidstaten in derde landen met betrekking tot de stromen van onderdanen van derde landen naar het grondgebied van de lidstaten en van de samenwerking tussen de lidstaten op dit gebied.

2. Het Fonds draagt bij aan de financiering van technische bijstand op initiatief van de lidstaten of van de Commissie.

Artikel 4

Specifieke doelstellingen van het Fonds

1. In het kader van de in artikel 3, lid 1, onder a), geformuleerde algemene doelstelling ondersteunt het Fonds de volgende specifieke doelstellingen:

a)

uitvoering van aanbevelingen, operationele normen en beste praktijken, zoals deze uit de operationele samenwerking tussen de lidstaten op het gebied van grenscontroles resulteren;

b)

ontwikkeling en toepassing van de maatregelen die nodig zijn om de bewakingssystemen tussen grensdoorlaatposten te verbeteren;

c)

invoering van maatregelen of ontwikkeling van systemen waarmee systematisch relevante informatie kan worden verzameld over de zich ontwikkelende situatie aan op de in de nabijheid van en direct achter de buitengrenzen liggende land;

d)

waarborg van adequate registratie van het aantal personen dat de buitengrenzen overschrijdt, ongeacht het soort grens (land, lucht, zee);

e)

invoering of modernisering van een systeem voor het verzamelen van statistische en administratieve gegevens over de verschillende categorieën reizigers en het aantal en de aard van de controle- en bewakingsmaatregelen aan de verschillende soorten buitengrenzen, op basis van de registratie en andere bronnen voor dataverzameling;

f)

ontwikkeling van een doeltreffende, structurele, strategische en operationele coördinatie tussen alle autoriteiten, die werkzaam zijn bij grensdoorlaatposten;

g)

verbetering van de vereiste beroepsvaardigheden van grenswachten voor de uitoefening van hun bewakings-, advies- en controletaken;

h)

betere informatie-uitwisseling op nationaal niveau tussen de autoriteiten die belast zijn met het beheer van de buitengrenzen en tussen deze autoriteiten en de andere autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor migratie, asiel en andere daarmee verband houdende aangelegenheden;

i)

bevordering van de toepassing van kwaliteitsnormen.

2. In het kader van de in artikel 3, lid 1, onder b), geformuleerde algemene doelstelling ondersteunt het Fonds de volgende specifieke doelstellingen:

a)

behalve voor tijdelijke buitengrenzen, de ontwikkeling van nieuwe werkmethoden, logistieke maatregelen en moderne technologie om systematische personencontroles bij binnenkomst en bij uitreis aan de grensdoorlaatposten op te voeren;

b)

bevordering van het gebruik van technologie en gespecialiseerde opleiding voor de personeelsleden die verantwoordelijk zijn voor het effectief gebruik ervan;

c)

betere informatie-uitwisseling en opleiding op het gebied van valse of vervalste reisdocumenten, alsook de ontwikkeling en verspreiding van gemeenschappelijke instrumenten en methoden voor het opsporen van dergelijke documenten;

d)

bevordering van efficiënte, real time raadpleging van gegevens aan grensdoorlaatposten met behulp van grootschalige IT-systemen zoals het Schengen-informatiesysteem (SIS) en het Visa-informatiesysteem (VIS), en goede informatie-uitwisseling tussen alle grensdoorlaatposten aan de buitengrenzen in real time;

e)

garanderen van een optimale toepassing op operationeel en technisch niveau van de resultaten van de risicoanalyses.

3. In het kader van de in artikel 3, lid 1, onder c) geformuleerde algemene doelstelling ondersteunt het Fonds de volgende specifieke doelstellingen:

a)

geleidelijke ingebruikname in alle lidstaten van uniforme opleidingen, trainingen en beroepsvaardigheden voor grenswachten, met name door de implementatie van de door het Agentschap ontwikkelde gemeenschappelijke basisinhoud voor de opleiding van grenswachten in te voeren en op coherente wijze de activiteiten van het Agentschap op dit gebied aan te vullen;

b)

stimulering en verdere toename van de uitwisseling en detachering van grenswachten tussen de lidstaten, ter aanvulling van de richtsnoeren en activiteiten van het Agentschap op dit gebied;

c)

bevordering van het gebruik van op elkaar aansluitende moderne technologie aan de buitengrenzen, overal waar dit noodzakelijk is voor een correcte, doeltreffende en uniforme toepassing van de regels;

d)

stimuleren van de mogelijkheden van autoriteiten om dezelfde procedures toe te passen en uniforme, snelle en kwalitatief hoogstaande beslissingen te nemen waar het gaat om de overschrijding van de buitengrenzen, ook voor wat betreft de besluitvorming inzake de afgifte van visa;

e)

bevordering van het gebruik van het gemeenschappelijke Handboek voor grenswachters;

f)

bouw en modernisering van de faciliteiten en centra voor personen wier binnenkomst is geweigerd en voor personen die zijn aangetroffen nadat zij illegaal de grens hadden overschreden of terwijl zij de buitengrenzen naderden om illegaal op het grondgebied van de lidstaten binnen te komen;

g)

verbetering van de beveiliging van gebouwen behorende bij grensdoorlaatposten om de veiligheid van grenswachten te waarborgen en apparatuur, bewakingssystemen en vervoermiddelen te beschermen.

4. In het kader van de in artikel 3, lid 1, onder d) geformuleerde algemene doelstelling ondersteunt het fonds de volgende specifieke doelstellingen:

a)

uitbreiding van de operationele capaciteit van het netwerk van immigratieverbindingsfunctionarissen en bevordering van een doeltreffender samenwerking tussen de diensten van de lidstaten via het netwerk;

b)

invoering van maatregelen die erop gericht zijn lidstaten en luchtvaartmaatschappijen bij te staan bij het vervullen van de verplichtingen die hun bij Richtlijn 2004/82/EG van 29 april 2004 betreffende de verplichting voor vervoerders om passagiersgegevens door te geven(20) en artikel 26 van de Overeenkomst van 19 juni 1990 ter uitvoering van het tussen de regeringen van de staten van de Benelux Economische Unie, de Bondsrepubliek Duitsland en de Franse Republiek op 14 juni 1985 gesloten akkoord betreffende de geleidelijke afschaffing van de controles aan de gemeenschappelijke grenzen („de Schengenuitvoeringsovereenkomst”)(21) zijn opgelegd ter voorkoming van illegale binnenkomst aan de buitengrenzen;

c)

bevordering van een effectievere samenwerking met de vervoerders op de luchthavens van de landen van vertrek, onder andere door middel van uniforme training van het personeel van vervoerders op het gebied van reisdocumenten;

d)

bevordering van kwaliteitsmanagement en goede dienstverlening en faciliteiten op infrastructureel gebied in de visumaanvraagprocedure;

e)

bevordering van samenwerking tussen de lidstaten bij het vergroten van de capaciteit van consulaire diensten voor het behandelen van visumaanvragen;

f)

bevordering van gemeenschappelijke onderzoeksmethoden en uniforme administratieve procedures en beslissingen over visa bij de consulaire diensten van een lidstaat in verschillende derde landen;

g)

bevordering van de ontwikkeling van systematische en regelmatige samenwerking tussen de consulaire en andere diensten van de verschillende lidstaten, met name in het kader van het VIS, waaronder de bundeling van de middelen voor de afgifte van visa, de uitwisseling van informatie, onderzoeken in verband met visumaanvragen en de ontwikkeling van gemeenschappelijke visumaanvraagcentra;

h)

bevordering van nationale initiatieven ter ontwikkeling van gemeenschappelijke onderzoekmethoden, uniforme administratieve procedures en besluitvorming voor de afgifte van visa bij de consulaire diensten van verschillende lidstaten;

i)

ontwikkeling van gemeenschappelijke consulaten.

Artikel 5

Subsidiabele acties in de lidstaten

1. Het Fonds ondersteunt acties in de lidstaten die verband houden met de in artikel 4 geformuleerde doelstellingen, en meer bepaald met het volgende:

a)

de infrastructuur van grensdoorlaatposten met bijbehorende gebouwen, zoals grenskantoren, landingsplaatsen voor helikopters en cabines met wachtstroken voor voertuigen of personen;

b)

de infrastructuur, de gebouwen en de systemen benodigd voor de bewaking van het gebied tussen de grensdoorlaatposten en de bescherming tegen illegale overschrijding van de buitengrenzen;

c)

de operationele middelen, zoals sensoren, videobewaking, apparatuur om documenten te onderzoeken, detectiemiddelen, mobiele of vaste terminals om het SIS, het VIS en het Europees beeldopslagsysteem (FADO) en andere Europese en nationale systemen te raadplegen;

d)

vervoermiddelen voor de controle van de buitengrenzen, zoals voertuigen, vaartuigen, helikopters en lichte vliegtuigen die zijn uitgerust met elektronische apparatuur voor de grensbewaking en de opsporing van personen in vervoermiddelen;

e)

de apparatuur voor real time informatie-uitwisseling tussen de bevoegde autoriteiten;

f)

de ICT-systemen;

g)

programma's voor de detachering en uitwisseling van personeel, zoals grenswachten, immigratieambtenaren en consulaatmedewerkers;

h)

het trainen en opleiden van personeel van de bevoegde autoriteiten, met inbegrip van taalonderwijs;

i)

de investeringen in het ontwikkelen, testen en installatie van moderne technologie;

j)

de studies en proefprojecten ter toepassing van aanbevelingen, operationele normen en succesvolle werkwijzen, voortvloeiende uit de operationele samenwerking tussen de lidstaten op het gebied van de grenscontroles;

k)

de studies en proefprojecten die innovatie moeten stimuleren, de uitwisseling van ervaringen en goede werkwijzen moeten vergemakkelijken en het beheer van de activiteiten van de consulaire en andere diensten van de lidstaten in derde landen met betrekking tot de stromen van onderdanen van derde landen naar het grondgebied van de lidstaten en de samenwerking tussen de lidstaten op dit gebied moeten verbeteren.

2. Acties aan tijdelijke buitengrenzen die, zoals met name de in lid 1, onder a) en b), bedoelde acties, neerkomen op een structurele investering welke strijdig is met het doel de personencontroles aan deze grenzen op te heffen, worden door het Fonds niet ondersteund.

Artikel 6

Bijzondere doorreisregeling

1. Het Fonds financiert gederfde leges uit transitvisa en bijkomende kosten die voortvloeien uit de toepassing van de regeling betreffende het doorreisfaciliteringsdocument (FTD) en het doorreisfaciliteringsdocument voor treinreizigers (FRTD) overeenkomstig Verordening (EG) nr. 693/2003 van de Raad(22) en Verordening (EG) nr. 694/2003 van de Raad(23).

2. Bijkomende kosten in de zin van lid 1 zijn kosten die rechtstreeks voortvloeien uit de specifieke vereisten van de implementatie van de werking van de bijzondere doorreisregeling en die niet ontstaan zijn als gevolg van de afgifte van doorreisvisa of andere visa.

De volgende soorten bijkomende kosten komen in aanmerking voor financiering:

a)

investeringen in infrastructuur;

b)

training van personeel dat belast is met de bijzondere doorreisregeling;

c)

bijkomende exploitatiekosten, zoals de salarissen van het personeel dat is belast met de toepassing van de bijzondere doorreisregeling.

3. De in lid 1 bedoelde gederfde leges worden berekend op basis van het tarief voor transitvisa dat is vastgesteld in bijlage 12 bij de gemeenschappelijke visuminstructies, binnen het financiële kader als bedoeld in artikel 14, lid 9.

Artikel 7

Communautaire acties

1. Op initiatief van de Commissie kan maximaal 6 % van de voor het fonds beschikbare middelen worden gebruikt ter financiering van transnationale acties of acties van communautair belang (hierna „communautaire acties” genoemd) met betrekking tot de volgende doelstellingen:

a)

bijdragen tot de verbetering van de door consulaire en andere diensten van de lidstaten in derde landen georganiseerde activiteiten met betrekking tot de stromen van onderdanen van derde landen naar het grondgebied van de lidstaten, en de samenwerking op dit gebied tussen de lidstaten, met inbegrip van de activiteiten van de luchthavenverbindingsfunctionarissen en immigratieverbindingsfunctionarissen;

b)

bevorderen van het geleidelijk opgaan van douane-, veterinaire en fytosanitaire controles in activiteiten die in het kader van het geïntegreerd grensbeheer worden ondernomen en die overeenkomstig de beleidsontwikkelingen op dit gebied zijn;

c)

ondersteunende diensten bieden aan de lidstaten indien zich duidelijke noodsituaties voordoen die dringend om actie aan de buitengrenzen vragen.

2. Om voor bijstand uit het fonds in aanmerking te komen, moeten de in lid 1, onder a), en b), bedoelde communautaire acties met name gericht zijn op:

a)

het bevorderen van communautaire samenwerking bij de toepassing van communautaire wetgeving en goede werkwijzen;

b)

het steunen van transnationale samenwerkingsnetwerken en proefprojecten op basis van transnationale partnerschappen tussen consulaire diensten van twee of meer lidstaten die gericht zijn op innovatie en uitwisseling van ervaringen en goede werkwijzen;

c)

het stimuleren van studies en van de verspreiding en uitwisseling van informatie over goede werkwijzen en over alle andere aspecten behorende bij de algemene doelstelling om de door de consulaire diensten van de lidstaten in derde landen georganiseerde activiteiten en de samenwerking op dit gebied tussen de lidstaten te verbeteren, mede voor wat betreft het gebruik van moderne technologie;

d)

het aanmoedigen van projecten en studies waarin wordt gezocht naar nieuwe vormen van communautaire samenwerking en Gemeenschapsrecht op dit gebied, met name gemeenschappelijke visumaanvraagcentra;

e)

het ondersteunen van de ontwikkeling en toepassing door de lidstaten van gemeenschappelijke statistische hulpmiddelen, methoden en indicatoren voor het meten van beleidsontwikkelingen op het gebied van visumbeleid en consulaire samenwerking.

3. Het jaarlijkse werkprogramma met de prioriteiten voor de communautaire acties wordt vastgesteld volgens de in artikel 56, lid 2, bedoelde procedure.

HOOFDSTUK II

BEGINSELEN VAN BIJSTANDSVERLENING

Artikel 8

Complementariteit, samenhang en conformiteit

1. De bijstand uit het Fonds dient als aanvulling op nationale, regionale en plaatselijke acties waarin de prioriteiten van de Gemeenschap zijn opgenomen.

2. De Commissie en de lidstaten zorgen ervoor dat de bijstand uit het Fonds en de lidstaten aansluit bij de activiteiten, beleidslijnen en prioriteiten van de Gemeenschap. Deze samenhang moet in het bijzonder tot uiting komen in het in artikel 21 bedoelde meerjarenprogramma.

3. Uit het Fonds gefinancierde acties moeten in overeenstemming zijn met het Verdrag en met alle krachtens het Verdrag vastgestelde besluiten.

Artikel 9

Programmering

1. De doelstellingen van het Fonds worden nagestreefd in het kader van de meerjarige programmeringsperiode (2007-2013), die tussentijds wordt herzien overeenkomstig artikel 24. Dit meerjarig programmeringssysteem omvat de prioriteiten en een beheers-, besluitvormings-, controle- en certificeringsproces.

2. De door de Commissie goedgekeurde meerjarenprogramma's worden uitgevoerd door middel van jaarlijkse programma's.

Artikel 10

Subsidiaire en evenredige bijstandsverlening

1. De lidstaten zijn, op het passende territoriale niveau en in overeenstemming met hun eigen specifieke institutionele stelsels, verantwoordelijk voor de uitvoering van in de artikelen 21 en 23 bedoelde meerjaren- en jaarprogramma's. Deze verantwoordelijkheid wordt uitgeoefend in overeenstemming met deze beschikking.

2. De middelen die door de Commissie en de lidstaten worden ingezet op het gebied van audit, variëren naar gelang van de omvang van de bijdrage van de Gemeenschap. Dit beginsel is ook van toepassing op de evaluatievoorschriften en de verslagen over de meerjaren- en de jaarprogramma's.

Artikel 11

Uitvoering

1. De communautaire begroting van het Fonds wordt uitgevoerd overeenkomstig artikel 53, lid 1, onder b) van het Financieel Reglement, met uitzondering van de in artikel 7 van deze beschikking bedoelde communautaire acties en de in artikel 17 van deze beschikking bedoelde technische bijstand.

2. De Commissie oefent haar verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie uit door:

a)

te controleren of er in de lidstaten beheers- en controlesystemen bestaan die goed functioneren, overeenkomstig de procedures in artikel 34;

b)

de betalingen overeenkomstig de in artikelen 43 en 44 beschreven, geheel of gedeeltelijk uit te stellen of op te schorten indien de nationale beheers- en controlesystemen niet naar behoren functioneren, en door de nodige financiële correcties toe te passen volgens de procedures voorzien in de artikelen 47 en 48.

3. De landen die betrokken zijn bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis nemen overeenkomstig deze beschikking deel aan het Fonds.

4. Er worden regelingen vastgesteld met extra voorschriften voor deze deelname, waarbij ook de bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschap en de controlebevoegdheid van de Rekenkamer worden geregeld.

Artikel 12

Partnerschap

1. Elke lidstaat organiseert overeenkomstig de nationale voorschriften en praktijken een partnerschap met de autoriteiten en instanties die betrokken zijn bij de uitvoering van het meerjarenprogramma of die, volgens de lidstaat in kwestie, een nuttige bijdrage kunnen leveren aan de ontwikkeling ervan.

Deze autoriteiten en instanties kunnen de bevoegde regionale, plaatselijke, stedelijke en andere overheden zijn, internationale organisaties, met name de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de vluchtelingen (UNHCR), en instanties die het maatschappelijk middenveld vertegenwoordigen, zoals niet-gouvernementele organisaties of sociale partners.

2. Het partnerschap wordt uitgeoefend met volledige inachtneming van de respectieve institutionele, juridische en financiële bevoegdheden van elke afzonderlijke categorie partners.

HOOFDSTUK III

FINANCIEEL KADER

Artikel 13

Totale middelen

1. De financiële middelen voor de uitvoering van deze beschikking voor de periode van 1 januari 2007 tot en met 31 december 2013 belopen 1 820 miljoen euro.

2. De jaarlijkse toewijziging wordt door de begrotingsautoriteit binnen de grenzen van het financieel kader toegestaan.

3. De Commissie maakt elk jaar een indicatieve verdeling per lidstaat aan de hand van de in artikel 14 vastgestelde criteria.

Artikel 14

Jaarlijkse verdeling van de middelen voor subsidiabele acties in de lidstaten

1. De jaarlijkse beschikbare middelen worden als volgt over de lidstaten verdeeld:

a)

30 % voor de landbuitengrenzen;

b)

35 % voor de zeebuitengrenzen;

c)

20 % voor de luchthavens;

d)

15 % voor de consulaire diensten.

2. De uit hoofde van lid 1, onder a) beschikbare middelen worden als volgt over de lidstaten verdeeld:

a)

70 % voor de lengte van de buitengrenzen, die op basis van de wegingsfactoren wordt berekend voor elke specifieke sectie; bepaald overeenkomstig artikel 15 , lid 3, onder a); en

b)

30 % voor de werklast aan hun landbuitengrenzen, bepaald overeenkomstig lid 7, onder a).

3. De uit hoofde van lid 1, onder b) beschikbare middelen worden als volgt over de lidstaten verdeeld:

a)

70 % voor de lengte van de buitengrenzen, die op basis van de wegingsfactoren wordt berekend voor elke specifieke sectie; bepaald overeenkomstig artikel 15, lid 3, onder b); en

b)

30 % voor de werklast aan hun zeebuitengrenzen, bepaald overeenkomstig lid 7, onder b).

4. De uit hoofde van lid 1, onder c), beschikbare middelen worden over de lidstaten verdeeld volgens de overeenkomstig lid 7, onder b), bepaalde werklast op hun luchthavens.

5. De uit hoofde van lid 1, onder d) beschikbare middelen worden als volgt over de lidstaten verdeeld:

a)

50 % voor het aantal consulaire diensten van de lidstaten in de landen als opgenomen in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 539/2001 van de Raad van 15 maart 2001 tot vaststelling van de lijst van derde landen waarvan de onderdanen bij overschrijding van de buitengrenzen in het bezit moeten zijn van een visum en de lijst van derde landen waarvan de onderdanen van die plicht zijn vrijgesteld(24); en

b)

50 % voor de overeenkomstig lid 7, onder c), van dit artikel bepaalde werklast met betrekking tot het beheer van het visumbeleid bij de consulaire diensten van de lidstaten in de landen als vervat in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 539/2001.

6. Voor de jaarlijkse verdeling van de middelen als bedoeld in lid 1, onder a) en b):

a)

wordt rekening gehouden met de lijn tussen de gebieden, bedoeld in artikel 1 van Verordening (EG) nr. 866/2004 van de Raad van 29 april 2004 inzake een regeling op grond van artikel 2 van Protocol nr. 10 van de Toetredingsakte(25), ofschoon die geen landbuitengrens vormt, voor zover de bepalingen van artikel 1 van Protocol nr. 10 bij de Toetredingsakte van 2003 van toepassing blijven, maar niet met de lengte van de zeegrens ten noorden van die lijn;

b)

wordt verstaan onder „zeebuitengrens”: de uiterste grens van de territoriale wateren van de lidstaten als bepaald overeenkomstig de artikelen 4 tot en met 16 van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee; indien evenwel regelmatig langeafstandsoperaties moeten worden uitgevoerd om illegale migratie/illegale binnenkomst te voorkomen, is de zeebuitengrens de uiterste grens van de gebieden met een grote dreiging. De grens wordt bepaald met inachtneming van de operationele gegevens die de betrokken lidstaten de afgelopen twee jaar hebben verstrekt; deze definitie wordt uitsluitend gebruikt voor de toepassing van deze beschikking, en alle operaties moeten in overeenstemming zijn met het internationaal recht.

7. De werklast is gebaseerd op gemiddelden over de afgelopen twee jaar voor de volgende factoren:

a)

aan de land- en zeebuitengrenzen:

i)

het aantal personen dat de buitengrenzen bij de aangewezen grensdoorlaatposten overschrijdt;

ii)

het aantal onderdanen van derde landen aan wie de toegang aan de buitengrenzen wordt geweigerd;

iii)

het aantal onderdanen van derde landen dat wordt aangehouden nadat zij illegaal de buitengrens hebben overschreden, met inbegrip van het aantal personen dat op zee wordt aangehouden;

b)

op de luchthavens:

i)

het aantal personen dat de buitengrenzen bij de aangewezen grensdoorlaatposten overschrijdt;

ii)

het aantal onderdanen van derde landen aan wie de toegang aan de buitengrenzen wordt geweigerd;

c)

bij de consulaire diensten:

het aantal visumaanvragen.

Voor 2007 zal de werklast alleen op de cijfers voor 2005 gebaseerd zijn.

8. De weging als bedoeld in de leden 2 en 3 zal door het Agentschap worden bepaald overeenkomstig artikel 15.

9. Wat de lengte van de landbuitengrenzen als bedoeld in lid 2, onder a) betreft, wordt bij de berekening van de jaarlijkse verdeling van de middelen geen rekening gehouden met de tijdelijke buitengrenzen. Wel wordt rekening gehouden met de tijdelijke buitengrenzen van een uiterlijk op 1 mei 2004 tot de Europese Unie toegetreden lidstaat en een na 1 mei 2004 toegetreden lidstaat.

10. Als referentiecijfers voor de in lid 7 bedoelde werklast gelden de meest recente statistieken die de Commissie (Eurostat) overeenkomstig het Gemeenschapsrecht heeft opgesteld op basis van door de lidstaten verstrekte gegevens.

Indien de lidstaten de Commissie (Eurostat) de statistische gegevens in kwestie niet hebben geleverd, leveren zij zo spoedig mogelijk voorlopige gegevens.

Alvorens deze gegevens te aanvaarden als referentiecijfers, beoordeelt de Commissie (Eurostat) de kwaliteit, vergelijkbaarheid en volledigheid van de statistische informatie volgens de normale operationele procedures. Op verzoek van de Commissie (Eurostat) leveren de lidstaten alle daarvoor benodigde informatie.

11. Indien de referentiecijfers niet beschikbaar zijn in de vorm van statistieken die de Commissie (Eurostat) overeenkomstig het Gemeenschapsrecht heeft opgesteld, leveren de lidstaten de Commissie jaarlijks uiterlijk op 1 november voorlopige gegevens voor de raming van het bedrag dat hun overeenkomstig artikel 23, lid 2, voor het volgende jaar zal worden toegewezen.

Alvorens deze gegevens te aanvaarden als referentiecijfers, beoordeelt de Commissie (Eurostat) de kwaliteit, vergelijkbaarheid en volledigheid van de statistische informatie volgens de normale operationele procedures. Op verzoek van de Commissie (Eurostat) leveren de lidstaten alle daarvoor benodigde informatie.

12. Bij de in lid 1 bedoelde verdeling van de middelen blijven de middelen die worden toegekend voor het in de artikelen 6 en 19 beschreven doel buiten beschouwing. De middelen die worden toegekend voor het in artikel 6 beschreven doel mogen niet hoger zijn dan 108 miljoen euro voor de periode 2007-2013.

Artikel 15

Risicoanalyse door het Agentschap ten behoeve van de jaarlijkse verdeling van de middelen

1. Ten behoeve van de in artikel 14, lid 8, bedoelde weging legt het Agentschap de Commissie jaarlijks uiterlijk op 1 april een specifiek verslag voor met een beschrijving, voor het afgelopen jaar, van de moeilijkheden op het gebied van de grensbewaking en van de situatie aan de buitengrenzen van de lidstaten, met specifiek aandacht voor lidstaten die in een nabijheid liggen ten aanzien van gebieden met een groot risico op het gebied van illegale immigratie. In het verslag wordt tevens rekening gehouden met het aantal personen dat illegaal het grondgebied van die lidstaten is binnengekomen, en met de grootte van die lidstaten.

2. Overeenkomstig het gemeenschappelijke model voor geïntegreerde risicoanalyse als bedoeld in artikel 4 van Verordening (EG) nr. 2007/2004, bevat het verslag een analyse van de dreigingen die de veiligheid aan de buitengrenzen van de lidstaten in het afgelopen jaar in het gedrang hebben gebracht, met inachtneming van de politieke, economische en sociale ontwikkelingen in de betrokken derde landen, met name in aangrenzende derde landen, alsmede mogelijke toekomstige trends inzake migratiestromen en illegale activiteiten aan de buitengrenzen.

Deze risico-analyse is voornamelijk gebaseerd op de volgende, door het Agentschap verzamelde informatie die door de lidstaten is verstrekt of van de Commissie (Eurostat) is verkregen:

a)

het aantal onderdanen van derde landen aan wie de toegang aan de buitengrenzen is geweigerd;

b)

het aantal onderdanen van derde landen dat is aangehouden nadat zij illegaal de buitengrens hadden overschreden of zulks hadden getracht;

c)

het aantal aangehouden mensensmokkelaars dat onderdanen van derde landen opzettelijk heeft geholpen om het grondgebied illegaal binnen te komen;

d)

het aantal valse en vervalste reisdocumenten en het aantal om valse redenen afgegeven reisdocumenten en visa, die aan de grensdoorlaatposten zijn vastgesteld overeenkomstig de Schengengrenzencode.

Indien de referentiecijfers niet beschikbaar zijn in de vorm van statistieken die het Bureau voor de statistiek van de Europese Gemeenschappen heeft opgesteld, maar door de lidstaten zijn geleverd, kan het Agentschap deze lidstaten de nodige informatie vragen aan te leveren om de kwaliteit, vergelijkbaarheid en volledigheid van de statistische informatie te evalueren. Het Agentschap kan de Commissie (Eurostat) verzoeken om hem bij die evaluatie te helpen.

3. Ten slotte bevat het verslag, overeenkomstig de leden 1 en 2, de huidige niveaus van de dreiging aan de buitengrenzen van de afzonderlijke lidstaten, en voor elke sectie van de buitengrens van de afzonderlijke lidstaten de volgende specifieke wegingsfactoren:

a)

landbuitengrenzen:

i)

factor 1 voor normale dreiging;

ii)

factor 1,5 voor middelgrote dreiging;

iii)

factor 3 voor grote dreiging;

b)

zeebuitengrenzen:

i)

factor 0 voor minimale dreiging;

ii)

factor 1 voor normale dreiging;

iii)

factor 3 voor middelgrote dreiging;

iv)

factor 8 voor grote dreiging.

Artikel 16

Financieringsstructuur

1. Financiële bijdragen uit het Fonds worden verstrekt in de vorm van subsidies.

2. De acties die uit het Fonds worden gefinancierd, worden medegefinancierd uit publieke of particuliere middelen, hebben geen winstoogmerk en komen niet in aanmerking voor financiering uit andere bronnen die onder de algemene begroting van de Europese Unie vallen.

3. De kredieten uit het Fonds dienen ter aanvulling van de overheidsuitgaven of daarmee gelijk te stellen uitgaven van de lidstaten voor de maatregelen waarop deze beschikking betrekking heeft.

4. De bijdrage van de Gemeenschap aan ondersteunde projecten, wat betreft acties in de lidstaten in de zin van artikel 4 bedraagt ten hoogste 50 % van de totale kosten van een specifieke actie.

De bijdrage van de Gemeenschap kan worden verhoogd tot 75 % voor projecten die betrekking hebben op specifieke prioriteiten die zijn vastgesteld in de in artikel 20 bedoelde strategische richtsnoeren.

Het percentage van de bijdrage van de Gemeenschap wordt in de lidstaten die onder het Cohesiefonds vallen, verhoogd tot 75 %.

5. In het kader van de uitvoering van nationale programmering zoals bedoeld in Hoofdstuk IV, selecteren de lidstaten projecten voor financiering aan de hand van de volgende minimumcriteria:

a)

de situatie en de behoeften in de betrokken lidstaat;

b)

de kosteneffectiviteit van de uitgaven, onder meer in verhouding tot het aantal personen dat bij het project is betrokken;

c)

de ervaring, deskundigheid, betrouwbaarheid en financiële bijdrage van de organisatie die financiering aanvraagt en van eventuele partnerorganisaties;

d)

de mate waarin de projecten een aanvulling vormen op andere acties die uit de algemene begroting van de Europese Unie of als onderdeel van nationale programma's worden gefinancierd.

6. De financiële steun van de Gemeenschap voor acties in het kader van het Fonds wordt in de regel voor ten hoogste drie jaar toegekend, onder voorbehoud van periodieke voortgangsverslagen.

Artikel 17

Technische bijstand op initiatief van de Commissie

1. Met inachtneming van een maximum van 500 000euro uit de jaarlijkse toewijzing van het Fonds, kan het Fonds op initiatief en/of namens de Commissie worden gebruikt voor de financiering van de maatregelen op het gebied van voorbereiding, toezicht, administratieve en technische ondersteuning, evaluatie, audit en inspectie die voor de uitvoering van deze beschikking nodig zijn.

2. De maatregelen omvatten:

a)

studies, evaluaties, deskundigenverslagen en statistieken, ook van algemene aard betreffende de werking van het Fonds;

b)

voorlichtingsmaatregelen voor de lidstaten, de eindbegunstigden en het grote publiek, inclusief bewustmakingscampagnes en een gemeenschappelijke gegevensbank over de uit het Fonds gefinancierde projecten;

c)

het opzetten, doen functioneren en onderling koppelen van computersystemen voor beheer, toezicht, inspectie en evaluatie;

d)

het ontwerpen van een gemeenschappelijk kader voor evaluatie en toezicht, alsmede een systeem van indicatoren dat, in voorkomend geval, rekening houdt met nationale indicatoren;

e)

verbeteringen van de evaluatiemethoden en de uitwisseling van informatie over de praktijken op dit gebied;

f)

voorlichtings- en opleidingsmaatregelen voor de door de lidstaten overeenkomstig artikel 27 aangewezen instanties, als aanvulling op de inspanningen van de lidstaten om hun instanties richtsnoeren te geven overeenkomstig artikel 33, lid 2.

Artikel 18

Technische bijstand op initiatief van een lidstaat

1. Op initiatief van de betrokken lidstaat kunnen uit het Fonds voor elk jaarprogramma maatregelen op het gebied van voorbereiding, beheer, toezicht, evaluatie, voorlichting en controle worden gefinancierd, alsmede maatregelen om de bestuurlijke capaciteit voor de uitvoering van het fonds te versterken.

2. Het bedrag dat wordt uitgetrokken voor technische bijstand krachtens elk jaarprogramma mag niet hoger zijn dan:

a)

7 % van de aan die lidstaat toegekende jaarlijkse medefinanciering, vermeerderd met 30 000euro voor de periode van 2007 tot en met 2010; en

b)

4 % van de aan die lidstaat toegekende jaarlijkse medefinanciering, vermeerderd met 30 000euro voor de periode van 2011 tot en met 2013.

Artikel 19

Specifieke acties

1. De Commissie stelt jaarlijks een lijst van specifieke acties op die door de lidstaten en, waar nodig, in samenwerking met het Agentschap moeten worden uitgevoerd; deze acties dragen bij tot de ontwikkeling van een Europees gemeenschappelijk geïntegreerd grensbeheersysteem doordat werk wordt gemaakt van de in de risicoanalyses overeenkomstig artikel 15 vastgestelde tekortkomingen aan strategische grensposten.

2. In het jaarlijkse werkprogramma als bedoeld in artikel 7, lid 3, wordt een kader voor de financiering van deze acties vastgesteld, met inbegrip van doelstellingen en evaluatiecriteria.

3. De lijst van geselecteerde acties wordt aangenomen overeenkomstig de procedure van artikel 56, lid 2.

4. De uit het Fonds afkomstige financiële steun voor specifieke acties is tot een periode van zes maanden beperkt en mag niet meer dan 80 % van de kosten van elke actie bedragen.

5. De jaarlijks beschikbare middelen voor deze acties mogen niet meer dan 10 miljoen euro bedragen. De middelen die na de in lid 3 bedoelde selectie beschikbaar blijven, mogen worden aangewend voor de financiering van in artikel 7 omschreven acties.

HOOFDSTUK IV

PROGRAMMERING

Artikel 20

Vaststelling van strategische richtsnoeren

1. De Commissie stelt strategische richtsnoeren vast die het kader vormen voor de bijstandsverlening uit het Fonds, waarbij rekening wordt gehouden met de ontwikkeling en toepassing van het Gemeenschapsrecht op het gebied van de buitengrenzen en het visumbeleid en met de indicatieve verdeling van de financiële middelen van het fonds voor de periode van het meerjarenprogramma.

2. Voor de algemene doelstellingen die in artikel 3, lid 1, onder a), b) en c), worden genoemd, geven deze richtsnoeren met name gestalte aan de prioriteiten van de Gemeenschap ten aanzien van de geleidelijke totstandbrenging van een Europees gemeenschappelijk geïntegreerd grensbeheersysteem voor de buitengrenzen en de verbetering van de controles aan en de bewaking van de buitengrenzen van de Unie.

3. Voor de algemene doelstelling die in artikel 3, lid 1, onder d), wordt genoemd, geven deze richtsnoeren met name gestalte aan de prioriteiten van de Gemeenschap ten aanzien van de verdere ontwikkeling van het gemeenschappelijk visumbeleid als onderdeel van een gelaagd systeem dat legaal reizen gemakkelijker moet maken en illegale immigratie moet tegengaan door de behandeling van visumaanvragen bij plaatselijke consulaten te verbeteren.

4. De Commissie stelt de strategische richtsnoeren voor de meerjarenprogrammeringsperiode uiterlijk op 31 juli 2007 vast.

5. De strategische richtsnoeren worden vastgesteld volgens de in artikel 56, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing. Zodra ze zijn aangenomen, zullen deze richtsnoeren als bijlage bij deze beschikking worden gehecht.

Artikel 21

Opstelling en goedkeuring van de nationale meerjarenprogramma's

1. Elke lidstaat stelt op basis van de in artikel 20 bedoelde strategische richtsnoeren een ontwerp-meerjarenprogramma voor dat bestaat uit:

a)

een beschrijving van de actuele situatie in deze lidstaat met betrekking tot infrastructuur, uitrusting, vervoermiddelen, ICT-systemen en personeelsopleidingen ten behoeve van grensautoriteiten en consulaire autoriteiten;

b)

een analyse van de behoeften van de betrokken lidstaat op het gebied van infrastructuur, uitrusting, vervoermiddelen, ICT-systemen en personeelsopleidingen ten behoeve van grensautoriteiten en consulaire autoriteiten, en een omschrijving van de operationele doelstellingen die zijn geformuleerd om in deze behoeften te voorzien gedurende de periode waarop het meerjarenprogramma betrekking heeft;

c)

de presentatie van een goede strategie om deze doelstellingen te verwezenlijken, met de prioriteiten die aan elk van de doelstellingen wordt toegekend en een beschrijving van de acties om uitvoering te geven aan die prioriteiten;

d)

een aanwijzing waaruit blijkt dat deze strategie strookt met andere regionale, nationale en communautaire instrumenten;

e)

gegevens over de prioriteiten en de bijbehorende specifieke doelen. Deze doelen worden gekwantificeerd aan de hand van een beperkt aantal indicatoren, waarbij rekening wordt gehouden met het evenredigheidsbeginsel. Met deze indicatoren moeten de vorderingen ten opzichte van de uitgangssituatie kunnen worden gemeten en moet kunnen worden nagegaan in hoeverre deze doelen effectief uitvoering geven aan de prioriteiten;

f)

een beschrijving van de aanpak die wordt gekozen voor de uitvoering van het beginsel van partnerschap, omschreven in artikel 12;

g)

een ontwerp-financieringsplan met per prioriteit en per jaarprogramma de voorgestelde financiële bijdrage uit het Fonds en met het totaalbedrag van de publieke of particuliere medefinanciering;

h)

de voorschriften die ervoor moeten zorgen dat aan het meerjarenprogramma bekendheid wordt gegeven.

2. Uiterlijk vier maanden nadat de Commissie de strategische richtsnoeren heeft bekendgemaakt, dienen de lidstaten hun ontwerp-meerjarenprogramma bij de Commissie in.

3. Met het oog op de goedkeuring van het ontwerp-meerjarenprogramma gaat de Commissie na of:

a)

het ontwerp-meerjarenprogramma strookt met de doelstellingen van het fonds en de in artikel 20 bedoelde strategische richtsnoeren;

b)

de in het ontwerp-meerjarenprogramma beoogde acties relevant zijn in het licht van de voorgestelde strategie;

c)

de beheers- en controlesystemen die door de lidstaat zijn ingevoerd voor de uitvoering van de bijstand uit het Fonds stroken met de bepalingen van deze beschikking;

d)

het ontwerp-meerjarenprogramma in overeenstemming is met het Gemeenschapsrecht en in het bijzonder met het Gemeenschapsrecht dat het vrije verkeer van personen moet waarborgen in samenhang met de daarmee rechtstreeks verband houdende begeleidende maatregelen inzake de controle van de buitengrenzen, asiel en immigratie.

4. Indien de Commissie van oordeel is dat een ontwerp-meerjarenprogramma niet strookt met de strategische richtsnoeren en/of met de bepalingen van deze beschikking betreffende de beheers- en controlesystemen of met het Gemeenschapsrecht, verzoekt zij de betrokken lidstaat alle noodzakelijke bijkomende informatie te verstrekken en het ontwerp-meerjarenprogramma in voorkomend geval dienovereenkomstig aan te passen.

5. De Commissie keurt ieder meerjarenprogramma uiterlijk drie maanden na de formele indiening ervan goed volgens de in artikel 56, lid 2, bedoelde procedure.

Artikel 22

Herziening van meerjarenprogramma's

1. Op initiatief van de betrokken lidstaat of van de Commissie wordt het meerjarenprogramma opnieuw bekeken en, indien nodig, voor het resterende gedeelte van de programmeringsperiode herzien om meer of op een andere wijze rekening te houden met de communautaire prioriteiten. De meerjarenprogramma's kunnen opnieuw worden bekeken in het licht van een evaluatie en/of wegens moeilijkheden bij de uitvoering.

2. De Commissie neemt zo snel mogelijk nadat een lidstaat een formeel verzoek tot herziening van een meerjarenprogramma heeft ingediend, een besluit tot goedkeuring van de herziening. De herziening van het meerjarenprogramma gebeurt volgens de in artikel 56, lid 2, bedoelde procedure.

Artikel 23

Jaarprogramma's

1. De door de Commissie goedgekeurde meerjarenprogramma's worden uitgevoerd door middel van jaarlijkse programma's.

2. De Commissie verstrekt de lidstaten jaarlijks uiterlijk op 1 juli een raming van de bedragen die hun voor het volgende jaar worden toegekend uit de totale kredieten die in het kader van de jaarlijkse begrotingsprocedure aan het Fonds worden toegewezen, waarbij de in artikel 14 beschreven verdeelsleutel wordt toegepast.

3. De lidstaten dienen jaarlijks uiterlijk op 1 november bij de Commissie een ontwerp-jaarprogramma voor het volgende jaar in, dat wordt opgesteld op basis van het meerjarenprogramma en bestaat uit:

a)

de algemene regels voor de selectie van projecten die worden gefinancierd in het kader van het jaarprogramma;

b)

een beschrijving van de acties die krachtens het jaarprogramma worden gesteund;

c)

de voorgestelde verdeling van de bijdrage uit het Fonds over de verschillende acties in het kader van het programma en een indicatie van het bedrag dat nodig is voor de in artikel 18 bedoelde technische bijstand voor de uitvoering van het jaarprogramma.

4. Bij de behandeling van het ontwerp-jaarprogramma van een lidstaat houdt de Commissie rekening met het definitieve bedrag dat in het kader van de begrotings-procedure aan het Fonds is toegekend.

Binnen een maand na de formele indiening van het ontwerp-jaarprogramma laat de Commissie de betrokken lidstaat weten of zij het ontwerp kan goedkeuren. Indien het ontwerp-jaarprogramma niet strookt met het meerjarenprogramma, verzoekt de Commissie de lidstaat alle noodzakelijke bijkomende informatie te verstrekken en het ontwerp-jaarprogramma in voorkomend geval dienovereenkomstig aan te passen.

De Commissie neemt uiterlijk op 1 maart van het betreffende jaar het financieringsbesluit ter goedkeuring van het jaarprogramma aan. In dat besluit wordt vermeld welk bedrag aan de betrokken lidstaat wordt toegewezen en gedurende welke termijn de uitgaven subsidiabel zijn.

5. Teneinde rekening te houden met duidelijke noodsituaties die ten tijde van de goedkeuring van het jaarprogramma niet zijn voorzien en die dringend om actie vragen, kan een lidstaat maximaal 10 % van de financiële verdeling van de bijdrage uit het Fonds over de verschillende acties van het jaarprogramma herschikken of maximaal 10 % van de verdeling toewijzen aan andere acties overeenkomstig deze beschikking. De betrokken lidstaat stelt de Commissie op de hoogte van het herziene jaarprogramma.

Artikel 24

Tussentijdse herziening van het meerjarenprogramma

1. De Commissie herziet de strategische richtsnoeren en neemt, in voorkomend geval, uiterlijk op 31 maart 2010 herziene strategische richtsnoeren aan voor de periode 2011-2013.

2. Indien zulke herziene strategische richtsnoeren worden aangenomen, bekijkt iedere lidstaat zijn meerjarenprogramma opnieuw en herziet hij dit in voorkomend geval.

3. De regels van artikel 21 over de voorbereiding en de goedkeuring van nationale meerjarenprogramma's gelden mutatis mutandis voor de voorbereiding en goedkeuring van deze herziene meerjarenprogramma's.

4. De herziene strategische richtsnoeren worden aangenomen volgens de in artikel 56, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.

HOOFDSTUK V

BEHEERS- EN CONTROLESYSTEMEN

Artikel 25

Uitvoering

De Commissie is verantwoordelijk voor de uitvoering van deze beschikking en stelt de nodige uitvoeringsbepalingen vast.

Artikel 26

Algemene beginselen van de beheers- en controlesystemen

De door de lidstaten opgezette beheers- en controlesystemen voor de meerjarenprogramma's voorzien in:

a)

de omschrijving van de functies van de bij het beheer en de audit betrokken instanties en de toewijzing van de functies binnen elke instantie;

b)

de naleving van het beginsel van functiescheiding tussen dergelijke instanties en binnen elke instantie;

c)

voldoende middelen voor elke instantie opdat deze de aan haar opgedragen taken kan uitoefenen gedurende de periode waarin de uit het Fonds medegefinancierde acties worden uitgevoerd;

d)

procedures om te zorgen voor de juistheid en rechtmatigheid van de in het kader van de meerjarenprogramma's gedeclareerde uitgaven;

e)

betrouwbare geautomatiseerde systemen voor de boekhouding, het toezicht en de financiële verslaglegging;

f)

in de gevallen waarin de verantwoordelijke instantie de uitvoering van taken aan een andere instantie toevertrouwt, een systeem voor de verslaglegging en het toezicht;

g)

procedurehandleidingen met betrekking tot de uit te oefenen functies;

h)

regelingen voor het uitvoeren van audits in verband met de werking van het systeem;

i)

systemen en procedures om voor een passend auditspoor te zorgen;

j)

procedures voor de verslaglegging over en het toezicht op onregelmatigheden en voor de terugvordering van onverschuldigd betaalde bedragen.

Artikel 27

Aanwijzing van instanties

1. Voor de uitvoering van zijn meerjarenprogramma en jaarprogramma's wijst de lidstaat de volgende instanties aan:

a)

een verantwoordelijke instantie: een functioneel orgaan van de lidstaat of een door de lidstaat aangewezen nationale overheidsinstantie of -organisatie of een privaatrechtelijke organisatie met een openbaredienstverleningstaak, die verantwoordelijk is voor het beheer van de uit het Fonds ondersteunde meerjaren- en de jaarprogramma's en voor alle communicatie met de Commissie;

b)

een certificeringsinstantie: een nationale overheidsinstantie of -organisatie, of een persoon die optreedt als zo'n instantie of organisatie, door de lidstaat aangewezen om uitgavendeclaraties te certificeren voordat zij aan de Commissie worden toegezonden;

c)

een auditinstantie: een door de lidstaat aangewezen nationale overheidsinstantie of -organisatie, mits deze functioneel onafhankelijk is van de verantwoordelijke instantie en de certificerende instantie, die belast is met het verifiëren van de goede werking van het beheers- en controlesysteem;

d)

indien nodig, een instantie waaraan taken zijn gedelegeerd.

2. De lidstaat stelt voorschriften vast waarbij zijn betrekkingen met de in lid 1bedoelde instanties, alsmede de betrekkingen van deze instanties met de Commissie worden geregeld.

3. Onverminderd artikel 26, punt b), kunnen sommige of alle van de in lid 1 bedoelde instanties in dezelfde organisatie zijn ondergebracht.

4. De uitvoeringsbepalingen voor de artikelen 28 tot en met 32 worden vastgesteld volgens de in artikel 56, lid 2, bedoelde procedure.

Artikel 28

Verantwoordelijke instantie

1. De verantwoordelijke instantie moet ten minste aan de volgende voorwaarden voldoen. Zij moet:

a)

rechtspersoonlijkheid hebben, behalve wanneer het gaat om een functioneel orgaan van de lidstaat;

b)

beschikken over de vereiste infrastructuur voor een vlotte communicatie met een groot scala aan gebruikers, de verantwoordelijke instanties van de andere lidstaten en de Commissie;

c)

functioneren binnen een administratief kader dat haar in staat stelt zich naar behoren van haar taken te kwijten en belangenconflicten te vermijden;

d)

in staat zijn de regels voor het beheer van financiële middelen van de Gemeenschap toe te passen;

e)

op financieel gebied en op het gebied van het beheer beschikken over een capaciteit die in verhouding staat tot de omvang van de communautaire middelen die zij moet beheren;

f)

beschikken over personeel met voldoende beroepskwalificaties om administratieve werkzaamheden te verrichten in een internationale omgeving.

2. De lidstaat zorgt voor adequate financiering van de verantwoordelijke instantie, zodat deze haar taken in de periode 2007-2013 naar behoren kan blijven vervullen.

3. De Commissie kan de lidstaten bijstaan bij de opleiding van personeel, met name wat de correcte toepassing van de hoofdstukken V tot en met IX betreft.

Artikel 29

Taken van de verantwoordelijke instantie

1. De verantwoordelijke instantie is ervoor verantwoordelijk dat het meerjarenprogramma overeenkomstig het beginsel van goed financieel beheer wordt beheerd en uitgevoerd.

Dit houdt met name in dat zij:

a)

de partners raadpleegt overeenkomstig artikel 12;

b)

bij de Commissie de in de artikelen 21 en 23 bedoelde voorstellen voor meerjaren- en jaarprogramma's indient;

c)

aanbestedingen en oproepen tot het indienen van voorstellen organiseert en publiceert, in voorkomend geval;

d)

procedures voor selectie voor medefinancieringsprojecten uit het Fonds instelt, met inachtneming van de criteria van artikel 16, lid 5;

e)

de betalingen van de Commissie ontvangt en betalingen aan de eindbegunstigden verricht;

f)

zorgt voor samenhang en complementariteit tussen de medefinanciering uit het Fonds en die uit andere nationale en communautaire financieringsinstrumenten;

g)

erop toeziet dat de medegefinancierde producten en diensten zijn geleverd en de voor de acties gedeclareerde uitgaven daadwerkelijk zijn gedaan en met de communautaire en nationale voorschriften in overeenstemming zijn;

h)

zorgt voor een systeem om boekhoudkundige gegevens over elke actie in het kader van de jaarprogramma's in geïnformatiseerde vorm te registreren en te bewaren en waarborgt dat de gegevens over de uitvoering die nodig zijn voor financieel beheer, toezicht, controle en evaluatie, worden verzameld;

i)

ervoor zorgt dat de eindbegunstigden en de andere organisaties die betrokken zijn bij de uitvoering van acties die uit het Fonds worden medegefinancierd, voor alle transacties die verband houden met een actie, een afzonderlijk boekhoudsysteem of een passende boekhoudkundige code gebruiken, onverminderd nationale boekhoudregels;

j)

ervoor zorgt dat de in artikel 51 bedoelde evaluaties van het Fonds binnen de in artikel 52, lid 2, gestelde termijnen plaatsvinden en voldoen aan de kwaliteitsnormen die de Commissie en de lidstaat hebben vastgesteld;

k)

procedures instelt om te garanderen dat alle documenten met betrekking tot uitgaven en audits die nodig zijn om voor een toereikend auditspoor te zorgen, worden bewaard overeenkomstig artikel 45;

l)

ervoor zorgt dat de auditinstantie met het oog op de in artikel 32, lid 1, bedoelde audits de nodige informatie ontvangt over de beheersprocedures die worden toegepast en de projecten die uit het Fonds worden medegefinancierd;

m)

ervoor zorgt dat de certificeringsinstantie met het oog op de certificering de nodige informatie ontvangt over de in verband met de uitgaven gevolgde procedures en verrichte verificaties;

n)

voortgangsverslagen en eindverslagen over de uitvoering van de jaarprogramma's, door de certificeringsinstantie gecertificeerde uitgavendeclaraties, en betalingsverzoeken of eventueel terugbetalingsverklaringen opstelt en indient bij de Commissie;

o)

activiteiten op het gebied van voorlichting en advies verricht en de resultaten van medegefinancierde acties verspreidt;

p)

samenwerkt met de Commissie en met de verantwoordelijke instanties in de andere lidstaten;

q)

de toepassing door de eindbegunstigden van de in artikel 35, lid 6, bedoelde richtsnoeren verifieert.

2. De werkzaamheden van de verantwoordelijke instanties in verband met het beheer van de in de lidstaten uitgevoerde projecten kunnen worden gefinancierd in het kader van de in artikel 18 bedoelde technische bijstand.

Artikel 30

Delegatie van taken door de verantwoordelijke instantie

1. Indien de taken van de verantwoordelijke instantie geheel of gedeeltelijk worden gedelegeerd aan een andere instantie, legt de verantwoordelijke instantie vast wat de gedelegeerde taken inhouden en volgens welke nadere procedures zij moeten worden uitgevoerd, waarbij de voorwaarden van artikel 28 in acht worden genomen.

2. Deze procedures omvatten het regelmatig verstrekken van informatie over de effectieve uitvoering van de gedelegeerde taken en van een beschrijving van de gebruikte middelen aan de verantwoordelijke instantie.

Artikel 31

Certificeringsinstantie

1. De certificeringsinstantie:

a)

verklaart dat:

i)

de uitgavendeclaratie juist is, afkomstig is van een betrouwbaar boekhoudsysteem en gebaseerd is op controleerbare bewijsstukken;

ii)

de gedeclareerde uitgaven in overeenstemming zijn met de geldende communautaire en nationale voorschriften en zijn gedaan voor acties die aan de hand van de voor het programma geldende criteria zijn geselecteerd en die in overeenstemming zijn met de communautaire en de nationale voorschriften;

b)

zorgt er, met het oog op de certificering, voor dat zij van de verantwoordelijke instantie toereikende informatie krijgt over de procedures die zijn gevolgd en de verificaties die zijn verricht in verband met de in de uitgavendeclaraties vermelde uitgaven;

c)

houdt voor de certificering rekening met de uitkomst van alle audits die door of onder de verantwoordelijkheid van de auditinstantie zijn verricht;

d)

houdt boekhoudkundige gegevens in geïnformatiseerde vorm bij over de bij de Commissie gedeclareerde uitgaven;

e)

zorgt ervoor dat alle communautaire bijstand waarvan blijkt dat hij wegens geconstateerde onregelmatigheden onverschuldigd is betaald, wordt teruggevorderd, in voorkomend geval verhoogd met rente;

f)

houdt een boekhouding bij van de krachtens de algemene begroting van de Europese Unie te innen en geïnde bedragen, indien mogelijk door ze in mindering te brengen op de volgende uitgavendeclaratie.

2. De werkzaamheden van de certificeringsinstantie in verband met projecten die in de lidstaten worden uitgevoerd, kunnen worden gefinancierd in het kader van de in artikel 18 bedoelde regeling voor technische bijstand, mits de in artikel 27 beschreven prerogatieven van deze instantie in acht worden genomen.

Artikel 32

Auditinstantie

1. De auditinstantie:

a)

ziet erop toe dat er audits worden verricht om na te gaan of het beheers- en controlesysteem effectief functioneert;

b)

zorgt ervoor dat er aan de hand van een adequate steekproef audits worden verricht om de voor bepaalde maatregelen gedeclareerde uitgaven te verifiëren; de steekproef bestrijkt ten minste 10 % van de totale subsidiabele uitgaven van elk jaarprogramma;

c)

legt binnen zes maanden na de goedkeuring van het meerjarenprogramma de Commissie een auditstrategie voor waarin wordt uiteengezet welke organisaties de onder a) en b) bedoelde audits zullen uitvoeren; doel hiervan is te garanderen dat audits worden verricht ten aanzien van de belangrijkste begunstigden van de medefinanciering uit het Fonds en dat de audits gelijkelijk over de programmeringsperiode worden gespreid.

2. Indien de op grond van deze beschikking aangewezen auditinstantie tevens als auditinstantie is aangewezen op grond van de Beschikkingen nr. …/2007/EG, nr. …/2007/EG en …/2007/EG(*****), of indien twee of meer van de bij die beschikkingen ingestelde fondsen bepaalde systemen gemeenschappelijk hebben, kan één enkele gecombineerde auditstrategie in de zin van lid 1, onder c), worden ingediend.

3. De auditinstantie stelt voor elk jaarprogramma een verslag op met daarin

a)

een jaarlijks auditverslag met de uitkomst van de audits die overeenkomstig de auditstrategie met betrekking tot het jaarprogramma zijn verricht, waarbij eventuele tekortkomingen in de beheers- en controlesystemen voor het programma worden vermeld;

b)

een oordeel, op basis van de onder de verantwoordelijkheid van de auditinstantie verrichte controles en audits, over de vraag of de wijze waarop het beheers- en controlesysteem heeft gefunctioneerd, een redelijke garantie biedt omtrent de correctheid van de uitgavendeclaraties die tijdens dat jaar bij de Commissie zijn ingediend, alsmede omtrent de wettigheid en de regelmatigheid van de onderliggende transacties;

c)

een verklaring over de geldigheid van het verzoek om betaling dan wel terugbetalingsverklaring van het eindsaldo, alsmede over de wettigheid en de regelmatigheid van de betrokken uitgaven.

4. De auditinstantie ziet erop toe de werkzaamheden worden uitgevoerd volgens internationaal aanvaarde auditnormen.

5. De auditwerkzaamheden in verband met projecten die in de lidstaten worden uitgevoerd, kunnen worden gefinancierd in het kader van de in artikel 18 bedoelde regeling voor technische bijstand, mits de in artikel 27 beschreven prerogatieven van de auditinstantie in acht worden genomen.

HOOFDSTUK VI

VERANTWOORDELIJKHEDEN EN CONTROLES

Artikel 33

Verantwoordelijkheden van de lidstaten

1. De lidstaten zijn verantwoordelijk voor het goed financieel beheer van de meerjaren- en de jaarprogramma's en voor de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende transacties.

2. De lidstaten zien erop toe dat de verantwoordelijke instanties en de instanties waaraan taken zijn gedelegeerd, de certificeringsinstanties, de auditinstanties en alle andere betrokken instanties adequate richtsnoeren ontvangen voor het opzetten van de in de artikelen 26 tot en met 32 bedoelde beheers- en controlesystemen, die moeten garanderen dat de financiële middelen van de Gemeenschap doelmatig en correct worden gebruikt.

3. De lidstaten voorkomen onregelmatigheden, sporen ze op en corrigeren ze. Zij stellen de Commissie in kennis van onregelmatigheden en houden haar op de hoogte van het verloop van administratieve en gerechtelijke procedures.

Wanneer ten onrechte aan een eindbegunstigde betaalde bedragen niet kunnen worden teruggevorderd, is de betrokken lidstaat verantwoordelijk voor de terugbetaling van die voor de algemene begroting van de Europese Unie verloren gegane bedragen, indien is aangetoond dat het verlies door zijn fout of nalatigheid is berokkend.

4. De lidstaten zijn als eerste verantwoordelijk voor de financiële controle van de acties en zien erop toe dat de beheers- en controlesystemen en de audits zodanig worden toegepast dat wordt gegarandeerd dat de communautaire middelen correct en effectief worden gebruikt. Zij verstrekken de Commissie een beschrijving van deze systemen.

5. De nadere uitvoeringsbepalingen voor de leden 1 tot en met 4 worden vastgesteld volgens de in artikel 56, lid 2, bedoelde procedure.

Artikel 34

Beheers- en controlesystemen

1. Voordat een meerjarenprogramma door de Commissie wordt goedgekeurd, overeenkomstig de procedure van artikel 56, lid 2, zorgen de lidstaten ervoor dat de beheers- en controlesystemen zijn opgezet overeenkomstig de artikelen 26 tot en met 32. Zij zijn verantwoordelijk voor de effectieve werking van deze systemen gedurende de hele programmeringsperiode.

2. Tegelijk met hun ontwerp-meerjarenprogramma dienen de lidstaten bij de Commissie een beschrijving van de organisatie en de procedures van de verantwoordelijke instanties, de instanties waaraan taken worden gedelegeerd en de certificeringsinstantie in, alsmede van de interne auditsystemen die worden toegepast binnen deze instanties, de auditinstantie en alle andere instanties die onder haar verantwoordelijkheid audits verrichten.

3. De Commissie toetst de toepassing van deze bepaling in het kader van de voorbereiding van het verslag voor de periode 2007 tot en met 2010, bedoeld in artikel 52, lid 3.

Artikel 35

Verantwoordelijkheden van de Commissie

1. De Commissie vergewist zich er volgens de procedure van artikel 34 van dat de lidstaten beheers- en controlesystemen hebben opgezet die in overeenstemming zijn met de artikelen 26 tot en met 32, en, op basis van jaarlijkse auditverslagen en haar eigen audits, dat de systemen effectief functioneren tijdens de programmeringsperiode.

2. Onverminderd de audits van de lidstaten kunnen ambtenaren van de Commissie of gemachtigde vertegenwoordigers van de Commissie ter plaatse audits verrichten om na te gaan of de beheers- en controlesystemen effectief functioneren, waarbij ook acties uit de jaarprogramma's aan een audit kunnen worden onderworpen, mits deze audits ten minste drie werkdagen van tevoren worden aangekondigd. Aan deze audits mogen ambtenaren of gemachtigde vertegenwoordigers van de lidstaat deelnemen.

3. De Commissie kan een lidstaat verzoeken controles ter plaatse uit te voeren om de goede werking van de systemen of de correctheid van een of meer transacties te verifiëren. Aan deze audits mogen ambtenaren van de Commissie of gemachtigde vertegenwoordigers van de Commissie deelnemen.

4. De Commissie zorgt in samenwerking met de lidstaten voor passende voorlichting en publiciteit over en follow-up van de uit het Fonds ondersteunde acties.

5. De Commissie zorgt er in samenwerking met de lidstaten voor dat de maatregelen aansluiten bij en een aanvulling vormen op andere relevante communautaire beleidsmaatregelen, instrumenten en initiatieven.

6. De Commissie stelt richtsnoeren vast om de zichtbaarheid van de in het kader van deze beschikking verstrekte financiering te garanderen.

Artikel 36

Samenwerking met de auditinstanties van de lidstaten

1. De Commissie werkt met de auditinstanties samen om hun respectieve auditplannen en auditmethoden te coördineren en zij wisselt onmiddellijk de uitkomst van de audits van de beheers- en controlesystemen uit om zo goed mogelijk gebruik te maken van de voor de controle beschikbare middelen en om dubbel werk te voorkomen.

De Commissie maakt haar opmerkingen over de krachtens artikel 32 voorgelegde auditstrategie binnen drie maanden na ontvangst kenbaar.

2. Bij het bepalen van haar eigen auditstrategie, stelt de Commissie vast welke jaarprogramma's zij bevredigend acht, op basis van de kennis die zij heeft van de beheers- en controlesystemen.

Voor deze programma's kan de Commissie concluderen dat zij zich hoofdzakelijk kan verlaten op het door de lidstaten geleverde auditbewijs en dat zij uitsluitend eigen audits ter plaatse zal verrichten indien er bewijzen zijn die tekortkomingen in het systeem doen vermoeden.

HOOFDSTUK VII

FINANCIEEL BEHEER

Artikel 37

Subsidiabiliteit — Uitgavendeclaraties

1. Alle uitgavendeclaraties bevatten het bedrag van de uitgaven die de eindbegunstigden hebben gedaan in verband met de uitvoering van de acties, alsmede de bijbehorende bijdrage uit publieke of private middelen.

2. De uitgaven komen overeen met de betalingen die door de eindbegunstigden zijn verricht. Zij worden gestaafd met facturen die zijn voldaan of met vergelijkbare boekhoudkundige bewijsstukken.

3. Alleen uitgaven die zijn verricht op of na 1 januari van het jaar waarop het in artikel 23, lid 4, bedoelde financieringsbesluit, waarbij het jaarprogramma wordt goedgekeurd, betrekking heeft, komen in aanmerking voor bijstand uit het Fonds. De medegefinancierde acties mogen niet vóór de begindatum van de subsidiabiliteit zijn voltooid.

Bij wijze van uitzondering wordt de periode waarvoor de uitgaven subsidiabel zijn, op drie jaar vastgesteld voor de uitgaven ter uitvoering van de in het kader van de jaarprogramma's 2007 gesteunde acties.

4. De regels voor de subsidiabiliteit van de uitgaven in het kader van de in artikel 4 bedoelde uitgevoerde acties in de lidstaten die worden medegefinancierd uit het fonds, worden vastgesteld volgens de in artikel 56, lid 2, bedoelde procedure.

Artikel 38

Volledigheid van de betalingen aan de eindbegunstigden

De lidstaten vergewissen zich ervan dat de verantwoordelijke instantie het volledige bedrag van de bijdrage uit overheidsmiddelen zo snel mogelijk aan de eindbegunstigden laat overmaken. Er mogen geen bedragen in mindering worden gebracht of worden ingehouden, noch specifieke extra heffingen of andere heffingen met gelijke werking worden toegepast die het totale bedrag voor de eindbegunstigden verminderen, op voorwaarde dat alle eindbegunstigden voldoen aan alle vereisten inzake de subsidiabiliteit van acties en uitgaven.

Artikel 39

Gebruik van de euro

1. De bedragen in het ontwerp-meerjarenprogramma en de ontwerp-jaarprogramma's van de lidstaten, bedoeld in respectievelijk artikel 21 en artikel 23, gecertificeerde uitgavendeclaraties, betalingsverzoeken bedoeld in artikel 29, lid 1, onder n), en uitgaven als vermeld in de voortgangsverslagen over de uitvoering van het jaarprogramma, bedoeld in artikel 41, lid 4, alsmede het eindverslag over de uitvoering van het jaarprogramma, bedoeld in artikel 53, luiden in euro's.

2. In artikel 23, lid 4, bedoelde financieringsbesluiten van de Commissie waarbij het jaarprogramma van de lidstaten bedoeld in artikel 23, lid 4, derde alinea wordt goedgekeurd, en vastleggingen en betalingen van de Commissie, worden in euro's uitgevoerd.

3. De lidstaten die op de datum van het betalingsverzoek de euro niet als munteenheid hebben aangenomen, rekenen de bedragen van de in de nationale munteenheid gedane uitgaven om in euro's. Dit gebeurt aan de hand van de maandelijkse boekhoudkundige wisselkoers voor de euro van de Commissie voor de maand waarin de uitgave in de rekeningen van de verantwoordelijke instantie van het betrokken programma is opgenomen. Deze boekhoudkundige wisselkoers wordt maandelijks langs elektronische weg door de Commissie bekendgemaakt.

4. Wanneer de euro de munteenheid van een lidstaat wordt, blijft de in lid 3 beschreven omrekeningsprocedure van toepassing op alle uitgaven die vóór de datum van inwerkingtreding van de vaste omrekeningskoers tussen de nationale munteenheid en de euro zijn opgenomen in de rekeningen van de certificeringsinstantie.

Artikel 40

Vastleggingen

De communautaire begrotingskredieten worden jaarlijks vastgelegd op basis van het in artikel 22, lid 4, bedoelde financieringsbesluit van de Commissie waarbij het in artikel 23, lid 4, derde alinea bedoelde jaarprogramma wordt goedgekeurd.

Artikel 41

Betalingen — Voorfinanciering

1. De Commissie betaalt de bijdrage uit het Fonds overeenkomstig de vastleggingen in de begroting.

2. De betalingen gebeuren in de vorm van een voorfinanciering en een saldobetaling. De bijdragen worden betaald aan de door de lidstaat aangewezen verantwoordelijke instantie.

3. Van het bedrag dat in het financieringsbesluit waarbij het jaarprogramma wordt goedgekeurd, wordt toegekend, wordt 50 % binnen 60 dagen na de aanneming van dat besluit aan de lidstaat uitbetaald als eerste voorschot.

4. Een tweede voorschot wordt uitbetaald uiterlijk drie maanden nadat de Commissie, binnen twee maanden na de formele indiening van een betalingsverzoek van een lidstaat, haar goedkeuring heeft gehecht aan een voortgangsverslag over de uitvoering van het jaarprogramma en aan een gecertificeerde uitgavendeclaratie, die is opgesteld overeenkomstig artikel 31, lid 1, onder a), en artikel 37, en die betrekking heeft op ten minste 60 % van het bedrag van het eerste voorschot.

Het tweede voorschot van de Commissie bedraagt ten hoogste 50 % van het in het financieringsbesluit waarbij het jaarprogramma wordt goedgekeurd, toegewezen totaalbedrag, en, in ieder geval, wanneer een lidstaat op nationaal niveau een kleiner bedrag uittrekt dan het bedrag dat is vermeld in het financieringsbesluit waarbij het jaarprogramma wordt goedgekeurd, het verschil tussen het bedrag aan communautaire middelen dat daadwerkelijk door de lidstaat is uitgetrokken voor in het kader van het jaarprogramma geselecteerde projecten en het bedrag van het eerste voorschot.

5. De renteopbrengsten van de voorschotten worden voor het betrokken jaarprogramma bestemd, aangezien deze worden beschouwd als middelen voor de lidstaat als nationale overheidsbijdrage, en worden bij de Commissie gedeclareerd op het tijdstip van de uitgavendeclaratie betreffende het eindverslag over de uitvoering van het betrokken jaarprogramma.

6. Bij de afsluiting van het jaarprogramma worden de bedragen van de voorfinanciering vereffend.

Artikel 42

Saldobetaling

1. De Commissie betaalt het saldo uit mits zij uiterlijk negen maanden na de in het financieringsbesluit waarbij het jaarprogramma wordt goedgekeurd, vastgestelde uiterste datum voor de subsidiabiliteit van de uitgaven, onderstaande documenten heeft ontvangen:

a)

een gecertificeerde uitgavendeclaratie, opgesteld overeenkomstig artikel 31, lid 1, onder a), en artikel 37, en een saldobetalingsverzoek of een terugbetalingsverklaring;

b)

het eindverslag over de uitvoering van het jaarprogramma, zoals bedoeld in artikel 53;

c)

het jaarlijkse auditverslag, het oordeel en de verklaring zoals bedoeld in artikel 32, lid 3.

Het saldo wordt uitgekeerd op voorwaarde dat het eindverslag over de uitvoering van het jaarprogramma en de verklaring over de geldigheid van het saldobetalingsverzoek worden aanvaard.

2. Indien de verantwoordelijke instantie de in lid 1 bedoelde documenten niet tijdig in een aanvaardbaar formaat verstrekt, wordt het gedeelte van de vastlegging voor het betrokken jaarprogramma dat niet voor de betaling van een voorschot is gebruikt, door de Commissie vrijgemaakt.

3. De in lid 2 bedoelde procedure voor het ambtshalve vrijmaken van de kredieten wordt voor het bedrag dat met de betrokken projecten overeenkomt, geschorst indien op het moment dat de in lid 1 bedoelde documenten worden ingediend, in de lidstaat een gerechtelijke procedure of een administratief beroep met schorsende werking loopt. De lidstaat verstrekt in het eindverslag uitvoerige informatie over dergelijke projecten en dient elke zes maanden een voortgangsverslag in. Uiterlijk drie maanden na de afronding van de gerechtelijke procedure of het administratief beroep dient de lidstaat voor het betrokken project de in lid 1 genoemde documenten in.

4. De in lid 1 genoemde termijn van negen maanden wordt geschorst indien de Commissie een besluit tot opschorting van de betalingen voor het betrokken jaarprogramma heeft genomen overeenkomstig artikel 44. De termijn loopt verder vanaf de datum waarop het in artikel 44, lid 3, bedoelde besluit van de Commissie ter kennis van de lidstaat is gebracht.

5. Onverminderd artikel 43 laat de Commissie de lidstaat binnen zes maanden na de ontvangst van de in lid 1 van dit artikel bedoelde documenten weten welk bedrag zij ten laste van het Fonds aanvaardt en welke financiële correcties eventueel worden toegepast als gevolg van het verschil tussen de gedeclareerde en de aanvaarde uitgaven. De lidstaat heeft drie maanden de tijd om te reageren.

6. Binnen drie maanden na ontvangst van de opmerkingen van de lidstaat beslist de Commissie welk bedrag zij aanvaardt ten laste van het Fonds en vordert zij het verschil tussen de uiteindelijk aanvaarde uitgaven en het reeds aan de lidstaat betaalde bedrag terug.

7. Onder voorbehoud van de beschikbaarheid van begrotingsmiddelen betaalt de Commissie het saldo uiterlijk zestig dagen na de datum waarop zij de in lid 1 bedoelde documenten aanvaardt. Het saldo van de vastlegging wordt uiterlijk zes maanden na de betaling vrijgemaakt.

Artikel 43

Uitstel van betalingen

1. De gedelegeerde ordonnateur in de zin van het Financieel Reglement stelt de betaling maximaal zes maanden uit als:

a)

er in een verslag van een nationale of communautaire auditinstantie bewijzen zijn die significante tekortkomingen in de goede werking van de beheers- en controlesystemen doen vermoeden;

b)

de gedelegeerde ordonnateur aanvullende verificaties moet verrichten naar aanleiding van te zijner kennis gekomen informatie die hem doet vermoeden dat uitgaven in een gecertificeerde uitgavendeclaratie verband houden met een ernstige onregelmatigheid ten aanzien waarvan geen corrigerende maatregelen zijn genomen.

2. De lidstaat en de verantwoordelijke instantie worden onmiddellijk in kennis gesteld van de redenen voor dit uitstel. De betaling wordt uitgesteld totdat de lidstaat de nodige maatregelen neemt.

Artikel 44

Opschorting van betalingen

1. De Commissie kan de voorfinancieringen en de saldobetalingen geheel of gedeeltelijk opschorten indien:

a)

de beheers- en controlesystemen van het programma ernstige tekortkomingen vertonen die afbreuk doen aan de betrouwbaarheid van de procedure voor de certificering van de betalingen, en er in dat verband geen corrigerende maatregelen zijn genomen; of

b)

uitgaven in een gecertificeerde uitgavendeclaratie verband houden met een ernstige onregelmatigheid ten aanzien waarvan geen corrigerende maatregelen zijn genomen; of

c)

een lidstaat zijn verplichtingen uit hoofde van de artikelen 33 en 34 niet is nagekomen.

2. De Commissie kan besluiten de voorfinancierings- en saldobetalingen op te schorten na de lidstaat in de gelegenheid te hebben gesteld binnen drie maanden zijn opmerkingen te maken.

3. De Commissie heft de opschorting van de voorfinancierings- en saldobetalingen op als zij van mening is dat de lidstaat de nodige maatregelen heeft genomen om opheffing van de opschorting mogelijk te maken.

4. Indien de lidstaat niet de vereiste maatregelen neemt, kan de Commissie een besluit aannemen om het nettobedrag geheel of gedeeltelijk in te trekken of de bijdrage van de Gemeenschap aan het jaarprogramma in te trekken overeenkomstig artikel 48.

Artikel 45

Bewaring van documenten

Onverminderd de in artikel 87 van het Verdrag opgenomen voorschriften voor staatssteun zorgt de verantwoordelijke instantie ervoor dat alle bewijsstukken betreffende uitgaven en audits in verband met de programma's ter beschikking van de Commissie en de Rekenkamer worden gehouden gedurende een periode van vijf jaar volgende op de afsluiting van de programma's overeenkomstig artikel 42, lid 1.

Deze periode wordt onderbroken in geval van een rechtsvordering of op een met redenen omkleed verzoek van de Commissie.

De bewijsstukken worden hetzij als originele stukken, hetzij als voor authentiek gewaarmerkte versies op algemeen aanvaarde gegevensdragers bewaard.

HOOFDSTUK VIII

FINANCIËLE CORRECTIES

Artikel 46

Financiële correcties door de lidstaten

1. De lidstaten zijn als eerste verantwoordelijk om onregelmatigheden te onderzoeken, op te treden bij aanwijzingen voor belangrijke wijzigingen die gevolgen hebben voor de aard van of de voorwaarden voor de uitvoering of de controle van de programma's, en de nodige financiële correcties te verrichten.

2. De lidstaten verrichten de nodige financiële correcties voor de bij de maatregelen of de jaarprogramma's geconstateerde incidentele of systematische onregelmatigheden.

Financiële correcties van lidstaten bestaan uit het geheel of gedeeltelijk intrekken dan wel terugvorderen van de communautaire bijdrage. Indien het betrokken bedrag niet wordt terugbetaald binnen de daarvoor door de lidstaat gestelde termijn, is achterstandsrente verschuldigd tegen de in artikel 49, lid 2, bedoelde rentevoet. De lidstaten houden rekening met de aard en de ernst van de onregelmatigheden en met het financiële verlies voor het Fonds.

3. Bij systematische onregelmatigheden breidt de betrokken lidstaat zijn onderzoek uit tot alle acties die daarbij betrokken kunnen zijn.

4. De lidstaten nemen in het eindverslag over de uitvoering van het in artikel 53 bedoelde jaarprogramma een overzicht op van de intrekkingsprocedures die voor het betrokken jaarprogramma zijn ingeleid.

Artikel 47

Audits en financiële correcties door de Commissie

1. Onverminderd de bevoegdheden van de Rekenkamer en de controles van de lidstaten overeenkomstig de nationale wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen, mogen ambtenaren of gemachtigde vertegenwoordigers van de Commissie de uit het Fonds gefinancierde acties en de beheers- en auditsystemen ter plaatse controleren, ook door middel van steekproeven, mits deze controles ten minste drie werkdagen van tevoren worden aangekondigd. De Commissie stelt de betrokken lidstaat in kennis van de controle teneinde de nodige medewerking te verkrijgen. Aan deze controles mogen ambtenaren of gemachtigde vertegenwoordigers van de betrokken lidstaat deelnemen.

De Commissie kan van een lidstaat verlangen dat hij een controle ter plaatse verricht om voor een of meer transacties na te gaan of ze correct zijn verlopen. Aan deze controles mogen ambtenaren of gemachtigde vertegenwoordigers van de Commissie deelnemen.

2. Indien de Commissie, nadat zij de nodige verificaties heeft verricht, concludeert dat een lidstaat de krachtens artikel 33 op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen, wordt de betaling van de voorfinanciering of van het saldo overeenkomstig artikel 44 opgeschort.

Artikel 48

Criteria voor de correcties

1. De Commissie kan financiële correcties toepassen door de bijdrage van de Gemeenschap aan een jaarprogramma volledig of gedeeltelijk in te trekken als zij, na het nodige onderzoek, tot de conclusie komt dat:

a)

het beheers- en controlesysteem van het programma ernstige tekortkomingen vertoont die de reeds voor het programma betaalde communautaire bijdrage in gevaar brengen;

b)

de uitgaven in een gecertificeerde uitgavendeclaratie onregelmatigheden vertonen die niet door de lidstaat zijn gecorrigeerd voordat de in dit lid bedoelde correctieprocedure werd ingeleid;

c)

een lidstaat niet aan zijn verplichtingen uit hoofde van artikel 33 heeft voldaan voordat de in dit lid bedoelde correctieprocedure werd ingeleid.

De Commissie houdt rekening met de eventuele opmerkingen van de lidstaat voordat zij een besluit neemt.

2. De Commissie baseert haar financiële correcties op geconstateerde afzonderlijke onregelmatigheden, waarbij zij rekening houdt met het systematische karakter van de onregelmatigheid, om te bepalen of er een forfaitaire dan wel een geëxtrapoleerde correctie moet worden toegepast. Indien de onregelmatigheid betrekking heeft op een uitgavendeclaratie waarvoor eerder overeenkomstig artikel 32, lid 3, onder b), door de auditinstantie een redelijke garantie in het jaarlijkse controleverslag was gegeven, wordt aangenomen dat het om een systematisch probleem gaat dat aanleiding geeft tot een forfaitaire of een geëxtrapoleerde correctie, tenzij de lidstaat deze veronderstelling binnen drie maanden met bewijzen kan weerleggen.

3. De Commissie houdt bij het vaststellen van het bedrag van een correctie rekening met de ernst van de onregelmatigheid en met de omvang en de financiële consequenties van de tekortkomingen die in het betrokken jaarprogramma zijn geconstateerd.

4. Indien de Commissie haar standpunt baseert op feiten die zijn geconstateerd door andere controleurs dan die van haar eigen diensten, trekt zij met betrekking tot de financiële consequenties haar eigen conclusies, na onderzoek van de op grond van artikel 34 door de betrokken lidstaat genomen maatregelen, de verslagen over de gemelde onregelmatigheden en de eventuele antwoorden van de lidstaat.

Artikel 49

Terugbetaling

1. Terugbetalingen aan de algemene begroting van de Europese Unie geschieden vóór de vervaldag die is vermeld in de invorderingsopdracht die is opgesteld overeenkomstig artikel 72 van het Financieel Reglement. Deze vervaldatum is de laatste dag van de tweede maand die volgt op de maand waarin de invorderingsopdracht is gegeven.

2. Elke vertraging van de terugbetaling geeft aanleiding tot rente wegens te late betaling, te rekenen vanaf de vervaldatum tot en met de datum van de daadwerkelijke betaling. Deze rente wordt berekend op basis van de door de Europese Centrale Bank op haar belangrijkste herfinancieringsoperaties toegepaste en in het Publicatieblad van de Europese Unie, reeks C, bekendgemaakte rentevoet die gold op de eerste kalenderdag van de maand waarin de vervaldatum valt, vermeerderd met drieëneenhalf procentpunt.

Artikel 50

Verplichtingen van de lidstaten

Een financiële correctie door de Commissie laat de verplichting van de lidstaat tot terugvordering van bedragen op grond van artikel 46 onverlet.

HOOFDSTUK IX

TOEZICHT, EVALUATIE EN VERSLAGEN

Artikel 51

Toezicht en evaluatie

1. De Commissie zorgt in samenwerking met de lidstaten voor een regelmatig toezicht op het Fonds.

2. Er vindt een evaluatie van het Fonds plaats, waarbij de Commissie in samenwerking met de lidstaten de relevantie, de doeltreffendheid en het effect van de uitgevoerde maatregelen toetst aan de in artikel 3 geformuleerde doelstellingen, in de context van de voorbereiding voor de verslagen, bedoeld in artikel 52, lid 3.

3. De evaluatie van de Commissie heeft tevens betrekking op de complementariteit van de acties die in het kader van het Fonds worden uitgevoerd en acties uit hoofde van andere relevante communautaire beleidsterreinen, instrumenten en initiatieven.

4. Als onderdeel van het in artikel 52, lid 3, onder c), bedoelde verslag voor de periode 2007-2010 evalueert de Commissie het effect van het fonds op de ontwikkeling van het beleid en de wetgeving op het gebied van de controle aan de buitengrenzen, alsmede de synergie tussen het fonds en de taken van het Agentschap en gaat zij na of de criteria die voor de verdeling van de middelen onder de lidstaten zijn vastgelegd, beantwoorden aan de doelstellingen die de Europese Unie op dit gebied nastreeft.

Artikel 52

Verslagleggingsverplichtingen

1. In elke lidstaat neemt de verantwoordelijke instantie de nodige maatregelen met het oog op het toezicht op en de evaluatie van de acties.

Daartoe wordt in de overeenkomsten die deze instantie sluit met de organisaties die zijn belast met de uitvoering van de acties, de verplichting opgenomen om geregeld gedetailleerde verslagen in te dienen over de vorderingen bij de uitvoering van de acties en de verwezenlijking van de doelstellingen, die de basis worden voor respectievelijk het voortgangsverslag en het eindverslag over de uitvoering van het jaarprogramma.

2. De lidstaten dienen de volgende stukken in bij de Commissie:

a)

uiterlijk op 30 juni 2010: een evaluatieverslag over de uitvoering van de acties die medefinanciering uit het Fonds hebben ontvangen;

b)

uiterlijk op 30 juni 2012 voor de periode 2007 tot en met 2010 en op 30 juni 2015 voor de periode 2011 tot en met 2013, een evaluatieverslag over de resultaten en het effect van de acties die medefinanciering uit het Fonds hebben ontvangen.

3. De Commissie legt het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's de volgende documenten voor:

a)

uiterlijk op 30 juni 2010, een evaluatieverslag over de artikelen 14 en 15, zo nodig met voorstellen voor wijzigingen;

b)

uiterlijk op 31 december 2010, een tussentijds verslag over de resultaten en over de kwalitatieve en kwantitatieve aspecten van de uitvoering van het Fonds, vergezeld van een voorstel voor de toekomstige ontwikkeling van het Fonds;

c)

uiterlijk op 31 december 2012 voor de periode 2007 tot en met 2010 en op 31 december 2015 voor de periode 2011 tot en met 2013, een verslag van de evaluatie achteraf.

Artikel 53

Eindjaarverslag over de uitvoering van het jaarprogramma

1. Het eindjaarverslag over de uitvoering van het jaarprogramma schetst een duidelijk beeld, van de uitvoering van het programma:

a)

de financiële en de operationele uitvoering van het jaarprogramma;

b)

de vorderingen die bij de uitvoering van het meerjarenprogramma en de prioriteiten zijn gemaakt in het licht van de specifieke, controleerbare doelstellingen ervan door middel van een kwantificering, voorzover en wanneer zij zich daartoe lenen, van de indicatoren;

c)

de maatregelen die de verantwoordelijke instantie heeft genomen om de kwaliteit en de doeltreffendheid van de uitvoering te waarborgen, en met name:

i)

de maatregelen op het gebied van toezicht en evaluatie, met inbegrip van regelingen inzake gegevensverzameling;

ii)

een samenvatting van eventuele belangrijke problemen die bij de uitvoering van het programma zijn ondervonden, en de maatregelen die eventueel zijn genomen;

iii)

het gebruik van technische bijstand;

d)

de maatregelen om informatie te verstrekken over en bekendheid te geven aan de meerjaren- en de jaarprogramma's.

2. Het verslag wordt ontvankelijk geacht als het alle in lid 1 genoemde gegevens bevat. De Commissie neemt een besluit over de inhoud van het door de verantwoordelijke instantie ingediende verslag binnen twee maanden na ontvangst van alle in lid 1 bedoelde gegevens, en deelt dat besluit mee aan de lidstaten. Als de Commissie niet binnen de gestelde termijn heeft geantwoord, worden de verslagen geacht aanvaard te zijn.

3. De Commissie geeft de goedgekeurde eindverslagen over de tenuitvoerlegging van het jaarprogramma door aan het Agentschap.

HOOFDSTUK X

OVERGANGSBEPALINGEN

Artikel 54

Voorbereiding van het meerjarenprogramma

1. In afwijking van artikel 20 zullen de lidstaten:

a)

zo spoedig mogelijk na…(******), maar uiterlijk op …(*******), de in artikel 27, lid 1, onder a), bedoelde nationale verantwoordelijke instantie en, in voorkomend geval, de instantie waaraan taken worden gedelegeerd, aanwijzen;

b)

uiterlijk op 30 september 2007, de beschrijving van de in artikel 34, lid 2, bedoelde beheers- en controlesystemen voorleggen.

2. De Commissie verschaft de lidstaten jaarlijks uiterlijk 1 juli 2007:

a)

een raming van de bedragen die hun voor het begrotingsjaar 2007 worden toegekend;

b)

ramingen van de bedragen die hun voor de begrotingsjaren 2008-2013 worden toegekend, op basis van een extrapolatie van de raming voor het begrotingsjaar 2007, met inachtneming van de voorgestelde jaarlijkse kredieten voor de jaren 2007-2013 als bepaald in het financieel kader.

Artikel 55

De voorbereiding van het jaarprogramma 2007 en 2008

1. In afwijking van artikel 23, geldt het volgende tijdschema voor de uitvoering in het begrotingsjaar 2007 en 2008:

a)

de Commissie verstrekt de lidstaten uiterlijk op 1 juli 2007 een raming van de bedragen die hun voor het begrotingsjaar 2007 worden toegekend;

b)

de lidstaten leggen uiterlijk 1 december 2007 het ontwerp-jaarprogramma 2007 aan de Commissie voor;

c)

de lidstaten leggen uiterlijk 1 maart 2008 het ontwerp-jaarprogramma 2008 aan de Commissie voor.

2. Voor het jaarprogramma 2007 komen de uitgaven die daadwerkelijk zijn verricht tussen 1 januari 2007 en de datum van aanneming van het financieringsbesluit tot goedkeuring van het jaarprogramma van de betrokken lidstaat, in aanmerking voor steun uit het Fonds.

3. Om de aanneming van financieringsbesluiten waarbij het jaarprogramma 2007 wordt goedgekeurd, in 2008 mogelijk te maken, legt de Commissie de communautaire begrotingskredieten voor 2007 vast op basis van de raming van het aan de lidstaten toe te wijzen bedrag, waarbij de in de artikelen 14 en 15 beschreven verdeelsleutel wordt toegepast.

HOOFDSTUK XI

SLOTBEPALINGEN

Artikel 56

Comité

1. De Commissie wordt bijgestaan door het gemeenschappelijk comité „Solidariteit en beheer van de migratiestromen”, dat is opgericht bij deze beschikking.

2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 4 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 daarvan.

3. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is de regelgevingsprocedure met toetsing van artikel 5 bis, leden 1 tot en met 4, en lid 5, onder b), en artikel 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 daarvan.

De in artikel 5 bis, lid 3, onder c) en lid 4, onder b) en e), van Besluit 1999/468/EG vastgestelde termijnen worden vastgesteld op zes weken.

Artikel 57

Herziening

Op voorstel van de Commissie wordt deze beschikking uiterlijk op 30 juni 2013 door het Europees Parlement en de Raad herzien.

Artikel 58

Inwerkingtreding en toepassing

Deze beschikking treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze beschikking is van toepassing met ingang van …(******), met uitzondering van de artikelen 14, 15, 20, 21, 23, 27, artikel 33, leden 2 en 5, artikel 34, artikel 37, lid 4, en artikel 52, welke van toepassing zijn met ingang van 1 januari 2007.

Artikel 59

Adressaten

Deze beschikking is gericht tot de lidstaten overeenkomstig het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap.

Gedaan te …, op …

Voor het Europees Parlement

De Voorzitter

Voor de Raad

De Voorzitter


P6_TA(2006)0591

Instelling van het Europees terugkeerfonds (2008-2013) ***I

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement over het voorstel voor een beschikking van het Europees Parlement en de Raad tot instelling van het Europees Terugkeerfonds voor de periode 2008-2013 als onderdeel van het algemene programma „Solidariteit en beheer van de migratiestromen” (COM(2005)0123 — C6-0126/2005 — 2005/0049(COD))

(Medebeslissingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2005)0123)(1),

gelet op artikel 251, lid 2, en artikel 63, lid 3, onder b) van het EG-Verdrag, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C6-0126/2005),

gezien het advies van de Commissie juridische zaken inzake de voorgestelde rechtsgrondslag,

gelet op artikel 51 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en de adviezen van de Commissie buitenlandse zaken, de Commissie ontwikkelingssamenwerking en de Begrotingscommissie (A6-0425/2006),

1.

hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel zoals geamendeerd door het Parlement;

2.

verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in dit voorstel aan te brengen of dit door een andere tekst te vervangen;

3.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


P6_TC1-COD(2005)0049

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 14 december 2006 met het oog op de aanneming van Beschikking nr. …/2007/EG van het Europees Parlement en de Raad tot oprichting van het Europees Terugkeerfonds voor de periode 2008-2013 als onderdeel van het algemeen programma „Solidariteit en beheer van de migratiestromen”

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 63, punt 2, onder b), en artikel 63, punt 3, onder b),

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité(1),

Gezien het advies van het Comité van de Regio's(2),

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag(3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Met het oog op de geleidelijke totstandbrenging van een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht voorziet het Verdrag in de aanneming, enerzijds, van maatregelen die erop gericht zijn het vrije verkeer van personen te waarborgen, in samenhang met begeleidende maatregelen met betrekking tot controles aan de buitengrenzen, asiel en immigratie, en anderzijds, van maatregelen op het gebied van asiel, immigratie en de vrijwaring van de rechten van onderdanen van derde landen.

(2)

De Europese Raad heeft tijdens zijn bijeenkomst in Tampere van 15 en 16 oktober 1999 zijn streven bevestigd om een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid tot stand te brengen. Met het oog hierop dient een gemeenschappelijk Europees beleid inzake asiel en migratie tegelijkertijd gericht te zijn op een eerlijke behandeling van onderdanen van derde landen en een beter beheer van de migratiestromen.

(3)

Een doeltreffend communautair terugkeerbeleid is een noodzakelijke aanvulling op een geloofwaardig immigratie- en asielbeleid en ook een belangrijk bestanddeel van de bestrijding van illegale immigratie. De lidstaten hebben aanzienlijke budgetten gereserveerd voor de uitvoering van vrijwillige terugkeerprogramma's en gedwongen terugkeeroperaties. Gemeenschappelijke actie van de EU op dit gebied, ondersteund met voldoende financiële middelen van de Gemeenschap, zou de lidstaten kunnen steunen, kunnen beklemtonen dat het noodzakelijk is dat illegaal verblijvende personen terugkeren en kunnen bijdragen tot meer solidariteit tussen de lidstaten.

(4)

Op 28 februari 2002 stelde de Raad het algemeen plan ter bestrijding van illegale immigratie en mensenhandel in de Europese Unie(4) vast, waarin wordt beklemtoond dat het terugkeer- en overnamebeleid een integraal en cruciaal onderdeel is van de bestrijding van illegale immigratie en waarin twee elementen worden vastgesteld waarop een communautair terugkeerbeleid dient te zijn gebaseerd, namelijk gemeenschappelijke beginselen en gemeenschappelijke maatregelen, binnen het kader van het verbeteren van de administratieve samenwerking van de lidstaten.

(5)

Het actieprogramma inzake terugkeer van de Raad van 28 november 2002, dat was gebaseerd op de mededeling van de Commissie van 14 oktober 2002 over een communautair terugkeerbeleid ten aanzien van personen die illegaal in de Europese Unie verblijven, behandelt de hele keten van acties met betrekking tot de organisatie van het terugkeerproces in de lidstaten, waaronder zowel de vrijwillige als de gedwongen terugkeer van onderdanen van derde landen valt, alsook de belangrijkste fasen van de terugkeer, inclusief voorbereiding en follow-up.

(6)

De Europese Raad, te Thessaloniki bijeen op 19 en 20 juni 2003, heeft de Commissie verzocht zich te buigen over alle aspecten die verbonden zijn aan een afzonderlijk communautair instrument inzake terugkeer ter ondersteuning van met name de prioriteiten van het actieprogramma inzake terugkeer.

(7)

Tevens heeft de Raad, in zijn conclusies inzake de prioriteiten voor een succesvolle ontwikkeling van een gemeenschappelijk overnamebeleid van 2 november 2004, benadrukt dat de communautaire overnameovereenkomsten een belangrijke bijdrage leveren aan een doeltreffend gemeenschappelijk migratiebeheer en een waardevolle rol spelen bij de bestrijding van illegale immigratie. Zij vormen een belangrijk onderdeel van de dialoog en de samenwerking tussen de Europese Unie en de landen van oorsprong, eerder verblijf en doorreis van illegale immigranten.

(8)

Naar aanleiding van de conclusies van 8 juni 2004 waarin de Raad de begrotingsautoriteit heeft opgeroepen om voorbereidende acties mogelijk te maken en de Commissie heeft verzocht om rekening te houden met zijn standpunt over de ontwikkeling van geïntegreerde terugkeerplannen in nauwe samenwerking met de lidstaten, werden voorbereidende acties voor de periode 2005 en 2006 gestart.

(9)

In zijn vergadering van 4 en 5 november 2004 te Brussel drong de Europese Raad er in het „Haags programma” op aan om de voorbereidende fase voor een Europees terugkeerfonds (hierna: „het Fonds” genoemd) te starten en het fonds uiterlijk in 2007 op te richten, rekening houdend met de evaluatie van de voorbereidende fase.

(10)

In november 2004 nam de Raad kennis van het verslag van het voorzitterschap over een analyse van gerapporteerde goede werkwijzen inzake terugkeer naar specifieke landen. Het rapport wees op ruime mogelijkheden voor en een behoefte aan meer praktische samenwerking tussen de lidstaten op het terrein van terugkeer. Het verslag wees op mogelijkheden voor een meer geïntegreerde benadering van het terugkeerbeleid en van het algemene beleid, zowel op nationaal als op Gemeenschapsniveau. Het verslag bevatte ook goede werkwijzen van lidstaten inzake vrijwillige of gedwongen terugkeer van onderdanen van derde landen naar hun land van herkomst of doorreis, zoals het bevorderen van programma's voor begeleide vrijwillige terugkeer voor duurzame terugkeer, terugkeerbegeleiding en de organisatie van gezamenlijke terugkeeroperaties, inclusief chartervluchten.

(11)

De Gemeenschap moet over een instrument beschikken waarmee zij de inspanningen van de lidstaten om alle aspecten van de organisatie van het terugkeerproces te verbeteren op grond van het beginsel van een geïntegreerde organisatie van het terugkeerproces, kan ondersteunen en aanmoedigen en waarmee een rechtvaardige en doeltreffende toepassing van gemeenschappelijke normen inzake terugkeer, zoals vastgesteld in de Gemeenschapswetgeving inzake terugkeer, kan worden bevorderd.

(12)

In het kader van deze beschikking zou voor 2007 geen financiering moeten worden gepland om rekening te kunnen houden met de resultaten van voorbereidende acties inzake terugkeer (2005-2006), op basis van een verslag van de Commissie over de evaluatie van de voorbereidende acties.

(13)

De betrokken gemeenschappelijke normen zijn in het bijzonder Richtlijn 2001/40/EG van de Raad van 28 mei 2001 betreffende de onderlinge erkenning van besluiten inzake de verwijdering van onderdanen van derde landen(5) en de daaruit voortvloeiende Beschikking 2004/191/EG van de Raad van 23 februari 2004 tot vaststelling van de criteria en uitvoeringsvoorschriften voor de compensatie van de verstoringen van het financiële evenwicht die voortvloeien uit de toepassing van Richtlijn 2001/40/EG betreffende de onderlinge erkenning van besluiten inzake de verwijdering van onderdanen van derde landen(6) en Beschikking 2004/573/EG van de Raad van 29 april 2004 inzake het organiseren van gezamenlijke vluchten voor de verwijdering van onderdanen van derde landen tegen wie individuele verwijderingsmaatregelen zijn genomen van het grondgebied van twee of meer lidstaten(7).

(14)

Dit heeft ook betrekking op de toekomstige instrumenten van de Gemeenschap, zoals een instrument inzake gemeenschappelijke normen en procedures voor de terugkeer van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen, dat binnen de EU gelijke voorwaarden zou moeten creëren wat terugkeerprocedures betreft, en daarom de voorwaarden waaronder en de marge waarbinnen lidstaten terugkeermaatregelen kunnen vaststellen, moet definiëren.

(15)

De lidstaten dienen ervoor te zorgen dat acties in het kader van het Fonds de verplichtingen uit hoofde van fundamentele rechten respecteren, zoals die met name zijn vastgelegd in het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden („het Europees Vedrag voor de rechten van de mens”), het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen van 28 juli 1951, zoals gewijzigd bij het Protocol van New York van 31 januari 1967, alsmede, in voorkomend geval, andere relevante internationale instrumenten, zoals het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van het kind van 1989.

(16)

Aangezien collectieve uitzetting bij Protocol 4 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens verboden is, dienen uit dit fonds alleen gezamenlijke terugkeeroperaties te worden gefinancierd die betrekking hebben op personen tegen wie een individueel uitzettingsbevel is uitgevaardigd.

(17)

Het doel en de werkingssfeer van het Fonds laten in geen geval de ondersteuning toe van maatregelen ten behoeve van gebieden en centra om mensen in derde landen vast te houden.

(18)

In het actieprogramma inzake terugkeer dat de Raad op 28 november 2002 heeft aangenomen, staat te lezen dat vrijwillige terugkeer een belangrijk onderdeel vormt van een evenwichtige, doeltreffende en duurzame aanpak van de terugkeer. Dit is voortdurend bevestigd in de EU-instrumenten op dit gebied, waaronder met name de conclusies van de Raad inzake vrijwillige terugkeer van 2 november 2005.

(19)

Subsidiabele acties in het kader van de geïntegreerde organisatie van het terugkeerproces dienen rekening te houden met de specifieke situatie van kwetsbare personen.

(20)

Teneinde de doeltreffendheid inzake het terugkeerbeheer op nationaal niveau te vergroten, dient het fonds tevens acties te bestrijken met betrekking tot de vrijwillige terugkeer van personen die niet verplicht zijn het grondgebied te verlaten, zoals asielzoekers die nog geen negatieve beslissing hebben ontvangen, van personen die een vorm van internationale bescherming genieten in de zin van Richtlijn 2004/83/EG van de Raad van 29 april 2004 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft, en de inhoud van de verleende bescherming(8), of van personen die tijdelijke bescherming genieten in de zin van Richtlijn 2001/55/EG van de Raad van 20 juli 2001 betreffende minimumnormen voor het verlenen van tijdelijke bescherming in geval van massale toestroom van ontheemden en maatregelen ter bevordering van een evenwicht tussen de inspanning van de lidstaten voor de opvang en het dragen van de consequenties van de opvang van deze personen(9).

(21)

De bevordering van een geïntegreerd terugkeerbeheer op nationaal niveau moet één van de voornaamste doelstellingen van deze beschikking zijn. De lidstaten worden aangemoedigd om terugkeeroperaties uit te voeren in het kader van geïntegreerde terugkeeractieplannen waarin de situatie van de doelgroep in de lidstaten wordt onderzocht, waarin doelen voor voorgenomen acties worden gesteld en waarin via uiteenlopende maatregelen, in samenwerking met betrokken partijen zoals het Hoog Commissariaat van de Verenigde Naties voor Vluchtelingen (UNHCR) en de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM), terugkeerregelingen voor doeltreffende en duurzame terugkeer worden vastgesteld. Indien nodig worden geïntegreerde terugkeerplannen regelmatig beoordeeld en aangepast.

(22)

Om de vrijwillige terugkeer van personen te bevorderen, in het bijzonder van personen aan wie geen verplichting om het grondgebied te verlaten is opgelegd, moet worden voorzien in stimulansen voor dergelijke terugkeerders, zoals een voorkeursbehandeling met extra ondersteuning bij de terugkeer. Dit soort vrijwillige terugkeer is in het belang van een waardige terugkeer van de terugkeerders, alsmede van de autoriteiten, met het oog op de kosteneffectiviteit. De lidstaten moeten worden aangemoedigd om de voorkeur te geven aan vrijwillige terugkeer.

(23)

Nochtans zijn vrijwillige terugkeer en gedwongen terugkeer vanuit beleidsoogpunt met elkaar verbonden en versterken zij elkaar wederzijds. De lidstaten moeten in hun organisatie van het terugkeerproces worden aangemoedigd om de complementariteit van beide vormen te versterken. Het is duidelijk dat gedwongen terugkeer nodig is om de integriteit van het immigratie- en asielbeleid van de Europese Unie en van de immigratie- en asielregelingen van de lidstaten te waarborgen. Tot gedwongen terugkeer te kunnen overgaan is een noodzakelijke voorwaarde om te garanderen dat dit beleid niet wordt ondermijnd en om de beginselen van de rechtsstaat af te dwingen, wat een wezenlijk kenmerk is van een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht. Daarom moet deze beschikking acties van lidstaten ondersteunen die gedwongen terugkeer faciliteren.

(24)

Bovendien hebben de grootste belemmeringen inzake terugkeer vaak te maken met gedwongen terugkeer. Een belangrijke belemmering is de onzekerheid inzake de identiteit van de betrokken persoon en/of het feit dat hij of zij niet over de noodzakelijke reisdocumenten beschikt. Om deze problemen op te lossen, moeten de lidstaten worden aangemoedigd om de samenwerking met consulaire diensten van derde landen te verbeteren en om onderling meer informatie uit te wisselen en de samenwerking met dergelijke diensten beter onderling af te stemmen.

(25)

Tot slot moet deze beschikking in lidstaten die dit nodig achten, specifieke maatregelen voor repatrianten in het land van terugkeer ondersteunen, ten eerste om de terugkeer naar de stad of streek van oorsprong in goede omstandigheden te garanderen en ten tweede om hun duurzame herintegratie in hun gemeenschap te bevorderen. Dergelijke maatregelen mogen niet bestaan uit steun aan het derde land als dusdanig en mogen alleen voor financiering in aanmerking komen wanneer en in zoverre het nodig is om verder te gaan met activiteiten die zijn aangevat en hoofdzakelijk worden uitgevoerd op het grondgebied van de lidstaten in het kader van een geïntegreerd terugkeerplan.

(26)

Tevens dienen deze acties te sporen met de maatregelen die worden ondersteund met de communautaire instrumenten voor externe bijstand, in het bijzonder het thematisch programma inzake asiel en migratie.

(27)

Deze beschikking maakt deel uit van een coherent kader, met inbegrip van Beschikking nr. …/2007/EG van het Europees Parlement en de Raad van … tot instelling van het Europees Vluchtelingenfonds voor de periode 2008-2013 als onderdeel van het algemeen programma „Solidariteit en beheer van de migratiestromen”(10)(*), Beschikking nr. …/2007/EG van het Europees Parlement en de Raad van … tot instelling van het Buitengrenzenfonds voor de periode 2007-2013 als onderdeel van het algemeen programma „Solidariteit en beheer van de migratiestromen”(11)(*) en Beschikking …/2007/EG van de Raad van … tot oprichting van het Europees Fonds voor de integratie van onderdanen van derde landen voor de periode 2007-2013 als onderdeel van het algemeen programma „Solidariteit en beheer van de migratiestromen”(12)(*) en dat gericht is op een eerlijke verdeling van de verantwoordelijkheden tussen de lidstaten, met name de financiële lasten die voortvloeien uit de invoering van een geïntegreerd beheer van de buitengrenzen van de Unie en uit het gemeenschappelijk asiel- en immigratiebeleid dat is ontwikkeld overeenkomstig titel IV van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap.

(28)

Het Europees agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen van de lidstaten van de Europese Unie opgericht overeenkomstig Verordening (EG) nr. 2007/2004 van de Raad(13) (hierna: „het agentschap” genoemd) heeft onder meer tot taak het verlenen van de nodige steun voor het organiseren van gezamenlijke terugkeeroperaties van de lidstaten en het vaststellen van beste werkwijzen voor het verkrijgen van reisdocumenten en de verwijdering van onderdanen van derde landen die illegaal op het grondgebied van de lidstaten aanwezig zijn. Bijgevolg moet het agentschap garanderen dat aan de voorwaarden voor een doeltreffende terugkeeroperatie in onderlinge coördinatie tussen lidstaten is voldaan, terwijl de uitvoering en de organisatie van gezamenlijke terugkeeroperaties aan de bevoegde nationale diensten moeten worden overgelaten. Daarom moet het agentschap middelen kunnen gebruiken die in het kader van deze beschikking door communautaire acties beschikbaar zijn gesteld.

(29)

De steun uit het Fonds zou doeltreffender en gerichter zijn indien de medefinanciering van subsidiabele acties gebaseerd werd op strategische meerjarenprogrammering die elke lidstaat in samenspraak met de Commissie opstelt.

(30)

Op basis van strategische richtsnoeren die door de Commissie worden vastgesteld, dienen de lidstaten, uitgaande van hun specifieke situatie en behoeften, een meerjarig programmeringsdocument met een ontwikkelingsstrategie op te stellen dat het kader moet vormen voor de uitvoering van de acties die in de jaarprogramma's worden opgesomd.

(31)

In het kader van het gedeelde beheer zoals bedoeld in artikel 53, lid 1, onder b), van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen(14) (hierna het „Financieel Reglement” genoemd), moeten de voorwaarden waaronder de Commissie haar verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie kan uitoefenen, worden vastgesteld en de samenwerkingsverplichtingen van de lidstaten worden verduidelijkt. Door deze voorwaarden toe te passen, kan de Commissie zich ervan vergewissen dat de lidstaten het Fonds op een wettige en correcte manier gebruiken volgens het beginsel van goed financieel beheer in de zin van artikel 27 en artikel 48, lid 2, van het Financieel Reglement.

(32)

De Commissie moet via een objectieve en transparante methode de beschikbare vastleggingskredieten op indicatieve wijze verdelen.

(33)

De lidstaten dienen de nodige maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat het beheers- en controlesysteem goed werkt en om de kwaliteit van de uitvoering te verzekeren. Daartoe moet worden vastgesteld aan welke algemene beginselen en noodzakelijke functies alle programma's moeten voldoen.

(34)

Overeenkomstig het subsidiariteits- en het evenredigheidsbeginsel zijn in de eerste plaats de lidstaten verantwoordelijk voor de uitvoering van en de controle op de bijstandsverlening door het Fonds.

(35)

De verplichtingen van de lidstaten op het gebied van de beheers- en controlesystemen, de certificering van de uitgaven en de preventie, opsporing en correctie van onregelmatigheden en inbreuken op het Gemeenschapsrecht moeten nader worden geregeld om ervoor te zorgen dat de meerjaren- en de jaarprogramma's efficiënt en correct worden uitgevoerd. Wat het beheer en de controle betreft, moet in het bijzonder worden vastgesteld op welke manier de lidstaten ervoor zorgen dat de betrokken systemen worden ingevoerd en naar tevredenheid werken.

(36)

Onverminderd de bevoegdheden van de Commissie inzake financiële controle dient de samenwerking tussen de Commissie en de lidstaten op dit gebied te worden aangemoedigd.

(37)

De doeltreffendheid en het effect van de acties die met geld uit dit Fonds worden ondersteund, hangen mede af van de evaluatie en de verspreiding van de resultaten. Er moet formeel worden geregeld welke verantwoordelijkheden de lidstaten en de Commissie op dit gebied hebben, en hoe de betrouwbaarheid van de evaluaties en de kwaliteit van de betreffende informatie wordt gewaarborgd.

(38)

De acties dienen te worden geëvalueerd met het oog op de tussentijdse herziening en effectbeoordeling, en in de regelingen voor het volgen van projecten dient evaluatie een vast onderdeel te zijn.

(39)

Het belang van de zichtbaarheid van financiering door de Gemeenschap indachtig, dient de Commissie richtsnoeren te verstrekken om te bevorderen dat autoriteiten, niet-gouvernementele organisaties, internationale organisaties en andere entiteiten die een subsidie uit dit Fonds krijgen, de ontvangen steun terdege erkennen, rekening houdend met de praktijk voor andere instrumenten in het kader van gezamenlijk beheer, zoals de Structuurfondsen.

(40)

Deze beschikking stelt voor de gehele duur van het programma de financiële middelen vast die in het kader van de jaarlijkse begrotingsprocedure voor de begrotingsautoriteit het voornaamste referentiepunt vormen in de zin van punt 37 van het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdicipline en een goed financieel beheer(15).

(41)

Aangezien de doelstelling van deze beschikking, namelijk het bevorderen van de terugkeer van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen binnen het kader van gemeenschappelijke normen en het beginsel van geïntegreerd terugkeerbeheer, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt en derhalve, vanwege de omvang en de gevolgen van het optreden, beter door de Gemeenschap kunnen worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel, gaat deze beschikking niet verder dan wat nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.

(42)

De voor de uitvoering van deze beschikking vereiste maatregelen moeten worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden(16).

(43)

Daar de maatregel van deze beschikking houdende vaststelling van strategische richtsnoeren een maatregel van algemene strekking betreft tot wijziging van niet-essentiële onderdelen van deze beschikking, onder meer door bepaalde van deze onderdelen te schrappen of door deze beschikking met nieuwe niet-essentiële onderdelen aan te vullen, moet hij worden vastgesteld volgens de in artikel 5 bis van Besluit 1999/468/EG vastgestelde regelgevingsprocedure met toetsing. Om redenen van doeltreffendheid moeten de normaal voor de regelgevingsprocedure met toetsing toepasselijke termijnen worden ingekort.

(44)

Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van het Protocol betreffende de positie van Denemarken, dat is gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, neemt Denemarken niet deel aan de aanneming van deze beschikking, die derhalve niet bindend is voor, noch van toepassing is op Denemarken.

(45)

Overeenkomstig artikel 3 van het Protocol betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland, dat is gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, heeft Ierland bij brief van 6 september 2005 kennis gegeven van zijn wens deel te nemen aan de aanneming en toepassing van deze beschikking.

(46)

Overeenkomstig artikel 3 van het Protocol betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland, dat is gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, heeft het Verenigd Koninkrijk bij brief van 27 oktober 2005 kennis gegeven van zijn wens deel te nemen aan de aanneming en toepassing van deze beschikking.

(47)

Overeenkomstig artikel 67, lid 2, tweede streepje, van het Verdrag, is de in artikel 251 van het Verdrag bedoelde procedure bij Besluit 2004/927/EG van de Raad van 22 december 2004 betreffende de toepassing van de procedure zoals vastgelegd in artikel 251 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap op sommige gebieden die onder titel IV van het derde deel van dat Verdrag vallen(17), toepasselijk gemaakt op artikel 62, punt 1, punt 2, onder a), en punt 3, en artikel 63, punt 2, onder b), en punt 3, onder b), van het Verdrag.

HEBBEN DE VOLGENDE BESCHIKKING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ONDERWERP, DOELSTELLINGEN EN ACTIES

Artikel 1

Onderwerp en werkingssfeer

Om de ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid te versterken, en met het oog op de toepassing van het solidariteitsbeginsel tussen de lidstaten wordt bij deze beschikking voor de periode van 1 januari 2008 tot 31 december 2013 het Europees Terugkeerfonds (hierna „het Fonds” genoemd) opgericht, als onderdeel van een coherent kader dat ook Beschikking nr. …/2007/EG(**), Beschikking nr. …/2007/EG(***) en Beschikking …/2007/EG(****) omvat.

Bij deze beschikking wordt vastgesteld tot welke doelstellingen het Fonds bijdraagt, hoe uitvoering wordt gegeven aan het Fonds, welke financiële middelen beschikbaar zijn en volgens welke criteria deze verdeeld worden.

Daarnaast worden de regels voor het beheer van het Fonds, ook op financieel gebied, en de toezicht- en controlemechanismen vastgesteld, uitgaande van gedeelde verantwoordelijkheden van de Commissie en de lidstaten.

Artikel 2

Algemene doelstelling van het Fonds

1. De algemene doelstelling van het Fonds is de inspanningen te steunen van de lidstaten om alle aspecten van de organisatie van het terugkeerproces te verbeteren door het gebruik van het concept van geïntegreerd beleid, en door te voorzien in gezamenlijke acties die door de lidstaten moeten worden uitgevoerd, of in nationale acties die communautaire doelstellingen nastreven overeenkomstig het solidariteitsbeginsel, rekening houdend met de communautaire wetgeving op dit gebied, en met volledige inachtneming van de grondrechten.

2. Het Fonds draagt bij aan de financiering van technische bijstand die wordt verleend op initiatief van de lidstaten of de Commissie.

Artikel 3

Specifieke doelstellingen

1. Het fonds draagt bij tot de verwezenlijking van de volgende specifieke doelstellingen:

a)

het vaststellen en verbeteren van de organisatie en de uitvoering van een geïntegreerde organisatie van het terugkeerproces door de lidstaten;

b)

het versterken van de samenwerking tussen lidstaten in het kader van een geïntegreerde organisatie van het terugkeerproces en de uitvoering ervan;

c)

het bevorderen van een doeltreffende en uniforme toepassing van gemeenschappelijke normen inzake terugkeer overeenkomstig de beleidsontwikkeling op dit gebied.

2. Een geïntegreerde organisatie van het terugkeerproces omvat in het bijzonder de ontwikkeling en de uitvoering door de bevoegde instanties van de betrokken lidstaten van geïntegreerde terugkeerplannen die:

a)

gebaseerd zijn op een uitgebreide beoordeling van de situatie in de lidstaat met betrekking tot de doelgroep of een specifieke kwestie op het gebied van terugkeer en de problemen inzake de voorgenomen acties (zoals die inzake het verkrijgen van reisdocumenten en andere praktische belemmeringen voor de terugkeer), rekening houdend, in voorkomend geval, met het aantal relevante gevallen. De uitgebreide beoordeling wordt in samenwerking met alle relevante instanties en partners gemaakt;

b)

een breed pakket maatregelen tot doel hebben die programma's voor vrijwillige terugkeer van onderdanen van derde landen aanmoedigen, in het bijzonder van onderdanen van derde landen die niet of niet langer voldoen aan de voorwaarden voor toegang tot en verblijf op het grondgebied, en die, indien nodig, dienen tot uitvoering van gedwongen terugkeeroperaties, met volledige inachtneming van de humanitaire beginselen en met respect voor de menselijke waardigheid;

c)

een planning en/of tijdstabel bevatten en indien nodig voorzien in een periodiek evaluatiesysteem dat het mogelijk maakt de planning aan te passen en de gevolgen van het plan in de praktijk te beoordelen;

d)

wanneer de lidstaten zulks nodig achten, maatregelen omvatten om de samenwerking tussen de bevoegde administratieve, rechtshandhavings- en rechterlijke instanties, in voorkomend geval op verschillende bestuursniveaus, te faciliteren.

3. Geïntegreerde terugkeerplannen zijn in het bijzonder gericht op effectieve en duurzame terugkeer — zowel gedwongen als vrijwillig — door middel van acties zoals doeltreffende voorlichting in de fase voor het vertrek, planning van de reis, en doorreis naar het land van terugkeer. Om vrijwillige terugkeer te bevorderen, kan, voorzover mogelijk, in stimuleringsmaatregelen worden voorzien voor vrijwillige terugkeerders, zoals ondersteuning bij de terugkeer.

Wanneer de lidstaten zulks nodig achten, kunnen zij steun verlenen voor opvang en herintegratie.

Artikel 4

Subsidiabele acties in de lidstaten

1. Acties die betrekking hebben op de in artikel 3, lid 1, onder a), vastgestelde doelstelling en in het bijzonder de volgende acties, komen voor steun uit het fonds in aanmerking:

a)

het vaststellen en verbeteren van een doeltreffende, stabiele en blijvende operationele samenwerking tussen de instanties van de lidstaten en consulaire diensten en immigratiediensten van derde landen om reisdocumenten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen te verkrijgen en om snelle en geslaagde uitzettingen te garanderen;

b)

het bevorderen van methoden en middelen voor het verstrekken van informatie over terugkeer in een zo vroeg mogelijk stadium van de asiel- en immigratieprocedures, en voor het individueel aanmoedigen van onderdanen van derde landen om gebruik te maken van de mogelijkheid van vrijwillige terugkeer;

c)

het vergemakkelijken van vrijwillige terugkeer van onderdanen van derde landen, in het bijzonder door middel van programma's voor begeleide vrijwillige terugkeer, om de doeltreffendheid en de duurzaamheid van de terugkeer te garanderen;

d)

het ontwikkelen van vormen van samenwerking tussen de verschillende nationale, regionale, plaatselijke, stedelijke en andere overheden, waardoor ambtenaren snel informatie kunnen inwinnen over ervaringen en werkmethoden elders, en zo mogelijk krachten en middelen kunnen bundelen;

e)

het vereenvoudigen en uitvoeren van gedwongen terugkeer van onderdanen van derde landen die niet of niet langer voldoen aan de voorwaarden voor toegang en verblijf, om de geloofwaardigheid en integriteit van het immigratiebeleid te versterken en om de periode van bewaring van personen die wachten op hun gedwongen uitzetting in te korten.

2. Acties die betrekking hebben op de in artikel 3, lid 1, onder b), vastgestelde doelstelling en in het bijzonder de volgende acties, komen voor steun uit het fonds in aanmerking:

a)

samenwerking bij het verzamelen van informatie over het land van herkomst, eerder verblijf of doorreis en het verstrekken van die informatie aan potentiële terugkeerders;

b)

samenwerking bij de ontwikkeling van doeltreffende, stabiele en blijvende operationele werkrelaties tussen de instanties van de lidstaten en consulaire diensten en immigratiediensten van derde landen om consulaire bijstand te vergemakkelijken inzake het verkrijgen van terugkeerdocumenten voor onderdanen van derde landen en om snelle en geslaagde uitzettingen te garanderen;

c)

ontwerp en uitvoering van gezamenlijke geïntegreerde terugkeerplannen, inclusief gezamenlijke programma's voor vrijwillige terugkeer voor specifieke landen en regio's van herkomst, eerder verblijf of doorreis;

d)

studies over de huidige situatie en mogelijkheden om de administratieve samenerking tussen lidstaten op het gebied van terugkeer te verbeteren alsook over de rol die internationale en niet-gouvernementele organisaties in deze context moeten spelen;

e)

uitwisseling van informatie en goede werkwijzen, bijstand en adviesverlening op het vlak van terugkeer van bijzonder kwetsbare groepen;

f)

organisatie van studiebijeenkomsten voor mensen uit de praktijk over goede werkwijzen waarbij de nadruk wordt gelegd op specifieke derde landen en/of regio's;

g)

gezamenlijke maatregelen die de opvang van overgenomen personen in landen van herkomst, eerder verblijf of doorreis mogelijk maken;

h)

gezamenlijke ontwikkeling van acties om de duurzame terugkeer van personen naar het land van herkomst of eerder verblijf te garanderen.

3. Acties die betrekking hebben op de in artikel 3, lid 1, onder c), vastgestelde doelstelling en in het bijzonder de volgende acties, komen voor steun uit het fonds in aanmerking:

a)

versterking van de capaciteit van de bevoegde instanties om zo snel mogelijk terugkeerbesluiten van hoge kwaliteit te nemen;

b)

versterking van de capaciteit van de bevoegde administratieve instanties om snel uitzettingsbesluiten ten uitvoer te leggen of af te dwingen met volledige eerbiediging van de menselijke waardigheid en de voor dergelijke acties relevante Europese veiligheidsnormen;

c)

versterking van de capaciteit van de rechterlijke instanties om sneller terugkeerbesluiten waartegen beroep is ingesteld, te beoordelen;

d)

organisatie van studiebijeenkomsten en gezamenlijke opleiding voor het personeel van de bevoegde nationale, regionale, plaatselijke, stedelijke en andere administratieve, rechtshandhavings- en rechterlijke instanties betreffende juridische en praktische aspecten van terugkeeroperaties;

e)

versterking van de capaciteit van de bevoegde administratieve instanties om gemeenschappelijke regelingen inzake wederzijdse erkenning en gezamenlijke terugkeeroperaties daadwerkelijk uit te voeren, inclusief de aanbevelingen, operationele normen en goede werkwijzen die door het Agentschap zijn vastgesteld.

4. De in de leden 1, 2 en 3 bedoelde acties dragen in het bijzonder bij tot de toepassing van de relevante beginselen van de gemeenschapswetgeving inzake het gemeenschappelijke Europese immigratie- en terugkeerbeleid.

Artikel 5

Subsidiabele maatregelen in de lidstaten

Acties waaraan steun wordt verleend, kunnen de volgende maatregelen behelzen:

1)

in alle gevallen van terugkeer: voorlichting aan onderdanen van derde landen over de terugkeer in het algemeen, advies aan individuen over de mogelijkheden voor vrijwillige terugkeer, kosten voor vertaling, het verschaffen van essentiële reisdocumenten, kosten voor noodzakelijke, aan de terugkeer voorafgaande medische controles, reiskosten en kosten voor levensmiddelen voor terugkeerders en begeleiders, inclusief medisch personeel en tolken, logies voor begeleiders, inclusief medisch personeel en tolken, kosten voor vervoer in de lidstaat en tot het land van terugkeer en samenwerking met de instanties van het land van herkomst, eerder verblijf of doorreis;

2)

in alle gevallen van terugkeer: specifieke bijstand aan kwetsbare groepen zoals minderjarigen, alleenstaande minderjarigen, personen met een handicap, ouderen, zwangere vrouwen, alleenstaande ouders met minderjarige kinderen, en mensen die het slachtoffer zijn geweest van foltering, verkrachting of andere ernstige vormen van psychologisch, fysiek of seksueel geweld;

3)

daarnaast, in het geval van gedwongen terugkeer van onderdanen van derde landen die niet of niet langer aan de voorwaarden voor toegang en verblijf voldoen: reiskosten en kosten voor levensmiddelen en voor tijdelijk logies voor terugkeerders en hun begeleiders van de participerende lidstaat in de organiserende lidstaat, voorafgaand aan het vertrek in het geval van gezamenlijke terugkeeroperaties;

4)

daarnaast, in het geval van vrijwillige terugkeer van onderdanen van derde landen die niet of niet langer aan de voorwaarden voor toegang en verblijf voldoen: bijstand aan repatrianten bij de voorbereiding van de terugkeer, alsook essentiële uitgaven voor vertrek;

5)

daarnaast, in het geval van vrijwillige terugkeer van onderdanen van derde landen die niet verplicht zijn het grondgebied van de lidstaten te verlaten, en in andere gevallen voor zover dit door de lidstaten wenselijk wordt geacht, een beperkte financiële bijdrage voor de eerste kosten na de terugkeer, het vervoer van de persoonlijke bezittingen van de repatriant, passende tijdelijke logies voor de eerste dagen na aankomst in het land van terugkeer in een opvangcentrum of, indien nodig, in een hotel, bijstand op het gebied van opleiding en werk, en, in voorkomend geval, beperkte steun voor het opbouwen van economische activiteiten;

6)

onderwijs en opleiding van het personeel van de bevoegde instanties en rechtshandhavings- en rechterlijke instanties, terbeschikkingstelling van deze categorieën van personeel uit andere lidstaten om een doeltreffende en uniforme toepassing van gemeenschappelijke normen inzake terugkeer en de naleving van de verplichtingen uit hoofde van de instrumenten van internationaal recht op het gebied van de behandeling van terugkeerders te waarborgen en om beter samen te werken, alsook dienstreizen om de resultaten van het terugkeerbeleid in derde landen te beoordelen;

7)

in het geval van operationele samenwerking met consulaire diensten en immigratiediensten van derde landen om reisdocumenten te verkrijgen en om snelle uitzettingsprocedures te garanderen: de reis- en verblijfkosten in de lidstaten voor het personeel van de autoriteiten en diensten die verantwoordelijk zijn voor de identificatie van onderdanen van derde landen en voor de controle van hun reisdocumenten;

8)

in het geval van herintegratiemaatregelen voor onderdanen van derde landen die niet verplicht zijn het grondgebied van een lidstaat te verlaten: geldelijke stimulansen en andere kortetermijnmaatregelen die noodzakelijk zijn om voor de persoonlijke ontwikkeling van de terugkeerder de herintegratie op gang te brengen zoals opleiding, bijstand bij het vinden van werk, steun voor het opbouwen van economische activiteiten, hulp en begeleiding na terugkeer;

9)

in het geval van herintegratiemaatregelen voor onderdanen van derde landen die niet of niet langer voldoen aan de voorwaarden voor toegang en verblijf, indien lidstaten dit wenselijk achten: geldelijke stimulansen en andere kortetermijnmaatregelen die noodzakelijk zijn om voor de persoonlijke ontwikkeling van de repatriant de herintegratie op gang te brengen, zoals opleiding, bijstand bij het vinden van werk, steun voor het opbouwen van economische activiteiten, hulp en begeleiding na terugkeer, alsook maatregelen die de lidstaten in staat stellen om passende regelingen te treffen om terugkeerders bij hun terugkeer in derde landen te ontvangen.

Artikel 6

Communautaire acties

1. Op initiatief van de Commissie kan maximaal 7 % van de voor het Fonds beschikbare middelen worden gebruikt ter financiering van transnationale acties of acties van communautair belang (hierna „communautaire acties” geneomd) met betrekking tot het terugkeerbeleid en maatregelen ten aanzien van de in artikel 7 bedoelde doelgroepen.

2. Om voor bijstand uit het Fonds in aanmerking te komen, moeten communautaire acties met name gericht zijn op:

a)

het bevorderen van communautaire samenwerking bij de toepassing van communautaire wetgeving en goede werkwijzen;

b)

het steunen van het opzetten van transnationale samenwerkingsnetwerken en proefprojecten op basis van transnationale partnerschappen tussen instanties in twee of meer lidstaten die gericht zijn op het stimuleren van innovatie, uitwisseling van ervaringen en goede werkwijzen en verbetering van de kwaliteit van het terugkeerbeleid;

c)

het steunen van transnationale bewustmakingscampagnes;

d)

het steunen van studies en van de verspreiding en uitwisseling van informatie over goede werkwijzen en over alle andere aspecten van het terugkeerbeleid, onder meer over het gebruik van de modernste technologie, met name om het verrichten van meer vergelijkend onderzoek naar de invloed van voltooide en lopende terugkeerprogramma's te stimuleren;

e)

het steunen van proefprojecten en studies waarin wordt gezocht naar nieuwe vormen van communautaire samenwerking en Gemeenschapsrecht op dit gebied;

f)

het ondersteunen van de ontwikkeling en de toepassing door de lidstaten van gemeenschappelijke statistische hulpmiddelen, methoden en indicatoren voor het meten van beleidsontwikkelingen op het gebied van terugkeer, in het bijzonder met het oog op het opstellen van naar vrijwillige respectievelijk gedwongen terugkeer uitgesplitste statistieken;

g)

het ondersteunen van de opstelling en de geregelde bijwerking, in samenwerking met het Agentschap, van een gemeenschappelijk handboek van goede werkwijzen inzake terugkeer, inclusief begeleiding;

h)

het verlenen van steun aan de lidstaten indien zich duidelijke noodsituaties voordoen, die dringend om actie vragen.

3. Het jaarlijkse werkprogramma met de prioriteiten voor de communautaire acties wordt vastgesteld volgens de in artikel 52, lid 2, bedoelde procedure.

Artikel 7

Doelgroepen

1. Voor de doeleinden van deze beschikking bestaan de doelgroepen uit:

a)

alle onderdanen van derde landen die nog geen definitieve negatieve beslissing hebben ontvangen op hun verzoek om internationale bescherming in een lidstaat en die ervoor kunnen kiezen gebruik te maken van de mogelijkheid van vrijwillige terugkeer, op voorwaarde dat zij geen nieuwe nationaliteit hebben verworven en het grondgebied van die lidstaat niet hebben verlaten;

b)

alle onderdanen van derde landen die in een lidstaat een vorm van internationale bescherming in de zin van Richtlijn 2004/83/EG, of tijdelijke bescherming in de zin van Richtlijn 2001/55/EG genieten en die ervoor kiezen gebruik te maken van de mogelijkheid van vrijwillige terugkeer, op voorwaarde dat zij geen nieuwe nationaliteit hebben verworven en het grondgebied van de lidstaat niet hebben verlaten;

c)

alle onderdanen van derde landen die niet of niet langer voldoen aan de voorwaarden voor toegang en/of verblijf in een lidstaat en die overeenkomstig de verplichting om het grondgebied van die lidstaat te verlaten, gebruik maken van de mogelijkheid van vrijwillige terugkeer;

d)

alle andere onderdanen van derde landen die niet of niet langer voldoen aan de voorwaarden voor toegang en/of verblijf in een lidstaat.

2. Onder „onderdaan van derde landen” wordt verstaan eenieder die geen burger van de Unie is in de zin van artikel 17, lid 1, van het Verdrag.

HOOFDSTUK II

BIJSTANDSBEGINSELEN

Artikel 8

Complementariteit, samenhang en conformiteit

1. De bijstand uit het Fonds dient als aanvulling op nationale, regionale en plaatselijke acties waarin de prioriteiten van de Gemeenschap zijn overgenomen.

2. De Commissie en de lidstaten zorgen ervoor dat de bijstand uit het Fonds en de lidstaten aansluit bij de activiteiten, beleidslijnen en prioriteiten van de Gemeenschap. Deze samenhang moet in het bijzonder tot uiting komen in het in artikel 19 bedoelde meerjarenprogramma.

3. Uit het Fonds gefinancierde acties moeten in overeenstemming zijn met het Verdrag en met alle krachtens het Verdrag vastgestelde besluiten.

Artikel 9

Programmering

1. De doelstellingen van het Fonds worden nagestreefd in het kader van de meerjarige programmeringsperiode 2008-2013, die tussentijds wordt herzien overeenkomstig artikel 22. Dit meerjarig programmeringssysteem omvat de prioriteiten en een beheers-, besluitvormings-, audit- en certificeringsproces.

2. De door de Commissie goedgekeurde meerjarenprogramma's worden uitgevoerd door middel van jaarlijkse programma's.

Artikel 10

Subsidiaire en proportionele bijstandsverlening

1. De lidstaten zijn, op het passende territoriale niveau en in overeenstemming met hun eigen specifieke institutionele stelsels, verantwoordelijk voor de uitvoering van in de artikelen 19 en 21 bedoelde meerjaren- en jaarprogramma's. Deze verantwoordelijkheid wordt uitgeoefend in overeenstemming met deze beschikking.

2. De middelen die door de Commissie en de lidstaten worden ingezet op het gebied van audit, variëren naar gelang van de omvang van de bijdrage van de Gemeenschap. Dit beginsel is ook van toepassing op de evaluatievoorschriften en de verslagen over de meerjaren- en de jaarprogramma's.

Artikel 11

Uitvoering

1. De communautaire begroting van het Fonds wordt uitgevoerd overeenkomstig artikel 53, lid 1, onder b), van het Financieel Reglement, met uitzondering van de in artikel 6 van deze beschikking bedoelde communautaire acties en de in artikel 16 van deze beschikking bedoelde technische bijstand.

2. De Commissie oefent haar verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie uit door:

a)

te controleren of er in de lidstaten beheers- en controlesystemen bestaan die goed functioneren, overeenkomstig de procedures in artikel 32;

b)

de betalingen overeenkomstig de artikelen 41 en 42 geheel of gedeeltelijk uit te stellen of op te schorten indien de nationale beheers- en controlesystemen niet naar behoren functioneren, en door de nodige financiële correcties toe te passen volgens de procedures beschreven in de artikelen 45 en 46.

Artikel 12

Partnerschap

1. Elke lidstaat organiseert overeenkomstig de nationale voorschriften en praktijken een partnerschap met de autoriteiten en instanties die betrokken zijn bij de uitvoering van het meerjarenprogramma of die, volgens de lidstaat in kwestie, een nuttige bijdrage kunnen leveren aan de ontwikkeling ervan.

Deze autoriteiten en instanties kunnen de bevoegde regionale, plaatselijke, stedelijke en andere overheden zijn, internationale organisaties, met name de UNHCR, en instanties die het maatschappelijk middenveld vertegenwoordigen, zoals niet-gouvernementele organisaties of sociale partners.

2. Het partnerschap wordt uitgeoefend met volledige inachtneming van de respectieve institutionele, juridische en financiële bevoegdheden van elke afzonderlijke categorie partners.

HOOFDSTUK III

FINANCIEEL KADER

Artikel 13

Algemene middelen

1. De financiële middelen voor de uitvoering van deze beschikking voor de periode van 1 januari 2008 tot en met 31 december 2013 belopen 676 miljoen euro.

2. De jaarlijkse toewijzing wordt door de begrotingsautoriteit binnen de grenzen van het financiële kader goedgekeurd.

3. De Commissie maakt elk jaar een indicatieve verdeling per lidstaat aan de hand van de in artikel 14 vastgestelde criteria.

Artikel 14

Jaarlijkse verdeling van de middelen voor subsidiabele acties in de lidstaten

1. Iedere lidstaat ontvangt een vast bedrag van 300 000euro uit de jaarlijkse toewijzing aan het Fonds.

Voor de lidstaten die op 1 mei 2004 tot de Europese Unie zijn toegetreden, wordt dit bedrag voor de periode 2008-2013 opgetrokken tot 500 000euro per jaar.

Voor de lidstaten die in de periode 2007-2013 tot de Europese Unie toetreden, wordt dit bedrag vanaf het jaar volgend op hun toetreding gedurende het resterende gedeelte van de periode 2008-2013 opgetrokken tot 500 000euro per jaar.

2. De rest van de jaarlijks beschikbare middelen wordt als volgt onder de lidstaten verdeeld:

a)

50 % van deze middelen: naar verhouding van het totaal aantal onderdanen van derde landen die niet of niet langer voldoen aan de voorwaarden voor toegang en verblijf op het grondgebied van de lidstaat en tegen wie in de loop van de drie voorgaande jaren in het kader van het nationale recht en/of het Gemeenschapsrecht een terugkeerbesluit is gericht, d.w.z. een administratieve of rechterlijke beslissing of handeling, waarin de illegaliteit van het verblijf wordt vastgesteld of verklaard en een terugkeerverplichting wordt opgelegd;

b)

50 % van deze middelen: naar verhouding van het aantal onderdanen van derde landen die ingevolge een administratief of rechterlijk bevel daartoe, in de loop van de drie voorgaande jaren, vrijwillig of onder dwang, effectief het grondgebied van de lidstaat hebben verlaten.

3. Onder de in lid 2 bedoelde onderdanen van derde landen vallen niet:

a)

onderdanen van derde landen aan wie tijdens hun aanwezigheid in een transitzone van een lidstaat de toegang is geweigerd;

b)

onderdanen van derde landen die door een lidstaat naar een andere lidstaat moeten worden teruggestuurd, met name overeenkomstig Verordening (EG) nr. 343/2003 van de Raad van 18 februari 2003 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij een van de lidstaten wordt ingediend(18).

4. Als referentiecijfers gelden de meest recente statistieken die de Commissie (Eurostat) overeenkomstig de communautaire wetgeving heeft opgesteld op basis van door de lidstaten verstrekte gegevens.

Indien de lidstaten de Commissie (Eurostat) de statistische gegevens in kwestie niet hebben geleverd, leveren zij zo spoedig mogelijk voorlopige gegevens.

Alvorens deze gegevens als referentiecijfers te aanvaarden, beoordeelt de Commissie (Eurostat) volgens de normale operationele procedures de kwaliteit, vergelijkbaarheid en volledigheid van de statistische informatie. Op verzoek van de Commissie (Eurostat) leveren de lidstaten de daarvoor benodigde informatie.

Artikel 15

Financieringsstructuur

1. Financiële bijdragen uit het Fonds worden verstrekt in de vorm van subsidies.

2. De acties die uit het Fonds worden gefinancierd, worden medegefinancierd uit publieke of particuliere middelen, hebben geen winstoogmerk en komen niet in aanmerking voor financiering uit andere bronnen die onder de algemene begroting van de Europese Unie vallen.

3. De kredieten uit het Fonds dienen ter aanvulling van de overheidsuitgaven of daarmee gelijk te stellen uitgaven van de lidstaten voor de maatregelen waarop deze beschikking betrekking heeft.

4. De bijdrage van de Gemeenschap aan ondersteunde projecten, wat betreft acties in de lidstaten in de zin van artikel 3, bedraagt ten hoogste 50 % van de totale kosten van een specifieke actie.

Dit maximum kan worden verhoogd tot 75 % voor projecten die betrekking hebben op specifieke prioriteiten die zijn vastgesteld in de in artikel 18 bedoelde strategische richtsnoeren.

Het percentage van de bijdrage van de Gemeenschap wordt in de lidstaten die onder het Cohesiefonds vallen, verhoogd tot 75 %.

5. In het kader van de uitvoering van nationale programmering zoals bedoeld in hoofdstuk IV, selecteren de lidstaten projecten voor financiering aan de hand van de volgende minimumcriteria:

a)

de situatie en de behoeften in de betrokken lidstaat;

b)

de kosteneffectiviteit van de uitgaven, onder meer in verhouding tot het aantal personen dat bij het project is betrokken;

c)

de ervaring, deskundigheid, betrouwbaarheid en financiële bijdrage van de organisatie die financiering aanvraagt en van eventuele partnerorganisaties;

d)

de mate waarin het project een aanvulling vormt op andere acties die uit de algemene begroting van de Europese Unie of als onderdeel van nationale programma's wordt gefinancierd.

6. De financiële steun van de Gemeenschap voor acties in het kader van het Fonds wordt in de regel voor ten hoogste drie jaar toegekend, onder voorbehoud van periodieke voortgangsverslagen.

Artikel 16

Technische bijstand op initiatief van de Commissie

1. Met inachtneming van een maximum van 500 000euro uit de jaarlijkse toewijzing van het Fonds, kan het Fonds op initiatief en/of namens de Commissie worden gebruikt voor de financiering van voorbereidende maatregelen op het gebied van voorbereiding, toezicht, administratieve en technische ondersteuning, evaluatie, audit en inspectie die voor de uitvoering van deze beschikking nodig zijn.

2. De maatregelen omvatten:

a)

studies, evaluaties, deskundigenverslagen en statistieken, ook van algemene aard, betreffende de werking van het Fonds;

b)

voorlichtingsmaatregelen voor de lidstaten, de eindbegunstigden en het grote publiek, inclusief bewustmakingscampagnes en een gemeenschappelijke gegevensbank van de uit het Fonds gefinancierde projecten;

c)

het opzetten, doen functioneren en onderling koppelen van computersystemen voor beheer, toezicht, inspectie en evaluatie;

d)

het ontwerpen van een gemeenschappelijk kader voor evaluatie en toezicht, alsmede een systeem van indicatoren dat, in voorkomend geval, rekening houdt met nationale indicatoren;

e)

verbeteringen van de evaluatiemethoden en de uitwisseling van informatie over de praktijken op dit gebied;

f)

voorlichtings- en opleidingsmaatregelen voor de door de lidstaten overeenkomstig artikel 25 aangewezen instanties, als aanvulling op de inspanningen van de lidstaten om hun instanties richtsnoeren te geven overeenkomstig artikel 31, lid 2.

Artikel 17

Technische bijstand op initiatief van een lidstaat

1. Op initiatief van een lidstaat kunnen uit het Fonds voor elk jaarprogramma maatregelen op het gebied van voorbereiding, beheer, toezicht, evaluatie, voorlichting en controle worden gefinancierd, alsmede maatregelen om de bestuurlijke capaciteit voor de uitvoering van het Fonds te versterken.

2. Het bedrag dat uit hoofde van elk jaarprogramma wordt uitgetrokken voor technische bijstand mag niet hoger zijn dan:

a)

7 % van de aan die lidstaat toegekende jaarlijkse medefinanciering, vermeerderd met 30 000euro voor de periode 2008-2010; en

b)

4 % van de aan de lidstaat toegekende jaarlijkse medefinanciering, vermeerderd met 30 000euro voor de periode 2011-2013.

HOOFDSTUK IV

PROGRAMMERING

Artikel 18

Vaststelling van strategische richtsnoeren

1. De Commissie stelt strategische richtsnoeren vast die het kader vormen voor de bijstandsverlening uit het Fonds, waarbij rekening wordt gehouden met de ontwikkeling en toepassing van het Gemeenschapsrecht op het gebied van terugkeer en de maatregelen van de Gemeenschap op het gebied van illegale immigratie, alsmede met de indicatieve verdeling van de financiële middelen van het Fonds voor de looptijd van het meerjarenprogramma.

2. Voor de doelstellingen van het fonds die in artikel 3, lid 1, onder a) en b), worden genoemd, geven deze richtsnoeren met name gestalte aan de prioriteiten van de Gemeenschap ter bevordering van:

a)

de terugkeer van onderdanen van derde landen die geen paspoort of andere identiteitsdocumenten bezitten;

b)

de terugkeer van onderdanen van derde landen die niet onder communautaire overnameovereenkomsten of nationale bilaterale overnameovereenkomsten vallen, met het oog op de versterking van de verplichting van internationaal recht van een staat om eigen onderdanen terug te nemen;

c)

de terugkeer naar een specifiek land van onderdanen van derde landen en staatlozen, die niet als eigen onderdanen uit dat land zijn gekomen of daar hebben verbleven;

d)

de terugkeer van personen die niet verplicht zijn het grondgebied van de lidstaten te verlaten, zoals asielzoekers die nog geen negatieve beslissing hebben ontvangen, en personen die een vorm van internationale bescherming in de zin van Richtlijn 2004/83/EG of tijdelijke bescherming in de zin van Richtlijn 2001/55/EG genieten;

e)

de terugkeer van bijzonder kwetsbare groepen.

Voor de doelstelling van het fonds die in artikel 3, lid 1, onder c), wordt genoemd, geven deze richtsnoeren met name gestalte aan de prioriteiten van de Gemeenschap ter bevordering van de kennis over gemeenschappelijke normen in de Europese Unie en de integratie van deze normen in de dagelijkse werkwijzen inzake terugkeerbeleid in de administratieve diensten van de lidstaten.

3. De Commissie stelt de strategische richtsnoeren voor de meerjarenprogrammeringsperiode uiterlijk op 31 juli 2007 vast.

4. De strategische richtsnoeren worden vastgesteld volgens de in artikel 52, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing. Zodra ze aangenomen zijn, zullen deze richtsnoeren als bijlage aan deze beschikking worden gehecht.

Artikel 19

Opstelling en goedkeuring van de nationale meerjarenprogramma's

1. Elke lidstaat stelt op basis van de in artikel 18 bedoelde strategische richtsnoeren een ontwerp-meerjarenprogramma voor dat bestaat uit:

a)

een beschrijving van de actuele situatie in deze lidstaat met betrekking tot de geïntegreerde organisatie van het terugkeerproces, de samenwerking met consulaire diensten en immigratiediensten van derde landen, de maatregelen en het beleid inzake vrijwillige en gedwongen terugkeer, aan de hand van naar vrijwillige respectievelijk gedwongen terugkeer uitgesplitste gegevens als deze voorhanden zijn, de aanpak inzake herintegratiemaatregelen en duurzaamheid van de terugkeer, de capaciteitsopbouw van bevoegde administratieve en rechterlijke diensten en de samenwerking met andere lidstaten in relatie tot het voorgaande;

b)

een analyse van de behoeften van de betrokken lidstaat op het gebied van samenwerking met consulaire diensten en immigratiediensten van derde landen, de maatregelen en het beleid inzake vrijwillige en gedwongen terugkeer, de aanpak inzake herintegratiemaatregelen en duurzaamheid van de terugkeer, de capaciteitsopbouw van bevoegde administratieve en rechterlijke diensten en de samenwerking met andere lidstaten inzake het voorgaande, alsmede een indicatie van de operationele doelstellingen om in de loop van de periode waarop het meerjarenprogramma betrekking heeft, in de behoeften te voorzien;

c)

de presentatie van een goede strategie om deze doelstellingen te verwezenlijken, met de prioriteiten in verband met de realisering van de doelstellingen en een beschrijving van de acties om uitvoering te geven aan die prioriteiten;

d)

een aanwijzing waaruit blijkt dat die strategie strookt met andere regionale, nationale en communautaire instrumenten;

e)

gegevens over de prioriteiten en de bijbehorende specifieke doelen. Deze doelen worden gekwantificeerd aan de hand van een beperkt aantal indicatoren, waarbij rekening wordt gehouden met het evenredigheidsbeginsel. Met deze indicatoren moeten de vorderingen ten opzichte van de uitgangssituatie kunnen worden gemeten en moet kunnen worden nagegaan in hoeverre deze doelen effectief uitvoering geven aan de prioriteiten;

f)

een beschrijving van de aanpak die wordt gekozen voor de uitvoering van het beginsel van partnerschap, omschreven in artikel 12;

g)

een ontwerp-financieringsplan met per prioriteit en per jaarprogramma de voorgestelde financiële bijdrage uit het Fonds en met het totaalbedrag van de publieke of particuliere medefinanciering;

h)

de voorschriften die ervoor moeten zorgen dat aan het meerjarenprogramma bekendheid wordt gegeven.

2. Uiterlijk vier maanden nadat de Commissie de strategische richtsnoeren heeft bekendgemaakt, dienen de lidstaten hun ontwerp-meerjarenprogramma bij de Commissie in.

3. Met het oog op de goedkeuring van het ontwerp-meerjarenprogramma gaat de Commissie na of:

a)

het ontwerp-meerjarenprogramma strookt met de doelstellingen van het Fonds en de in artikel 18 bedoelde strategische richtsnoeren;

b)

de in het ontwerp-meerjarenprogramma beoogde acties relevant zijn in het licht van de voorgestelde strategie;

c)

de beheers- en controlesystemen die door de lidstaat zijn ingevoerd voor de uitvoering van de bijstand uit het Fonds, stroken met de bepalingen van deze beschikking;

d)

het ontwerp-meerjarenprogramma in overeenstemming is met het Gemeenschapsrecht en in het bijzonder met het Gemeenschapsrecht dat het vrije verkeer van personen moet waarborgen in samenhang met de daarmee rechtstreeks verband houdende begeleidende maatregelen inzake de controles aan de buitengrenzen, asiel en immigratie.

4. Indien de Commissie van oordeel is dat een ontwerp-meerjarenprogramma niet strookt met de strategische richtsnoeren en/of met de bepalingen van deze beschikking betreffende de beheers- en controlesystemen of met het Gemeenschapsrecht, verzoekt zij de betrokken lidstaat alle noodzakelijke bijkomende informatie te verstrekken en het voorgestelde ontwerp-meerjarenprogramma in voorkomend geval dienovereenkomstig aan te passen.

5. De Commissie keurt ieder meerjarenprogramma uiterlijk drie maanden na de formele indiening ervan goed volgens de in artikel 52, lid 2, bedoelde procedure.

Artikel 20

Herziening van meerjarenprogramma's

1. Op initiatief van de betrokken lidstaat of van de Commissie wordt het meerjarenprogramma opnieuw bekeken en, indien nodig, voor het resterende gedeelte van de programmeringsperiode herzien om meer of op een andere wijze rekening te houden met de communautaire prioriteiten. De meerjarenprogramma's kunnen opnieuw worden bekeken in het licht van een evaluatie en/of wegens moeilijkheden bij de uitvoering.

2. De Commissie neemt zo snel mogelijk nadat een lidstaat een formeel verzoek tot herziening van een meerjarenprogramma heeft ingediend, een besluit tot goedkeuring van de herziening. De herziening van het meerjarenprogramma gebeurt volgens de in artikel 52, lid 2, bedoelde procedure.

Artikel 21

Jaarprogramma's

1. Het door de Commissie goedgekeurde meerjarenprogramma wordt uitgevoerd door middel van jaarlijkse werkprogramma's.

2. De Commissie verstrekt de lidstaten jaarlijks uiterlijk op 1 juli een raming van de bedragen die hun voor het volgende jaar worden toegekend uit de totale kredieten die in het kader van de jaarlijkse begrotingsprocedure worden toegewezen, waarbij de in artikel 14 beschreven verdeelsleutel wordt toegepast.

3. De lidstaten dienen jaarlijks uiterlijk op 1 november bij de Commissie een ontwerp-jaarprogramma voor het volgende jaar in, dat wordt opgesteld op basis van het meerjarenprogramma en bestaat uit:

a)

de algemene regels voor de selectie van projecten die worden gefinancierd in het kader van het jaarprogramma;

b)

een beschrijving van de acties die krachtens het jaarprogramma worden gesteund;

c)

de voorgestelde verdeling van de bijdrage van het Fonds over de verschillende acties in het kader van het programma en een indicatie van het bedrag dat nodig is voor de in artikel 17 bedoelde technische bijstand voor de uitvoering van het jaarprogramma.

4. In afwijking van lid 3 dienen de lidstaten de ontwerp-meerjarenprogramma's voor 2008 uiterlijk op 1 maart 2008 in bij de Commissie.

5. Bij de behandeling van het ontwerp-jaarprogramma van een lidstaat houdt de Commissie rekening met het definitieve bedrag dat in het kader van de begrotingsprocedure aan het Fonds is toegekend.

Binnen een maand na de formele indiening van het ontwerp-jaarprogramma laat de Commissie de betrokken lidstaat weten of zij het ontwerp kan goedkeuren. Indien het ontwerp-jaarprogramma niet strookt met het meerjarenprogramma, verzoekt de Commissie de lidstaat alle noodzakelijke informatie te verstrekken en het ontwerp-jaarprogramma in voorkomend geval dienovereenkomstig aan te passen.

De Commissie neemt uiterlijk op 1 maart van het betreffende jaar het financieringsbesluit ter goedkeuring van het jaarprogramma aan. In dat besluit wordt vermeld welk bedrag aan de betrokken lidstaat wordt toegewezen en gedurende welke termijn de uitgaven subsidiabel zijn.

6. Teneinde rekening te houden met duidelijke noodsituaties die ten tijde van de goedkeuring van het jaarprogramma niet zijn voorzien en die dringend om actie vragen, kan een lidstaat maximaal 10 % van de financiële verdeling van de bijdrage uit het Fonds over de verschillende acties van het jaarprogramma herschikken of maximaal 10 % van de verdeling toewijzen aan andere acties overeenkomstig deze beschikking. De betrokken lidstaat stelt de Commissie op de hoogte van het herziene jaarprogramma.

Artikel 22

Tussentijdse herziening van het meerjarenprogramma

1. De Commissie herziet de strategische richtsnoeren en neemt, in voorkomend geval, uiterlijk op 31 maart 2010 herziene nieuwe strategische richtsnoeren aan voor de periode 2011-2013.

2. Indien zulke strategische richtsnoeren worden aangenomen, bekijkt iedere lidstaat zijn meerjarenprogramma opnieuw en herziet hij dit in voorkomend geval.

3. De regels vastgelegd in artikel 19 over de voorbereiding en de goedkeuring van nationale meerjarenprogramma's gelden mutatis mutandis voor de voorbereiding en goedkeuring van deze herziene meerjarenprogramma's.

4. De herziene strategische richtsnoeren worden aangenomen volgens de in artikel 52, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.

HOOFDSTUK V

BEHEERS- EN CONTROLESYSTEMEN

Artikel 23

Uitvoering

De Commissie is verantwoordelijk voor de uitvoering van deze beschikking en stelt de nodige uitvoeringsbepalingen vast.

Artikel 24

Algemene beginselen in de beheers- en controlesystemen

De door de lidstaten opgezette beheers- en controlesystemen voor de meerjarenprogramma's voorzien in:

a)

de omschrijving van de functies van de bij het beheer en de audit betrokken instanties en de toewijzing van de functies binnen elke instantie;

b)

de naleving van het beginsel van functiescheiding tussen dergelijke instanties en binnen elke instantie;

c)

voldoende middelen voor elke instantie opdat deze de aan haar opgedragen taken kan uitoefenen gedurende de periode waarin de uit het Fonds medegefinancierde acties worden uitgevoerd;

d)

procedures om te zorgen voor de juistheid en regelmatigheid van de in het kader van de jaarprogramma's gedeclareerde uitgaven;

e)

betrouwbare geautomatiseerde systemen voor de boekhouding, het toezicht en de financiële verslaglegging;

f)

in de gevallen waarin de verantwoordelijke instantie de uitvoering van taken aan een andere instantie toevertrouwt, een systeem voor de verslaglegging en het toezicht;

g)

procedurehandleidingen met betrekking tot de uit te oefenen functies;

h)

regelingen voor het uitvoeren van audits in verband met de werking van het systeem;

i)

systemen en procedures om voor een toereikend auditspoor te zorgen;

j)

procedures voor de verslaglegging over en het toezicht op onregelmatigheden en voor de terugvordering van onverschuldigd betaalde bedragen.

Artikel 25

Aanwijzing van instanties

1. Voor de uitvoering van zijn meerjarenprogramma en jaarprogramma's wijst de lidstaat de volgende instanties aan:

a)

een verantwoordelijke instantie: een functioneel orgaan van de lidstaat of een door de lidstaat aangewezen nationale overheidsinstantie of -organisatie of een privaatrechtelijke organisatie met een openbaredienstverleningstaak, die verantwoordelijk is voor het beheer van de uit het Fonds ondersteunde meerjaren- en jaarprogramma's en voor alle communicatie met de Commissie;

b)

een certificeringsinstantie: een nationale overheidsinstantie of -organisatie, of een persoon die optreedt als zo'n instantie of organisatie, door de lidstaat aangewezen om uitgavendeclaraties te certificeren voordat deze aan de Commissie worden toegezonden;

c)

een auditinstantie: een door de lidstaat aangewezen nationale overheidsinstantie of -organisatie, mits deze functioneel onafhankelijk is van de verantwoordelijke instantie en de certificerende instantie, die is belast met het verifiëren van de goede werking van het beheers- en controlesysteem;

d)

indien nodig, een instantie waaraan taken worden gedelegeerd.

2. De lidstaat stelt voorschriften vast waarbij zijn betrekkingen met de in lid 1 bedoelde instanties, alsmede de betrekkingen van deze instanties met de Commissie worden geregeld.

3. Onverminderd artikel 24, punt b), kunnen sommige of alle in lid 1 van dit artikel bedoelde instanties in dezelfde organisatie zijn ondergebracht.

4. De uitvoeringsbepalingen voor de artikelen 26 tot en met 30 worden vastgesteld volgens de in artikel 52, lid 2, bedoelde procedure.

Artikel 26

Verantwoordelijke instantie

1. De verantwoordelijke instantie moet ten minste aan de volgende voorwaarden voldoen. Zij moet:

a)

rechtspersoonlijkheid hebben, behalve wanneer het gaat om een functioneel orgaan van de lidstaat;

b)

beschikken over de vereiste infrastructuur voor een vlotte communicatie met een groot scala aan gebruikers, de verantwoordelijke instanties van de andere lidstaten en de Commissie;

c)

functioneren binnen een administratief kader dat haar in staat stelt zich naar behoren van haar taken te kwijten en belangenconflicten te vermijden;

d)

in staat zijn de regels voor het beheer van financiële middelen van de Gemeenschap toe te passen;

e)

op financieel gebied en op het gebied van het beheer beschikken over een capaciteit die in verhouding staat tot de omvang van de communautaire middelen die zij moet beheren;

f)

beschikken over personeel met voldoende beroepskwalificaties om administratieve werkzaamheden te verrichten in een internationale omgeving.

2. De lidstaat zorgt voor adequate financiering van de verantwoordelijke instantie, zodat deze haar taken in de periode 2008-2013 naar behoren kan blijven vervullen.

3. De Commissie kan de lidstaten bijstaan bij de opleiding van personeel, met name wat de correcte toepassing van de hoofdstukken V tot en met IX betreft.

Artikel 27

Taken van de verantwoordelijke instantie

1. De verantwoordelijke instantie is ervoor verantwoordelijk dat het meerjarenprogramma overeenkomstig het beginsel van goed financieel beheer wordt beheerd en uitgevoerd.

Dit houdt met name in dat zij:

a)

de partners raadpleegt overeenkomstig artikel 12;

b)

bij de Commissie de in de artikelen 19 en 21 bedoelde voorstellen voor meerjaren- en jaarprogramma's indient;

c)

aanbestedingen en oproepen tot het indienen van voorstellen organiseert en publiceert, in voorkomend geval;

d)

de selectie van projecten voor medefinanciering uit het Fonds instelt, met inachtneming van de criteria van artikel 15, lid 5;

e)

de betalingen van de Commissie ontvangt en betalingen aan de eindbegunstigden verricht;

f)

zorgt voor samenhang en complementariteit tussen de medefinanciering uit het Fonds en die uit andere nationale en communautaire financieringsinstrumenten;

g)

erop toeziet dat de medegefinancierde producten en diensten zijn geleverd en de voor de acties gedeclareerde uitgaven daadwerkelijk zijn gedaan en met de communautaire en nationale voorschriften in overeenstemming zijn;

h)

zorgt voor een systeem om boekhoudkundige gegevens over elke actie in het kader van de jaarprogramma's in geïnformatiseerde vorm te registreren en te bewaren en waarborgt dat de gegevens over de uitvoering die nodig zijn voor financieel beheer, toezicht, controle en evaluatie, worden verzameld;

i)

ervoor zorgt dat de eindbegunstigden en de andere organisaties die betrokken zijn bij de uitvoering van acties die uit het Fonds worden medegefinancierd, voor alle transacties die verband houden met een actie, een afzonderlijk boekhoudsysteem of een passende boekhoudkundige code gebruiken, onverminderd nationale boekhoudregels;

j)

ervoor zorgt dat de in artikel 49 bedoelde evaluaties van het Fonds binnen de in artikel 50, lid 2, gestelde termijnen plaatsvinden en voldoen aan de kwaliteitsnormen die de Commissie en de lidstaat hebben vastgesteld;

k)

procedures instelt om te garanderen dat alle documenten met betrekking tot uitgaven en audits die nodig zijn om voor een toereikend auditspoor te zorgen, worden bewaard overeenkomstig artikel 43;

l)

ervoor zorgt dat de auditinstantie met het oog op de in artikel 30, lid 1, bedoelde audits de nodige informatie ontvangt over de beheersprocedures die worden toegepast en de projecten die uit het Fonds worden medegefinancierd;

m)

ervoor zorgt dat de certificeringsinstantie met het oog op de certificering de nodige informatie ontvangt over de in verband met de uitgaven gevolgde procedures en verrichte verificaties;

n)

voortgangsverslagen en eindverslagen over de uitvoering van de jaarprogramma's, door de certificeringsinstantie gecertificeerde uitgavendeclaraties, en betalingsverzoeken, of eventueel terugbetalingsverklaringen opstelt en indient bij de Commissie;

o)

activiteiten op het gebied van voorlichting en advies verricht en de resultaten van medegefinancierde acties verspreidt;

p)

samenwerkt met de Commissie en met de verantwoordelijke instanties in de andere lidstaten;

q)

de toepassing door de eindbegunstigden van de in artikel 33, lid 6, bedoelde richtsnoeren verifieert.

2. De werkzaamheden van de verantwoordelijke instanties in verband met het beheer van de in de lidstaten uitgevoerde projecten kunnen worden gefinancierd in het kader van de in artikel 16 bedoelde technische bijstand.

Artikel 28

Delegatie van taken door de verantwoordelijke instantie

1. Indien de taken van de verantwoordelijke instantie geheel of gedeeltelijk worden gedelegeerd aan een andere instantie, legt de verantwoordelijke instantie vast wat de gedelegeerde taken inhouden en volgens welke nadere procedures zij moeten worden uitgevoerd, waarbij de voorwaarden van artikel 26 in acht worden genomen.

2. Deze procedures omvatten het regelmatig verstrekken van informatie over de effectieve uitvoering van de gedelegeerde taken en van een beschrijving van de gebruikte middelen aan de verantwoordelijke instantie.

Artikel 29

Certificeringsinstantie

1. De certificeringsinstantie:

a)

verklaart dat:

i)

de uitgavendeclaratie juist is, afkomstig is van een betrouwbaar boekhoudsysteem en gebaseerd is op controleerbare bewijsstukken;

ii)

de gedeclareerde uitgaven in overeenstemming zijn met de geldende communautaire en nationale voorschriften en zijn gedaan voor acties die aan de hand van de voor het programma geldende criteria zijn geselecteerd en die in overeenstemming zijn met de communautaire en de nationale voorschriften;

b)

zorgt er, met het oog op de certificering, voor dat zij van de verantwoordelijke instantie toereikende informatie krijgt over de procedures die zijn gevolgd en de verificaties die zijn verricht in verband met de in de uitgavendeclaraties vermelde uitgaven;

c)

houdt voor de certificering rekening met de uitkomst van alle audits die door of onder de verantwoordelijkheid van de auditinstantie zijn verricht;

d)

houdt boekhoudkundige gegevens in geïnformatiseerde vorm bij over de bij de Commissie gedeclareerde uitgaven;

e)

zorgt ervoor dat alle communautaire bijstand waarvan blijkt dat hij wegens geconstateerde onregelmatigheden onverschuldigd is betaald, wordt teruggevorderd, in voorkomend geval verhoogd met rente;

f)

houdt een boekhouding bij van de te innen bedragen en de geïnde bedragen aan de algemene begroting van de Europese Unie, indien mogelijk door ze in mindering te brengen op de volgende uitgavendeclaratie.

2. De werkzaamheden van de certificeringsinstantie in verband met projecten die in de lidstaten worden uitgevoerd, kunnen worden gefinancierd in het kader van de in artikel 17 bedoelde regeling voor technische bijstand, mits de in artikel 25 beschreven prerogatieven van deze instantie in acht worden genomen.

Artikel 30

Auditinstantie

1. De auditinstantie:

a)

zorgt ervoor dat er audits worden verricht om na te gaan of het beheers- en controlesysteem effectief functioneert;

b)

zorgt ervoor dat er aan de hand van een adequate steekproef audits worden verricht om de voor bepaalde maatregelen gedeclareerde uitgaven te verifiëren; de steekproef bestrijkt ten minste 10 % van de totale subsidiabele uitgaven van elk jaarprogramma;

c)

legt binnen zes maanden na de goedkeuring van het meerjarenprogramma aan de Commissie een auditstrategie voor waarin wordt uiteengezet welke organisaties de onder a) en b) bedoelde audits zullen uitvoeren; doel hiervan is te garanderen dat audits worden verricht ten aanzien van de belangrijkste begunstigden van de medefinanciering uit het Fonds en dat de audits gelijkelijk over de programmeringsperiode worden gespreid.

2. Indien de op grond van deze beschikking aangewezen auditinstantie tevens als auditinstantie is aangewezen op grond van de Beschikkingen nr. …/2007/EG, nr. …/2007/EG en nr. …/2007/EG(*****), of indien twee of meer van de bij die beschikkingen ingestelde fondsen bepaalde systemen gemeenschappelijk hebben, kan één enkele gecombineerde auditstrategie in de zin van lid 1, onder c), worden ingediend.

3. De auditinstantie stelt voor elk jaarprogramma een verslag op met daarin:

a)

een jaarlijks auditverslag met de uitkomst van de audits die overeenkomstig de auditstrategie met betrekking tot het jaarprogramma zijn verricht, waarbij eventuele tekortkomingen in de beheers- en controlesystemen voor het programma worden vermeld;

b)

een oordeel, op basis van de onder de verantwoordelijkheid van de auditinstantie verrichte controles en audits, over de vraag of de wijze waarop het beheers- en controlesysteem heeft gefunctioneerd, een redelijke garantie biedt omtrent de correctheid van de uitgavendeclaraties die tijdens dat jaar bij de Commissie zijn ingediend, alsmede omtrent de wettigheid en de regelmatigheid van de onderliggende transacties;

c)

een verklaring over de geldigheid van het verzoek om betaling of de terugbetalingsverklaring van het eindsaldo, alsmede over de wettigheid en de regelmatigheid van de betrokken uitgaven.

4. De auditinstantie ziet erop toe dat de werkzaamheden worden uitgevoerd volgens internationaal aanvaarde auditnormen.

5. De auditwerkzaamheden in verband met projecten die in de lidstaten worden uitgevoerd, kunnen worden gefinancierd in het kader van de in artikel 17 bedoelde regeling voor technische bijstand, mits de in artikel 24 beschreven prerogatieven van de Auditinstantie in acht worden genomen.

HOOFDSTUK VI

VERANTWOORDELIJKHEDEN EN CONTROLES

Artikel 31

Verantwoordelijkheden van de lidstaten

1. De lidstaten zijn verantwoordelijk voor het goed financieel beheer van de meerjaren- en de jaarprogramma's en voor de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende transacties.

2. De lidstaten zien erop toe dat de verantwoordelijke instanties en de instanties waaraan taken zijn gedelegeerd, de certificeringsinstanties, de auditinstanties en alle andere betrokken instanties adequate richtsnoeren ontvangen voor het opzetten van de in de artikelen 24 tot en met 30 bedoelde beheers- en controlesystemen, die moeten garanderen dat de financiële middelen van de Gemeenschap doelmatig en correct worden gebruikt.

3. De lidstaten voorkomen onregelmatigheden, sporen ze op en corrigeren ze. Zij stellen de Commissie in kennis van deze onregelmatigheden en houden haar op de hoogte van het verloop van administratieve en gerechtelijke procedures.

Wanneer onverschuldigde betalingen aan een eindbegunstigde niet kunnen worden teruggevorderd, is de betrokken lidstaat verantwoordelijk voor de terugbetaling van die voor de algemene begroting van de Europese Unie verloren gegane bedragen, indien is aangetoond dat het verlies door zijn fout of nalatigheid is berokkend.

4. Lidstaten zijn als eerste verantwoordelijk voor de financiële controle van de acties en zien erop toe dat de beheers- en controlesystemen en de audits zodanig worden toegepast dat wordt gegarandeerd dat de communautaire middelen correct en effectief worden gebruikt. Zij verstrekken de Commissie een beschrijving van deze systemen.

5. De nadere uitvoeringsbepalingen voor de leden 1 tot en met 4 worden vastgesteld volgens de in artikel 52, lid 2, bedoelde procedure.

Artikel 32

Beheers- en controlesystemen

1. Voordat een meerjarenprogramma door de Commissie wordt goedgekeurd, overeenkomstig de procedure in artikel 52, lid 2, zorgen de lidstaten ervoor dat de beheers- en controlesystemen zijn opgezet overeenkomstig de artikelen 24 tot en met 30. Zij zijn verantwoordelijk voor de effectieve werking van deze systemen gedurende de hele programmeringsperiode.

2. Tegelijk met hun ontwerp-meerjarenprogramma dienen de lidstaten bij de Commissie een beschrijving van de organisatie en de procedures van de verantwoordelijke instanties, de instanties waaraan taken worden gedelegeerd en de certificeringsinstantie in, alsmede van de interne auditsystemen die worden toegepast binnen deze instanties, de auditinstantie en alle andere instanties die onder haar verantwoordelijkheid audits verrichten.

3. De Commissie toetst de toepassing van deze bepaling in het kader van de voorbereiding van het verslag voor de periode 2008-2010, bedoeld in artikel 50, lid 3.

Artikel 33

Verantwoordelijkheden van de Commissie

1. De Commissie vergewist zich er volgens de procedure van artikel 31 van dat de lidstaten beheers- en controlesystemen hebben opgezet die in overeenstemming zijn met de artikelen 24 tot en met 30, en, op basis van jaarlijkse auditverslagen en haar eigen audits, dat de systemen effectief functioneren tijdens de programmeringsperiode.

2. Onverminderd de audits van de lidstaten kunnen ambtenaren van de Commissie of gemachtigde vertegenwoordigers van de Commissie ter plaatse controles uitvoeren om na te gaan of de beheers- en controlesystemen effectief functioneren, waarbij ook acties uit de jaarprogramma's aan een audit kunnen worden onderworpen, mits deze audits ten minste drie werkdagen van tevoren worden aangekondigd. Aan deze audits mogen ambtenaren of gemachtigde vertegenwoordigers van de lidstaat deelnemen.

3. De Commissie kan een lidstaat verzoeken controles ter plaatse uit te voeren om de goede werking van de systemen of de correctheid van een of meer transacties te verifiëren. Aan deze audits mogen ambtenaren van de Commissie of gemachtigde vertegenwoordigers van de Commissie deelnemen.

4. De Commissie zorgt in samenwerking met de lidstaten voor passende voorlichting en publiciteit over en follow-up van de uit het Fonds ondersteunde acties.

5. De Commissie zorgt er in samenwerking met de lidstaten voor dat de maatregelen aansluiten bij en een aanvulling vormen op andere relevante communautaire beleidsmaatregelen, instrumenten en initiatieven.

6. De Commissie stelt richtsnoeren vast om de zichtbaarheid van de in het kader van deze beschikking verstrekte financiering te garanderen.

Artikel 34

Samenwerking met de auditinstanties van de lidstaten

1. De Commissie werkt met de auditinstanties samen om hun respectieve auditplannen en auditmethoden te coördineren en zij wisselt onmiddellijk de uitkomst van de audits van de beheers- en controlesystemen uit om zo goed mogelijk gebruik te maken van de voor de controle beschikbare middelen en om dubbel werk te voorkomen.

De Commissie maakt haar opmerkingen over de krachtens artikel 30 voorgelegde auditstrategie binnen drie maanden na ontvangst kenbaar.

2. Bij het bepalen van haar eigen auditstrategie, stelt de Commissie vast welke jaarprogramma's zij bevredigend acht, op basis van de kennis die zij heeft van de beheers- en controlesystemen.

Voor deze programma's kan de Commissie concluderen dat zij zich hoofdzakelijk kan verlaten op het door de lidstaten geleverde auditbewijs en dat zij uitsluitend eigen controles ter plaatse zal uitvoeren indien er bewijzen zijn die tekortkomingen in het systeem doen vermoeden.

HOOFDSTUK VII

FINANCIEEL BEHEER

Artikel 35

Subsidiabiliteit — Uitgavendeclaraties

1. Alle uitgavendeclaraties bevatten het bedrag van de uitgaven die de eindbegunstigden hebben gedaan in verband met de uitvoering van de acties, alsmede de bijbehorende bijdrage uit publieke of private middelen.

2. De uitgaven komen overeen met de betalingen die door de eindbegunstigden zijn verricht. Zij worden gestaafd met facturen die zijn voldaan of met vergelijkbare boekhoudkundige bewijsstukken.

3. Alleen uitgaven die zijn verricht op of na 1 januari van het jaar waarop het in artikel 21, lid 5, derde alinea, bedoelde financieringsbesluit, waarbij het jaarprogramma wordt goedgekeurd, betrekking heeft, komen in aanmerking voor bijstand uit het Fonds. De medegefinancierde acties mogen niet voor de begindatum van de subsidiabiliteit zijn voltooid.

4. De regels voor de subsidiabiliteit van de uitgaven in het kader van de in artikel 3 bedoelde uitgevoerde acties in de lidstaten die worden medegefinancierd uit het Fonds, worden vastgesteld volgens de in artikel 52, lid 2, bedoelde procedure.

Artikel 36

Volledigheid van de betalingen aan de eindbegunstigden

De lidstaten vergewissen zich ervan dat de verantwoordelijke instantie het volledige bedrag van de bijdrage uit overheidsmiddelen zo snel mogelijk aan de eindbegunstigden laat overmaken. Er mogen geen bedragen in mindering worden gebracht of worden ingehouden, noch specifieke extra heffingen of andere heffingen met gelijke werking worden toegepast die het totale bedrag voor de eindbegunstigden verminderen, op voorwaarde dat alle eindbegunstigden voldoen aan alle vereisten inzake de subsidiabiliteit van acties en uitgaven.

Artikel 37

Gebruik van de euro

1. De bedragen in het ontwerp-meerjarenprogramma en de ontwerp-jaarprogramma's van de lidstaten, bedoeld in respectievelijk artikel 19 en artikel 21, gecertificeerde uitgavendeclaraties, betalingsverzoeken bedoeld in artikel 27, lid 1, onder n), uitgaven als vermeld in de voortgangsverslagen over de uitvoering van het jaarprogramma, bedoeld in artikel 39, lid 4, alsmede het eindverslag over de uitvoering van het jaarprogramma, bedoeld in artikel 51, luiden in euro's.

2. In artikel 21, lid 4, bedoelde financieringsbesluiten van de Commissie waarbij het jaarprogramma van de lidstaten wordt goedgekeurd, alsmede vastleggingen en betalingen van de Commissie, worden in euro's uitgevoerd.

3. De lidstaten die op de datum van het betalingsverzoek de euro niet als munteenheid hebben aangenomen, rekenen de bedragen van de in de nationale munteenheid gedane uitgaven om in euro's. Dit gebeurt aan de hand van de maandelijkse boekhoudkundige wisselkoers voor de euro van de Commissie voor de maand waarin de uitgave in de rekeningen van de verantwoordelijke instantie van het betrokken programma is opgenomen. Deze boekhoudkundige wisselkoers wordt maandelijks langs elektronische weg door de Commissie bekendgemaakt.

4. Wanneer de euro de munteenheid van een lidstaat wordt, blijft de in lid 3 beschreven omrekeningsprocedure van toepassing op alle uitgaven die voor de datum van inwerkingtreding van de vaste omrekeningskoers tussen de nationale munteenheid en de euro zijn opgenomen in de rekeningen van de certificeringsinstantie.

Artikel 38

Vastleggingen

De communautaire begrotingskredieten worden jaarlijks vastgelegd op basis van het bedoelde financieringsbesluit van de Commissie waarbij het in artikel 21, lid 4, bedoelde jaarprogramma wordt goedgekeurd.

Artikel 39

Betalingen — Voorfinanciering

1. De Commissie betaalt de bijdrage uit het Fonds overeenkomstig de vastleggingen in de begroting.

2. De betalingen gebeuren in de vorm van een voorfinanciering en een saldobetaling. De bijdragen worden betaald aan de door de lidstaat aangewezen verantwoordelijke instantie.

3. Van het bedrag dat in het financieringsbesluit waarbij het jaarprogramma wordt goedgekeurd, wordt toegekend, wordt 50 % binnen 60 dagen na de aanneming van dat besluit aan de lidstaat uitbetaald als voorschot.

4. Een tweede voorschot wordt uitbetaald uiterlijk drie maanden nadat de Commissie, binnen twee maanden na de formele indiening van een betalingsverzoek door een lidstaat, haar goedkeuring heeft gehecht aan een voortgangsverslag over de uitvoering van het jaarprogramma en aan een gecertificeerde uitgavendeclaratie, die is opgesteld overeenkomstig artikel 29, lid 1, onder a), en artikel 35, en die betrekking heeft op ten minste 60 % van het bedrag van het eerste voorschot. Het tweede voorschot van de Commissie bedraagt ten hoogste 50 % van het in het financieringsbesluit waarbij het jaarprogramma wordt goedgekeurd, toegewezen totaalbedrag, en, in ieder geval, wanneer een lidstaat op nationaal niveau een kleiner bedrag uittrekt dan het bedrag dat is vermeld in het financieringsbesluit waarbij het jaarprogramma wordt goedgekeurd, het verschil tussen het bedrag aan communautaire middelen dat daadwerkelijk door de lidstaat is uitgetrokken voor in het kader van het jaarprogramma geselecteerde projecten en het bedrag van het eerste voorschot.

5. De renteopbrengsten van de voorschotten worden voor het betrokken jaarprogramma bestemd, aangezien deze worden beschouwd als middelen voor de lidstaat als nationale overheidsbijdrage, en worden bij de Commissie gedeclareerd op het tijdstip van de uitgavendeclaratie betreffende het eindverslag over het betrokken programma.

6. Bij de afsluiting van het jaarprogramma worden de bedragen van de voorfinanciering vereffend.

Artikel 40

Saldobetalingen

1. De Commissie betaalt het saldo uit mits zij uiterlijk negen maanden na de in het financieringsbesluit waarbij het jaarprogramma wordt goedgekeurd, vastgestelde uiterste datum voor de subsidiabiliteit van de uitgaven, onderstaande documenten heeft ontvangen:

a)

een gecertificeerde uitgavendeclaratie opgesteld overeenkomstig artikel 29, lid 1, onder a), en artikel 35 en een saldobetalingsverzoek of een terugbetalingsverklaring;

b)

het eindverslag over de uitvoering van het jaarprogramma, zoals bedoeld in artikel 51;

c)

het jaarlijkse auditverslag, het oordeel en de verklaring zoals bedoeld in artikel 30, lid 3.

Het saldo wordt uitgekeerd op voorwaarde dat het eindverslag over de uitvoering van het jaarprogramma en de verklaring over de geldigheid van het saldobetalingsverzoek worden aanvaard.

2. Indien de verantwoordelijke instantie de in lid 1 bedoelde documenten niet tijdig in een aanvaardbaar formaat verstrekt, wordt het gedeelte van de vastlegging voor het betrokken jaarprogramma dat niet voor de betaling van een voorschot is gebruikt, door de Commissie vrijgemaakt.

3. De in lid 2 bedoelde procedure voor het ambtshalve vrijmaken van de kredieten wordt voor het bedrag dat met de betrokken projecten overeenkomt, geschorst indien op het moment dat de in lid 1 bedoelde documenten worden ingediend, in de lidstaat een gerechtelijke procedure of een administratief beroep met schorsende werking loopt. De lidstaat verstrekt in het gedeeltelijke eindverslag uitvoerige informatie over dergelijke projecten en dient elke zes maanden een voortgangsverslag in. Uiterlijk drie maanden na de afronding van de gerechtelijke procedure of het administratief beroep dient de lidstaat voor de betrokken projecten de in lid 1 genoemde documenten in.

4. De in lid 1 genoemde termijn van negen maanden wordt geschorst, indien de Commissie een besluit tot opschorting van de betalingen voor het betrokken jaarprogramma neemt overeenkomstig artikel 42. De termijn loopt verder vanaf de datum waarop het in artikel 40, lid 3, bedoelde besluit van de Commissie ter kennis van de lidstaat is gebracht.

5. Onverminderd artikel 41 laat de Commissie de lidstaat binnen zes maanden na de ontvangst van de in lid 1 van dit artikel bedoelde documenten weten welk bedrag zij ten laste van het Fonds aanvaardt en welke financiële correcties eventueel worden toegepast als gevolg van het verschil tussen de gedeclareerde en de aanvaarde uitgaven. De lidstaat heeft drie maanden de tijd om te reageren.

6. Binnen drie maanden na ontvangst van de opmerkingen van de lidstaat besluit de Commissie welk bedrag zij aanvaardt ten laste van het Fonds en vordert zij het verschil tussen de uiteindelijk aanvaarde uitgaven en het reeds aan die lidstaat betaalde bedrag terug.

7. Onder voorbehoud van de beschikbaarheid van begrotingsmiddelen betaalt de Commissie het saldo uiterlijk zestig dagen na de datum waarop zij de in lid 1 bedoelde documenten aanvaardt. Het saldo van de vastlegging wordt uiterlijk zes maanden na de betaling vrijgemaakt.

Artikel 41

Uitstel van betalingen

1. De gedelegeerde ordonnateur in de zin van het Financieel Reglement stelt de betaling maximaal zes maanden uit indien:

a)

er in een verslag van een nationale of communautaire auditinstantie bewijzen zijn die significante tekortkomingen in de goede werking van de beheers- en controlesystemen doen vermoeden;

b)

de gedelegeerde ordonnateur aanvullende verificaties moet verrichten naar aanleiding van te zijner kennis gekomen informatie die hem doet vermoeden dat uitgaven in een gecertificeerde uitgavendeclaratie verband houden met een ernstige onregelmatigheid ten aanzien waarvan geen corrigerende maatregelen zijn genomen.

2. De lidstaat en de verantwoordelijke instantie worden onmiddellijk in kennis gesteld van de redenen voor dit uitstel. De betaling wordt uitgesteld totdat de lidstaat de nodige maatregelen heeft genomen.

Artikel 42

Opschorting van betalingen

1. De Commissie kan de voorfinancieringen en de saldobetalingen geheel of gedeeltelijk opschorten indien:

a)

de beheers- en controlesystemen van het programma ernstige tekortkomingen vertonen die afbreuk doen aan de betrouwbaarheid van de procedure voor de certificering van de betalingen, en er in dat verband geen correctiemaatregelen zijn genomen; of

b)

uitgaven in een gecertificeerde uitgavendeclaratie verband houden met een ernstige onregelmatigheid ten aanzien waarvan geen corrigerende maatregelen zijn genomen; of

c)

een lidstaat zijn verplichtingen uit hoofde van de artikelen 31 en 32 niet is nagekomen.

2. De Commissie kan besluiten de voorfinancierings- en saldobetalingen op te schorten na de lidstaat in de gelegenheid te hebben gesteld binnen drie maanden zijn opmerkingen te maken.

3. De Commissie heft de opschorting van de voorfinancierings- en saldobetalingen op als zij van mening is dat de lidstaat de nodige maatregelen heeft genomen om opheffing van de opschorting mogelijk te maken.

4. Indien de lidstaat niet de vereiste maatregelen neemt, kan de Commissie een besluit aannemen om de bijdrage van de Gemeenschap aan het jaarprogramma geheel of gedeeltelijk in te trekken overeenkomstig artikel 46.

Artikel 43

Bewaring van documenten

Onverminderd de in artikel 87 van het Verdrag opgenomen voorschriften voor staatssteun zorgt de verantwoordelijke instantie ervoor dat alle bewijsstukken betreffende uitgaven en audits in verband met de programma's ter beschikking van de Commissie en de Rekenkamer worden gehouden gedurende een periode van vijf jaar volgende op de afsluiting van de programma's overeenkomstig artikel 40, lid 1.

Deze periode wordt onderbroken in geval van een rechtsvordering of op een met redenen omkleed verzoek van de Commissie.

De bewijsstukken worden hetzij als originele stukken, hetzij als voor authentiek gewaarmerkte versies op algemeen aanvaarde gegevensdragers bewaard.

HOOFDSTUK VIII

FINANCIËLE CORRECTIES

Artikel 44

Financiële correcties door de lidstaten

1. De lidstaten zijn als eerste verantwoordelijk om onregelmatigheden te onderzoeken, op te treden bij aanwijzingen voor belangrijke wijzigingen die gevolgen hebben voor de aard van of de voorwaarden voor de uitvoering of de controle van de programma's, en de nodige financiële correcties te verrichten.

2. De lidstaten verrichten de nodige financiële correcties voor de bij de maatregelen of de jaarprogramma's geconstateerde incidentele of systematische onregelmatigheden.

Financiële correcties van de lidstaten bestaan uit het geheel of gedeeltelijk intrekken dan wel terugvorderen van de communautaire bijdrage. Indien het betrokken bedrag niet wordt terugbetaald binnen de daarvoor door de lidstaat gestelde termijn, is achterstandsrente verschuldigd tegen de in artikel 47, lid 2, bedoelde rentevoet. De lidstaten houden rekening met de aard en de ernst van de onregelmatigheden en met het financiële verlies voor het Fonds.

3. Bij systematische onregelmatigheden breidt de betrokken lidstaat zijn onderzoek uit tot alle acties die daarbij betrokken kunnen zijn.

4. De lidstaten nemen in het eindverslag over de uitvoering van het in artikel 51 bedoelde jaarprogramma een overzicht op van de intrekkingsprocedures die voor het betrokken jaarprogramma zijn ingeleid.

Artikel 45

Audits en financiële correcties door de Commissie

1. Onverminderd de bevoegdheden van de Rekenkamer en de controles van de lidstaten overeenkomstig de nationale wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen, mogen ambtenaren of gemachtigde vertegenwoordigers van de Commissie de uit het Fonds gefinancierde acties en de beheers- en controlesystemen ter plaatse controleren, ook door middel van steekproeven, mits deze controles ten minste drie werkdagen van tevoren worden aangekondigd. De Commissie stelt de betrokken lidstaat in kennis van de controle teneinde de nodige medewerking te verkrijgen. Aan deze controles mogen ambtenaren of gemachtigde vertegenwoordigers van de betrokken lidstaat deelnemen.

De Commissie kan van een lidstaat verlangen dat hij een controle ter plaatse verricht om voor of een of meer transacties na te gaan of ze correct zijn verlopen. Aan deze controles mogen ambtenaren of gemachtigde vertegenwoordigers van de Commissie deelnemen.

2. Indien de Commissie, nadat zij de nodige verificaties heeft verricht, concludeert dat een lidstaat de krachtens artikel 31 op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen, wordt de betaling van de voorfinanciering of van het betalingssaldo overeenkomstig artikel 42 opgeschort.

Artikel 46

Criteria voor de correcties

1. De Commissie kan financiële correcties toepassen door de bijdrage van de Gemeenschap aan een jaarprogramma volledig of gedeeltelijk in te trekken als zij, na het nodige onderzoek, tot de conclusie komt dat:

a)

het beheers- en controlesysteem van het programma ernstige tekortkomingen vertoont die de reeds voor het programma betaalde communautaire bijdrage in gevaar brengen;

b)

de uitgaven in een gecertificeerde uitgavendeclaratie onregelmatigheden vertonen die niet door de lidstaat zijn gecorrigeerd voordat de in dit lid bedoelde correctieprocedure werd ingeleid;

c)

een lidstaat niet aan zijn verplichtingen uit hoofde van artikel 31 heeft voldaan voordat de in dit lid bedoelde correctieprocedure werd ingeleid.

De Commissie houdt rekening met de eventuele opmerkingen van de lidstaat voordat zij een besluit neemt.

2. De Commissie baseert haar financiële correcties op geconstateerde afzonderlijke onregelmatigheden, waarbij zij rekening houdt met het systematische karakter van de onregelmatigheid, om te bepalen of er een forfaitaire dan wel een geëxtrapoleerde correctie moet worden toegepast. Indien de onregelmatigheid betrekking heeft op een uitgavendeclaratie waarvoor eerder overeenkomstig artikel 30, lid 3, onder b), door de auditinstantie een redelijke garantie was gegeven, wordt aangenomen dat het om een systematisch probleem gaat dat aanleiding geeft tot een forfaitaire of een geëxtrapoleerde correctie, tenzij de lidstaat deze veronderstelling binnen drie maanden met bewijzen kan weerleggen.

3. De Commissie houdt bij het vaststellen van het bedrag van een correctie rekening met de ernst van de onregelmatigheid en met de omvang en de financiële consequenties van de tekortkomingen die in het betrokken jaarprogramma zijn geconstateerd.

4. Indien de Commissie haar standpunt baseert op feiten die zijn geconstateerd door andere controleurs dan die van haar eigen diensten, trekt zij met betrekking tot de financiële consequenties haar eigen conclusies, na onderzoek van de op grond van artikel 32 door de betrokken lidstaat genomen maatregelen, de verslagen over de gemelde onregelmatigheden en de eventuele antwoorden van de lidstaat.

Artikel 47

Terugbetaling

1. Terugbetalingen aan de algemene begroting van de Europese Unie geschieden voor de vervaldag die is vermeld in de invorderingsopdracht die is opgesteld overeenkomstig artikel 72 van het Financieel Reglement. Deze vervaldatum is de laatste dag van de tweede maand die volgt op de maand waarin de invorderingsopdracht is gegeven.

2. Elke vertraging van de terugbetaling geeft aanleiding tot rente wegens te late betaling, te rekenen vanaf de vervaldatum tot en met de datum van de daadwerkelijke betaling. Deze rente wordt berekend op basis van de door de Europese Centrale Bank op haar belangrijkste herfinancieringsoperaties toegepaste en in het Publicatieblad van de Europese Unie, reeks C, bekendgemaakte rentevoet die gold op de eerste kalenderdag van de maand waarin de vervaldatum valt, vermeerderd met drieëneenhalf procentpunt.

Artikel 48

Verplichtingen van de lidstaten

Een financiële correctie door de Commissie laat de verplichting van de lidstaat tot terugvordering van bedragen op grond van artikel 44 onverlet.

HOOFDSTUK IX

TOEZICHT, EVALUATIE EN VERSLAGEN

Artikel 49

Toezicht en evaluatie

1. De Commissie zorgt in samenwerking met de lidstaten voor een regelmatig toezicht op het Fonds.

2. Er vindt een evaluatie van het Fonds plaats, waarbij de Commissie in samenwerking met de lidstaten de relevantie, de doeltreffendheid en het effect van de uitgevoerde maatregelen toetst aan de in artikel 2 geformuleerde algemene doelstelling in de context van de voorbereiding voor het verslag, bedoeld in artikel 50, lid 3.

3. De evaluatie van de Commissie heeft tevens betrekking op de complementariteit van de acties die in het kader van het Fonds worden uitgevoerd en acties uit hoofde van andere relevante communautaire beleidsterreinen, instrumenten en initiatieven.

Artikel 50

Verslagleggingsplicht

1. In elke lidstaat neemt de verantwoordelijke instantie de nodige maatregelen met het oog op het toezicht op en de evaluatie van de acties.

Daartoe wordt in de overeenkomsten die deze instantie sluit met de organisaties die zijn belast met de uitvoering van de acties, de verplichting opgenomen om geregeld gedetailleerde verslagen in te dienen over de vorderingen bij de uitvoering van de acties en de verwezenlijking van de doelstellingen, die de basis worden voor respectievelijk het voortgangsverslag en het eindverslag over de uitvoering van het jaarprogramma, bedoeld in artikel 39, lid 4.

2. De lidstaten dienen het volgende bij de Commissie in:

a)

uiterlijk op 30 juni 2010, een evaluatieverslag over de uitvoering van acties die medefinanciering uit het fonds hebben ontvangen;

b)

uiterlijk op 30 juni 2012 voor de periode 2008-2010 en op 30 juni 2015 voor de periode 2011-2013 een evaluatieverslag over de resultaten en het effect van de acties die medefinanciering uit het fonds hebben ontvangen.

3. De Commissie dient bij het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's het volgende in:

a)

uiterlijk op 30 juni 2010, een verslag over de toepassing van de in artikel 15 geformuleerde criteria voor de jaarlijkse verdeling van de middelen tussen de lidstaten, zo nodig met voorstellen voor wijzigingen;

b)

uiterlijk op 31 december 2010, een tussentijds verslag over de resultaten en over de kwalitatieve en kwantitatieve aspecten van de uitvoering van het fonds, vergezeld van een voorstel voor de toekomstige ontwikkeling van het fonds;

c)

uiterlijk op 31 december 2012 voor de periode 2008-2010 respectievelijk op 31 december 2015 voor de periode 2011-2013, een verslag van de evaluatie achteraf.

Artikel 51

Eindverslag over de uitvoering van het jaarprogramma

1. Het eindverslag over de uitvoering van het jaarprogramma bevat de volgende gegevens die een duidelijk beeld moeten geven over de uitvoering van het programma:

a)

de financiële en de operationele uitvoering van het jaarprogramma;

b)

de vorderingen die bij de uitvoering van het meerjarenprogramma en de prioriteiten zijn gemaakt in het licht van specifieke controleerbare doelstellingen door middel van een kwantificering, voorzover en wanneer zij zich daartoe lenen, van de indicatoren;

c)

de maatregelen die de verantwoordelijke instantie heeft genomen om de kwaliteit en de doeltreffendheid van de uitvoering te waarborgen, en met name:

i)

de maatregelen op het gebied van toezicht en evaluatie, met inbegrip van regelingen voor gegevensverzameling;

ii)

een samenvatting van eventuele belangrijke problemen die bij de uitvoering van het programma zijn ondervonden, en de maatregelen die eventueel zijn genomen;

iii)

het gebruik van technische bijstand.

d)

de maatregelen om informatie te verstrekken over en bekendheid te geven aan de meerjaren- en de jaarprogramma's.

2. Het verslag wordt ontvankelijk geacht als het alle in lid 1 genoemde gegevens bevat. De Commissie neemt een besluit over de inhoud van het door de verantwoordelijke instantie ingediende uitvoeringsverslag binnen twee maanden na ontvangst van alle in lid 1 bedoelde gegevens, en deelt dat besluit mee aan de lidstaten. Als de Commissie niet binnen de gestelde termijn heeft geantwoord, worden de verslagen geacht aanvaard te zijn.

HOOFDSTUK X

SLOTBEPALINGEN

Artikel 52

Comité

1. De Commissie wordt bijgestaan door het gemeenschappelijk comité „Solidariteit en beheer van de migratiestromen”, dat is opgericht bij Beschikking …/2007/EG(******).

2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 4 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 daarvan.

3. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn artikel 5 bis, leden 1 tot en met 4, en lid 5, onder b), en artikel 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 daarvan.

De in artikel 5 bis, lid 3, onder c), en lid 4, onder b) en e), van Besluit 1999/468/EG vastgestelde termijnen worden vastgesteld op zes weken.

Artikel 53

Herziening

Op voorstel van de Commissie wordt deze beschikking uiterlijk op 30 juni 2013 door het Europees Parlement en de Raad herzien.

Artikel 54

Inwerkingtreding en toepassing

Deze beschikking treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze beschikking is van toepassing met ingang van 1 januari 2008, met uitzondering van de artikelen 14, 18, 19, 21, 22, 25, artikel 31, leden 2 en 5, artikel 32, artikel 35, lid 4 en artikel 52, die van toepassing zijn vanaf …(*******).

Artikel 55

Adressaten

Deze beschikking is gericht tot de lidstaten, overeenkomstig het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap.

Gedaan te …, op …

Voor het Europees Parlement

De Voorzitter

Voor de Raad

De Voorzitter


P6_TA(2006)0592

Geneesmiddelen voor pediatrisch gebruik ***I

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. …/2006 betreffende geneesmiddelen voor pediatrisch gebruik en tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1768/92, Richtlijn 2001/20/EG, Richtlijn 2001/83/EG en Verordening (EG) nr. 726/2004 (COM(2006)0640 — C6-0356/2006 — 2006/0207(COD))

(Medebeslissingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2006)0640)(1),

gelet op artikel 251, lid 2 en artikel 95 van het EG-Verdrag, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C6-0356/2006),

gelet op artikel 51 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid (A6-0396/2006),

1.

hecht zijn goedkeuring aan het voorstel van de Commissie;

2.

verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


P6_TC1-COD(2006)0207

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 14 december 2006 met het oog op de aanneming van Verordening (EG) nr. …/2006 van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. …(*)/2006 betreffende geneesmiddelen voor pediatrisch gebruik

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 95,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité(1),

Na raadpleging van het Comité van de Regio's,

Volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag(2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De voor de uitvoering van Verordening (EG) nr. …(*)/2006(3) vereiste maatregelen moeten worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden(4).

(2)

In het bijzonder moet de Commissie de bevoegdheid worden gegeven de voorwaarden te bepalen voor verlening van opschorting van de aanvang of voltooiing van een deel van of van alle maatregelen, voorzien in het plan voor pediatrisch onderzoek en voor de bepaling van de maximumbedragen van de geldboetes in geval van schending van de bepalingen van Verordening (EG) nr. …(*)/2006 of de uitvoeringsbepalingen daarvan, alsmede van de voorwaarden waaronder en de wijze waarop deze worden ingevorderd. Daar het maatregelen van algemene strekking betreft ter aanvulling van deze Verordening (EG) nr. …(*)/2006 met nieuwe niet-essentiële onderdelen, moeten zij worden vastgesteld volgens de in artikel 5 bis van Besluit 1999/468/EG vastgestelde regelgevingsprocedure met toetsing.

(3)

Verordening (EG) nr. …(*)/2006 moet dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EG) nr. …(*)/2006 wordt als volgt gewijzigd:

1)

artikel 20, lid 2, wordt vervangen door:

„2. Op grond van de ervaringen met de toepassing van dit artikel, kan de Commissie volgens de in artikel 51, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing maatregelen vaststellen, die niet-essentiële onderdelen van deze verordening beogen te wijzigen, onder meer door haar aan te vullen, en die de bepaling van de voorwaarden voor de verlening van opschorting betreffen.”;

2)

artikel 49, lid 3, wordt vervangen door:

„3. Op verzoek van het bureau kan de Commissie geldboetes opleggen in geval van schending van de bepalingen van deze verordening of van de op grond van deze verordening vastgestelde uitvoeringsbepalingen betreffende geneesmiddelen die volgens de procedure van Verordening (EG) nr. 726/2004 zijn toegelaten. De maatregelen betreffende de maximumbedragen alsmede de voorwaarden waaronder en de wijze waarop deze boetes worden ingevorderd, die niet-essentiële onderdelen van deze verordening beogen te wijzigen, onder meer door haar aan te vullen, worden vastgesteld volgens de in artikel 51, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.”;

3)

artikel 51, lid 2, wordt vervangen door:

„2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn artikel 5 bis, leden 1 tot en met 4, en artikel 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 daarvan.”.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dertigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te …, op …

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

Voor de Raad

De voorzitter


P6_TA(2006)0593

Europese procedure voor geringe vorderingen ***I

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een Europese procedure voor geringe vorderingen (COM(2005)0087 — C6-0082/2005 — 2005/0020(COD))

(Medebeslissingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2005)0087)(1),

gelet op artikel 251, lid 2 en artikel 61, onder c) van het EG-Verdrag, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C6-0082/2005),

gelet op artikel 51 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie juridische zaken en het advies van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A6-0387/2006),

1.

hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement;

2.

verzoekt om hernieuwde voorlegging, indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in dit voorstel aan te brengen of het door een nieuwe tekst te vervangen;

3.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


P6_TC1-COD(2005)0020

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 14 december 2006 met het oog op de aanneming van Verordening (EG) nr. …/2007 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een Europese procedure voor geringe vorderingen

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 61, punt c), en artikel 67,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité(1),

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag(2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Gemeenschap heeft zich ten doel gesteld een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid te handhaven en te ontwikkelen waarin het vrije verkeer van personen is gewaarborgd. Met het oog op de geleidelijke totstandbrenging daarvan moet de Gemeenschap onder meer de voor de goede werking van de interne markt benodigde maatregelen op het gebied van de justitiële samenwerking in burgerlijke zaken met grensoverschrijdende gevolgen vaststellen.

(2)

Deze maatregelen omvatten overeenkomstig artikel 65, punt c), van het Verdrag maatregelen tot afschaffing van hinderpalen voor de goede werking van burgerrechtelijke procedures, zo nodig door bevordering van de verenigbaarheid van de in de lidstaten geldende bepalingen betreffende de burgerlijke rechtspleging.

(3)

In dit opzicht heeft de Gemeenschap onder andere reeds de volgende maatregelen genomen: Verordening (EG) nr. 1348/2000 van de Raad van 29 mei 2000 inzake de betekening en de kennisgeving in de lidstaten van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken(3), Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken(4), Beschikking 2001/470/EG van de Raad van 28 mei 2001 betreffende de oprichting van een Europees justitieel netwerk in burgerlijke en handelszaken(5), Verordening (EG) nr. 805/2004 van het Europees parlement en de Raad van 21 april 2004 tot invoering van een Europese executoriale titel voor niet-betwiste schuldvorderingen(6) en Verordening (EG) nr. 1896/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 tot invoering van een Europese betalingsbevelprocedure(7).

(4)

De Europese Raad die op 15 en 16 oktober 1999 te Tampere bijeen is gekomen, heeft de Raad en de Commissie verzocht om gemeenschappelijke procedureregelingen vast te stellen voor een vereenvoudigde, versnelde grensoverschrijdende beslechting van geschillen inzake kleine consumenten- en commerciële vorderingen.

(5)

Op 30 november 2000 heeft de Raad een gezamenlijk programma van de Commissie en de Raad aangenomen betreffende maatregelen voor de uitvoering van het beginsel van wederzijdse erkenning van beslissingen in burgerlijke en handelszaken(8). Het programma heeft betrekking op de vereenvoudigde en snellere regeling van grensoverschrijdende geschillen van gering belang. Een volgende stap werd gezet met het door de Raad op 5 november 2004 goedgekeurde Haags Programma(9), dat ertoe oproept voortvarend verder te werken aan de geringe vorderingen.

(6)

Op 20 december 2002 heeft de Commissie een Groenboek betreffende een Europese procedure inzake betalingsbevelen en maatregelen ter vereenvoudiging en bespoediging van de procesvoering over geringe vorderingen aangenomen. Het groenboek heeft een raadpleging op gang gebracht over maatregelen betreffende de vereenvoudiging en bespoediging van de procesvoering over geringe vorderingen.

(7)

Vele lidstaten hebben vereenvoudigde burgerlijke procedures voor geringe vorderingen ingevoerd, omdat de aan de procesvoering verbonden kosten, vertragingen en beslommeringen niet noodzakelijkerwijs evenredig afnemen met de waarde van de vordering. De belemmeringen van het verkrijgen van een snelle en goedkope beslissing worden versterkt bij grensoverschrijdende zaken. Daarom is het nodig dat een Europese procedure voor geringe vorderingen wordt ingevoerd. Het doel van een dergelijke Europese procedure moet zijn de toegang tot de rechter te vergemakkelijken. Omdat de mededinging op de interne markt wordt vervalst door onevenwichtigheden in het functioneren van de procedurele middelen die de schuldeisers in de verschillende lidstaten ter beschikking staan, is gemeenschapswetgeving nodig die voor schuldeisers en schuldenaren in de gehele Europese Unie gelijke voorwaarden waarborgt. Bij de vaststelling van de kosten voor de afhandeling van een vordering in het kader van de Europese procedure voor geringe vorderingen dient rekening te worden gehouden met de beginselen van eenvoud, snelheid en evenredigheid. De details van de in rekening te brengen kosten dienen openbaar te worden gemaakt, en de wijze waarop dergelijke kosten worden vastgesteld, dient transparant te zijn.

(8)

De Europese procedure voor geringe vorderingen moet de procesvoering over geringe vorderingen in grensoverschrijdende zaken vereenvoudigen en bespoedigen terwijl zij de kosten vermindert, door naast de bestaande procedures krachtens het recht van de lidstaten, die onverlet blijven, een facultatief instrument ter beschikking te stellen. Deze verordening moet het ook eenvoudiger maken de erkenning en tenuitvoerlegging te verkrijgen van een in een Europese procedure voor geringe vorderingen gegeven beslissing in een andere lidstaat.

(9)

Deze verordening heeft tot doel de grondrechten te bevorderen, en neemt de beginselen in acht die in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie zijn vastgelegd. De gerechten moeten het recht op een eerlijk proces en het beginsel van hoor en wederhoor eerbiedigen, met name bij beslissingen over de noodzaak van een mondelinge behandeling en over de bewijsmiddelen en de omvang van de bewijslast.

(10)

Om de waarde van een vordering makkelijker te kunnen berekenen, dienen noch de rente, noch kosten en uitgaven te worden meegerekend. Zulks mag niets afdoen aan de bevoegdheid van de rechter om die in het vonnis te compenseren, noch aan de nationale voorschriften voor de berekening van rente.

(11)

Ter vergemakkelijking van de instelling van de Europese procedure voor geringe vorderingen dient de eiser de procedure in te leiden door een standaardvorderingsformulier in te vullen en bij het gerecht in te dienen. Het vorderingsformulier kan uitsluitend bij een bevoegd gerecht worden ingediend.

(12)

In voorkomend geval gaat het vorderingsformulier vergezeld van de ter staving dienende stukken. De eiser kan evenwel tijdens de procedure eventueel nader bewijs overleggen. Hetzelfde beginsel geldt voor het antwoord van de verweerder.

(13)

De begrippen „kennelijk ongegrond” en „niet-ontvankelijk” in verband met het afwijzen van respectievelijk een vordering of een verzoek moeten worden omschreven overeenkomstig het nationaal recht.

(14)

De Europese procedure voor geringe vorderingen moet schriftelijk zijn, tenzij het gerecht een mondelinge behandeling noodzakelijk acht of een partij daarom verzoekt. Het gerecht kan dat verzoek afwijzen. Een dergelijke afwijzing dient niet afzonderlijk betwist te kunnen worden.

(15)

De partijen mogen niet verplicht zijn zich door een advocaat of een andere rechtsbeoefenaar te laten vertegenwoordigen.

(16)

Het begrip „tegenvordering” moet worden geïnterpreteerd in de zin van artikel 6, lid 3, van Verordening (EG) nr. 44/2001 als voortvloeiende uit de overeenkomst of uit het rechtsfeit waarop de oorspronkelijke vordering gegrond is. Artikelen 2 en 4 en artikel 5, leden 3, 4 en 5, zijn mutatis mutandis van toepassing op tegenvorderingen.

(17)

In gevallen waarin de verweerder in de loop van de procedure het recht op verrekening inroept, vormt deze eis geen tegenvordering in de zin van deze verordening. De verweerder mag dan ook niet verplicht worden voor het inroepen van een dergelijk recht het standaardformulier A, als bedoeld in bijlage I, te gebruiken.

(18)

Voor de toepassing van artikel 6 is „de aangezochte lidstaat” de lidstaat waar betekening of kennisgeving moet plaatsvinden of waar het stuk moet worden heengezonden. Om kosten te verminderen en termijnen te bekorten moeten de betekening of kennisgeving van de stukken aan de partijen hoofdzakelijk plaatsvinden per post, met ontvangstbevestiging onder vermelding van de datum van ontvangst.

(19)

Een partij mag een document weigeren door het op het moment van betekening of kennisgeving niet in ontvangst te nemen dan wel door het binnen een week terug te sturen indien het niet gesteld is in, of vergezeld gaat van een vertaling in, de officiële taal van de aangezochte lidstaat (of, indien er in de aangezochte lidstaat verscheidene officiële talen zijn, de officiële taal of een van de officiële talen van de plaats waar de betekening of kennisgeving moet worden verricht) dan wel in een taal die de adressaat begrijpt.

(20)

Wat de mondelinge behandeling en de bewijsverkrijging betreft dienen de lidstaten, onverminderd het nationaal recht van de lidstaat van het gerecht, het gebruik van moderne communicatietechnologie aan te moedigen. Het gerecht dient gebruik te maken van de eenvoudigste en goedkoopste wijze van bewijsverkrijging.

(21)

De hulp die partijen kunnen krijgen dient technische informatie over de beschikbaarheid en de invulling van de formulieren te omvatten.

(22)

De informatie over procedurekwesties kan in overeenstemming met het nationale recht ook door het gerechtspersoneel worden verstrekt.

(23)

Aangezien deze verordening ertoe strekt de procesvoering over geringe vorderingen in grensoverschrijdende zaken te vereenvoudigen en te bespoedigen, dient het gerecht zo spoedig mogelijk te handelen, zelfs wanneer in deze verordening geen termijn voor een bepaalde fase van de procedure wordt voorgeschreven.

(24)

Voor de berekening van de in deze verordening vastgestelde termijnen geldt Verordening (EEG, Euratom) nr. 1182/71 van de Raad van 3 juni 1971 houdende vaststelling van de regels die van toepassing zijn op termijnen, data en aanvangs- en vervaltijden(10).

(25)

Ter bespoediging van de invordering van geringe vorderingen moet de beslissing uitvoerbaar bij voorraad zijn ondanks een eventueel beroep en zonder dat een zekerheid behoeft te worden gesteld, tenzij in deze verordening anders is bepaald.

(26)

Verwijzingen in deze verordening naar de instelling van beroep omvatten elke beroepsmogelijkheid die het nationale recht biedt.

(27)

Een van de leden van het gerecht moet volgens de nationale wetgeving als rechter gekwalificeerd zijn.

(28)

Wanneer door het gerecht een termijn wordt gesteld, dient de partij die dit betreft op de hoogte gesteld te worden van de gevolgen van het niet in acht nemen van deze termijn.

(29)

De in het ongelijk gestelde partij dient in de proceskosten te worden verwezen. De proceskosten moeten in overeenstemming met het nationale recht worden bepaald. Gelet op de doelstellingen inzake vereenvoudiging en kosteneffectiviteit zou het gerecht slechts mogen gelasten dat een in het ongelijk gestelde partij de proceskosten, daaronder begrepen bijvoorbeeld de eventuele kosten van de vertegenwoordiging van de tegenpartij door een advocaat of andere rechtsbeoefenaar, of van de betekening of kennisgeving dan wel van de vertaling van stukken, dient te dragen die in verhouding staan tot de waarde van de vordering of die noodzakelijk waren.

(30)

Ter vergemakkelijking van de erkenning en tenuitvoerlegging moet een in een Europese procedure voor geringe vorderingen in een lidstaat gegeven beslissing in een andere lidstaat worden erkend en ten uitvoer gelegd zonder dat een verklaring van uitvoerbaarheid nodig is en zonder de mogelijkheid zich tegen de erkenning van de beslissing te verzetten.

(31)

Zoals in deze verordening wordt uiteengezet, dienen er minimumgronden te zijn voor de heroverweging van een beslissing in situaties waarin de verweerder de vordering niet kon betwisten.

(32)

Gelet op de doelstellingen inzake vereenvoudiging en kosteneffectiviteit, kan van de partij die om tenuitvoerlegging verzoekt, niet worden verlangd dat zij in de lidstaat van tenuitvoerlegging beschikt over een gemachtigd vertegenwoordiger of over een postadres, elders dan bij de instanties die bevoegd zijn voor de tenuitvoerleggingsprocedure overeenkomstig het nationale recht van die lidstaat.

(33)

Hoofdstuk III van deze verordening dient ook van toepassing te zijn op de vaststelling door griffiers van het bedrag van de proceskosten in verband met een beslissing die overeenkomstig de in deze verordening gespecificeerde procedure is gegeven.

(34)

De voor de uitvoering van deze verordening noodzakelijke maatregelen dienen te worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden(11).

(35)

In het bijzonder moet de Commissie de bevoegdheid worden gegeven, de voor de uitvoering van deze verordening noodzakelijke maatregelen vast te stellen in verband met de actualisering of de technische wijziging van de formulieren in de bijlagen. Daar het maatregelen van algemene strekking betreft tot wijziging of schrapping van niet-essentiële onderdelen van deze verordening en/of ter aanvulling van deze verordening met nieuwe niet-essentiële onderdelen, moeten zij worden vastgesteld volgens de in artikel 5 bis van Besluit 1999/468/EG vastgestelde regelgevingsprocedure met toetsing.

(36)

Aangezien de doelstellingen van deze verordening, namelijk de vaststelling van een procedure ter vereenvoudiging en bespoediging van de procesvoering betreffende geringe vorderingen in grensoverschrijdende zaken en het verminderen van de kosten, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en derhalve wegens de omvang en de gevolgen van de verordening beter door de Gemeenschap kunnen worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan wat nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

(37)

Overeenkomstig artikel 3 van het Protocol betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland dat is gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, hebben het Verenigd Koninkrijk en Ierland kennis gegeven van hun wens deel te nemen aan de aanneming en de toepassing van deze verordening.

(38)

Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van het Protocol betreffende de positie van Denemarken, dat is gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, neemt Denemarken niet deel aan de aanneming van deze verordening, die niet bindend is voor, noch van toepassing is in Denemarken,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

DOEL EN WERKINGSSFEER

Artikel 1

Onderwerp

Er wordt een Europese procedure voor geringe vorderingen ingesteld, die beoogt de procesvoering betreffende geringe vorderingen in grensoverschrijdende zaken te vereenvoudigen en te bespoedigen en de kosten ervan te verminderen. De Europese procedure voor geringe vorderingen is voor de partijen beschikbaar als alternatief voor de bestaande procedures krachtens het recht van de lidstaten.

Op grond van deze verordening wordt tevens een in de Europese procedure voor geringe vorderingen in een lidstaat gegeven beslissing zonder tussenmaatregelen in de andere lidstaten erkend en ten uitvoer gelegd.

Artikel 2

Toepassingsgebied

1. Deze verordening is, in grensoverschrijdende zaken, van toepassing in burgerlijke en handelszaken, ongeacht de aard van het gerecht, indien de waarde van een vordering, op het tijdstip dat het vorderingsformulier door het bevoegde gerecht wordt ontvangen, alle rente, kosten en uitgaven niet meegerekend, niet meer bedraagt dan 2 000euro. Zij heeft in het bijzonder geen betrekking op fiscale zaken, douanezaken en bestuursrechtelijke zaken, of op de aansprakelijkheid van de staat wegens handelingen of omissies bij de uitoefening van het staatsgezag („acta jure imperii”).

2. Deze verordening is niet van toepassing op zaken met betrekking tot:

a)

de staat en de bekwaamheid van natuurlijke personen,

b)

het huwelijksgoederenrecht, testamenten en erfenissen, en onderhoudsverplichtingen,

c)

faillissementen, akkoorden en andere soortgelijke procedures,

d)

de sociale zekerheid,

e)

de arbitrage,

f)

het arbeidsrecht,

g)

huur en verhuur, pacht en verpachting van onroerende goederen, met uitzondering van schulden van geldelijke aard, of

h)

inbreuken op de persoonlijke levenssfeer en op de persoonlijkheidsrechten, waaronder begrepen laster.

3. In deze verordening wordt onder „lidstaat” verstaan, elke lidstaat, met uitzondering van Denemarken.

Artikel 3

Grensoverschrijdende zaken

1. In deze verordening wordt onder grensoverschrijdende zaak verstaan, een zaak waarin ten minste een van de partijen haar woonplaats of haar gewone verblijfplaats heeft in een andere lidstaat dan die van het aangezochte gerecht.

2. De woonplaats wordt bepaald overeenkomstig de artikelen 59 en 60 van Verordening (EG) nr. 44/2001.

3. Het tijdstip waarop het vorderingsformulier door het bevoegde gerecht wordt ontvangen is bepalend voor het grensoverschrijdende karakter van de zaak.

HOOFDSTUK II

DE EUROPESE PROCEDURE VOOR GERINGE VORDERINGEN

Artikel 4

Rechtsingang

1. De Europese procedure voor geringe vorderingen wordt ingeleid doordat de eiser het standaardvorderingsformulier A van bijlage I invult en indient bij het bevoegde gerecht, hetzij rechtstreeks, hetzij per post of via een ander communicatiemiddel, zoals fax of elektronische post, dat aanvaard wordt door de lidstaat waar de procedure wordt ingeleid. Het vorderingsformulier bevat een beschrijving van de bewijzen ter staving van de vordering, en gaat in voorkomend geval vergezeld van de ter staving dienende stukken.

2. De lidstaten delen de Commissie mede welke communicatiemiddelen zij aanvaarden. De Commissie maakt deze mededeling openbaar.

3. Indien de vordering niet binnen het toepassingsgebied van deze verordening valt, stelt het gerecht de eiser hiervan in kennis. Tenzij de eiser de vordering staakt, wordt deze door het gerecht behandeld overeenkomstig het procesrecht dat geldt in de lidstaat waar de procedure wordt gevoerd.

4. Indien het gerecht de door de eiser verstrekte gegevens onduidelijk of onvoldoende relevant acht of indien het formulier niet naar behoren is ingevuld, wordt, tenzij de vordering kennelijk ongegrond of het verzoek niet-ontvankelijk blijkt, de eiser de mogelijkheid geboden om binnen een bepaalde termijn het vorderingsformulier aan te vullen of te corrigeren of bepaalde aanvullende gegevens of stukken te verstrekken, dan wel zijn vordering in te trekken. Het gerecht gebruikt daartoe standaardformulier B van bijlage II.

Indien de vordering kennelijk ongegrond of het verzoek niet-ontvankelijk blijkt of indien de eiser verzuimt het vorderingsformulier binnen de vastgestelde termijn aan te vullen of te corrigeren, wordt het verzoek afgewezen.

5. De lidstaten zorgen ervoor dat het vorderingsformulier beschikbaar is bij ieder gerecht waarbij de Europese procedure voor geringe vorderingen kan worden ingeleid.

Artikel 5

Verloop van de procedure

1. De Europese procedure voor geringe vorderingen is een schriftelijke procedure. Het gerecht houdt een mondelinge behandeling indien het dat nodig acht of indien een partij daarom verzoekt. Het gerecht kan een dergelijk verzoek weigeren indien het gezien de omstandigheden van de zaak van oordeel is dat een billijke rechtspleging in deze zaak klaarblijkelijk geen mondelinge behandeling vergt. De afwijzing van het verzoek wordt schriftelijk met redenen omkleed. Deze weigering kan niet afzonderlijk worden betwist.

2. Na ontvangst van het naar behoren ingevulde vorderingsformulier vult het gerecht deel I van het standaardantwoordformulier C van bijlage III in.

Een afschrift van het vorderingsformulier en, in voorkomend geval, van de ter staving dienende stukken, wordt tezamen met het aldus ingevulde antwoordformulier overeenkomstig artikel 13 aan de verweerder betekend of ter kennis gebracht. Deze stukken worden binnen veertien dagen na ontvangst van het naar behoren ingevulde vorderingsformulier verzonden.

3. De verweerder antwoordt binnen 30 dagen na de betekening of kennisgeving van het vorderingsformulier en het antwoordformulier door deel II van standaardantwoordformulier C in te vullen en dit, eventueel vergezeld van de ter staving dienende stukken, terug te zenden naar het gerecht, of door op een andere passende wijze te antwoorden zonder gebruikmaking van het antwoordformulier.

4. Binnen veertien dagen na ontvangst van het antwoord van de verweerder wordt een afschrift, tezamen met de ter staving dienende stukken, aan de eiser betekend of ter kennis gebracht.

5. Indien de verweerder in zijn antwoord stelt dat de waarde van een niet-geldelijke vordering hoger is dan het in artikel 2, lid 1, vermelde maximum, besluit het gerecht binnen 30 dagen nadat aan de eiser het antwoord is toegezonden of de vordering binnen de werkingssfeer van deze verordening valt. Deze beslissing kan niet afzonderlijk worden betwist.

6. Een eventuele tegenvordering, in te dienen met gebruikmaking van standaardformulier A, wordt, tezamen met de ter staving dienende stukken, overeenkomstig artikel 13 aan de eiser betekend of ter kennis gebracht. Deze stukken worden binnen veertien dagen na ontvangst verzonden.

De eiser beschikt over een termijn van 30 dagen na de betekening of kennisgeving om op de tegenvordering te reageren.

7. Indien de tegenvordering het in artikel 2, lid 1, genoemde bedrag overschrijdt, worden de vordering en de tegenvordering niet behandeld volgens de Europese procedure voor geringe vorderingen, maar overeenkomstig het procesrecht dat geldt in de lidstaat waar de procedure wordt gevoerd.

Artikel 2, artikel 4, en de leden 3, 4, en 5, van onderhavig artikel, zijn van overeenkomstige toepassing op de tegenvordering.

Artikel 6

Talen

1. Het vorderingsformulier, het antwoord, de tegenvordering, het eventuele antwoord daarop en de beschrijving van de ter staving dienende stukken worden ingediend in de taal of in een van de talen van het gerecht.

2. Indien het gerecht stukken ontvangt welke in een andere taal zijn gesteld dan die waarin de procedure wordt gevoerd, kan het gerecht een vertaling van deze stukken slechts verlangen indien de vertaling noodzakelijk blijkt voor het geven van de beslissing.

3. Indien een partij heeft geweigerd een stuk te aanvaarden omdat het niet is gesteld in:

a)

de officiële taal van de aangezochte lidstaat of, indien er in de aangezochte lidstaat verscheidene officiële talen zijn, de officiële taal of een van de officiële talen van de plaats waar de betekening of kennisgeving moet worden verricht; dan wel

b)

een taal die de adressaat begrijpt,

stelt het gerecht de andere partij daarvan in kennis, zodat deze een vertaling van het stuk kan verstrekken.

Artikel 7

Beëindiging van de procedure

1. Binnen 30 dagen na ontvangst van het antwoord dat de verweerder of de eiser binnen de in artikel 5, leden 3 of 6, bepaalde termijn indient, geeft het gerecht een beslissing of,

a)

verzoekt het de partijen nadere gegevens over de vordering te verstrekken binnen een wel bepaalde termijn van ten hoogste 30 dagen,

b)

bepaalt het met welke middelen de bewijzen dienen te worden verkregen overeenkomstig het bepaalde in artikel 9, of

c)

roept het de partijen op voor een mondelinge behandeling, die binnen 30 dagen na de oproeping wordt gehouden.

2. Het gerecht geeft de beslissing binnen 30 dagen na een terechtzitting of na ontvangst van alle daartoe benodigde informatie. De beslissing wordt overeenkomstig artikel 13 aan de partijen betekend of ter kennis gebracht.

3. Indien het gerecht niet binnen de in artikel 5, lid 3 of lid 6, bepaalde termijn een antwoord van de betrokken partij heeft ontvangen, geeft het een beslissing over de vordering of over de tegenvordering.

Artikel 8

Mondelinge behandeling

Het gerecht kan, bij beschikbaarheid van de technische middelen, een mondelinge behandeling houden met behulp van een videoconferentie of andere vormen van communicatietechnologie.

Artikel 9

Bewijsverkrijging

1. Het gerecht bepaalt welke bewijzen het overeenkomstig de voorschriften inzake de toelaatbaarheid van bewijs nodig heeft om een uitspraak te kunnen doen en met welke middelen de bewijzen worden verkregen. Het gerecht kan toestemming geven voor bewijsverkrijging door middel van een schriftelijke verklaring van getuigen, deskundigen of partijen. Het gerecht kan, bij beschikbaarheid van de technische middelen, ook toestemming geven voor bewijsverkrijging met behulp van een videoconferentie of andere vormen van communicatietechnologie.

2. Het gerecht kan een deskundigenonderzoek of een mondelinge getuigenis slechts gelasten indien dit voor de beslissing noodzakelijk is. Het gerecht houdt daarbij rekening met de kosten.

3. Het gerecht kiest de eenvoudigste en minst bezwaarlijke wijze van bewijsverkrijging.

Artikel 10

Vertegenwoordiging van partijen

De partijen zijn niet verplicht zich door een advocaat of een andere rechtsbeoefenaar te laten vertegenwoordigen.

Artikel 11

Bijstand aan de partijen

De lidstaten waarborgen dat de partijen bij het invullen van de formulieren praktische bijstand kunnen verkrijgen.

Artikel 12

Taak van het gerecht

1. Het gerecht verlangt niet van de partijen dat zij de vordering juridisch beoordelen.

2. Indien nodig worden de partijen door het gerecht over procedurekwesties geïnformeerd.

3. Voor zover dit zinvol is, tracht het gerecht een schikking tussen de partijen te bewerkstelligen.

Artikel 13

Betekening of kennisgeving van stukken

1. De betekening of kennisgeving van stukken geschiedt per post, en blijkt uit een ontvangstbevestiging met vermelding van de datum van ontvangst.

2. Indien de betekening of kennisgeving overeenkomstig lid 1 niet mogelijk is, kan zij geschieden op een van de wijzen die zijn bepaald in de artikelen 13 en 14 van Verordening (EG) nr. 805/2004.

Artikel 14

Termijnen

1. Wanneer door het gerecht een termijn wordt gesteld, dient de partij die dit betreft op de hoogte gesteld te worden van de gevolgen van het niet in acht nemen van deze termijn.

2. Het gerecht kan in uitzonderlijke omstandigheden de in artikel 4, lid 4, artikel 5, leden 3 en 6, en artikel 7, lid 1, bepaalde termijnen verlengen, indien dit nodig is om de rechten van de partijen te beschermen.

3. Indien het gerecht zich in uitzonderlijke omstandigheden niet aan de termijnen van artikel 5, leden 2 tot en met 6, en artikel 7, kan houden, neemt het zo snel mogelijk de bij die bepalingen voorgeschreven maatregelen.

Artikel 15

Uitvoerbaarheid van beslissingen

1. De beslissing is uitvoerbaar, niettegenstaande mogelijk beroep. Er behoeft geen zekerheid te worden gesteld.

2. Artikel 23 is ook van toepassing indien de beslissing ten uitvoer moet worden gelegd in de lidstaat waar de beslissing is gegeven.

Artikel 16

Kosten

De in het ongelijk gestelde partij wordt in de proceskosten verwezen. Het gerecht wijst de in het gelijk gestelde partij echter geen vergoeding toe voor kosten die onnodig waren of niet in verhouding staan tot de vordering.

Artikel 17

Beroep

1. De lidstaten delen de Commissie mee of krachtens hun procesrecht beroep kan worden ingesteld tegen een in een Europese procedure voor geringe vorderingen gegeven beslissing en binnen welke termijn een dergelijk beroep moet worden ingesteld. De Commissie maakt deze mededeling openbaar.

2. Artikel 16 is van toepassing op beroep.

Artikel 18

Minimumgronden voor heroverweging van de beslissing

1. De verweerder kan het bevoegde gerecht in de lidstaat waar de beslissing is gegeven om heroverweging van de in een Europese procedure voor geringe vorderingen gegeven beslissing verzoeken, indien:

a)

i)

het vorderingsformulier of de oproeping voor een mondelinge behandeling aan de verweerder is betekend of ter kennis is gebracht op een wijze waarbij niet is bewezen dat hij het formulier of de oproeping persoonlijk heeft ontvangen in de zin van artikel 14 van Verordening (EG) nr. 805/2004, en

ii)

de betekening of kennisgeving, buiten zijn schuld, te laat is geschied om nog schikkingen te kunnen treffen voor zijn verdediging, of

b)

de verweerder wegens overmacht of uitzonderlijke omstandigheden, buiten zijn schuld de vordering niet heeft kunnen betwisten,

mits hij in beide gevallen onmiddellijk handelt.

2. Indien het gerecht de heroverweging weigert omdat geen van de in lid 1 vermelde gronden aanwezig is, blijft de in de Europese procedure voor geringe vorderingen gegeven beslissing geldig.

Indien het gerecht op een van de in lid 1 vermelde gronden oordeelt dat heroverweging gerechtvaardigd is, is de in de Europese procedure voor geringe vorderingen gegeven beslissing ongeldig.

Artikel 19

Toepasselijk procesrecht

Behoudens de bepalingen van deze verordening wordt de Europese procedure voor geringe vorderingen beheerst door het procesrecht van de lidstaat waar de procedure wordt gevoerd.

HOOFDSTUK III

ERKENNING EN TENUITVOERLEGGING IN EEN ANDERE LIDSTAAT

Artikel 20

Erkenning en tenuitvoerlegging

1. De in de Europese procedure voor geringe vorderingen in een lidstaat gegeven beslissing wordt in een andere lidstaat erkend en ten uitvoer gelegd zonder dat er een executoirverklaring nodig is, en zonder dat verzet tegen de erkenning openstaat mits de beslissing door het gerecht in de lidstaat van oorsprong met behulp van het in bijlage III bij deze verordening opgenomen formulier is gewaarmerkt.

2. Het certificaat betreffende een beslissing in een Europese procedure voor geringe vorderingen wordt op verzoek van een partij door het gerecht zonder extra kosten verstrekt met gebruikmaking van standaardformulier D van bijlage IV.

Artikel 21

Tenuitvoerleggingsprocedure

1. Onverminderd de bepalingen van dit hoofdstuk worden de tenuitvoerleggingsprocedures beheerst door het recht van de lidstaat van tenuitvoerlegging.

De beslissing die in een Europese procedure voor geringe vorderingen is gegeven, wordt onder dezelfde voorwaarden ten uitvoer gelegd als een beslissing die in de lidstaat van tenuitvoerlegging is gegeven.

2. De partij die om de tenuitvoerlegging van een beslissing verzoekt, legt het volgende over:

a)

een afschrift van de beslissing dat aan de nodige voorwaarden voldoet om de echtheid ervan te kunnen vaststellen; en

b)

een afschrift van het in artikel 20, lid 2, bedoelde certificaat en, indien nodig, een vertaling daarvan in de officiële taal van de lidstaat van tenuitvoerlegging, of indien er in die lidstaat verscheidene officiële talen bestaan, in een der officiële rechtstaal van de plaats waar de beslissing ten uitvoer moet worden gelegd overeenkomstig het recht van die lidstaat, of in een andere taal die de lidstaat van tenuitvoerlegging heeft aangeven te aanvaarden. Elke lidstaat kan mededelen welke officiële talen van de instellingen van de Europese Unie hij naast zijn eigen taal of talen voor de Europese procedure voor geringe vorderingen kan aanvaarden. De inhoud van formulier D wordt vertaald door een in een van de lidstaten tot het maken van vertalingen bevoegde persoon.

3. Voor de tenuitvoerlegging van de beslissing die in de Europese procedure voor geringe vorderingen is gegeven, kan van de partij die om de tenuitvoerlegging verzoekt, niet worden verlangd dat zij in de lidstaat van tenuitvoerlegging beschikt over:

a)

een gemachtigd vertegenwoordiger of

b)

een postadres

elders dan bij de instanties die bevoegd zijn voor de tenuitvoerleggingsprocedure.

4. Van de partij die in een lidstaat om de tenuitvoerlegging verzoekt van de beslissing welke in een andere lidstaat in een Europese procedure voor geringe vorderingen is gegeven, kan geen zekerheid, borg of pand, in welke vorm ook, worden gevraagd op grond van het feit dat zij onderdaan van een derde land is of haar woon- of verblijfplaats niet in de lidstaat van tenuitvoerlegging heeft.

Artikel 22

Weigering van de tenuitvoerlegging

1. De tenuitvoerlegging wordt op verzoek van de persoon tegen wie de tenuitvoerlegging wordt verlangd, door het bevoegde gerecht in de lidstaat van tenuitvoerlegging geweigerd, indien de beslissing onverenigbaar is met een in een lidstaat of in een derde land gegeven eerdere beslissing, op voorwaarde dat:

a)

de eerdere beslissing tussen dezelfde partijen is gegeven in een geschil dat hetzelfde onderwerp betreft en op dezelfde oorzaak berust;

b)

de eerdere beslissing in de lidstaat van tenuitvoerlegging is gegeven, of aan de voorwaarden voor erkenning in de lidstaat van tenuitvoerlegging voldoet; en

c)

de onverenigbaarheid in de gerechtelijke procedure in de lidstaat waar de beslissing is gegeven niet als verweer is aangevoerd en ook niet had kunnen worden aangevoerd.

2. In geen geval wordt in de lidstaat van tenuitvoerlegging overgegaan tot de beoordeling van de juistheid van de beslissing.

Artikel 23

Opschorting of beperking van de tenuitvoerlegging

Indien een partij tegen de beslissing rechtsmiddelen heeft ingesteld of dit nog kan doen of een verzoek om heroverweging in de zin van artikel 18 heeft gedaan, kan het bevoegde gerecht of de bevoegde instantie in de lidstaat van tenuitvoerlegging, op verzoek van de persoon tegen wie tenuitvoerlegging wordt gevraagd:

a)

de tenuitvoerleggingsprocedure beperken tot bewarende maatregelen;

b)

de tenuitvoerlegging afhankelijk maken van het stellen van een door dit gerecht te bepalen zekerheid; of

c)

in buitengewone omstandigheden de tenuitvoerleggingsprocedure opschorten.

HOOFDSTUK IV

SLOTBEPALINGEN

Artikel 24

Voorlichting

De lidstaten werken samen om het publiek en de rechtsbeoefenaars over de Europese procedure voor geringe vorderingen, onder meer over de kosten, voor te lichten, meer bepaald via het Europees justitieel netwerk in burgerlijke en handelszaken, dat is opgericht overeenkomstig Beschikking 2001/470/EG.

Artikel 25

Gegevens inzake rechterlijke bevoegdheid, communicatiemiddelen en beroep

1. Uiterlijk op 1 januari 2008 doen de lidstaten de Commissie mededeling van:

a)

de gerechten die bevoegd zijn om een beslissing te geven in een Europese procedure voor geringe vorderingen;

b)

de communicatiemiddelen die overeenkomstig artikel 4, lid 1, ten behoeve van de procedure worden aanvaard en de gerechten ter beschikking staan;

c)

het antwoord op de vraag of krachtens hun procesrecht beroep overeenkomstig artikel 17 mogelijk is en bij welk gerecht dit kan worden ingesteld;

d)

ingevolge artikel 21, lid 2, punt b), aanvaarde talen; en

e)

de instanties die bevoegd zijn voor de tenuitvoerlegging en de instanties die bevoegd zijn voor de toepassing van artikel 23.

De lidstaten stellen de Commissie in kennis van iedere wijziging van deze informatie.

2. De Commissie maakt de overeenkomstig lid 1 meegedeelde informatie openbaar door bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie of door enig ander passend middel.

Artikel 26

Uitvoeringsmaatregelen

De voor de uitvoering van deze verordening vereiste maatregelen betreffende de actualisering of technische wijziging van de in de bijlagen opgenomen formulieren worden vastgesteld volgens de in artikel 27, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.

Artikel 27

Comité

1. De Commissie wordt bijgestaan door een comité.

2. In de gevallen waarin naar dit lid wordt verwezen, zijn artikel 5 bis, leden 1 tot en met 4, en artikel 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.

Artikel 28

Evaluatie

Uiterlijk op 1 januari 2014 dient de Commissie bij het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité een uitvoerig verslag in over de werking van de Europese procedure voor geringe vorderingen, onder meer over de in artikel 2, lid 1, vermelde waarde van de vordering. Het verslag bevat een evaluatie van de werking van de procedure en een uitvoerige effectbeoordeling voor elke lidstaat.

Te dien einde, en om te waarborgen dat naar behoren rekening wordt gehouden met in de Europese Unie beproefde methoden, die de beginselen van betere regelgeving weerspiegelen, verstrekken de lidstaten de Commissie informatie over de grensoverschrijdende werking van de procedure. Deze informatie heeft betrekking op de gerechtskosten, de duur van de procedure, de doelmatigheid, de gebruiksvriendelijkheid en de interne procedures voor geringe vorderingen van de lidstaten.

Het verslag gaat zo nodig vergezeld van voorstellen tot wijziging van deze verordening.

Artikel 29

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is met ingang van 1 januari 2009 van toepassing, met uitzondering van artikel 25, dat met ingang van 1 januari 2008 van toepassing is.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat overeenkomstig het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap.

Gedaan te …, op …

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

Voor de Raad

De voorzitter


BIJLAGE I

Image

Tekst van het beeld

EUROPESE PROCEDURE VOOR GERINGE VORDERINGEN

FORMULIER A

VORDERINGSFORMULIER

Zaaknummer (*):

Door het gerecht ontvangen op: // (*)

(*) In te vullen door het Gerecht.

(Artikel 4, lid 1, van Verordening (EG) nr .../2007 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een Europese procedure voor geringe vorderingen)

BELANGRIJKE INFORMATIE

GELIEVE DE AAN ELK ONDERDEEL VOORAFGAANDE RICHTSNOEREN TE RAADPLEGEN ALVORENS DIT FORMULIER IN TE VULLEN

Taal

Dit formulier invullen in de taal van het gerecht waaraan u het verzoek richt. Het formulier is beschikbaar in alle officiële talen van de Instellingen van de Europese Unie op http://ec.europa.eu/justice_home/judicialatlascivil/html/index_nl.htm; dit kan u helpen het formulier in de vereiste taal in te vullen.

Ter staving dienende stukken

U wordt erop geattendeerd dat de ter staving dienende stukken in voorkomend geval bij het vorderingsformulier moeten worden gevoegd. Dit belet u echter niet om indien u dat wenst ook tijdens de verdere procedure andere bewijsstukken voor te leggen.

Aan de verweerder wordt een afschrift van het vorderingsformulier en, in voorkomend geval, van de ter staving dienende stukken betekend of ter kennis gebracht. De verweerder wordt de mogelijkheid geboden daarop te reageren.

1. Gerecht

1. Bij welk gerecht wilt u uw vordering inleiden?

1.1. Naam:

1.2. Straat en nummer/postbus:

1.3. Plaats en postcode:

1.4. Land:

Gelieve hier het gerecht te vermelden waarbij u de vordering wilt inleiden. Bij de keuze van het gerecht dient u de gronden voor de bevoegdheid van het gerecht in overweging te nemen. In onderdeel 4 is een indicatieve lijst van mogelijke gronden voor bevoegdheid opgenomen.

2. Eiser

In dit vak moet u als eiser uw gegevens en de gegevens van uw eventuele vertegenwoordiger vermelden. U wordt erop geattendeerd dat u niet verplicht bent zich door een advocaat of een andere rechtsbeoefenaar te laten vertegenwoordigen.

In sommige landen volstaat het wellicht niet indien u als adres alleen een postbus opgeeft en daarom dient u ook straatnaam, nummer en postcode in te vullen. Indien u dit niet doet wordt het document misschien niet betekend.

Bij „Andere gegevens” kan informatie worden verstrekt die tot uw identificatie kan bijdragen, bijvoorbeeld geboortedatum, activiteit, positie in het bedrijf, persoonlijke identiteitscode en bedrijvenregistercode in bepaalde lidstaten.

Indien er meer dan één eiser is, gelieve een extra blad te gebruiken.

Image

Tekst van het beeld

2. Gegevens van de eiser

2.1. Naam, voornaam/Bedrijfsnaam:

2.2. Straat en nummer/postbus:

2.3. Plaats en postcode:

2.4. Land:

2.5. Telefoon (*):

2.6. E-mail (*):

2.7. Vertegenwoordiger van de eiser* en contactgegevens (*):

2.8. Andere gegevens (*):

3. Verweerder

In dit vak moet u de gegevens van de verweerder en, indien u die kent, de gegevens van zijn vertegenwoordiger vermelden. U wordt erop geattendeerd dat de verweerder niet verplicht is zich door een advocaat of een andere rechtsbeoefenaar te laten vertegenwoordigen.

In sommige landen volstaat het wellicht niet indien u als adres alleen een postbus opgeeft en daarom dient u ook straatnaam, nummer en postcode in te vullen. Indien u dit niet doet wordt het document misschien niet betekend.

Bij „Andere gegevens” kan informatie worden verstrekt die kan bijdragen tot de identificatie van de persoon, bijvoorbeeld geboortedatum, activiteit, positie in het bedrijf, persoonlijke identiteitscode en registratienummer van het bedrijf in bepaalde lidstaten. Indien er meer dan één verweerder is, gelieve een extra blad te gebruiken.

3. Gegevens van de verweerder

3.1. Naam, voornaam/Bedrijfsnaam:

3.2. Straat en nummer/postbus:

3.3. Plaats en postcode:

3.4. Land:

3.5. Telefoon (*):

3.6. E-mail (*):

3.7. Vertegenwoordiger van de verweerder, indien bekend, en contactgegevens (*):

3.8. Andere gegevens (*):

4. Bevoegdheid

Het verzoek moet worden ingediend bij het gerecht dat voor de behandeling van het verzoek bevoegd is. Het gerecht moet bevoegd zijn overeenkomstig de voorschriften van Verordening (EG) nr. 44/2001 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken.

Dit onderdeel omvat een indicatieve lijst van mogelijke gronden voor bevoegdheid.

Informatie over de voorschriften inzake rechterlijke bevoegdheid vindt u op de website van de Europese justitiële atlas (http://ec.europa.eu/justice_home/judicialatlascivil/html/index_nl.htm).

Op de webpagina http://ec.europa.eu/civiljustice/glossary/glossary_nl.htm kunt u uitleg vinden over een aantal van de gehanteerde juridische termen.

(*) Facultatief.

Image

Tekst van het beeld

4. Op welke grond acht u het gerecht bevoegd?

4.1. Woonplaats van de verweerder

4.2. Woonplaats van de consument

4.3. Woonplaats van de polishouder, verzekerde of begunstigde in verzekeringszaken

4.4. Plaats van uitvoering van de desbetreffende verbintenis

4.5. Plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan

4.6. Plaats waar het onroerend goed gelegen is

4.7. Door de partijen overeengekomen keuze van het gerecht

4.8. Andere (gelieve te preciseren)

5. Grensoverschrijdend karakter van de zaak

5. Grensoverschrijdend karakter van de zaak

5.1. Land waar de eiser zijn woonplaats of gewone verblijfplaats heeft:

5.2. Land waar de verweerder zijn woonplaats of gewone verblijfplaats heeft:

5.3. Lidstaat van het gerecht:

U kunt alleen gebruik maken van deze Europese procedure voor geringe vorderingen wanneer de zaak in kwestie een grensoverschrijdend karakter heeft. De vordering heeft een grensoverschrijdend karakter wanneer ten minste een van de partijen haar woonplaats of haar gewone verblijfplaats heeft in een andere lidstaat dan die van het aangezochte gerecht.

6. Bankgegevens (facultatief)

In vak 6.1 kunt u het gerecht meedelen hoe u het indieningsrecht zult betalen. Opgelet: wellicht zijn niet alle betaalwijzen mogelijk bij het gerecht waaraan u dit verzoek richt. U zult moeten navragen welke betaalwijzen door het gerecht worden geaccepteerd. Daartoe kunt u contact opnemen met het betrokken gerecht of de website van het Europees justitieel netwerk in burgerlijke en handelszaken consulteren (http://ec.europa.eu/civiljustice/index_nl.htm).

Indien u met een kredietkaart wenst te betalen of het gerecht machtigt om het indieningsrecht van uw rekening te laten afschrijven, moet u in het aanhangsel bij dit formulier de benodigde kredietkaart- of bankgegevens invullen. Het aanhangsel dient ter informatie van het gerecht en zal niet aan de verweerder worden gezonden.

In vak 6.2 kunt u aangeven op welke wijze u door de verweerder wenst te worden betaald, bij voorbeeld in het geval dat de verweerder onmiddellijk wil betalen zonder de beslissing af te wachten. Indien u via een bankoverschrijving wenst te worden betaald, dient u de benodigde bangegevens in te vullen.

6. Bankgegevens (*)

6.1. Hoe zult u de gerechtskosten betalen?

6.1.1. Via bankoverschrijving

6.1.2. Via kredietkaart

(gelieve het aanhangsel in te vullen)

6.1.3. Rechtstreekse afschrijving van de bankrekening van de eiser

(gelieve het aanhangsel in te vullen)

6.1.4. Andere (gelieve te preciseren):

6.2. Op welke rekening moet de verweerder eventuele gevorderde of toegewezen bedragen storten?

6.2.1. Rekeninghouder:

6.2.2. Banknaam (BIC) of andere relevante bankcode:

6.2.3. Rekeningnummer/IBAN:

(*) Facultatief.

Image

Tekst van het beeld

7. Vordering

Toepassingsgebied : De Europese procedure voor geringe vorderingen heeft een beperkt toepassingsgebied. Vorderingen met een waarde van meer dan 2 000 EUR, noch de vorderingen vermeld in Verordening (EG) nr. .../2007 tot vaststelling van een Europese procedure voor geringe vorderingen, artikel 2, kunnen volgens deze procedure worden behandeld. Indien de vordering niet onder het toepassingsgebied van artikel 2 valt, wordt de procedure voor de bevoegde gerechten voortgezet volgens de regels van het gewone burgerlijk procesrecht. Indien u in dat geval de procedure wenst te staken, dient u uw aanvraag in te trekken.

Geldvordering/niet-geldelijke vordering : U dient aan te geven of u geld vordert (geldvordering) dan wel iets anders (niet-geldelijke vordering), bijvoorbeeld dat goederen worden geleverd, en de in 7.1 respectievelijk 7.2 gevraagde gegevens te verstrekken. Gelieve in geval van een niet-geldelijke vordering de geschatte waarde van de vordering te vermelden. Gelieve in geval van een niet-geldelijke vordering te vermelden of u een subsidiaire vordering tot schadevergoeding heeft voor het geval de oorspronkelijke vordering niet kan worden voldaan.

Indien u vergoeding van de proceskosten wenst te vorderen (bijv. de kosten van vertalingen, honoraria van advocaten, kosten van betekening of kennisgeven van stukken, enz.), dient u dat in punt 7.3 aan te geven. U wordt erop geattendeerd dat de regels inzake de kosten van lidstaat tot lidstaat kunnen verschillen. Nadere gegevens over de kostencategorieën in de verschillende lidstaten zijn te vinden op de website van het Europees justitieel netwerk in burgerlijke en handelszaken (http://ec.europa.eu/civiljustice/).

Indien u betaling van contractuele rente (bijvoorbeeld op een lening) wilt vorderen, dient u het rentepercentage te vermelden en de datum vanaf welke de rente betaald moet worden. Indien u in het gelijk wordt gesteld, kan het gerecht een wettelijke rente op uw vordering toewijzen; u dient aan te geven of u betaling van een wettelijke rente wilt vorderen, en, zo ja, vanaf welke datum die rente betaald moet worden.

7. Uw vordering

[...]

7.1. Geldvordering:

7.1.1. Bedrag van de hoofdsom (exclusief rente en kosten):

7.1.2. Munteenheid:

Euro (EUR)

Bulgaarse lev (BGN)

Cyprisch pond (CYP)

Tsjechische kroon (CZK)

Estlandse kroon (EEK)

Pond sterling (GBP)

Hongaarse forint (HUF)

Letlandse lats (LVL)

Litouwse litas (LTL)

Maltese lire (MTL)

Poolse zloty (PLN)

Roemeense leu (RON)

Zweedse kroon (SEK)

Slowaakse kroon (SKK)

Andere (gelieve te preciseren):

7.2. Andere vordering:

7.2.1. Gelieve te preciseren waarin uw vordering bestaat:

7.2.2. Geschatte waarde van de vordering:

Munteenheid:

Euro (EUR)

Bulgaarse lev (BGN)

Cyprisch pond (CYP)

Tsjechische kroon (CZK)

Estlandse kroon (EEK)

Pond sterling (GBP)

Hongaarse forint (HUF)

Letlandse lats (LVL)

Litouwse litas (LTL)

Maltese lire (MTL)

Poolse zloty (PLN)

Roemeense leu (RON)

Zweedse kroon (SEK)

Slowaakse kroon (SKK)

Andere (gelieve te preciseren):

7.3. Vordert u vergoeding van de proceskosten?

7.3.1. Ja

7.3.2. Nee

7.3.3. Zo ja, gelieve te specificeren welke kosten en het gevorderde bedrag of de tot nu toe gemaakte kosten te vermelden:

Image

Tekst van het beeld

7.4. Vordert u betaling van rente?

Ja

Nee

Zo ja, is de rente:

contractuele

Zo ja, doorgaan naar 7.4.1

wettelijke

Zo ja, doorgaan naar 7.4.2

7.4.1. indien contractueel

1) de rentevoet bedraagt:

%

% boven de basisrente van de ECB

een ander percentage:

2) rente te betalen vanaf: //

7.4.2. indien wettelijk, rente te betalen vanaf: //

8. Nadere gegevens over de vordering

In 8.1 wordt u verzocht de grondslag van uw vordering toe te lichten.

In 8.2 dient u de relevante bewijzen ter staving van uw vordering te beschrijven. Dat kunnen documenten zijn (bijv. contracten, ontvangstbewijzen, enz.), dan wel mondelinge of schriftelijke getuigenissen van getuigen. Gelieve aan te geven welk punt van uw vordering u met de verschillende bewijzen wilt staven.

Indien er niet voldoende ruimte is, kunt u aanvullende bladen bijvoegen.

8. Nadere gegevens over de vordering

8.1. Gelieve de redenen voor uw vordering te noemen, bij voorbeeld wat er waar en wanneer plaatsgevonden heeft.

8.2. Gelieve te beschrijven welke bewijzen u ter staving van uw vordering wilt aanvoeren en te vermelden welke punten van de vordering door die bewijzen worden gestaafd. In voorkomend geval dient u de ter staving dienende stukken bij te voegen.

8.2.1. Schriftelijk bewijs

gelieve hieronder te preciseren

8.2.2. Getuigenbewijs

gelieve hieronder te preciseren

8.2.3. Ander

gelieve hieronder te preciseren

Mondelinge behandeling : De Europese procedure voor geringe vorderingen is een schriftelijke procedure. U kunt evenwel, bij dit formulier of bij een latere gelegenheid, een mondelinge behandeling verlangen. Het gerecht kan tot een mondelinge behandeling besluiten indien het die nodig acht voor een billijke rechtspleging in de zaak, of een mondelinge behandeling met inachtneming van alle omstandigheden van de zaak afwijzen.

8.3. Verlangt u een mondelinge behandeling?

Ja

Nee

Zo ja, gelieve te vermelden waarom (*):

(*) Facultatief.

Image

Tekst van het beeld

9. Bewijs van waarmerking

Een in een lidstaat in de Europese procedure voor geringe vorderingen gegeven beslissing kan in een andere lidstaat erkend en tenuitvoergelegd worden. Indien u om erkenning en tenuitvoerlegging in een andere lidstaat dan de lidstaat van het gerecht wenst te vragen, kunt u bij dit formulier verzoeken dat het gerecht, nadat het een beslissing in uw voordeel heeft gegeven, een bewijs van waarmerking van die beslissing verstrekt.

9. Bewijs van waarmerking

Ik verzoek het gerecht een bewijs van waarmerking van de beslissing te verstrekken

Ja

Nee

10. Datum en handtekening

Niet vergeten op de laatste bladzijde duidelijk uw naam te schrijven en het verzoek te dateren en te ondertekenen.

10. Datum en handtekening

Hierbij verzoek ik het gerecht om op basis van mijn vordering een beslissing te geven tegen de verweerder.

Hierbij verklaar ik dat de informatie naar beste weten en naar waarheid is verstrekt.

Gedaan te: (plaats):

Datum: //

Naam en handtekening:

Image

Tekst van het beeld

Aanhangsel bij het vorderingsformulier (formulier A)

Bankgegevens met het oog op betaling van de gerechtskosten (*)

Rekeninghouder /kredietkaarthouder:

Banknaam (BIC) of andere relevante bankcode/Kredietkaartonderneming:

Rekeningnummer of IBAN/Kredietkaartnummer, vervaldatum en veiligheidsnummer van de kredietkaart:

(*) Facultatief.

BIJLAGE II

Image

Tekst van het beeld

EUROPESE PROCEDURE VOOR GERINGE VORDERINGEN

FORMULIER B

VERZOEK VAN HET GERECHT OM HET VORDERINGFORMULIER AAN TE VULLEN EN/OF TE CORRIGEREN

(Artikel 4, lid 4, van Verordening (EG) nr. .../2007 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een Europese procedure voor geringe vorderingen)

in te vullen door het gerecht

Zaaknummer:

Door het gerecht ontvangen op: //

1. Gerecht

1.1. Naam:

1.2. Straat en nummer/postbus:

1.3. Plaats en postcode:

1.4. Land:

2. Eiser

2.1. Naam, voornaam/Bedrijfsnaam:

2.2. Straat en nummer/postbus:

2.3. Plaats en postcode:

2.4. Land:

2.5. Telefoon (*):

2.6. E-mail (*):

2.7. Vertegenwoordiger van de eiser (*)en contactgegevens (*):

2.8. Andere gegevens (*):

3. Verweerder

3.1. Naam, voornaam/Bedrijfsnaam:

3.2. Straat en nummer/postbus:

3.3. Plaats en postcode:

3.4. Land:

3.5. Telefoon (*):

3.6. E-mail (*):

3.7. Vertegenwoordiger van de verweerder, indien van toepassing, en contactgegevens (*):

3.8. Andere gegevens (*):

(*) Facultatief.

Image

Tekst van het beeld

Het gerecht heeft uw vorderingsformulier gelezen en acht dit onduidelijk of onvoldoende relevant of niet naar behoren ingevuld: gelieve uw formulier zo spoedig mogelijk en uiterlijk op op onderstaande wijze in de taal van het gerecht aan te vullen en/of te corrigeren.

Het gerecht zal, onder de in Verordening nr. .../2007 vastgestelde voorwaarden, het verzoek afwijzen indien u het niet binnen de bovengenoemde termijn aanvult en/of corrigeert.

Uw vorderingsformulier is niet in de juiste taal gesteld. Gelieve één van de volgende talen te gebruiken.

Bulgaars

Tsjechisch

Duits

Ests

Spaans

Grieks

Frans

Iers

Italiaans

Lets

Litouws

Hongaars

Maltees

Nederlands

Pools

Portugees

Roemeens

Slowaaks

Sloveens

Fins

Zweeds

Engels

Andere: (gelieve te preciseren):

De volgende onderdelen van het vorderingsformulier moeten op onderstaande wijze worden aangevuld en/of gecorrigeerd:

Gedaan te: (plaats)

Datum: //

Handtekening en/of stempel:

BIJLAGE III

Image

Tekst van het beeld

EUROPESE PROCEDURE VOOR GERINGE VORDERINGEN

FORMULIER C

ANTWOORDFORMULIER

(Artikel 5, leden 2 en 3, van Verordening (EG) nr. …/2007 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een Europese procedure voor geringe vorderingen)

BELANGRIJKE INFORMATIE EN RICHTSNOEREN VOOR DE VERWEERDER

In het kader van de Europese procdure voor geringen vorderingen is bij het aangehechte vorderingsformulier een vordering tegen u ingesteld.

U kunt reageren door deel II van dit formulier in te vullen en aan het gerecht te retourneren, of op andere passende wijze, binnen 30 dagen nadat het vorderingsformulier tezamen met het antwoordformulier aan u is betekend of ter kennis gebracht.

Let op: indien u niet antwoordt binnen 30 dagen, geeft het gerecht een beslissing.

Niet vergeten aan het einde van het antwoordformulier duidelijk uw naam te schrijven en het formulier te dateren en te ondertekenen.

Gelieve ook de bij het vorderingsformulier gevoegde richtsnoeren voor de opstelling van uw reactie te raadplegen.

Taal: Gelieve op de vordering te reageren in de taal van het gerecht dat dit formulier aan u heeft toegezonden.

Het formulier is beschikbaar in alle officiële talen van de Europese Unie op http://ec.europa.eu/justice_home/ judicialatlascivil/html/index_nl.htm; dit kan u helpen het formulier in de vereiste taal in te vullen.

Mondelinge behandeling: U wordt erop geattendeerd dat de Europese procedure voor geringe vorderingen een schriftelijke procedure is. U kunt evenwel verzoeken om een mondelinge behandeling. U wordt erop geattendeerd dat het gerecht met inachtneming van alle omstandigheden dit verzoek kan afwijzen.

Ter staving dienende stukken: U kunt eventuele bewijsmiddelen vermelden en in voorkomend geval de ter staving dienende stukken bijvoegen.

Tegenvordering: Indien u een vordering tegen de eiser wenst in te stellen (tegenvordering), dient u een afzonderlijk formulier A in te vullen en aan uw antwoord te hechten; dit formulier is te vinden op het webadres http://ec.europa.eu/justice_home/judicialatlascivil/html/fillinginformation_nl.htm of kan worden bekomen bij het gerecht dat u dit antwoordformulier heeft toegezonden. U wordt erop geattendeerd dat u voor de tegenvordering wordt beschouwd als de eiser.

Rectificatie van uw gegevens: U kunt ook de informatie over uzelf corrigeren of aanvullen (bijv. contactgegevens, vertegenwoordiger, enz.) in onderdeel 6 „Andere informatie”.

Extra ruimte: Indien er niet voldoende ruimte is, kunt u aanvullende bladen bijvoegen.

Deel I (in te vullen door het gerecht)

Naam van de eiser:

Naam van de verweerder:

Gerecht:

Vordering:

Zaaknummer:

Image

Tekst van het beeld

Deel II (in te vullen door de verweerder)

1. Aanvaardt u de vordering?

Ja

Nee

Ten dele

Indien u „Nee” of „Ten dele” heeft geantwoord, gelieve te vermelden waarom:

De vordering valt buiten het toepassingsgebied van de Europese procedure voor geringe vorderingen

(gelieve hieronder te preciseren)

Andere

(gelieve hieronder te preciseren)

2. Indien u de vordering niet aanvaardt, gelieve te beschrijven welke bewijzen u ter betwisting van de vordering wilt aanvoeren. Gelieve te vermelden welke punten van uw antwoord die bewijzen staven. In voorkomend geval dient u de ter staving dienende stukken bij te voegen.

2.1. Schriftelijk bewijs

gelieve hieronder te preciseren

2.2. Getuigenbewijs

gelieve hieronder te preciseren

2.3. Andere

gelieve hieronder te preciseren

3. Verlangt u een mondelinge behandeling?

Ja

Nee

Zo ja, gelieve te vermelden waarom ivos (*):

4. Vordert u vergoeding van de proceskosten?

4.1. Ja

4.2. Nee

4.3. (*) Zo ja, gelieve te specificeren welke kosten, en zo mogelijk het gevorderde bedrag of de tot nu toe gemaakte kosten te vermelden:

5. Wilt u een tegenvordering instellen

5.1. Ja

5.2. Nee

5.3. Zo ja, gelieve een afzonderlijk formulier A in te vullen en bij te voegen?

6. Andere informatie (*)

7. Datum en handtekening

Hierbij verklaar ik dat de informatie naar beste weten en naar waarheid is verstrekt.

Gedaan te: (plaats)

Datum: //

Naam en handtekening:

(*) Facultatief.

BIJLAGE IV

Image

Tekst van het beeld

EUROPESE PROCEDURE VOOR GERINGE VORDERINGEN

FORMULIER D

CERTIFICAAT BETREFFENDE EEN BESLISSING IN DE EUROPESE PROCEDURE VOOR GERINGE VORDERINGEN

(Artikel 20, lid 2, van Verordening (EG) nr. …/2007 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een Europese procedure voor geringe vorderingen)

In te vullen door het gerecht

1. Gerecht

1.1. Naam:

1.2. Straat en nummer/postbus:

1.3. Plaats en postcode:

1.4. Land:

2. Eiser

2.1. Naam, voornaam/Bedrijfsnaam:

2.2. Straat en nummer/postbus:

2.3. Plaats en postcode:

2.4. Land:

2.5. Telefoon (*):

2.6. E-mail (*):

2.7. Vertegenwoordiger van de eiser en contactgegevens (*):

2.8. Andere gegevens (*):

3. Verweerder

3.1. Naam, voornaam/Bedrijfsnaam:

3.2. Straat en nummer/postbus:

3.3. Plaats en postcode:

3.4. Land:

3.5. Telefoon (*):

3.6. E-mail (*):

3.7. Vertegenwoordiger van de verweerder, indien van toepassing, en contactgegevens (*):

3.8. Andere gegevens (*):

(*) Facultatief.

Image

Tekst van het beeld

4. Beslissing

4.1. Datum:

4.2. Zaaknummer:

4.3. Inhoud van de beslissing:

4.3.1. Het gerecht heeft gelast om aan te betalen:

1) hoofdsom:

2) rente:

3) kosten:

4.3.2. Het gerecht heeft een bevel gegeven tegen om

(Indien de beslissing wordt gegeven door een gerecht van beroep of in geval van herziening van de beslissing)

Deze beslissing komt in de plaats van de beslissing die is gegeven op //, zaaknummer, en van alle desbetreffende certificaten.

DE BESLISSING WORDT ERKEND EN TEN UITVOER GELEGD IN EEN ANDERE LIDSTAAT ZONDER DAT ER EEN UITVOERBAARVERKLARING NODIG IS, EN ZONDER DAT TEGEN DE ERKENNING VERZET KAN WORDEN AANGETEKEND.

Gedaan te: (plaats)

Datum: //

Handtekening en/of stempel

P6_TA(2006)0594

Grondrechten en burgerschap (2007-2013) *

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement over het voorstel voor een besluit van de Raad tot vaststelling van het specifieke programma „Grondrechten en burgerschap” voor de periode 2007-2013 als onderdeel van het algemene programma „Grondrechten en justitie” (COM(2005)0122 — C6-0236/2005 — 2005/0038(CNS))

(Raadplegingsprocedure)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2005)0122)(1),

gelet op artikel 308 van het EG-Verdrag, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C6-0236/2005),

gelet op artikel 51 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en de standpunten van de Begrotingscommissie en de Commissie cultuur en onderwijs (A6-0465/2006),

1.

hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement;

2.

verzoekt de Commissie haar voorstel krachtens artikel 250, lid 2 van het EG-Verdrag dienovereenkomstig te wijzigen;

3.

verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;

4.

wenst dat de overlegprocedure als bedoeld in de gezamenlijke verklaring van 4 maart 1975 wordt ingeleid ingeval de Raad voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst;

5.

wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in het voorstel van de Commissie;

6.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


BIJLAGE

Besluit van de Raad tot vaststelling van het specifieke programma „Grondrechten en burgerschap” voor de periode 2007-2013 als onderdeel van het algemene programma „Grondrechten en justitie”

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 308,

Gezien het voorstel van de Commissie(1),

Gezien het advies van het Europees Parlement(2),

[…]

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Europese Unie is gegrondvest op de beginselen van vrijheid, democratie, eerbiediging van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, en van de rechtsstaat, welke beginselen de lidstaten gemeen hebben.

(2)

Het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie(3), […] de status en werkingssfeer ervan en de bijbehorende toelichtingen in aanmerking genomen, geeft de rechten weer die met name voortvloeien uit de gemeenschappelijke constitutionele tradities en internationale verplichtingen van de lidstaten, uit het Verdrag betreffende de Europese Unie en de communautaire verdragen, uit het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden(4), uit de door de Gemeenschap en de Raad van Europa aangenomen sociale handvesten, alsmede uit de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen en van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens.

(3)

In november 2004 heeft de Europese Raad erkend dat communicatie een belangrijk middel is om een ieder nader tot het project Europa te brengen door een actief burgerschap aan te moedigen.

(4)

In haar mededeling aan de Raad en het Europees Parlement over artikel 7 van het Verdrag betreffende de Europese Unie(5) wijst de Commissie op de bijzonder belangrijke rol die het maatschappelijk middenveld speelt bij de bescherming en de bevordering van de grondrechten; de Commissie moet bijgevolg een open, transparante en regelmatige dialoog met het maatschappelijk middenveld tot stand brengen.

(4 bis)

Volgens het Haags Programma vergt de versterking van de onderlinge samenwerking een nadrukkelijke inspanning om het wederzijdse begrip tussen justitiële autoriteiten en verschillende rechtsstelsels te verbeteren; in dit verband verdienen Europese netwerken van nationale overheden bijzondere aandacht en steun.

(4 ter)

De Conferentie van de Europese Constitutionele Hoven en de Vereniging van de Raden van State en van de Hoge Administratieve Rechtscolleges van de Europese Unie dragen, in het bijzonder door het bijhouden van gegevensbanken ter zake, bij aan een uitwisseling van ideeën en ervaringen over de rechtspraak, de organisatie en de werkwijze van de leden bij de uitoefening van hun justitiële en adviserende taken met betrekking tot het Gemeenschapsrecht. Het zou mogelijk moeten zijn de activiteiten van de Conferentie en de Vereniging mede te financieren voor zover met de uitgaven een doelstelling van algemeen Europees belang wordt nagestreefd. Deze medefinanciering hoeft evenwel niet te impliceren dat die netwerken onder toekomstige programma's zullen vallen, en mag niet beletten dat de werkzaamheden van andere Europese netwerken overeenkomstig dit besluit in aanmerking komen voor steun.

(5)

Het is dienstig het belang van voorlichting en communicatie betreffende de aan het burgerschap van de Unie ontleende rechten te benadrukken teneinde burgers bewuster te maken van hun rechten en hun gemakkelijk toegang te verschaffen tot betrouwbare informatie.

(6)

Bevordering van een interreligieuze en multiculturele dialoog op het niveau van de Europese Unie zal ertoe bijdragen dat de vrede en de grondrechten worden gehandhaafd en versterkt.

(7)

De doelstellingen van dit programma moeten complementair zijn met die van het Bureau voor de grondrechten van de Europese Unie, opgericht bij Verordening EG nr. …/2006 van … van de Raad, en vooral die gebieden betreffen waar een Europese meerwaarde kan worden bereikt. Passende coördinatie is daartoe geboden.

(8)

Ter wille van de complementariteit en een optimale inzet van de middelen, moet worden voorkomen dat de in het kader van dit programma ondersteunde acties en de werkzaamheden van internationale organisaties die bevoegd zijn op het gebied van de grondrechten, zoals de Raad van Europa, elkaar overlappen, terwijl tegelijkertijd de doelstellingen van het programma met gezamenlijke activiteiten kunnen worden nagestreefd. Passende coördinatie is daartoe geboden.

(8 bis)

Overeenkomstig het beginsel van de openstelling van communautaire programma's voor kandidaat-lidstaten en de landen van de Westelijke Balkan als verankerd in de Agenda van Thessaloniki, moet het programma openstaan voor de deelname van de toetredende staten, de kandidaat-lidstaten en de landen van de Westelijke Balkan. Voor een dergelijke deelname moet worden voldaan aan de algemene voorwaarden inzake een bilaterale overeenkomst en een bijdrage aan de begroting van het programma. Indien dit de doelstellingen van de betrokken actie dient, kunnen tevens instanties, organen of niet-gouvernementele organisaties van niet aan het programma deelnemende landen als partners bij afzonderlijke acties worden betrokken zonder dat zij evenwel de hoofdbegunstigden van het project zijn.

(9)

Er moeten passende maatregelen worden genomen om, overeenkomstig Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad van 18 december 1995 betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen(6), Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd(7) en Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad van 25 mei 1999 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF)(8), onregelmatigheden en fraude te voorkomen en om verloren gegane, ten onrechte betaalde of slecht bestede middelen terug te vorderen.

(10)

Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen(9) (hierna „het Financieel Reglement” genoemd) en Verordening (EG, Euratom) nr. 2342/2002 van de Commissie van 23 december 2002 tot vaststelling van uitvoeringsvoorschriften van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002(10) van de Raad, die de financiële belangen van de Europese Gemeenschap beschermen, moeten worden toegepast, waarbij moet worden gestreefd naar eenvoud en samenhang bij de keuze van de begrotingsinstrumenten, beperking van het aantal gevallen waarin de Commissie rechtstreeks verantwoordelijk is voor de uitvoering en het beheer van de begrotingsinstrumenten, en evenredigheid tussen de hoogte van de middelen en de administratieve lasten voor de besteding ervan.

(11)

Krachtens het Financieel Reglement is voor exploitatiesubsidies een basisbesluit vereist.

(12)

Overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden(11) moeten ter uitvoering van dit besluit, naar gelang van het geval volgens de procedure van het beheerscomité of van het raadgevend comité, maatregelen worden vastgesteld; in bepaalde gevallen is, in verband met de efficiëntie, laatstgenoemde procedure het meest geschikt.

(13)

De doelstellingen van het programma, namelijk de ondersteuning van verenigingen van het maatschappelijk middenveld, de bestrijding van racisme, vreemdelingenhaat en antisemitisme, de bescherming van de grondrechten en van de burgerlijke rechten, door een interreligieuze en multiculturele dialoog, kunnen niet voldoende door de lidstaten worden verwezenlijkt en kunnen dus vanwege de omvang of de gevolgen van het optreden beter op communautair niveau worden verwezenlijkt. De Gemeenschap kan maatregelen treffen overeenkomstig het in artikel 5 van het EG-Verdrag opgenomen subsidiariteitsbeginsel. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel opgenomen evenredigheidsbeginsel gaat dit besluit niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

(14)

Het Verdrag voorziet voor de vaststelling van dit besluit in geen andere bevoegdheden dan die van artikel 308.

(15)

Het Economisch en Sociaal Comité heeft advies uitgebracht(12).

BESLUIT:

Artikel 1

Vaststelling van het programma

1. In dit besluit wordt het programma „Grondrechten en burgerschap” (hierna „het programma” genoemd) vastgesteld als onderdeel van het algemene programma „Grondrechten en justitie”.

2. Het programma bestrijkt de periode van 1 januari 2007 tot en met 31 december 2013.

3. Het programma wordt uitgevoerd binnen het toepassingsgebied van het Gemeenschapsrecht.

Artikel 2

Algemene doelstellingen

1. Dit programma heeft de volgende algemene doelstellingen:

a)

bevordering van de totstandbrenging van een Europese samenleving die is gegrondvest op eerbiediging van de grondrechten welke zijn erkend in artikel 6, lid 2, van het Verdrag betreffende de Europese Unie […], met inbegrip van de rechten die uit het burgerschap van de Unie voortvloeien.

b)

versterking van het maatschappelijke middenveld en aanmoediging van een open, transparante en regelmatige dialoog met het maatschappelijk middenveld over de grondrechten;

c)

bestrijding van racisme, vreemdelingenhaat en antisemitisme en bevordering van een beter interreligieus en intercultureel begrip en een grotere verdraagzaamheid in de gehele Europese Unie;

d)

de contacten, de uitwisseling van informatie en het netwerken tussen justitiële, gerechtelijke en bestuurlijke autoriteiten en beoefenaars van juridische beroepen verbeteren, onder meer door steun te verlenen voor de justitiële opleiding, met het oog op meer wederzijds begrip tussen deze autoriteiten en beroepsbeoefenaars.

2. De algemene doelstellingen van het programma zijn complementair met de doelstellingen van het bij Verordening (EG) nr. …/2006 van de Raad opgerichte Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten.

3. De algemene doelstellingen van het programma dragen bij tot de ontwikkeling en de uitvoering van communautaire beleidsmaatregelen die de grondrechten ten volle eerbiedigen.

Artikel 3

Specifieke doelstellingen

Dit programma heeft de volgende specifieke doelstellingen:

a)

de grondrechten bevorderen welke zijn erkend in artikel 6, lid 2, van het Verdrag betreffende de Europese Unie […], en alle burgers informeren over hun rechten, met inbegrip van de uit het burgerschap van de Unie voortvloeiende rechten, om de burgers van de Unie aan te moedigen actief deel te nemen aan het democratische leven van de Unie;

b)

bestudering, indien noodzakelijk, van de inachtneming van specifieke grondrechten in de Europese Unie en haar lidstaten wanneer zij het Gemeenschapsrecht ten uitvoer brengen, […] en inwinning van advies over specifieke vragen met betrekking tot de grondrechten binnen dit toepassingsgebied;

c)

ondersteuning van niet-gouvernementele organisaties en andere actoren van het maatschappelijk middenveld om deze beter in staat te stellen de grondrechten, de rechtsstaat en de democratie actief te bevorderen;

d)

instelling van geschikte structuren ter bevordering van een interreligieuze en multiculturele dialoog op het niveau van de Europese Unie.

Artikel 4

Acties

Ter verwezenlijking van de in de artikelen 2 en 3 vermelde algemene en specifieke doelstellingen kunnen in het kader van dit programma de volgende soorten acties worden ondersteund:

a)

specifieke acties van de Commissie, zoals studies en onderzoek, opiniepeilingen en onderzoeken, de vaststelling van indicatoren en gemeenschappelijke methodologieën, verzameling, ontwikkeling en verspreiding van gegevens en statistieken, seminars, conferenties en vergaderingen van deskundigen, de organisatie van op het publiek gerichte campagnes en evenementen; ontwikkeling en onderhoud van websites, het opstellen en verspreiden van voorlichtingsmateriaal, ondersteuning en beheer van netwerken van nationale deskundigen, analyse, toezicht en evaluatie; of

b)

specifieke transnationale projecten van communautair belang die door een overheidsinstantie of een andere instantie van een lidstaat, dan wel door een internationale of niet-gouvernementele organisatie worden ingediend, en waarbij hetzij ten minste twee lidstaten, hetzij ten minste één lidstaat en één andere staat, te weten een toetredende staat of een kandidaat-lidstaat, zijn betrokken, volgens de in de jaarlijkse werkprogramma's uiteengezette voorwaarden; of

c)

de activiteiten van niet-gouvernementele organisaties of andere entiteiten die een doel van algemeen Europees belang nastreven, in overeenstemming met de algemene doelstellingen van het programma, volgens de in de jaarlijkse werkprogramma's uiteengezette voorwaarden;

d)

exploitatiesubsidies voor de medefinanciering van uitgaven in verband met het permanente werkprogramma van de Conferentie van de Europese Constitutionele Hoven en van de Vereniging van de Raden van State en van de Hoge Administratieve Rechtscolleges van de Europese Unie, die gegevensbanken bijhoudt met een pan-Europese verzameling van nationale uitspraken die verband houden met de uitvoering van het communautair recht, voor zover met de uitgaven een doelstelling van algemeen Europees belang wordt nagestreefd middels een uitwisseling van ideeën en ervaringen over de rechtspraak, de organisatie en de werkwijze van de leden bij de uitoefening van hun justitiële en/of adviserende taken met betrekking tot het Gemeenschapsrecht.

Artikel 5

Deelname van derde landen

1. De volgende landen (hierna „de deelnemende landen” genoemd) kunnen aan de acties van het programma deelnemen: de toetredende staten, de kandidaat-lidstaten en de bij het stabilisatie- en associatieproces betrokken landen van de Westelijke Balkan, volgens de voorwaarden die zijn vastgesteld in de met die landen gesloten of te sluiten associatieovereenkomsten of aanvullende protocollen inzake de deelname aan communautaire programma's.

2. Bij de acties op grond van artikel 4 kunnen instanties, organen of niet-gouvernementele organisaties van landen worden betrokken die niet overeenkomstig lid 1 aan dit programma deelnemen, indien dit tot de voorbereiding op toetreding van de in lid 1 bedoelde landen zou bijdragen of de doelstellingen van de betreffende acties zou dienen.

Artikel 6

Doelgroepen

Het programma is gericht op burgers van de Europese Unie, burgers van deelnemende derde landen en legaal op het grondgebied van de Europese Unie verblijvende onderdanen van derde landen, alsmede verenigingen, met name uit het maatschappelijk middenveld, die de doelstellingen van dit programma bevorderen.

Artikel 7

Toegang tot het programma

1. Dit programma staat onder meer open voor de deelname van instellingen en openbare of particuliere organisaties, universiteiten, onderzoeksinstituten, niet-gouvernementele organisaties, nationale, regionale en lokale overheden, internationale organisaties, alsmede andere in de Europese Unie of in een van de overeenkomstig artikel 5 deelnemende landen gevestigde not-for-profit organisaties.

2. Ter verwezenlijking van de doelstellingen van dit programma, kan in het kader van het programma worden samengewerkt met op het gebied van de grondrechten bevoegde internationale organisaties, zoals de Raad van Europa, op basis van gezamenlijke bijdragen en met inachtneming van de eigen regels van elke instelling of organisatie.

Artikel 8

Financieringsvormen

1. Communautaire financiering kan de volgende juridische vormen aannemen:

subsidies;

overheidsopdrachten.

2. Behalve in naar behoren gestaafde uitzonderingsgevallen, als bepaald in het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen, worden communautaire subsidies normaliter in de vorm van exploitatiesubsidies en subsidies voor acties toegekend na een oproep tot het indienen van voorstellen. Het maximale medefinancieringspercentage wordt in de jaarlijkse werkprogramma's vastgesteld.

3. Voorts is voorzien in uitgaven voor begeleidende maatregelen door middel van contracten voor overheidsopdrachten, in welk geval de communautaire financiering de aankoop van diensten en goederen dekt. Het gaat daarbij onder meer om uitgaven met betrekking tot voorlichting en communicatie, voorbereidende werkzaamheden, uitvoering, toezicht, controle en evaluatie van projecten, beleidsinitiatieven, programma's en wetgeving.

Artikel 9

Uitvoeringsmaatregelen

1. De Commissie voert de communautaire bijstand uit overeenkomstig het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen.

2. Voor de uitvoering van het programma stelt de Commissie, binnen de grenzen van de in artikel 2 omschreven algemene doelstellingen, een jaarlijks werkprogramma op met specifieke doelstellingen, thematische prioriteiten, een beschrijving van de in artikel 8 bedoelde begeleidende maatregelen en eventueel een lijst van andere acties.

3. Het jaarlijkse werkprogramma wordt volgens de procedure van artikel 10, lid 3, vastgesteld.

4. Bij de evaluatie- en gunningsprocedures met betrekking tot subsidies aan acties wordt onder meer rekening gehouden met de volgende criteria:

a)

conformiteit met het jaarlijkse werkprogramma, de in artikel 2 uiteengezette algemene doelstellingen en de maatregelen op de in de artikelen 3 en 4 bedoelde gebieden;

b)

kwaliteit van de voorgestelde actie qua opzet, organisatie, presentatie en verwachte resultaten;

c)

bedrag van de gevraagde communautaire financiering en de mate waarin deze in verhouding staat tot de verwachte resultaten;

d)

het effect van de verwachte resultaten op de in artikel 2 omschreven algemene doelstellingen en op de maatregelen op de in de artikelen 3 en 4 bedoelde gebieden.

5. De aanvragen voor de in artikel 4, punten b) en c), bedoelde exploitatiesubsidies worden geëvalueerd op grond van de volgende punten:

de mate van overeenstemming met de doelstellingen van het programma;

de kwaliteit van de geplande activiteiten;

het van deze activiteiten te verwachten multiplicatoreffect op het publiek;

de geografische uitstraling van de activiteiten;

de rol van de burgers in de structuren van de desbetreffende organen;

de verhouding tussen de kosten en de baten van de voorgestelde activiteiten.

6. Besluiten die betrekking hebben op krachtens artikel 4, onder b) en c), ingediende acties worden door de Commissie genomen overeenkomstig de procedure bedoeld in artikel 10, lid 2.

7. Overeenkomstig artikel 113, lid 2, van het Financieel Reglement wordt een uitzondering gemaakt op het degressiviteitsbeginsel voor de exploitatiesubsidies die worden verleend aan de Conferentie van de Europese Constitutionele Hoven en de Vereniging van de Raden van State en van de Hoge Administratieve Rechtscolleges van de Europese Unie, voor zover zij een doel van algemeen Europees belang nastreven.

Artikel 10

Comité

1. De Commissie wordt bijgestaan door een comité, (hierna „het comité” genoemd).

2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 3 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing.

3. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 4 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing.

De in artikel 4, lid 3, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op drie maanden.

4. Het comité stelt zijn reglement van orde vast.

Artikel 11

Complementariteit

1. Er wordt gestreefd naar synergie en complementariteit met andere communautaire instrumenten, in het bijzonder met de kaderprogramma's „Veiligheid en bescherming van de vrijheden”, „Solidariteit en beheer van de migratiestromen” en het „Progress programma”. Er wordt gezorgd voor complementariteit met het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten. Statistische gegevens over grondrechten en burgerschap worden in samenwerking met de lidstaten opgesteld, aan de hand van de beschikbare, zo nodig uit het communautair statistisch programma afkomstige, gegevens.

2. Middelen van het programma kunnen worden gedeeld met andere communautaire instrumenten, met name de algemene programma's „Veiligheid en bescherming van de vrijheden” en „Solidariteit en beheer van de migratiestromen”, om acties uit te voeren die aan de doelstellingen van alle programma's beantwoorden.

3. Voor in het kader van dit besluit gefinancierde acties wordt voor hetzelfde doel geen bijstand van andere communautaire financiële instrumenten verleend. Er wordt voor gezorgd dat de begunstigden van dit besluit de Commissie in kennis stellen van financiering die zij uit de communautaire begroting en andere bronnen ontvangen, alsook van hun lopende financieringsaanvragen.

Artikel 12

Begrotingsmiddelen

De begrotingsmiddelen die worden toegewezen voor de acties waarin dit programma voorziet, worden jaarlijks opgevoerd in de algemene begroting van de Europese Unie. De jaarlijkse kredieten worden door de begrotingsautoriteit toegestaan binnen de grenzen van de financiële middelen.

Artikel 13

Toezicht

1. De Commissie ziet erop toe dat de begunstigde voor alle in het kader van het programma gefinancierde acties technische en financiële voortgangsverslagen indient. Tevens wordt binnen drie maanden na de beëindiging van de actie een eindverslag ingediend. Vorm en inhoud van deze verslagen worden door de Commissie vastgesteld.

2. De Commissie ziet erop toe dat de uit de uitvoering van het programma voortvloeiende contracten en overeenkomsten met name voorzien in toezicht en financiële controle door de Commissie (of een door haar gevolmachtigde vertegenwoordiger), zo nodig door controles ter plaatse, met inbegrip van steekproefsgewijze controles, en in controles door de Rekenkamer.

3. De Commissie ziet erop toe dat gedurende een periode van vijf jaar, te rekenen vanaf de laatste betaling voor de betrokken actie, de begunstigde van de communautaire financiële steun alle bescheiden met betrekking tot uitgaven voor de betrokken actie ter beschikking van de Commissie houdt.

4. Op basis van de resultaten van de in de leden 1 en 2 bedoelde verslagen en steekproefsgewijze controles ziet de Commissie, indien nodig, erop toe dat de omvang van de oorspronkelijk goedgekeurde financiële steun en de daaraan verbonden voorwaarden, alsook het tijdschema van de betalingen worden aangepast.

5. De Commissie ziet erop toe dat al het nodige wordt gedaan om ervoor te zorgen dat de gefinancierde acties correct en in overeenstemming met de bepalingen van dit besluit en het Financieel Reglement worden uitgevoerd.

Artikel 14

Bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschap

1. De Commissie ziet erop toe dat bij de uitvoering van op grond van dit besluit gefinancierde acties de financiële belangen van de Gemeenschap worden gevrijwaard door de toepassing van maatregelen ter voorkoming van fraude, corruptie en andere illegale handelingen, zulks door middel van doeltreffende controles en de terugvordering van de ten onrechte uitbetaalde bedragen en, indien onregelmatigheden worden vastgesteld, door doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties, overeenkomstig de Verordeningen (EG, Euratom) nr. 2988/95 en (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad en Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad.

2. Ten aanzien van in het kader van dit programma gefinancierde communautaire acties zijn de Verordeningen (EG, Euratom) nr. 2988/95 en (Euratom, EG) nr. 2185/96 van toepassing op elke inbreuk op het Gemeenschapsrecht, met inbegrip van de inbreuken op een in het kader van dit programma vastgelegde contractuele verplichting, die bestaat in handelen of nalaten van een marktdeelnemer waardoor de algemene begroting van de Gemeenschappen of de door de Gemeenschappen beheerde begrotingen worden of zouden kunnen worden benadeeld door een onverschuldigde uitgave.

3. De Commissie ziet erop toe dat de voor een actie toegekende financiële bijstand wordt verminderd, de uitbetaling ervan wordt geschorst of deze wordt teruggevorderd, indien zij onregelmatigheden vaststelt, met inbegrip van de niet-naleving van de bepalingen van dit besluit of van de individuele beschikking of het contract of de overeenkomst waarbij de betrokken financiële steun is toegekend, of indien aan het licht komt dat, zonder dat de Commissie daarvoor om toestemming is verzocht, de actie is gewijzigd op een manier die in strijd is met de aard of de uitvoeringsvoorwaarden van het project.

4. Indien de termijnen niet in acht zijn genomen of indien slechts een deel van de toegekende financiële steun gerechtvaardigd blijkt in het licht van de voortgang die met de uitvoering van de actie wordt gemaakt, ziet de Commissie erop toe dat de begunstigde binnen een vastgestelde termijn zijn opmerkingen kenbaar maakt. Indien de begunstigde geen geldige verantwoording verstrekt, ziet de Commissie erop toe dat de rest van de financiële bijstand wordt geschrapt en dat de terugbetaling van de reeds betaalde bedragen wordt geëist.

5. De Commissie ziet erop toe dat onverschuldigd uitbetaalde bedragen aan de Commissie worden terugbetaald. Over niet tijdig terugbetaalde bedragen wordt overeenkomstig het Financieel Reglement vertragingsrente berekend.

Artikel 15

Evaluatie

1. Om de uitvoering van de in het kader van dit programma verrichte activiteiten te kunnen volgen, wordt dit programma regelmatig geëvalueerd.

2. De Commissie zorgt voor een regelmatige, onafhankelijke externe evaluatie van het programma.

3. Door de Commissie worden aan het Europees Parlement en de Raad voorgelegd:

a)

een jaarlijkse mededeling over de uitvoering van het programma;

b)

uiterlijk op 31 maart 2011, een tussentijds evaluatieverslag over de behaalde resultaten en de kwalitatieve en kwantitatieve aspecten van de uitvoering van het programma, evenals over het werk dat de begunstigden van exploitatiesubsidies, bedoeld in artikel 4, onder d), hebben verricht;

c)

uiterlijk op 30 augustus 2012, een mededeling over de voortzetting van het programma;

d)

uiterlijk op 31 december 2014, een eindevaluatieverslag.

Artikel 15 bis

Bekendmaking van de acties

De lijst van de in het kader van dit programma gefinancierde acties, met een korte beschrijving van elk project, wordt jaarlijks door de Commissie bekendgemaakt.

Artikel 16

Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van zijn bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie. Het is van toepassing met ingang van 1 januari 2007.

Gedaan te …, op …

Voor de Raad

De voorzitter


P6_TA(2006)0595

Strafrecht (2007-2013) *

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement over het voorstel voor een besluit van de Raad tot vaststelling van het specifieke programma „Strafrecht” voor de periode 2007-2013 als onderdeel van het algemene programma „Grondrechten en justitie” (COM(2005)0122 — C6-0237/2005 — 2005/0039(CNS))

(Raadplegingsprocedure)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2005)0122)(1),

gelet op artikel 31 en artikel 34, lid 2, onder c) van het EU-Verdrag,

gelet op artikel 39, lid 1 van het EU-Verdrag, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C6-0237/2005),

gelet op de artikelen 93 en 51 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en het advies van de Begrotingscommissie (A6-0453/2006),

1.

hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement;

2.

verzoekt de Commissie haar voorstel krachtens artikel 250, lid 2 van het EG-Verdrag dienovereenkomstig te wijzigen;

3.

verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;

4.

wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in het voorstel van de Commissie;

5.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


BIJLAGE

Besluit van de Raad tot vaststelling van het specifieke programma „Strafrecht” voor de periode 2007-2013 als onderdeel van het algemene programma „Grondrechten en justitie”

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE

Gelet op het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name op artikel 31 en artikel 34, lid 2, onder c),

Gezien het voorstel van de Commissie(1),

Gezien het advies van het Europees Parlement(2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 29 van het Verdrag betreffende de Europese Unie is het doel van de Unie de burgers in een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid een hoog niveau van zekerheid te verschaffen door de ontwikkeling van een gezamenlijk optreden van de lidstaten op het gebied van politiële en justitiële samenwerking in strafzaken.

(2)

Overeenkomstig artikel 31 van het Verdrag betreffende de Europese Unie omvat het gezamenlijk optreden in strafzaken onder meer de samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten.

(3)

Het in november 2004 door de Europese Raad aangenomen Haags programma, dat voortbouwt op de conclusies van de Europese Raad van Tampere, bevestigt opnieuw dat prioriteit moet worden verleend aan de versterking van vrijheid, veiligheid en recht in de Europese Unie, in het bijzonder door middel van een nauwere justitiële samenwerking in strafzaken op basis van het beginsel van wederzijdse erkenning.

(4)

Het kaderprogramma betreffende politiële en justitiële samenwerking in strafzaken (AGIS), dat werd vastgesteld bij Besluit 2002/630/JBZ van de Raad van 22 juli 2002(3), heeft aanzienlijk bijgedragen tot de versterking van de samenwerking tussen de politie, andere rechtshandhavingsinstanties en het gerechtelijk apparaat in de lidstaten, en tot de verbetering van het wederzijdse begrip tussen en het wederzijdse vertrouwen in hun politiële, justitiële, juridische en administratieve stelsels.

(5)

De ambitieuze doelstellingen van het Verdrag en het Haags programma moeten worden verwezenlijkt door een flexibel en doeltreffend programma vast te stellen waarmee planning en uitvoering kunnen worden vergemakkelijkt.

(6)

Het programma moet het wederzijdse vertrouwen in het gerechtelijk apparaat verbeteren. Volgens het Haags programma moet het wederzijdse vertrouwen worden versterkt door netwerken van justitiële organisaties en instellingen te ontwikkelen, de opleiding van beoefenaars van juridische beroepen te verbeteren, de uitvoering van het EU-beleid op het justitieel terrein te evalueren met volledige inachtneming van de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht, het onderzoek op het gebied van justitiële samenwerking te bevorderen en operationele projecten tussen de lidstaten ter modernisering van de rechtspleging te vergemakkelijken.

Het programma moet ook de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning vergemakkelijken door de wederzijdse kennis over eerdere in de Europese Unie uitgesproken veroordelingen te verbeteren, in het bijzonder door het opzetten van een geautomatiseerd systeem voor de uitwisseling van informatie uit strafregisters.

(7)

Het Europees netwerk voor justitiële opleiding, dat werd opgericht door instellingen die in alle lidstaten specifiek belast zijn met de opleiding van leden van de rechterlijke macht, ondersteunt een opleidingsprogramma voor rechters en openbare aanklagers, dat een echte Europese dimensie heeft. Dit draagt bij aan de versterking van het wederzijdse vertrouwen en verbetert het wederzijdse begrip tussen justitiële autoriteiten en verschillende rechtsstelsels.

(8)

Passende maatregelen moeten worden genomen om onregelmatigheden en fraude te voorkomen en om verloren gegane, ten onrechte betaalde of verkeerd bestede middelen terug te vorderen.

(9)

(…)

(10)

Daar de doelstellingen van het programma „Strafrecht” niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en derhalve vanwege de omvang of de gevolgen van het initiatief beter door de Gemeenschap kunnen worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap maatregelen nemen overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel, dat op de Unie van toepassing is krachtens artikel 2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat dit besluit niet verder dan wat nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

(11)

Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen(4) (hierna „het Financieel Reglement” genoemd) en Verordening (EG, Euratom) nr. 2342/2002 van de Commissie van 23 december 2002 tot vaststelling van uitvoeringsvoorschriften van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad(5), die de financiële belangen van de Europese Gemeenschap beschermen, zijn van toepassing, waarbij moet worden gestreefd naar eenvoud en samenhang bij de keuze van de begrotingsinstrumenten, beperking van het aantal gevallen waarin de Commissie rechtstreeks verantwoordelijk is voor de uitvoering en het beheer van de begrotingsinstrumenten, en evenredigheid tussen de hoogte van de middelen en de administratieve lasten voor de besteding ervan.

(11 bis)

Tevens moeten passende maatregelen worden getroffen om onregelmatigheden en fraude te voorkomen en moeten de nodige stappen worden gezet om verloren gegane, ten onrechte betaalde of verkeerd bestede middelen terug te vorderen overeenkomstig Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad van 18 december 1995 betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen(6), Verordening (EG, Euratom) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd(7), en Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad van 25 mei 1999 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF)(8).

(12)

Krachtens het Financieel Reglement moet voor exploitatiesubsidies een basisbesluit worden aangenomen.

(12 bis)

Aangezien de zichtbaarheid van de communautaire financiering van belang is, dient de Commissie richtsnoeren vast te stellen aan de hand waarvan elke instantie, niet-gouvernementele organisatie, internationale organisatie of andere entiteit die in het kader van dit programma subsidie ontvangt, naar behoren bekendheid kan geven aan de ontvangen steun.

(13)

De voor de uitvoering van dit besluit noodzakelijke maatregelen moeten worden aangenomen volgens de erin vastgestelde procedures, met bijstand van een raadgevend comité en een beheerscomité.

(14)

Het Besluit van de Raad tot vaststelling van het kaderprogramma betreffende politiële en justitiële samenwerking in strafzaken (AGIS) dient met ingang van 1 januari 2007 te worden vervangen door dit programma en door het nieuwe specifieke programma „Preventie en bestrijding van criminaliteit” van het algemene programma „Veiligheid en bescherming van de vrijheden”,

BESLUIT:

Artikel 1

Vaststelling van het programma

1. In dit besluit wordt het specifieke programma „Strafrecht” (hierna „het programma” genoemd) vastgesteld als onderdeel van het algemene programma „Grondrechten en justitie”, om bij te dragen aan de versterking van de ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid.

2. Het programma bestrijkt de periode van 1 januari 2007 tot en met 31 december 2013.

Artikel 2

Algemene doelstellingen

1. Dit programma heeft de volgende algemene doelstellingen:

a)

bevorderen van de justitiële samenwerking om bij te dragen aan de totstandbrenging van een ware Europese rechtsruimte in strafzaken, die is gebaseerd op wederzijdse erkenning en wederzijds vertrouwen.

b)

bevorderen van de verenigbaarheid van de in de lidstaten geldende voorschriften, voorzover nodig ter verbetering van de justitiële samenwerking. Bevordering van het beperken van de bestaande juridische belemmeringen voor de goede werking van de justitiële samenwerking teneinde de coördinatie van onderzoeken te verbeteren en de verenigbaarheid van de bestaande rechtsstelsels in de lidstaten met de Europese Unie te vergroten, zulks om te voorzien in een passende follow-up van onderzoeken van rechtshandhavingsinstanties van de lidstaten.

c)

(…)

d)

de verbetering van de contacten en van de uitwisseling van informatie en beste praktijken tussen justitiële en administratieve autoriteiten en beoefenaars van juridische beroepen, zijnde advocaten en anderen die beroepshalve bij de werkzaamheden van de rechterlijke macht betrokken zijn, en bevordering van de opleiding van de leden van de rechterlijke macht, met het oog op een groter wederzijds vertrouwen.

e)

de verdere verbetering van het wederzijdse vertrouwen met het oog op waarborging van de bescherming van de rechten van slachtoffers en verdachten.

2. Zonder afbreuk te doen aan de doelstellingen en bevoegdheden van de Europese Gemeenschap, dragen de algemene doelstellingen van het programma bij aan de ontwikkeling van communautaire beleidsmaatregelen en meer specifiek aan de totstandbrenging van een justitiële ruimte.

Artikel 3

Specifieke doelstellingen

Dit programma heeft de volgende specifieke doelstellingen:

a)

bevorderen van de justitiële samenwerking in strafzaken om

de wederzijdse erkenning van rechterlijke beslissingen en vonnissen te bevorderen;

uit verschillen tussen de rechtsstelsels van de lidstaten voortvloeiende belemmeringen op te heffen en de noodzakelijke onderlinge aanpassing van het materieel strafrecht betreffende zware criminaliteit, met name zware criminaliteit met een grensoverschrijdende dimensie, te bevorderen;

de vaststelling van minimumnormen betreffende aspecten van de strafvordering verder te versterken om de praktische aspecten van de justitiële samenwerking te bevorderen;

voor een goede rechtsbedeling te zorgen door jurisdictiegeschillen te voorkomen;

de uitwisseling van informatie, met name informatie uit de nationale strafregisters, te verbeteren door het gebruik van geautomatiseerde systemen;

de rechten van verdachten en de sociale en juridische bijstand aan slachtoffers te bevorderen;

de lidstaten aan te moedigen nauwer samen te werken met Eurojust bij de bestrijding van grensoverschrijdende georganiseerde en andere zware criminaliteit;

maatregelen te bevorderen die gericht zijn op een effectieve resocialisatie van daders, en met name van jeugdige daders.

b)

verbetering van de wederzijdse kennis van de strafrechtsstelsels van de lidstaten en bevordering en versterking van netwerkvorming, wederzijdse samenwerking, uitwisseling en verspreiding van informatie, ervaringen en beste praktijken.

c)

de juiste uitvoering, de correcte en concrete toepassing en de evaluatie van de instrumenten van de Unie op het gebied van justitiële samenwerking in strafzaken.

d)

betere informatie over de rechtsstelsels van de lidstaten en betere toegang tot de rechter.

e)

bevorderen van de opleiding van magistraten, advocaten en anderen die beroepshalve bij de werkzaamheden van de rechterlijke macht betrokken zijn met betrekking tot het Gemeenschapsrecht en het recht van de Unie.

f)

evaluatie van de algemene voorwaarden voor de ontwikkeling van het wederzijdse vertrouwen door middel van verbetering van het wederzijdse begrip tussen de justitiële autoriteiten en de verschillende rechtsstelsels, met name in verband met de uitvoering van het EU-beleid op justitieel gebied.

g)

ontwikkeling en implementatie van een geautomatiseerd systeem voor de uitwisseling van informatie uit strafregisters en ondersteuning van studies om andere vormen van informatie-uitwisseling te ontwikkelen.

Artikel 4

Acties

Met het oog op de verwezenlijking van de in de artikelen 2 en 3 aangegeven algemene en specifieke doelstellingen kunnen in het kader van het programma onder de in het jaarlijkse werkprogramma vastgestelde voorwaarden de volgende soorten acties worden ondersteund:

a)

specifieke acties van de Commissie, zoals studies en onderzoek, ontwikkeling en implementatie van specifieke projecten (zoals het opzetten van een geautomatiseerd systeem voor de uitwisseling van informatie uit strafregisters), opiniepeilingen en onderzoeken, vaststelling van indicatoren en gemeenschappelijke methodologieën, verzameling, ontwikkeling en verspreiding van gegevens en statistieken; seminars, conferenties en vergaderingen van deskundigen, op het publiek gerichte campagnes en evenementen, ontwikkeling en onderhoud van websites, het opstellen en verspreiden van voorlichtingsmateriaal, ondersteuning en ontwikkeling van netwerken van nationale deskundigen, analyse, toezicht en evaluatie;

b)

specifieke transnationale projecten in het belang van de Unie die door ten minste twee lidstaten of door ten minste één lidstaat en één land dat een toetredende staat of een kandidaat-lidstaat kan zijn, worden ingediend, volgens de in de jaarlijkse werkprogramma's uiteengezette voorwaarden; of

c)

activiteiten van niet-gouvernementele organisaties of andere entiteiten die overeenkomstig de algemene doelstellingen van het programma een doel van algemeen Europees belang nastreven, volgens de in de jaarlijkse werkprogramma's uiteengezette voorwaarden; of

d)

exploitatiesubsidies ter medefinanciering van de uitgaven in verband met het permanente werkprogramma van het Europees netwerk voor justitiële opleiding, dat op het gebied van de opleiding van magistraten een doelstelling van algemeen Europees belang nastreeft;

e)

nationale projecten in de lidstaten die

dienen ter voorbereiding van transnationale projecten en/of maatregelen van de Unie („starter-maatregelen”);

dienen ter aanvulling van transnationale projecten en/of maatregelen van de Unie („aanvullende maatregelen”);

bijdragen tot de ontwikkeling van innoverende methoden en/of technieken die eventueel kunnen worden overgedragen naar acties op het niveau van de Unie of nationale projecten in het kader waarvan dergelijke methoden of technieken worden ontwikkeld teneinde deze over te dragen naar andere lidstaten en/of naar een ander land dat een toetredende staat of een kandidaat-lidstaat kan zijn.

Artikel 5

Doelgroepen

Het programma is onder meer gericht op beoefenaars van juridische beroepen, vertegenwoordigers van slachtofferhulporganisaties en anderen die beroepshalve bij de werkzaamheden van de rechterlijke macht betrokken zijn, de nationale autoriteiten en de burgers van de Unie in het algemeen.

Artikel 6

Toegang tot het programma

1. Dit programma staat open voor instellingen en openbare of particuliere organisaties, waaronder beroepsorganisaties, universiteiten, onderzoeksinstituten en instituten waar beoefenaars van juridische beroepen een basis- of vervolgopleiding op het gebied van juridische en gerechtelijke aangelegenheden krijgen, alsmede voor niet-gouvernementele organisaties van de lidstaten. Commercieel gerichte instellingen en organisaties hebben alleen samen met niet-commerciële organisaties of overheidsorganisaties toegang tot subsidies.

Onder „beoefenaars van juridische beroepen” worden onder meer verstaan rechters, openbare aanklagers, advocaten, procureurs, departementale ambtenaren, gerechtsmedewerkers, gerechtsdeurwaarders, gerechtstolken, en andere beroepsbeoefenaars die bij de werkzaamheden van het gerecht op strafrechtelijk gebied betrokken zijn.

2. Derde landen en internationale organisaties kunnen geen transnationale projecten indienen, maar wel als partner daaraan deelnemen.

Artikel 7

Financieringsvormen

1. Communautaire financiering kan de volgende juridische vormen aannemen:

a)

subsidies;

b)

overheidsopdrachten.

2. Behalve in uitzonderlijke en naar behoren gemotiveerde spoedeisende gevallen of indien de begunstigde wegens zijn kenmerken als enige voor een bepaalde actie in aanmerking komt, worden communautaire subsidies normaliter toegekend na een oproep tot het indienen van voorstellen in de vorm van exploitatiesubsidies en subsidies voor acties.

Het maximale medefinancieringspercentage van de kosten van het project wordt in het jaarlijkse werkprogramma vastgesteld.

3. Voorts is voorzien in uitgaven voor begeleidende maatregelen door middel van contracten voor overheidsopdrachten, in welk geval de communautaire financiering de aankoop van diensten en goederen dekt. Het gaat daarbij onder meer om uitgaven met betrekking tot voorlichting en communicatie, voorbereidende werkzaamheden, tenuitvoerlegging, toezicht, controles en evaluatie van projecten, beleidsinitiatieven, programma's en wetgeving.

Artikel 8

Uitvoeringsmaatregelen

1. De Commissie voert de communautaire bijstand uit overeenkomstig het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen.

2. Voor de uitvoering van het programma keurt de Commissie, binnen de grenzen van de in artikel 2 omschreven algemene doelstellingen, vóór eind september een jaarlijks werkprogramma goed met specifieke doelstellingen, thematische prioriteiten, een beschrijving van de in artikel 7, lid 3, bedoelde begeleidende maatregelen en eventueel een lijst van andere acties.

Het jaarlijkse werkprogramma voor 2007 wordt drie maanden na de inwerkingtreding van dit instrument goedgekeurd.

3. Het jaarlijkse werkprogramma wordt vastgesteld volgens de in artikel 10 bis omschreven procedure.

4. Bij de evaluatie- en gunningsprocedures met betrekking tot subsidies aan acties wordt onder meer rekening gehouden met de volgende criteria:

a)

conformiteit met het jaarlijkse werkprogramma, de in artikel 2 uiteengezette algemene doelstellingen en de maatregelen op de in de artikelen 3 en 4 bedoelde gebieden;

b)

de kwaliteit van de voorgestelde actie qua opzet, organisatie, presentatie en verwachte resultaten;

c)

het bedrag van de gevraagde communautaire financiering en de mate waarin dit bedrag in verhouding staat tot de verwachte resultaten;

d)

het effect van de verwachte resultaten op de in artikel 2 omschreven algemene doelstellingen en op de maatregelen op de in de artikelen 3 en 4 bedoelde gebieden.

5. De aanvragen voor de in artikel 4, onder c) en d), bedoelde exploitatiesubsidies worden geëvalueerd op grond van de volgende punten:

1.

de mate van overeenstemming met de doelstellingen van het programma;

2.

de kwaliteit van de geplande activiteiten;

3.

het van deze activiteiten te verwachten multiplicatoreffect op het publiek;

4.

de geografische uitstraling van de activiteiten;

5.

de rol van de burgers in de structuren van de desbetreffende organen;

6.

de verhouding tussen de kosten en de baten van de voorgestelde activiteiten.

5 bis. Besluiten die betrekking hebben op krachtens artikel 4, lid 1, onder a), ingediende acties, worden door de Commissie aangenomen overeenkomstig de in artikel 10 bis omschreven beheersprocedure. Besluiten die betrekking hebben op krachtens artikel 4, lid 1, onder b), c), d), en e), ingediende acties worden door de Commissie aangenomen overeenkomstig de in artikel 10 omschreven raadplegingsprocedure.

Beslissingen omtrent aanvragen voor subsidies waarbij commercieel gerichte instellingen en organisaties betrokken zijn, worden door de Commissie genomen volgens de in artikel 10 bis omschreven beheersprocedure.

6. Overeenkomstig artikel 113, lid 2, van het Financieel Reglement wordt voor de aan het Europees netwerk voor justitiële opleiding verleende exploitatiesubsidies een uitzondering gemaakt op het degressiviteitsbeginsel, omdat deze organisatie een doel van algemeen Europees belang nastreeft.

Artikel 9

Comité

1. De Commissie wordt bijgestaan door een comité (hierna „het comité” genoemd) dat bestaat uit vertegenwoordigers van de lidstaten en dat wordt voorgezeten door de vertegenwoordiger van de Commissie.

2. Het comité stelt zijn reglement van orde vast.

3. De Commissie kan de vertegenwoordigers van de kandidaat-lidstaten op informatievergaderingen na de vergaderingen van het Comité uitnodigen.

Artikel 10

Raadplegingsprocedure

1. Ingeval naar dit artikel wordt verwezen, legt de vertegenwoordiger van de Commissie het comité een ontwerp voor van de te nemen maatregelen. Het comité brengt binnen een termijn die de voorzitter kan vaststellen naar gelang van de urgentie van de zaak, advies uit over dit ontwerp, zo nodig door middel van een stemming.

2. Het advies wordt opgenomen in de notulen; voorts heeft iedere lidstaat het recht te verzoeken dat zijn standpunt in de notulen wordt opgenomen.

3. De Commissie houdt zoveel mogelijk rekening met het door het comité uitgebrachte advies. Zij stelt het comité in kennis van de wijze waarop zij met het advies rekening heeft gehouden.

Artikel 10 bis

Beheersprocedure

1. Ingeval naar dit artikel wordt verwezen, legt de vertegenwoordiger van de Commissie het comité een ontwerp voor van de te nemen maatregelen. Het comité brengt over dit ontwerp advies uit binnen een termijn die de voorzitter naar gelang van de urgentie van de zaak kan vaststellen. Het comité spreekt zich uit met de meerderheid van stemmen die in artikel 205, lid 2, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap is voorgeschreven voor de besluiten die de Raad op voorstel van de Commissie moet aannemen. De stemmen van de vertegenwoordigers van de lidstaten in het Comité worden gewogen op de wijze als vermeld in dat artikel. De voorzitter neemt niet aan de stemmingen deel.

2. De Commissie stelt maatregelen vast die onmiddellijk van toepassing zijn. Indien de beoogde maatregelen echter niet in overeenstemming zijn met het advies van het comité, worden zij onverwijld door de Commissie ter kennis van de Raad gebracht. In laatstgenoemd geval kan de Commissie de toepassing van de maatregelen waartoe zij heeft besloten, uitstellen voor een termijn van drie maanden te rekenen vanaf de datum van de kennisgeving.

3. De Raad kan binnen de in lid 2 genoemde termijn met gekwalificeerde meerderheid van stemmen een andersluidend besluit nemen.

Artikel 11

Complementariteit

1. Er wordt gestreefd naar synergie en complementariteit met andere instrumenten van de Gemeenschap, met name het specifieke programma „Civiel recht” van het algemene programma „Grondrechten en justitie” en de algemene programma's „Veiligheid en bescherming van de vrijheden” en „Solidariteit en beheer van de migratiestromen”. Statistische gegevens over strafrecht zullen in samenwerking met de lidstaten worden opgesteld, zo nodig aan de hand van het communautair statistisch programma.

2. Middelen van het programma kunnen worden gecombineerd met andere instrumenten van de Gemeenschap, met name het specifieke programma „Civiel recht” van het algemene programma „Grondrechten en justitie”, om acties ten uitvoer te leggen die aan de doelstellingen van beide programma's beantwoorden.

3. Voor in het kader van dit besluit gefinancierde acties wordt voor hetzelfde doel geen bijstand uit andere financiële instrumenten van de Gemeenschap verleend. Er wordt voor gezorgd dat de begunstigden van dit besluit de Commissie in kennis stellen van financiering die zij uit de communautaire begroting en andere bronnen ontvangen, alsook van hun lopende financieringsaanvragen.

Artikel 12

Begrotingsmiddelen

De begrotingsmiddelen die worden toegewezen voor de acties waarin dit programma voorziet, worden jaarlijks opgevoerd in de algemene begroting van de Europese Unie. De beschikbare jaarlijkse kredieten worden door de begrotingsautoriteit toegekend binnen de grenzen van de financiële vooruitzichten.

Artikel 13

Toezicht

1. De Commissie ziet erop toe dat voor alle in het kader van het programma gefinancierde acties de begunstigde technische en financiële voortgangsverslagen indient en dat binnen drie maanden na de beëindiging van de actie een eindverslag wordt ingediend. Vorm en structuur van deze verslagen worden door de Commissie vastgesteld.

2. (…)

3. De Commissie ziet erop toe dat de uit de uitvoering van het programma voortvloeiende contracten en overeenkomsten voorzien in met name toezicht en financiële controle door de Commissie (of een door haar gevolmachtigde vertegenwoordiger), zo nodig door controles ter plaatse, met inbegrip van steekproefsgewijze controles, en in controles door de Rekenkamer.

4. De Commissie ziet erop toe dat gedurende een periode van vijf jaar, te rekenen vanaf de laatste betaling voor een gegeven actie, de begunstigde van de communautaire financiële steun alle bescheiden met betrekking tot uitgaven voor de betrokken actie ter beschikking van de Commissie houdt.

5. Op basis van de resultaten van de in de leden 1 en 2 bedoelde verslagen en steekproefsgewijze controles ziet de Commissie, indien nodig, erop toe dat de omvang van de oorspronkelijk goedgekeurde financiële steun en de daaraan verbonden voorwaarden, alsook het tijdschema van de betalingen worden aangepast.

6. De Commissie ziet erop toe dat al het nodige wordt gedaan om te verifiëren dat de gefinancierde acties correct en in overeenstemming met de bepalingen van dit besluit en het Financieel Reglement worden uitgevoerd.

Artikel 14

Bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschap

1. De Commissie ziet erop toe dat bij de uitvoering van uit hoofde van dit besluit gefinancierde acties de financiële belangen van de Gemeenschap worden gevrijwaard door de toepassing van maatregelen ter voorkoming van fraude, corruptie en andere illegale activiteiten, door doeltreffende controles en de terugvordering van ten onrechte uitbetaalde bedragen en, indien onregelmatigheden worden vastgesteld, door doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties, overeenkomstig Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad, Verordening (EG, Euratom) nr. 2185/96 van de Raad en Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad.

2. Ten aanzien van de via het programma gefinancierde communautaire acties zijn de Verordeningen (EG, Euratom) nr. 2988/95 en (EG, Euratom) nr. 2185/96 van toepassing op elke inbreuk op het Gemeenschapsrecht, met inbegrip van inbreuken op een in het kader van dit programma vastgelegde contractuele verplichting, die bestaat in een handeling of een nalaten van een marktdeelnemer waardoor de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen of door de Gemeenschappen beheerde begrotingen worden of zouden kunnen worden benadeeld door een onverschuldigde uitgave.

3. De Commissie ziet erop toe dat de voor een actie toegekende financiële bijstand wordt verminderd, de uitbetaling ervan wordt geschorst of deze wordt teruggevorderd indien zij onregelmatigheden vaststelt, met inbegrip van de niet-naleving van de bepalingen van dit besluit of van de individuele beschikking of het contract of de overeenkomst waarbij de betrokken financiële steun werd toegekend, of indien aan het licht komt dat, zonder dat de Commissie daarvoor om toestemming werd verzocht, de actie werd gewijzigd op een manier die in strijd is met de aard of de uitvoeringsvoorwaarden van het project.

4. Indien de termijnen niet in acht werden genomen of indien slechts een deel van de toegekende financiële steun gerechtvaardigd blijkt in het licht van de voortgang die met de uitvoering van de actie wordt gemaakt, ziet de Commissie erop toe dat de begunstigde verzocht wordt om binnen een vastgestelde termijn zijn opmerkingen kenbaar te maken. Indien de begunstigde geen geldige verantwoording verstrekt, ziet de Commissie erop toe dat de rest van de financiële bijstand kan worden geschrapt en dat de terugbetaling van de reeds betaalde bedragen wordt geëist.

5. De Commissie ziet erop toe dat alle onverschuldigd uitbetaalde bedragen aan de Commissie worden terugbetaald. Bedragen die niet tijdig worden terugbetaald, worden verhoogd met een achterstandsrente, volgens de in het Financieel Reglement vastgestelde voorwaarden.

Artikel 15

Evaluatie

1. Om de tenuitvoerlegging van de in het kader van dit programma geplande activiteiten te kunnen volgen, wordt dit programma regelmatig geëvalueerd.

2. De Commissie zorgt voor een regelmatige, onafhankelijke en externe evaluatie van het programma.

3. De Commissie dient bij het Europees Parlement en de Raad de volgende documenten in:

-a)

een jaarlijks overzicht van de uitvoering van het programma;

a)

uiterlijk op 31 maart 2011, een tussentijds evaluatieverslag over de behaalde resultaten en de kwalitatieve en kwantitatieve aspecten van de uitvoering van dit programma;

b)

uiterlijk op 30 augustus 2012, een mededeling over de voortzetting van dit programma;

c)

uiterlijk op 31 december 2014, een verslag over de evaluatie achteraf.

Artikel 15 bis

Publicatie van acties

De Commissie publiceert jaarlijks een lijst van de in het kader van dit programma gefinancierde acties met een korte beschrijving van elk project.

Artikel 15 ter

Zichtbaarheid

De Commissie stelt richtsnoeren vast om de zichtbaarheid te waarborgen van de financiële middelen die bij dit besluit worden toegekend.

Artikel 16

Overgangsmaatregelen

Dit besluit vervangt met ingang van 1 januari 2007 de overeenkomstige bepalingen van het Besluit van de Raad van 22 juli 2002 tot vaststelling van een kaderprogramma betreffende politiële en justitiële samenwerking in strafzaken (AGIS).

Op acties die vóór 31 december 2006 op grond van het bovengenoemde besluit zijn aangevat, blijft tot de beëindiging ervan het besluit van 22 juli 2002 van toepassing. Het in artikel 7 van het bovengenoemde besluit bedoelde comité wordt vervangen door het in artikel 10 van het onderhavige besluit bedoelde comité.

Artikel 17

Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van zijn bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie. Het is van toepassing met ingang van 1 januari 2007, behalve artikel 8, leden 2 en 3, en artikel 10 bis, die van toepassing worden op het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit.

Gedaan te …, op …

Voor de Raad

De Voorzitter


P6_TA(2006)0596

Preventie en de bestrijding van criminaliteit (2007-2013) *

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement over het voorstel voor een besluit van de Raad tot vaststelling van het specifieke programma betreffende „Preventie en de bestrijding van criminaliteit” voor de periode 2007-2013 — Algemeen programma „Veiligheid en bescherming van de vrijheden” (COM(2005)0124 — C6-0242/2005 — 2005/0035(CNS))

(Raadplegingsprocedure)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2005)0124)(1),

gelet op artikel 34, lid 2, letter c) van het EG-verdrag,

gelet op artikel 39, lid 1 van het EG-Verdrag, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C6-0242/2005),

gelet op de artikelen 93 en 51 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en het advies van de Begrotingscommissie (A6-0389/2006);

1.

hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement;

2.

is van oordeel dat het in het wetgevingsvoorstel vermelde indicatieve referentiebedrag verenigbaar moet zijn met het maximum van titel 3 A van het nieuwe meerjarig financieel kader en wijst erop dat het jaarlijkse bedrag zal worden vastgesteld in het kader van de jaarlijkse begrotingsprocedure, overeenkomstig het bepaalde in punt 38 van het Interinstitutioneel Akkoord tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer van 17 mei 2006(2);

3.

verzoekt de Commissie haar voorstel krachtens artikel 250, lid 2 van het EG-Verdrag dienovereenkomstig te wijzigen;

4.

verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;

5.

wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in het voorstel van de Commissie;

6.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1)

Het doel van de Unie de burgers in een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht een hoog niveau van zekerheid te verschaffen zal, zoals is vastgesteld in artikel 2, vierde streepje, en in artikel 29 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, worden verwezenlijkt door het voorkomen en bestrijden van al dan niet georganiseerde criminaliteit.

(1)

Het prioritaire doel van de Unie de burgers in een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht een hoog niveau van zekerheid te verschaffen zal, zoals is vastgesteld in artikel 2, vierde streepje, en in artikel 29 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, worden verwezenlijkt door het voorkomen en bestrijden van al dan niet georganiseerde criminaliteit.

(2)

Teneinde de vrijheid en de veiligheid van onze burgers en onze samenleving te beschermen tegen criminele activiteiten, moet de Unie de nodige maatregelen nemen om alle vormen van criminaliteit op doeltreffende en afdoende wijze te voorkomen, op te sporen, te onderzoeken en te vervolgen, in het bijzonder in gevallen waarin er sprake is van een grensoverschrijdend element.

(2)

Teneinde de vrijheid en de veiligheid van onze burgers en onze samenleving te beschermen tegen criminele activiteiten, moet de Unie de nodige maatregelen nemen om alle vormen van criminaliteit op doeltreffende en afdoende wijze te voorkomen, op te sporen, te onderzoeken en te vervolgen, in het bijzonder in gevallen waarin er sprake is van georganiseerde criminaliteit.

(5)

Het is nodig en aangewezen om de mogelijkheden tot financiering van maatregelen ter voorkoming en bestrijding van criminaliteit uit te breiden en de nadere regelingen met het oog op een grotere doeltreffendheid, kosteneffectiviteit en transparantie te herzien.

(5)

Het is nodig en aangewezen om de mogelijkheden tot financiering van maatregelen ter voorkoming en bestrijding van criminaliteit uit te breiden: er zal in het bijzonder worden gestreefd naar een optimaal gebruik van de bevoegde diensten door middel van een capaciteitgerichte benadering die toegespitst is op de rechtstreeks operationele aspecten. Bovendien moet het onderhavige programma voorzien in de mogelijkheid de nadere regelingen met het oog op een grotere doeltreffendheid, kosteneffectiviteit en transparantie te herzien.

(9)

Daar de doelstellingen van het overwogen optreden, namelijk de voorkoming en de bestrijding van georganiseerde en grensoverschrijdende criminaliteit, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en derhalve wegens de omvang en de gevolgen van het optreden beter door de Gemeenschap kunnen worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat dit besluit niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

(9)

Daar de doelstellingen van het overwogen optreden, namelijk de voorkoming en de bestrijding van georganiseerde en grensoverschrijdende criminaliteit, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en derhalve wegens de omvang en de gevolgen van het optreden in dit geval tussenkomst door de Gemeenschap kunnen vergen, kan de Gemeenschap, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat dit besluit niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

(11)

De uitgaven voor het programma mogen het in rubriek 3 van de Financiële vooruitzichten aangegeven plafond niet overschrijden. Bij de omschrijving van het programma moet blijk worden gegeven van flexibiliteit om eventuele wijzigingen in overwogen acties mogelijk te maken, teneinde in te spelen op de behoeften in de loop van de periode 2007-2013. Het besluit dient derhalve te worden beperkt tot de algemene omschrijving van overwogen acties en de op elk daarvan betrekking hebbende administratieve en financiële regelingen.

(11)

De uitgaven voor het programma mogen het in rubriek 3 A van het meerjarig financieel kader aangegeven plafond niet overschrijden. Bij de omschrijving van het programma moet blijk worden gegeven van flexibiliteit om eventuele wijzigingen in overwogen acties mogelijk te maken, teneinde in te spelen op de behoeften in de loop van de periode 2007-2013.

a)

rechtshandhaving

b)

misdaadpreventie en criminologie

a)

misdaadpreventie en criminologie

b)

ordehandhaving ter bestrijding van criminele activiteiten en om te voorkomen dat misdadigers van de opbrengst van hun criminele activiteiten kunnen genieten

a)

de bevordering en versterking van de onderlinge afstemming, samenwerking en kennis onder rechtshandhavingsinstanties, andere nationale autoriteiten en organen op EU-niveau;

a)

de bevordering en versterking van de onderlinge afstemming, samenwerking en kennis onder rechtshandhavingsinstanties, andere nationale, regionale en lokale autoriteiten en organen op EU-niveau, met name door hun inspanningen te rationaliseren, de interoperabiliteit te verbeteren, de vermeerdering van het aantal door Europol gecoördineerde gezamenlijke onderzoeksteams („Joint Investigation Teams”) te bevorderen en opleidings- en bewustmakingsacties inzake de strijd tegen het terrorisme als gevolg van de samenwerking tussen CEPOL en Europol;

b)

de aanmoediging, bevordering en ontwikkeling van de horizontale methoden en instrumenten die nodig zijn voor een strategische preventie en bestrijding van criminaliteit, zoals partnerschappen tussen de overheid en de particuliere sector, beproefde methoden ter voorkoming van criminaliteit, vergelijkbare statistieken en toegepaste criminologie; en

b)

de aanmoediging, bevordering en ontwikkeling van de horizontale methoden en instrumenten alsook de normalisering van de procedures die nodig zijn voor een strategische preventie en bestrijding van criminaliteit, zoals partnerschappen tussen de overheid en de particuliere sector (met strikte inachtneming van de huidige en toekomstige voorschriften op uiterst gevoelige gebieden als de opslag en de bescherming van gegevens), beproefde methoden ter voorkoming van criminaliteit, vergelijkbare statistieken en toegepaste criminologie, onder meer door een autonoom benchmarkinginstrument in het leven te roepen; en

c)

de bevordering en ontwikkeling van optimale methoden voor de bescherming van slachtoffers en getuigen van criminaliteit.

c)

de bevordering en ontwikkeling van optimale methoden voor de bescherming van slachtoffers en getuigen van criminaliteit, met name door de grondslag te leggen voor een permanent schadevergoedingsfonds ter aanvulling van de diverse nationale systemen waarmee een gemeenschappelijke minimale bescherming en schadeloosstelling wordt gewaarborgd.

c bis)

in het kader van projecten die er zich voor lenen, het bevorderen van de participatie van de burgers en het stimuleren van initiatieven die steunen op de actieve inzet van het maatschappelijk middenveld en de actoren ervan voor de verbetering van de algemene veiligheid.

3. Het programma heeft geen betrekking op justitiële samenwerking. Het kan echter betrekking hebben op acties die de samenwerking tussen gerechtelijke autoriteiten en rechtshandhavingsautoriteiten ten doel hebben.

3. Het programma heeft geen betrekking op justitiële samenwerking. Het kan echter betrekking hebben op acties die de samenwerking tussen gerechtelijke autoriteiten en rechtshandhavingsautoriteiten ten doel hebben, onder meer door de terbeschikkingstelling, in het kader van de samenwerking tussen Europol en Eurojust, van een vaste cel voor urgente rechtsbijstand, belast met het beoordelen, in het licht van de situatie die aan de aanhangigmaking ten grondslag ligt, van de relevante rechtgrond waarop men zich kan beroepen voor het volstrekt wettelijk voortzetten van het optreden van de politie- en/of veiligheidsdiensten.

1. Het programma is bestemd voor rechtshandhavingsinstanties, andere openbare en/of particuliere entiteiten, actoren en instellingen, inclusief plaatselijke, regionale en nationale autoriteiten, sociale partners, universiteiten, diensten voor de statistiek, de media, niet-gouvernementele organisaties, partnerschappen tussen de overheid en de particuliere sector en relevante internationale organen.

1. Het programma is bestemd voor rechtshandhavingsinstanties, andere openbare en/of particuliere entiteiten, actoren en instellingen, inclusief plaatselijke, regionale en nationale autoriteiten, sociale partners, universiteiten, diensten voor de statistiek, de media, niet-gouvernementele organisaties, relevante internationale organen en partnerschappen tussen de overheid en de particuliere sector, op voorwaarde dat deze laatste beperkt worden tot de context van de in artikel 3, lid 1, letter b) en c) vermelde thematische gebieden en dat deze streng worden gecontroleerd op het gebied van eerbiediging van de grondrechten, meer bepaald het recht op bescherming van de persoonsgegevens;

1. Financiële steun van de Unie kan de volgende juridische vormen aannemen:

a)

subsidies

b)

overheidsopdrachten.

1. Financiële steun van de Unie kan de volgende juridische vormen aannemen in de zin van de artikelen 108 en 88 van de Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002, hierna het „Financieel Reglement” genoemd:

a)

subsidies

b)

overheidsopdrachten.

2 bis.De financiering moet toegankelijker worden gemaakt door toepassing van het evenredigheidsbeginsel wat de over te leggen stukken betreft en door de inrichting van een databank voor de indiening van aanvragen.

3 bis.De Commissie moet de procedures zoveel mogelijk vereenvoudigen en zich ervan vergewissen dat de oproepen tot het indienen van voorstellen waarin door het programma is voorzien, geen bureaucratische belasting betekenen voor de indieners van de voorgestelde projecten. In voorkomend geval kan de oproep tot het indienen van voorstellen in twee fasen worden georganiseerd, waarbij in de eerste fase alleen die informatie wordt verzonden die strikt noodzakelijk is voor een pertinente beoordeling van het project.

d)

de geografische uitstraling van de activiteiten;

d)

de geografische en de sociale impact van de activiteiten;

1.Ingeval naar dit artikel wordt verwezen legt de vertegenwoordiger van de Commissie het comité een ontwerp voor van de te nemen maatregelen. Het comité brengt binnen een termijn die de voorzitter kan vaststellen naar gelang van de urgentie van de materie, advies uit over dit ontwerp, zo nodig door middel van een stemming.

2.Het advies wordt opgenomen in de notulen; voorts heeft iedere lidstaat het recht te verzoeken dat zijn standpunt in de notulen wordt opgenomen.

3.De Commissie houdt zoveel mogelijk rekening met het door het comité uitgebrachte advies. Zij stelt het comité in kennis van de wijze waarop zij met het advies rekening heeft gehouden.

Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 3 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing.

1 bis.De Commissie zorgt ervoor dat de in het onderhavige besluit voorziene acties aan een beoordeling vooraf, een monitoring en een evaluatie achteraf worden onderworpen. Zij ziet voorts toe op de toegankelijkheid van het programma en de transparante uitvoering ervan.

2. De Commissie zorgt voor een regelmatige, onafhankelijke en externe evaluatie van het programma.

2. De Commissie zorgt voor een regelmatige, onafhankelijke en externe evaluatie van het programma. Zij wisselt eveneens regelmatig van gedachte met de begunstigden van het programma over de opzet, de uitvoering en de follow-up ervan.

3. De Commissie dient bij het Europees Parlement en de Raad de volgende documenten in:

a)

uiterlijk op 31 maart 2010, een tussentijds evaluatieverslag over de behaalde resultaten en de kwalitatieve en kwantitatieve aspecten van de uitvoering van dit programma;

b)

uiterlijk op 31 december 2010, een mededeling over de voortzetting van dit programma;

c)

uiterlijk op 31 maart 2015, een verslag over de evaluatie achteraf.

3. De Commissie dient bij het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité, het Comité van de Regio's en de nationale parlementen de volgende documenten in:

-a)

een beknopt jaarverslag, dat onder meer informatie bevat aan de hand waarvan het succes, uit kwantitatief oogpunt, van het programma kan worden gemeten.

a)

drie jaar na de vaststelling van dit besluit, een tussentijds evaluatieverslag over de behaalde resultaten en de kwalitatieve en kwantitatieve aspecten van de uitvoering van dit programma;

b)

vier jaar na de vaststelling van dit besluit, een mededeling over de voortzetting van dit programma;

c)

na de uitvoering van het programma en uiterlijk op 31 maart 2015, een gedetailleerd verslag over de evaluatie achteraf van de uitvoering en de resultaten van het programma.

Artikel 14 bis

Gelijke behandeling

De instellingen die een werkingssubsidie uit hoofde van het onderhavige programma ontvangen, kunnen deelnemen aan oproepen tot het indienen van voorstellen voor andere programma's. Zij genieten hierbij echter geen voorkeursbehandeling ten opzichte van andere instellingen die uit andere begrotingen dan die van de Europese Unie worden gefinancierd.

Artikel 14 ter

Openbaarheid van de financieringen

Iedere instelling, vereniging of actie die uit hoofde van het onderhavige programma een subsidie ontvangt zorgt ervoor dat de steun van de EU publiciteit wordt gegeven; met het oog daarop stelt de Commissie gedetailleerde richtsnoeren betreffende de zichtbaarheid op.

Artikel 14 quater

Verspreiding van de resultaten

Om de verspreiding van de resultaten in de hand te werken, worden de instrumenten die uit de in het kader van dit programma gefinancierde projecten voortkomen — met name betreffende statistieken en misdaadgegevens — kosteloos langs elektronische weg ter beschikking gesteld van het publiek.

Artikel 14 quinquies

Openbaarmaking van de projecten

De Commissie en de lidstaten publiceren jaarlijks een lijst van de projecten die door dit programma worden gefinancierd, met een korte beschrijving van elk project.


P6_TA(2006)0597

Ontwikkeling van het Schengeninformatiesysteem van de tweede generatie (SIS II) (verordening) *

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement over het voorstel voor een verordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2424/2001 betreffende de ontwikkeling van een Schengeninformatiesysteem van de tweede generatie (SIS II) (COM(2006)0383 — C6-0296/2006 — 2006/0125(CNS))

(Raadplegingsprocedure)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2006)0383)(1),

gelet op artikel 66 van het EG-Verdrag, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C6-0296/2006),

gelet op artikel 51 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A6-0410/2006);

1.

hecht zijn goedkeuring aan het voorstel van de Commissie;

2.

verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;

3.

wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in het voorstel van de Commissie;

4.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


P6_TA(2006)0598

Ontwikkeling van het Schengeninformatiesysteem van de tweede generatie (besluit) *

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement over het voorstel voor een besluit van de Raad tot wijziging van Besluit 2001/886/JBZ betreffende de ontwikkeling van een Schengeninformatiesysteem van de tweede generatie (SIS II) (COM(2006)0383 — C6-0297/2006 — 2006/0126(CNS))

(Raadplegingsprocedure)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2006)0383)(1),

gelet op artikel 30, lid 1, onder a) en b), artikel 31, lid 1, onder a) en b) en artikel 34, lid 2, onder c) van het EU-Verdrag,

gelet op artikel 39, lid 1 van het EU-Verdrag, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C6-0297/2006),

gelet op de artikelen 93 en 51 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A6-0413/2006);

1.

hecht zijn goedkeuring aan het voorstel van de Commissie;

2.

verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;

3.

wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in het voorstel van de Commissie;

4.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


P6_TA(2006)0599

Hulp op het gebied van nucleaire veiligheid en beveiliging *

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement over het voorstel voor een verordening van de Raad tot invoering van een instrument voor hulp op het gebied van nucleaire veiligheid en beveiliging (9037/2006 — C6-0153/2006 — 2006/0802(CNS))

(Raadplegingsprocedure)

Het Europees Parlement,

gezien de tekst van de Raad (9037/2006),

gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2004)0630)(1),

gelet op de artikelen 177 en 203 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C6-0153/2006),

gelet op artikel 51 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie industrie, onderzoek en energie en de adviezen van de Commissie buitenlandse zaken, de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid en de Begrotingscommissie (A6-0397/2006);

1.

hecht zijn goedkeuring aan de tekst van de Raad, als geamendeerd door het Parlement;

2.

is van oordeel dat het indicatieve referentiebedrag dat in de wetgevingstekst wordt vermeld, verenigbaar moet zijn met het maximum van rubriek 4 van het nieuwe meerjarig financieel kader en wijst erop dat het jaarlijkse bedrag zal worden vastgesteld in het kader van de jaarlijkse begrotingsprocedure, overeenkomstig het bepaalde in punt 38 van het Interinstitutioneel Akkoord tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer van 17 mei 2006(2);

3.

verzoekt de Commissie haar voorstel krachtens artikel 119, tweede alinea van het Euratom-Verdrag dienovereenkomstig te wijzigen;

4.

verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;

5.

wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in de ter raadpleging ingediende tekst;

6.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1)

De Europese Gemeenschap verleent veel economische, financiële, technische, humanitaire en macro-economische hulp aan derde landen. Om de buitenlandse hulp van de Europese Gemeenschap doelmatiger te maken, is een nieuw kader ontworpen voor de planning en verlening van hulp. Bij Verordening (EG) nr. … van de Raad van … wordt een instrument voor pretoetredingssteun ingesteld voor de communautaire hulp aan kandidaat-lidstaten en potentiële kandidaat-lidstaten. Bij Verordening (EG) nr. … van het Europees Parlement en de Raad van … wordt een Europees nabuurschaps- en partnerschapsinstrument ingesteld. Verordening (EG) nr. … van het Europees Parlement en de Raad van … heeft betrekking op ontwikkelingssamenwerking en economische samenwerking met de andere derde landen. Bij Verordening (EG) nr. … van het Europees Parlement en de Raad van … wordt een stabiliteitsinstrument ingesteld. De onderhavige verordening vormt een aanvullend instrument, ter ondersteuning van de inspanningen om de nucleaire veiligheid en de toepassing van efficiënte en effectieve veiligheidscontroles voor kernmateriaal in derde landen te verbeteren.

(1)

De Europese Gemeenschap verleent veel economische, financiële, technische, humanitaire en macro-economische hulp aan derde landen. Om de buitenlandse hulp van de Europese Gemeenschap doelmatiger te maken, is een nieuw kader ontworpen voor de planning en verlening van hulp. Bij Verordening (EG) nr. … van de Raad van … wordt een instrument voor pretoetredingssteun ingesteld voor de communautaire hulp aan kandidaat-lidstaten en potentiële kandidaat-lidstaten. Bij Verordening (EG) nr. … van het Europees Parlement en de Raad van … wordt een Europees nabuurschaps- en partnerschapsinstrument ingesteld. Verordening (EG) nr. … van het Europees Parlement en de Raad van … heeft betrekking op ontwikkelingssamenwerking met derde landen(3). Verordening (EG) nr. … van de Raad van … bevordert de economische samenwerking met de andere derde landen. Bij Verordening (EG) nr. … van het Europees Parlement en de Raad van … wordt een stabiliteitsinstrument ingesteld. Bij verordening (EG) nr. … van het Europees Parlement en de Raad van … wordt een financieel instrument voor de bevordering van democratie en mensenrechten in de wereld (EIDHR)(4) ingesteld. De onderhavige verordening vormt een aanvullend instrument, ter ondersteuning van de inspanningen om de nucleaire veiligheid en de toepassing van efficiënte en effectieve veiligheidscontroles voor kernmateriaal in derde landen te verbeteren.

(2 bis)

Door de toenemende beschikbaarheid van kernmateriaal neemt de dreiging van proliferatie van kernwapens toe, hetgeen onmiskenbaar gevolgen heeft voor de nucleaire veiligheid, die door dit instrument moeten worden aangepakt.

(3 bis)

Het is buitengewoon belangrijk dat het vertrouwelijke karakter van de informatie over nucleaire en radiologische veiligheid, die nauwkeurig en duidelijk moet zijn, gewaarborgd wordt, met name met betrekking tot informatie die van groot belang kan zijn voor terroristen.

(4)

De Gemeenschap heeft reeds, overeenkomstig hoofdstuk 10 van het Verdrag, een nauwe samenwerking met de Internationale Organisatie voor Atoomenergie, zowel op het gebied van de nucleaire veiligheidscontrole (ter bevordering van de doelstellingen van hoofdstuk 7 van titel II van het Verdrag), als op het gebied van de nucleaire veiligheid.

(4)

De Gemeenschap heeft reeds, overeenkomstig hoofdstuk 10 van titel II van het Verdrag, een nauwe samenwerking met de Internationale Organisatie voor Atoomenergie, zowel op het gebied van de nucleaire veiligheidscontrole (ter bevordering van de doelstellingen van hoofdstuk 7 van titel II van het Verdrag), als op het gebied van de nucleaire veiligheid. In dit verband ondersteunt de Gemeenschap actief de opstelling van een gedragscode voor een internationaal waarschuwingssysteem voor nucleaire incidenten onder toezicht van de Internationale Organisatie voor Atoomenergie.

(7)

Naast de internationale overeenkomsten en verdragen hebben sommige lidstaten bilaterale overeenkomsten inzake het verlenen van technische bijstand gesloten.

(7)

Naast de internationale overeenkomsten en verdragen hebben sommige lidstaten bilaterale overeenkomsten inzake het verlenen van technische bijstand gesloten. De coördinatie van acties krachtens deze overeenkomst met communautaire acties is gewenst.

(9)

Bij het verlenen van hulp voor de betrokken kerninstallatie geschiedt zulks om met de hulp een maximaal effect te kunnen sorteren, zonder evenwel af te wijken van het beginsel dat de verantwoordelijkheid voor de veiligheid van de installatie berust bij de exploitant en bij de staat die rechtsmacht over de installatie heeft.

(9)

Bij het verlenen van hulp voor de betrokken kerninstallatie geschiedt zulks om met de hulp een maximaal effect te kunnen sorteren, zonder evenwel af te wijken van het principe dat „de vervuiler betaalt” en dat de aansprakelijkheid voor de veiligheid van de installatie, de ontmanteling ervan en de geproduceerde afval berust bij de exploitant en bij de staat die rechtsmacht over de installatie heeft. Prioriteit dient verder te worden gegeven aan steun voor kerninstallaties en activiteiten die belangrijke effecten kunnen hebben op de lidstaten.

(13)

Deze verordening voorziet in financiële hulp ter ondersteuning van de doelstellingen van het Verdrag, en laat de respectieve bevoegdheden van de Gemeenschap en de lidstaten op de betrokken gebieden, met name op het gebied van de nucleaire veiligheidscontroles, onverlet.

(13)

Deze verordening voorziet in financiële hulp ter ondersteuning van de doelstellingen van het Verdrag, en laat de exclusieve bevoegdheden van de lidstaten met betrekking tot het recht hun eigen energiekeuzes te maken en de respectieve bevoegdheden van de Gemeenschap en de lidstaten op de betrokken gebieden, met name op het gebied van de nucleaire veiligheidscontroles, onverlet.

(13 bis)

Een financieel referentiebedrag in de zin van punt 38 van het Interinstitutioneel Akkoord tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer van 17 mei 2006(5), moet in deze verordening worden opgenomen met betrekking tot de volledige looptijd van het instrument, zonder dat hiermee de bevoegdheden van de beide begrotingsautoriteiten als vastgelegd in het Verdrag worden aangetast.

Overeenkomstig de bepalingen van deze verordening financiert de Gemeenschap maatregelen ter ondersteuning van de bevordering van een hoog niveau van nucleaire veiligheid, stralingsbescherming en de toepassing van efficiënte en effectieve veiligheidscontroles op kernmateriaal in derde landen.

Overeenkomstig de bepalingen van deze verordening kan de Gemeenschap maatregelen financieren ter ondersteuning van de efficiënte implementatie in gevallen die resulteren in een veiligheidsniveau dat overeenkomt met gangbare technologische, regelgevende en operationele standaard in de Europese Unie, rekening houdend met de laatste wetenschappelijke en technologische ontwikkelingen, stralingsbescherming en de toepassing van efficiënte en effectieve veiligheidscontroles op kernmateriaal in derde landen, zonder afbreuk te doen aan het principe dat „de vervuiler betaalt”.

a)

de bevordering van een effectieve nucleaire veiligheidscultuur op alle niveaus, in het bijzonder door:

a)

de bevordering van effectieve nucleaire veiligheidsmaatregelen op alle niveaus, in het bijzonder door:

verbetering van de veiligheidsaspecten van het ontwerpen, exploiteren en onderhouden van bestaande kerncentrales en andere bestaande nucleaire installaties zodat hoge veiligheidsniveaus kunnen worden bereikt;

verbetering van de veiligheidsaspecten van het exploiteren, moderniseren en onderhouden van bestaande kerncentrales en andere bestaande nucleaire installaties, waarbij rekening wordt gehouden met de ervaring betreffende hun exploitatie, zodat de hoogst mogelijke veiligheidsniveaus kunnen worden bereikt;

steun voor het op veilige wijze vervoeren, behandelen en verwijderen van kernafval en radioactief afval;

steun voor de ontwikkeling van schone methoden en technologieën voor het op veilige wijze vervoeren, behandelen en verwijderen van gebruikte splijtstof en radioactief afval, en

en de ontwikkeling en uitvoering van strategieën voor de ontmanteling van bestaande installaties en de sanering van de terreinen van voormalige nucleaire installaties;

en de ontwikkeling en uitvoering van strategieën voor de ontmanteling van bestaande installaties en de sanering van de terreinen van voormalige nucleaire installaties die tegen redelijke kosten en binnen een redelijke termijn een hoog veiligheidsniveau kunnen bereiken;

b)

de bevordering van effectieve regelgevingskaders, procedures en systemen om een toereikende bescherming te waarborgen tegen ioniserende straling van radioactieve materialen, met name van hoogactieve radioactieve bronnen, en de veilige verwijdering daarvan;

b)

de bevordering van effectieve regelgevingskaders, procedures en systemen om een toereikende bescherming te waarborgen tegen ioniserende straling van radioactieve materialen, met name van hoogactieve radioactieve bronnen, en de veilige verwijdering van zulke materialen, waarvoor de financiële aansprakelijkheid ook in de toekomst uitsluitend bij de exploitant moet liggen;

d)

de instelling van effectieve regelingen voor rampenplannen en maatregelen ter voorbereiding en reactie op noodsituaties, civiele bescherming en herstel;

d)

de instelling van effectieve regelingen voor preventie van ongevallen, rampenplannen en maatregelen ter voorbereiding en reactie op noodsituaties, civiele bescherming, inperking van gevolgen en herstel;

e)

maatregelen ter bevordering van internationale samenwerking (onder meer in het kader van de bevoegde internationale organisaties, met name de IAEA) op bovengenoemde terreinen, waaronder de uitvoering van en het toezicht op internationale overeenkomsten en verdragen, uitwisseling van informatie en opleiding en onderzoek.

e)

maatregelen ter bevordering van internationale samenwerking (onder meer in het kader van de bevoegde internationale organisaties, met name de IAEA) op bovengenoemde terreinen, waaronder de uitvoering van en het toezicht op internationale overeenkomsten en verdragen, uitwisseling van informatie, opleiding, onderwijs en onderzoek.

2. In de actieprogramma's worden de volgende punten beschreven: de nagestreefde doelstellingen, de interventiegebieden, de overwogen maatregelen, de verwachte resultaten, de beheersprocedures en het totale bedrag van de geplande financiering. Zij bevatten een beknopte omschrijving van de te financieren acties, een indicatie van de toegewezen financieringsbedragen voor elke actie en een indicatief tijdschema voor de uitvoering ervan. Indien dat relevant is, kunnen zij de eventuele resultaten van de uit eerdere hulpverlening getrokken lessen omvatten.

2. In de actieprogramma's worden de volgende punten beschreven: de nagestreefde doelstellingen, de interventiegebieden, de overwogen maatregelen, de verwachte resultaten, de beheersprocedures en het totale bedrag van de geplande financiering. Zij bevatten een beknopte omschrijving van de te financieren acties, een indicatie van de toegewezen financieringsbedragen voor elke actie en een indicatief tijdschema voor de uitvoering ervan. Indien dat van toepassing is, omvatten zij de eventuele resultaten van de uit eerdere hulpverlening getrokken lessen.

3. De actieprogramma's, en de eventuele herzieningen of verlengingen daarvan, worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 20, lid 2, in voorkomend geval na overleg met het betrokken partnerland of de betrokken partnerlanden in de regio.

3. De actieprogramma's, en de eventuele herzieningen of verlengingen daarvan, worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 20, lid 2, en rekening houdend met artikel 18, in voorkomend geval na overleg met het betrokken partnerland of de betrokken partnerlanden in de regio.

agentschappen van de Europese Unie;

het gemeenschappelijk onderzoekscentrum van de Gemeenschap en agentschappen van de Europese Unie;

programma's voor schuldverlichting;

programma's voor schuldverlichting, in uitzonderlijke gevallen en in het kader van een internationaal vastgesteld schuldverlichtingsprogramma;

2 bis.Financiering van de Gemeenschap wordt in principe niet gebruikt voor de betaling van belastingen, douanerechten en andere fiscale lasten in begunstigde landen.

De Commissie evalueert geregeld de resultaten van beleidslijnen en programma's en de doeltreffendheid van de programmering, om na te gaan of de doelstellingen zijn verwezenlijkt en om aanbevelingen te kunnen opstellen voor verbetering van toekomstige operaties. De Commissie zendt relevante beoordelingsverslagen aan het overeenkomstig artikel 20 ingestelde comité.

De Commissie evalueert met de hulp van onafhankelijke deskundigen geregeld, en op basis van afzonderlijke projecten, de resultaten van beleidslijnen en programma's en de doeltreffendheid van de programmering, om na te gaan of de doelstellingen zijn verwezenlijkt en om aanbevelingen te kunnen opstellen voor verbetering van toekomstige operaties. De Commissie zendt relevante beoordelingsverslagen aan het Europees Parlement, de Raad en het overeenkomstig artikel 20 ingestelde comité.

Artikel 20 bis

Referentiebedrag

Het referentiebedrag voor de tenuitvoerlegging van deze verordening voor de periode 2007-2013 bedraagt 524 miljoen euro.

De jaarlijkse kredieten worden door de beide begrotingsautoriteiten binnen de grenzen van het financieel kader toegestaan.

Uiterlijk 31 december 2010 legt de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad een verslag voor met een evaluatie van de uitvoering van de verordening in de eerste drie jaar, met, indien nodig, een wetgevingsvoorstel om de nodige wijzigingen in het instrument aan te brengen.

Uiterlijk 31 december 2010 legt de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad een verslag voor met een evaluatie van de uitvoering van de verordening in de eerste drie jaar en vervolgens om de twee jaar, met, indien nodig, een wetgevingsvoorstel om de nodige wijzigingen in het instrument aan te brengen.


P6_TA(2006)0600

Visa voor overschrijding van de buitengrenzen *

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement over het voorstel voor een verordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 539/2001 tot vaststelling van de lijst van derde landen waarvan de onderdanen bij overschrijding van de buitengrenzen in het bezit moeten zijn van een visum en de lijst van derde landen waarvan de onderdanen van deze plicht zijn vrijgesteld (COM(2006)0084 — C6-0256/2006 — 2006/0022(CNS))

(Raadplegingsprocedure)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2006)0084)(1),

gelet op artikel 62, lid 2, letter b), punt i) van het EG-Verdrag,

gelet op artikel 67 van het EG-Verdrag, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C6-0256/2006),

gelet op artikel 51 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A6-0431/2006);

1.

hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement;

2.

verzoekt de Commissie haar voorstel krachtens artikel 250, lid 2 van het EG-Verdrag dienovereenkomstig te wijzigen;

3.

verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;

4.

wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in het voorstel van de Commissie;

5.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(3)

Antigua en Barbuda, de Bahama's, Barbados, Mauritius, Saint Kitts en Nevis en de Seychellen moeten worden overgeheveld naar bijlage II. De vrijstelling van de visumplicht voor onderdanen van deze landen mag niet in werking treden voordat een bilaterale visumvrijstellingsovereenkomst tussen de Europese Gemeenschap en het betrokken land is gesloten.

(3)

Antigua en Barbuda, de Bahama's, Barbados, Mauritius, Saint Kitts en Nevis en de Seychellen moeten worden overgeheveld naar bijlage II. De vrijstelling van de visumplicht voor onderdanen van deze landen mag niet in werking treden voordat een bilaterale visumvrijstellingsovereenkomst tussen de Europese Gemeenschap en het betrokken land is gesloten. Bij de volgende herziening van Verordening (EG) nr. 539/2001, dienen andere kleine eilandstaten te worden behandeld.

(6)

Personen met een vluchtelingenstatus en staatlozen die in een in bijlage II genoemd land verblijven en scholieren uit die landen die deelnemen aan een schoolreis, kunnen door de lidstaten worden vrijgesteld van de visumplicht. Voor deze twee categorieën personen dient een visumvrijstelling van rechtswege te worden ingevoerd zodra zij in een lidstaat verblijven.

(6)

Personen met een vluchtelingenstatus en alle staatlozen, zowel zij die binnen de werkingssfeer van het Verdrag van 1954 betreffende de status van staatlozen vallen als zij die daarbuiten vallen, en scholieren uit een in bijlage II genoemd derde land die deelnemen aan een schoolreis, kunnen door de lidstaten worden vrijgesteld van de visumplicht. Voor deze drie categorieën personen bestaat al een visumvrijstelling van rechtswege wanneer zij verblijf houden binnen het Schengen-gebied en naar dat gebied terugkeren. Een algemene vrijstelling dient te worden ingevoerd voor personen van die categorieën die verblijf houden in een nog niet tot het Schengen-gebied behorende lidstaat, voorzover het hun terugkeer betreft naar het grondgebied van iedere andere lidstaat die gebonden is door het Schengen-acquis.

personen met een vluchtelingenstatus en staatlozen die in een lidstaat verblijven en in het bezit zijn van een reisdocument dat is afgegeven door die lidstaat.

personen met een vluchtelingenstatus, staatlozen en andere personen welke van geen enkel land ingezetene zijn, die in een lidstaat verblijven en in het bezit zijn van een vreemdelingen- of „niet-onderdanen”-paspoort dan wel van een ander reisdocument dat is afgegeven door die lidstaat;

ingezetenen van derde landen die in het bezit zijn van een verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen als bedoeld in artikel 8 van Richtlijn 2003/109/EG van de Raad van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen(2).

a)

houders van diplomatieke paspoorten, dienstpaspoorten/officiële paspoorten of speciale paspoorten, overeenkomstig een van de procedures als bedoeld in artikel 1, lid 1, en artikel 2, lid 1, van Verordening (EG) nr. 789/2001.

a)

houders van diplomatieke paspoorten of dienstpaspoorten/officiële paspoorten, overeenkomstig een van de procedures als bedoeld in artikel 1, lid 1, en artikel 2, lid 1, van Verordening (EG) nr. 789/2001.

3)

BRITSE BURGERS DIE GEEN ONDERDAAN ZIJN VAN HET VERENIGD KONINKRIJK VAN GROOT-BRITTANNIË EN NOORD-IERLAND IN DE ZIN VAN HET GEMEENSCHAPSRECHT:

British Overseas Territories Citizens

British Overseas Citizens

British Subjects

British Protected Persons.

3)

BRITSE BURGERS DIE GEEN ONDERDAAN ZIJN VAN HET VERENIGD KONINKRIJK VAN GROOT-BRITTANNIË EN NOORD-IERLAND IN DE ZIN VAN HET GEMEENSCHAPSRECHT:

British Overseas Territories Citizens, die geen recht van verblijf in het Verenigd Koninkrijk bezitten

British Overseas Citizens

British Subjects, die geen recht van verblijf in het Verenigd Koninkrijk bezitten

British Protected Persons.


P6_TA(2006)0601

Follow-up van de Sacharov-prijs

Resolutie van het Europees Parlement over de follow-up van de Sacharov-prijs

Het Europees Parlement,

gelet op artikel 103, lid 4 van zijn Reglement,

A.

overwegende dat de Sacharov-prijs voor de vrijheid van denken sinds 1988 is ingesteld en dat deze prijs een van de talrijke vormen van steun is van het Europees Parlement aan de rechten van de mens en aan de zaak van de democratie, en een middel om degenen die strijden tegen onderdrukking, onverdraagzaamheid en onrecht in de wereld, erkenning te bieden,

B.

overwegende dat zich onder de prijswinnaars persoonlijkheden en organisaties bevinden als Anatoli Martsjenko (1988), Aung San Suu Kyi (1990), Adem Demaçi (1991), Las Madres de la Plaza de Mayo (1992), Oslobodjenje (1993), Taslina Nasreen (1994), Leyla Zana (1995), Wei Jingsheng (1996), Salima Ghezali (1997), Ibrahim Rugova (1998), Xanana Gusmão (1999), ¡Basta Ya! (2000), Nurit Peled-Elhanan, Izzat Ghazzawi, Dom Zacarias Kamwenho (2001), Oswaldo José Payá Sardiñas (2002), Kofi Annan en de Verenigde Naties (2003), de Wit-Russische journalistenvereniging (2004), Damas de Blanco (Cuba), Reporters zonder grenzen en Hauwa Ibrahim (ex-aequo) (2005) en Alexander Milinkjevitsj (2006),

C.

overwegende dat de winnares van 1990, de Birmese dissidente Aung San Suu Kyi, die onder huisarrest staat, en de winnaar van 2005, het Cubaanse collectief „Damas de Blanco”, nog steeds geen toestemming hebben gekregen de prijs in ontvangst te komen nemen,

D.

overwegende dat de Conferentie van voorzitters besloten heeft delegaties naar Cuba en Birma te zenden om contact op te nemen met de prijswinnaars en inzicht te krijgen in hun persoonlijke situatie,

E.

overwegende dat de winnaar van de Sacharov-prijs 1996, Wei Jingsheng, die zich toen in gevangenschap bevond, nog altijd niet de gelegenheid heeft gehad het woord te voeren in de plenaire vergadering en de aan de prijs verbonden beloning in ontvangst te nemen,

1.

betreurt ten zeerste dat nog steeds niet alle prijswinnaars toestemming hebben gekregen om persoonlijk hun prijs in ontvangst te nemen, wat een inbreuk vormt op een van de fundamentele rechten van de mens, namelijk het recht om vrij het eigen land te verlaten en weer te betreden, een recht dat in de Universele verklaring van de rechten van de mens expliciet wordt erkend;

2.

dringt erop aan dat, gezien het besluit van de Conferentie van voorzitters delegaties naar Birma en Cuba te sturen, de autoriteiten van beide landen deze delegaties toestaan zich vrij te verplaatsen;

3.

is ingenomen met het besluit van de Conferentie van voorzitters van 16 november 2006 om een follow-up-instrument in het leven te roepen voor de winnaars van de Sacharov-prijs en stelselmatig een delegatie van het Europees Parlement af te vaardigen voor een ontmoeting met de prijswinnaars die van de autoriteiten in hun land geen toestemming hebben gekregen om de prijsuitreiking bij te wonen;

4.

dringt er andermaal op aan dat alle winnaars van de Sacharov-prijs, en met name Aung San Suu Kyi, Oswaldo José Payá Sardiñas en het Cubaanse collectief „Damas de Blanco”, toestemming krijgen de Europese instellingen te bezoeken;

5.

verzoekt zijn Voorzitter alle nodige stappen te ondernemen om deze besluiten concreet te kunnen uitvoeren;

6.

verzoekt de Conferentie van voorzitters de organisatie van de uitreiking van de Sacharov-prijs aan Wei Jingsheng op de agenda van haar volgende vergadering te plaatsen;

7.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de regeringen van Birma, China en Cuba, het Chinese parlement, het Birmese parlement, de Nationale Volksmachtassemblee van de Republiek Cuba en de Raad voor de mensenrechten van de Verenigde Naties.

P6_TA(2006)0602

Bescherming van persoonsgegevens in het kader van de politiële en justitiële samenwerking in strafzaken

Aanbeveling van het Europees Parlement aan de Raad betreffende de evolutie van de onderhandelingen over het kaderbesluit inzake de bescherming van persoonsgegevens in het kader van de politiële en justitiële samenwerking in strafzaken (2006/2286(INI))

Het Europees Parlement,

gezien de ontwerpaanbeveling aan de Raad ingediend door Martine Roure namens de PSE-fractie betreffende de bescherming van de persoonsgegevens in het kader van de politiële en justitiële samenwerking in strafzaken (B6-0618/2006),

onder verwijzing naar zijn standpunt van 27 september 2006 over het voorstel voor een kaderbesluit van de Raad over de bescherming van persoonsgegevens die worden verwerkt in het kader van de politiële en justitiële samenwerking in strafzaken(1) (verder „voorstel voor een kaderbesluit”),

gezien de adviezen van de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming betreffende dit onderwerp, van 19 december 2005(2), en van 29 november 2006(3),

gelet op Verdrag 108 van de Raad van Europa tot bescherming van personen met betrekking tot de geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens,

gelet op de Overeenkomst ter uitvoering van het op 14 juni 1985 te Schengen tussen de regeringen van de staten van de Benelux Economische Unie, de Bondsrepubliek Duitsland en de Franse republiek gesloten akkoord betreffende de geleidelijke afschaffing van de controles aan de gemeenschappelijke grenzen(4),

gelet op artikel 114, lid 3 en artikel 94 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A6-0456/2006),

A.

overwegende dat de Raad zich gehouden heeft aan de toezegging die hij op 27 september 2006 heeft gedaan aan het Europees Parlement door het tempo van de beraadslagingen over het voorstel voor een kaderbesluit op te voeren, en dat hij op het punt zou staan overeenstemming over deze tekst te bereiken,

B.

overwegende dat er, ondanks de op 27 september 2006 door de Raad aan het Europees Parlement gedane toezegging in die zin, tijdens de lopende onderhandelingen in de Raad geen rekening schijnt te zijn gehouden met het bovengenoemde advies van het Parlement, dat met algemene stemmen was aangenomen,

C.

overwegende dat het Europees Parlement en de nationale parlementen niet op de hoogte zijn gehouden van het verloop van de onderhandelingen in de Raad,

D.

gelet op de terughoudende adviezen van de Europese Conferentie van de Europese Commissarissen voor de gegevensbescherming, afgeleverd op 24 januari 2006 en hun op 2 november 2006 in Londen opgestelde verklaring over de hoge normen van gegevensbescherming in het kader van de derde pijler, waarin zij aandrongen op een samenhangend kader voor de bescherming van gegevens, of die nu worden uitgewisseld binnen de lidstaten, tussen de lidstaten onderling of tussen lidstaten en derde landen,

E.

overwegende dat bij de onderhandelingen in de Raad blijkbaar geen rekening is gehouden met de adviezen van de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming en de Conferentie van de Europese Commissarissen voor de gegevensbescherming,

F.

hevig verontrust over het verloop van de beraadslagingen in de Raad, waarbij de lidstaten blijkbaar streven naar overeenstemming op basis van de kleinste gemene deler op het gebied van gegevensbescherming; de vrees uitsprekend dat het beschermingsniveau van de gegevens wel eens lager zou kunnen uitvallen dan het niveau dat gewaarborgd wordt door Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens(5) en door Verdrag 108 van de Raad van Europa en dat de uitvoering van deze mogelijke overeenstemming negatieve repercussies zou hebben voor het algemene beginsel van gegevensbescherming in de lidstaten van de EU, zonder dat er evenwel een voldoende beschermingsniveau wordt vastgesteld op Europees niveau,

G.

overwegende dat het voorstel voor een kaderbesluit zoals het thans bij de Raad in behandeling is, zou kunnen leiden tot verschillen in de regels voor gegevensbescherming tussen de lidstaten die partij zijn bij de Schengen-overeenkomst en de lidstaten die daar geen partij bij zijn, zodat er binnen de Europese Unie zelf geen coherente normen op het gebied van de gegevensbescherming zouden zijn,

H.

overwegende dat dit voorstel voor een kaderbesluit nauw samenhangt met de invoering van het beschikbaarheidsbeginsel, een prioriteit van het Programma van Den Haag,

I.

eraan herinnerend dat dit voorstel voor een kaderbesluit uiteindelijk voornoemd Verdrag 108 van de Raad van Europa moet vervangen, door de EU een eigen instrument te geven voor de gegevensbescherming in het kader van de politiële en justitiële samenwerking,

1.

doet de Raad onderstaande aanbevelingen:

Algemene beginselen

a)

zorgen voor een hoog niveau van bescherming van de grondrechten van de Europese burgers waarborgen door een wetgevingskader te scheppen dat de persoonsgegevens beschermt in de domeinen die vallen onder titel VI van het EU-Verdrag,

b)

bijdragen tot een betere Europese politiële en justitiële samenwerking en het onderlinge vertrouwen tussen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten versterken door een minimaal en geharmoniseerd niveau van gegevensbescherming zeker te stellen,

c)

ervoor zorgen dat het kaderbesluit een Europese toegevoegde waarde biedt, door een hoog niveau van gegevensbescherming te waarborgen in alle lidstaten,

d)

algemene beginselen vastleggen inzake de gegevensbescherming voor de derde pijler, door de beginselen van de communautaire richtlijnen ter zake over te nemen en daarbij bijkomende regels voor gegevensbescherming vast te leggen met inachtneming van het eigen karakter van politiële en justitiële werkzaamheden,

e)

de beginselen van doelbinding en evenredigheid waarborgen die bepalen dat elke inmenging in de persoonlijke levenssfeer van de burger noodzakelijk en verantwoord moet zijn, en dat elke latere verwerking van de gegevens het hoofddoel moet respecteren waarvoor de gegevens verzameld werden, overeenkomstig de rechtspraak van het Europees Hof voor de rechten van de mens,

f)

een ruim toepassingsgebied toekennen aan het kaderbesluit, dat tevens de bescherming van gegevens voor huishoudelijke doeleinden omvat, omdat het dezelfde doelstelling heeft als Richtlijn 95/46/EG, namelijk de burgers een hoog niveau van zekerheid verschaffen in een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid, en de verschillen tussen de beschermingsniveaus van de rechten van de burgers en tussen de beveiligingsniveaus van gegevensbestanden en -systemen die de doorzending en uitwisseling van gegevens tussen de verschillende lidstaten belemmeren, terugdringen,

Minimumnormen voor de gegevensbescherming in het specifieke kader van de politiële en justitiële samenwerking

g)

de bestaande normen inzake gegevensbescherming niet afzwakken door een tekst aan te nemen die niet minder ver reikt dan Richtlijn 95/46/EG en Verdrag 108 van de Raad van Europa, dat rechtens bindend is voor de lidstaten, in het bijzonder:

het recht op informatie en inzage in de gegevens van de betrokken personen en het recht op beroep overeenkomstig artikel 5, onder a) en artikel 8 van Verdrag 108 handhaven,

een hoog niveau van bescherming van gevoelige gegevens handhaven, overeenkomstig de bestaande normen in de eerste pijler, zodat het beginsel van het verbod op het gebruik van bijzondere gegevenscategorieën, met een beperkt aantal afwijkingen, prevaleert; voorts een zeer hoog (hoger) niveau van gegevensbescherming garanderen met betrekking tot de verwerking van biomedische kenmerken en DNA-gegevens,

handhaving van het onderscheid tussen de verschillende gegevenstypen (gegevens over slachtoffers, verdachten, getuigen, etc.) teneinde te voorzien in een verschillende verwerking en verschillende en specifieke waarborgen naar gelang van het type gegevens, in het bijzonder voor wat niet-verdachten betreft,

h)

er rekening mee houden dat een te groot niveauverschil in gegevensbescherming tussen de eerste en de derde pijler niet alleen een negatieve impact zou hebben op het recht van de burgers op gegevensbescherming, maar ook op het onderlinge vertrouwen tussen de lidstaten en op de doeltreffendheid van het politiewerk,

i)

de kwaliteit van de gegevens garanderen waarbij enkel de a priori exacte gegevens doorgegeven zouden mogen worden, op voorafgaande en met redenen omklede aanvraag van de bevoegde autoriteit,

j)

de implementatie van de Europese normen voor vertrouwelijkheid van de gegevens garanderen,

Verwerking en latere doorgifte van de gegevens

k)

specifieke grenzen en waarborgen vastleggen met betrekking tot de latere verwerking en de doorgifte van gegevens aan andere dan de bevoegde autoriteiten, onder eerbiediging van het beginsel van de doelbinding,

l)

erop aandringen dat gegevensuitwisseling met de bevoegde autoriteiten van derde landen onder het toekomstige kaderbesluit komt te vallen, teneinde een adequaat niveau van gegevensbescherming te waarborgen, zonodig via onderhandelingen over passende internationale overeenkomsten; voorts verlangen dat de kwaliteit van de van derde landen ontvangen gegevens geëvalueerd wordt, onder meer ten aanzien van de bescherming van de grondrechten,

m)

zorgen voor specifieke waarborgen voor wat betreft de doorgifte en het gebruik van gegevens verzameld door particuliere instanties en verwerkt in het kader van een overheidsfunctie; sancties (ook strafrechtelijke) invoeren voor elk misbruik van de in deze context verwerkte gegevens,

Specifieke opmerkingen

n)

achten dat in het kader van een zo gevoelige en ongelijke relatie als tussen de burger en de overheid, de toestemming van de betrokkene op zichzelf niet beschouwd kan worden als een voldoende rechtsgrondslag om verdere verwerking van persoonsgegevens voor veiligheidsdoeleinden te rechtvaardigen, behalve in specifieke, uitzonderlijke situaties die eerder in de nationale wet omschreven en vastgelegd zijn, en eraan te herinneren dat Richtlijn 95/46/EG van toepassing blijft op iedere verdere verwerking die onder de eerste pijler valt,

o)

noodzakelijk achten dat de nationale autoriteiten voor de gegevensbescherming (uit hoofde van Richtlijn 95/46/EG) alsook van hun Europees institutioneel netwerk, „Werkgroep artikel 29”, noodzakelijk bij de uitwerking van alle bestuursrechtelijke maatregelen met betrekking tot de gegevensbescherming verplicht worden geraadpleegd,

p)

het Europees Parlement en de nationale parlementen ten volle betrekken bij de lopende beraadslagingen in de Raad en het unaniem aangenomen advies van het Europees Parlement in aanmerking nemen,

q)

het voorstel voor een kaderbesluit inzake gegevensbescherming zo spoedig mogelijk goedkeuren en daarbij terdege rekening houden met het bovengenoemde advies dat het Parlement met eenparigheid van stemmen heeft aangenomen; het zeer wenselijk achten dat er een adequaat besluit inzake gegevensbescherming voor de derde pijler wordt goedgekeurd voordat het voorstel voor een besluit van de Raad over de toegang tot het visuminformatiesysteem (VIS) voor raadpleging (COM(2005)0600) en het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende het visuminformatiesysteem (VIS) (COM(2004)0835) kunnen worden goedgekeurd,

r)

in het toekomstige kaderbesluit gedetailleerde regels behouden met betrekking tot de veiligheid van de gegevens, regels die vergelijkbaar zijn met die van de Europol-overeenkomst,

s)

het voorstel voor een kaderbesluit snel goedkeuren, met aandacht voor het gegeven dat snelle beslissingen niet mogen resulteren in een afzwakking van het niveau van gegevensbescherming en dat de problematische artikelen niet simpelweg mogen worden geschrapt of vereenvoudigd;

2.

behoudt zich de mogelijkheid voor met de nationale parlementen te debatteren over zijn toekomstig advies over het voorstel voor een kaderbesluit, als de Raad zijn standpunt hierover zal hebben bepaald;

*

* *

3.

verzoekt zijn Voorzitter deze aanbeveling te doen toekomen aan de Raad en, ter informatie, aan de Commissie, alsmede aan de parlementen en regeringen van de lidstaten en aan de Raad van Europa.


P6_TA(2006)0603

Europese strategie voor duurzame, concurrerende en continu geleverde energie

Resolutie van het Europees Parlement over een Europese strategie voor duurzame, concurrerende en continu geleverde energie voor Europa — Groenboek (2006/2113(INI))

Het Europees Parlement,

gezien het groenboek van de Commissie — een Europese strategie voor duurzame, concurrerende en continu geleverde energie voor Europa (COM(2006)0105),

gezien de gezamenlijke nota van de Commissie en de Hoge Vertegenwoordiger over de externe aspecten van het energiebeleid aan de Europese Raad van 15-16 juni 2006,

onder verwijzing naar zijn standpunt vastgesteld in tweede lezing op 8 maart 2005 met het oog op de aanneming van een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende voorwaarden voor de toegang tot aardgastransmissienetten(1),

onder verwijzing naar zijn standpunt vastgesteld in eerste lezing op 26 oktober 2005 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de algemene regels voor het verlenen van financiële bijstand van de Gemeenschap op het gebied van trans-Europese netwerken voor vervoer en energie(2),

onder verwijzing naar zijn standpunt vastgesteld in tweede lezing op 13 december 2005 met het oog op de aanneming van een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende energie-efficiëntie bij het eindgebruik en energiediensten(3),

onder verwijzing naar zijn standpunt vastgesteld in tweede lezing op 4 april 2006 met het oog op de aanneming van een beschikking van het Europees Parlement en de Raad tot opstelling van richtsnoeren voor trans-Europese netwerken in de energiesector(4),

onder verwijzing naar zijn standpunt van 18 mei 2006 over het voorstel voor een besluit van de Raad betreffende de sluiting van het Verdrag tot oprichting van de energiegemeenschap door de Europese Gemeenschap(5),

onder verwijzing naar zijn standpunt van 16 november 2005 over het voorstel voor een verordening van de Raad inzake de tenuitvoerlegging van Protocol nr. 9 bij de Akte betreffende de voorwaarden voor toetreding tot de Europese Unie van Cyprus, Estland, Hongarije, Letland, Litouwen, Malta, Polen, Slovenië, Slowakije en Tsjechië met betrekking tot de VI-kerncentrale van Bohunice in Slowakije(6),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 16 november 2005 over het gebruik van de financiële middelen voor de ontmanteling van kerncentrales(7),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 16 november 2005 over de zege in de strijd tegen de wereldwijde klimaatverandering(8),

onder verwijzing naar zijn standpunt van 14 december 2004 over het voorstel voor een richtlijn van de Raad houdende verplichting voor de lidstaten om minimumvoorraden ruwe aardolie en/of aardolieproducten in opslag te houden (gecodificeerde versie)(9),

onder verwijzing naar zijn standpunt vastgesteld in eerste lezing op 5 juli 2005 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake maatregelen om de continuïteit van de elektriciteitsvoorziening en de infrastructuurinvesteringen te waarborgen(10),

onder verwijzing naar zijn standpunt van 5 juli 2006 over het voorstel voor een richtlijn van de Raad betreffende toezicht en controle op overbrenging van radioactieve afvalstoffen en verbruikte splijtstof(11),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 14 februari 2006 met aanbevelingen aan de Commissie inzake verwarming en koeling met behulp van hernieuwbare energiebronnen(12),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 29 september 2005 over het aandeel van hernieuwbare energie in de EU en voorstellen voor concrete acties(13),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 23 maart 2006 over de zekerheidsstelling van de energievoorziening in de Europese Unie(14),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 1 juni 2006 over het Groenboek inzake energie-efficiëntie „Meer doen met minder”(15),

gezien de conclusies van het Voorzitterschap van de Europese Raden van 23-24 maart 2006, betreffende de goedkeuring door de Europese Raad van het groenboek over een energiebeleid voor europa, en van 15-16 juni 2006 betreffende de gezamenlijke nota van de Commissie en de Hoge Vertegenwoordiger inzake de externe aspecten van energiezekerheid,

gezien de beraadslagingen op de openbare hoorzitting die op 12 september 2006 door de Commissie industrie, onderzoek en energie over dit onderwerp werd georganiseerd,

gezien het Verdrag tot vaststelling van een Grondwet voor Europa waarin energie een thema is waarvoor gedeelde bevoegdheid met de lidstaten geldt,

gelet op artikel 45 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie industrie, onderzoek en energie en de adviezen van de Commissie buitenlandse zaken, de Commissie ontwikkeling, de Commissie internationale handel, de Commissie economische en monetaire zaken, de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid, de Commissie vervoer en toerisme en de Commissie regionale ontwikkeling (A6-0426/2006),

1.

is verheugd over het groenboek van de Commissie over een Europese strategie voor duurzame, concurrerende en continu geleverde energie, maar benadrukt de noodzaak om in te zien dat de omstandigheden in de algemene wereldwijde energiemarkt steeds veranderen en wijst op het belang om het perspectief van de productie te verruimen tot een systematische benadering waarbij zowel met de productie als met de distributie en de consumptie rekening wordt gehouden ten einde een Europees energiebeleid uit te werken dat een betaalbare energie waarborgt — voor zover mogelijk uit koolstofarme bronnen op korte termijn en koolstofvrije bronnen op middellange termijn en uit eigen bronnen —, het marktmechanisme laat spelen en tegelijkertijd het milieu beschermt, de klimaatverandering bestrijdt en een efficiënt energiegebruik bevordert;

2.

benadrukt dat de Commissie in haar groenboek heeft gesteld dat 1 triljoen EUR in de Europese energiemarkt geïnvesteerd dient te worden teneinde de energievoorziening in Europa op de lange termijn veilig te stellen; stelt daarnaast vast dat het niet aannemelijk is dat dit alleen door de overheid gefinancierd kan worden en dat het daarom belangrijk is om de energie-industrie van de Europese Unie bij de verdere ontwikkeling van een consensus aangaande het energiebeleid te betrekken;

3.

dringt er bij de Europese Raad op aan om op de top in het voorjaar van 2007 een actieplan vast te stellen dat minimaal de volgende elementen omvat: de consument staat in het energiebeleid centraal, een radicale hervorming van het Europese systeem voor emissiehandel (ETS) om de markt tot investeringen in een koolstofarme economie aan te zetten gebaseerd op een vastgestelde doelstelling voor EU-koolstofemissies in 2020, waaronder een doelstelling van 25 % energie uit hernieuwbare bronnen in 2020 en een bindende doelstelling voor de uitstoot door auto's, een versnelling in het beleid inzake efficiënt energiegebruik, grotere inspanningen om de ontbundeling naar de letter en de geest te implementeren, met inbegrip van de volledige ontbundeling van het bezit van energienetten voor het geval dat andere maatregelen geen effect blijken te hebben, minimale bindende richtsnoeren voor regelgevers waaronder de procedure voor de benoeming van regelgevers, onafhankelijkheid, transparantie en verantwoordelijkheid, een ambitieus O&O-beleid inzake schone energietechnologieën, een gemeenschappelijke buitenlandse beleidsstrategie op energiegebied en volledige tenuitvoerlegging van alle huidige EU-energiewetgeving;

Duurzaamheid

Klimaatverandering

4.

erkent dat de klimaatverandering ernstige milieuproblemen veroorzaakt die onmiddellijke actie van de EU en de internationale gemeenschap vereisen; is van mening dat uiterlijk in 2050 het overgrote aandeel van EU-energie afkomstig moet zijn van koolstofvrije energiebronnen of geproduceerd moet worden met behulp van technologie die de uitstoot van broeikasgassen tegenhoudt, waarbij een zuinig en efficiënt energiegebruik en hernieuwbare energiebronnen centraal staan, en dat het daarom nodig is een duidelijk actieplan op te stellen om deze doelstelling te bereiken; dringt er bij de EU-leiders op aan om tegen het eind van volgende jaar een bindende CO2-doelstelling voor 2020 af te spreken en een indicatieve CO2-doelstelling voor 2050 en is voorts van mening dat:

a.

de Commissie een herziening van het Europese systeem voor emissiehandel (ETS) dient voor te stellen, waaronder een economisch haalbaar beheer van de ETS-credits, zoals een geleidelijke overstap naar veilen of benchmarking op basis van output: het ETS-systeem moet worden gebaseerd op een zorgvuldige evaluatie van de gevolgen voor het milieu en de economie, een complete evaluatie van de toewijzingsmethoden, herziening van de sanctieregeling;

b.

tijdens de tweede ETS-financieringsperiode (2008-2012) financiële middelen dienen te worden toegekend op een manier die ertoe leidt dat er actie wordt ondernomen om de CO2-uitstoot en het energieverbruik terug te dringen;

c.

het systeem voor emissiehandel en maximale emissies internationaal dient te worden uitgebreid en voor een langere periode moet gelden dan nu;

d.

het ETS meer sectoren van zware energieverbruikers dient te omvatten, met name het hele goederenvervoer: er moet een strategie worden uitgewerkt om de emissie door schepen terug te dringen en er dient zo snel mogelijk een apart systeem voor de luchtvaart te worden ingesteld;

e.

de Commissie, gezien de schommelingen in de prijzen voor emissiecertificaten, opties tot matiging dient te overwegen; in zulke opties dienen vervat te zijn bevordering van het vertrouwen in de markt door de transparantie van de markt te vergroten, bijvoorbeeld door de tijdige en uniforme publicatie van emissiegegevens in de gehele EU, en een ruimere gebruikmaking van de flexibele mechanismen van het Protocol van Kyoto (gezamenlijke uitvoering en schone ontwikkeling) om de liquiditeit van de markt te vergroten;

f.

de Commissie voor het einde van 2007 dient na te gaan hoe de nationale toewijzingsmethoden kunnen worden geharmoniseerd en hoe de huidige methodologie inzake ETS kan worden vereenvoudigd en transparant kan worden gemaakt in lijn met de beursregels;

g.

dringt er bij de Commissie op aan een verslag op te stellen over de eventuele noodzaak tot regulering van de markt voor kooldioxide-emissierechten;

Onderzoek en ontwikkeling en innovatie

5.

roept de Europese Voorjaarsraad van 2007 op om ervoor te zorgen dat het toekomstige Europese energiebeleid geschraagd wordt door een ambitieuze O&O-strategie op energiegebied, met name meer openbare middelen en sterke stimulansen om de particuliere sector aan te zetten om meer middelen uit te trekken voor O&O en op die manier zijn sociale verantwoordelijkheid op te nemen; moedigt de lidstaten aan om een strategie op te zetten om het budget voor onderzoek op het gebied van energie te verhogen, met name in het kader van een tussentijdse herziening van het budget voor het Zevende Kaderprogramma voor onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratieactiviteiten (FP7) en het programma Intelligente Energie — Europa; vraagt om een Europees strategisch plan inzake energietechnologie en hoopt dat hierin ruimte wordt geboden voor onderzoek dat specifiek gericht is op nieuwe energietechnologieën voor de middellange en lange termijn, inclusief met name de opslag van energie;

6.

verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat de bijdrage die waterstof- en brandstofceltoepassingen kunnen leveren aan de bespoediging van de overgang van een op fossiele brandstoffen gebaseerd naar een efficiënt en CO2-arm energie- en transportsysteem, wordt weerspiegeld in de kortetermijnbeleidsacties van de EU op het gebied van energie en transport en de ondersteunende organen;

7.

herinnert eraan dat de EU een sleutelrol speelt bij initiatieven zoals het internationale partnerschap inzake de waterstofeconomie (IPHE(16)) of de internationale thermonucleaire experimentele reactor (ITER(17));

8.

verzoekt de Commissie en de lidstaten een routekaart te maken voor klimaat- en milieuvriendelijke innovatie dat niet alleen is gebaseerd op technologische innovatie maar ook op de ontwikkeling van strategieën om de marktpenetratie te vergroten van de beste beschikbare technologieën en organisatorische verbeteringen, bijvoorbeeld in de logistieke sector;

9.

verzoekt de Commissie een energieaudit inzake bestaande technologieplatforms te laten uitvoeren teneinde de coördinatie en de uitwisseling van expertise te verbeteren;

10.

merkt op dat onderzoek op het gebied van energietechnologieën een belangrijke stap is op weg naar het openen van exportmarkten; verzoekt daarom de Commissie om onderzoek naar alle soorten energie (conventioneel, kern- en hernieuwbare energie) te blijven steunen, zodat Europa, naast het benutten van dergelijk onderzoek voor eigen doeleinden in de lidstaten, ook exportmarkten zou kunnen openen;

Investeringen

11.

brengt de noodzaak in herinnering van forse investeringen in de infrastructuur van elektriciteit en gas teneinde de energievoorziening in Europa veilig te stellen; verzoekt de Commissie:

a)

bij te dragen aan het scheppen van een gunstig investeringsklimaat,

b)

ervoor te zorgen dat de markten in staat gesteld worden de juiste investeringssignalen aan investeerders af te geven;

12.

verzoekt de Commissie en de lidstaten, aangezien de elektriciteitsnetten aangepast zullen moeten worden aan het groeiende aandeel van hernieuwbare vormen van energie en decentrale opwekking, verder onderzoek te stimuleren op het gebied van de noodzakelijke informatie- en communicatietechnologieën;

13.

pleit ervoor dat regionale belanghebbenden worden betrokken in energiezaken, aangezien veel problemen worden opgelost door investeringen op regionaal en stedelijk niveau, waarbij met name het gebruik van uiteenlopende en hernieuwbare energiebronnen wordt bevorderd; benadrukt de kansen voor MKB-ondernemerschap wat betreft energie-investeringen en de rol die investeringen in duurzame energie (d.w.z. in biomassa, biobrandstoffen en stadsverwarming) kunnen spelen in de regionale en stedelijke ontwikkeling; vraagt derhalve de lidstaten en de Commissie regionale en plaatselijke autoriteiten in deze zaken te betrekken om zich nog krachtiger te committeren aan de bevordering van hernieuwbare energiebronnen binnen de totale energiemix;

14.

vestigt de aandacht op de problemen waarmee grensstreken worden geconfronteerd vanwege de verschillen in nationaal energiebeleid, gebrek aan informatie-uitwisseling tussen energieleveranciers van lidstaten en het gebrek aan geharmoniseerd EU-energiebeleid;

15.

benadrukt het positieve effect dat bevordering en ontwikkeling van technologie op het gebied van hernieuwbare energie heeft op het scheppen van nieuwe, hooggekwalificeerde en langdurige arbeidsplaatsen;

Continue energievoorziening

Energie-efficiëntie en energiebesparing

16.

verzoekt de Raad en de Commissie maatregelen te nemen om van de EU tegen 2020 de meest energie-efficiënte economie van de wereld te maken en maatregelen op het gebied van energie-efficiëntie als een horizontale prioriteit te stellen voor alle beleidssectoren in de EU; verzoekt de Commissie erop toe te zien dat EG-richtlijnen op dit gebied op tijd ten uitvoer worden gelegd en dringt er bij de Raad op aan de voorstellen in het actieplan inzake energie-efficiëntie aan te nemen en bij de lidstaten om de beste praktijken toe te passen als basis voor hun nationale actieplannen inzake energie-efficiëntie, die zij voor juni 2007 moeten overleggen; dringt er bij de Commissie op aan om op alle niveaus voldoende medewerkers in te zetten teneinde de in het actieplan voorgestelde maatregelen om te zetten in concrete daden; herinnert eraan dat indien de lidstaten de bestaande EU-wetgeving volledig zouden implementeren de EU-doelstelling om tot een energiebesparing van 20 % tegen 2020 te komen reeds voor 50 % zou zijn gehaald; roept de voorzitter van de Commissie op om te ijveren voor een wereldwijde overeenkomst inzake energie-efficiëntie;

17.

wijst erop dat er veelbelovende technologieën beschikbaar zijn voor de gecombineerde productie van warmte, elektriciteit en koeling en dat stadsverwarming een infrastructuur biedt die ook voor toekomstige hernieuwbare energiebronnen bruikbaar is; dringt er daarom bij de nationale regeringen op aan de bestaande richtlijn inzake warmtekrachtkoppeling volledig te implementeren en de nodige wettelijke en financiële voorwaarden in het leven te roepen opdat het volle potentieel voor de ontwikkeling van de warmtekrachtkoppeling die in de desbetreffende nationale studies zijn omschreven kan worden benut;

18.

brengt in herinnering dat 40 % van alle energie in de EU wordt gebruikt in gebouwen en dat er enorme mogelijkheden zijn om dit verbruik terug te dringen bij het plannen van nieuwe gebouwen en door bestaande gebouwen te moderniseren; dringt er bij de Commissie op aan de bestaande gebouwenrichtlijn te herzien zodat deze ook van toepassing wordt op gebouwen beneden de grens van 1 000 m2; verzoekt de Commissie erop toe te zien dat alle EU-instellingen in hun gebouwen een voorbeeld stellen door tegen 2012 de koolstofneutrale status te bereiken; stelt dat ook de lidstaten zich dit ten doel dienen te stellen voor alle overheidsgebouwen en dat dit streven dient te worden verruimd tot de gebouwen van lokale en regionale overheden tegen 2015; dringt er bij de Commissie op aan om een programma uit te werken voor de grootschalige bouw van huizen en gebouwen met passieve energie en netto positieve energie in de EU;

19.

verzoekt de Voorzitter van de Commissie om een ontmoeting te organiseren tussen vertegenwoordigers van de grootste steden in de EU voor het uitwisselen van hun ervaringen met lokale projecten voor terugdringing van het energiegebruik met als doel het stedelijk energieverbruik terug te dringen en efficiënter te maken; is van mening dat er fors moet worden geïnvesteerd in de gecombineerde productie van warmte, elektriciteit en koeling en in stadsverwarming en voegt eraan toe dat deze technologieën veelbelovend zijn voor een toenemend gebruik van biomassa en biobrandstoffen en benadrukt dat stadsverwarming een infrastructuur biedt die ook voor toekomstige hernieuwbare energiebronnen bruikbaar is; is van mening dat de Commissie op dit gebied nauw moet samenwerken met het Comité van de regio's;

20.

vraagt de Commissie op zijn laatst in het voorjaar van 2007 uitvoeringsmaatregelen voor energie-efficiënte producten over te leggen in het kader van Richtlijn 2005/32/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 juli 2005 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het vaststellen van eisen inzake ecologisch ontwerp voor energieverbruikende producten(18) (EVP-richtlijn);

21.

vraagt de Commissie de industrie te steunen bij haar plannen voor de ontwikkeling en geleidelijke invoering van systemen voor slim meten en belasten, zoals een intelligent meetsysteem dat op afstand wordt bestuurd; vraagt de Commissie een grondige kosten-batenanalyse van deze maatregelen uit te voeren, met name met betrekking tot veranderingen in het verbruikspatroon van eindafnemers;

22.

is van oordeel dat belastingen een prominente rol spelen bij de bevordering van energie-efficiëntie; is van mening dat er inspanningen gedaan dienen te worden zodat in de nationale belastingsystemen van de lidstaten onderscheid wordt gemaakt ten gunste van energie-efficiënte praktijken;

23.

vestigt de aandacht van de Commissie op de noodzaak om EU-structuurfondsen te gebruiken om de warmte-isolatie van woningen, met name in de nieuwe lidstaten, op grote schaal te moderniseren, wat tot een aanzienlijke vermindering van het energieverbruik en de CO2-uitstoot zal leiden;

24.

vraagt om een alomvattende EU-strategie in de transportsector, gericht op de geleidelijke stopzetting van het gebruik van fossiele brandstoffen, de vermindering van de afhankelijkheid van olie in de EU en de geleidelijke invoering van het gebruik van milieuvriendelijke duurzame vormen van energie voor transport; pleit voor een verschuiving naar de meest energie-efficiënte en schone vervoersmodi, die voornamelijk tot stand moet komen door nieuwe wetgeving, waaronder wetgeving in de automobielindustrie, en door het bevorderen van de marktpenetratie van plug-in hybride auto's en geheel elektrische voertuigen;

25.

betreurt dat de Commissie enorme problemen ondervindt om het vervoers- en het energievraagstuk te koppelen; wijst erop dat de vervoerssector de oorzaak is van Europa's grootste probleem van de continuïteit van de voorziening en de sterke olieafhankelijkheid, en dat de van het vervoer, en meer in het bijzonder het luchtvervoer, afkomstige emissies die de oorzaak zijn van de klimaatveranderingen, fel toenemen;

26.

wijst erop dat veel perifere en ultraperifere regio's een zeer belangrijk potentieel hebben op het gebied van hernieuwbare energie, als gevolg van hun geografische of klimatologische omstandigheden (aantal zonuren, blootstelling aan wind, biomassa, golfslagenergie); wenst dat deze opmerkelijke kans beter wordt benut, om met name actief bij te dragen aan de verwezenlijking van de doelstellingen van Kyoto;

27.

vraagt de Commissie en de lidstaten om praktische maatregelen te treffen ter verbetering van de energie-efficiëntie van kleine en middelgrote bedrijven, inclusief met name bewustmakingsmaatregelen en het vergemakkelijken van de toegang tot financiële middelen, onder andere van de structuurfondsen, de EBRD en de EIB, ten einde deze bedrijven in staat te stellen om investeringen te doen om het energieverbruik terug te dringen;

28.

hoopt dat grotere energie-efficiëntie in derde landen zal worden aangemoedigd en stemt in met het voorstel van de Commissie om toe te werken naar een internationale overeenkomst inzake energie-efficiëntie;

29.

is van oordeel dat het benchmarksysteem zoals overeengekomen in Richtlijn 2006/32/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2006 betreffende energie-efficiëntie bij het eindgebruik en energiediensten(19) om tot een afdoende energie-efficiëntie te komen een economisch rationeel, onbureaucratisch en effectief middel is om de energie-efficiëntie te verbeteren en stelt voor dit systeem op ruimere schaal te gebruiken in andere energiesectoren; vraagt de Commissie zich in te spannen om het bepalen van gemeenschappelijke benchmarks op EU-niveau te versnellen op alle relevante terreinen, op basis van indicatoren voor energie-efficiëntie per sector overeenkomstig artikel 16 van die richtlijn;

Energiemix

30.

is van mening dat de diversificatie van energiebronnen, samen met het verhoogd gebruik van inheemse bronnen en decentralisatie van de energieproductie, de continuïteit van voorziening in de hand zal werken, maar erkent tegelijkertijd dat besluiten over de energiemix in een bepaalde lidstaat de continue voorziening in andere lidstaten kan beïnvloeden; ziet de afhankelijkheid van de EU van een beperkt aantal energieproducenten en bevoorradingsroutes als een ernstig risico voor de stabiliteit en de welvaart in de EU; juicht de invoering van een mechanisme toe dat ervoor kan zorgen dat lidstaten die worden geconfronteerd met moeilijkheden tengevolge van schade aan hun infrastructuur, snel op solidariteit en hulp kunnen rekenen;

31.

beschouwt het als essentieel dat de Europese energiestrategie gebaseerd is op maximale subsidiariteit en dat beslissingen inzake de energiemix het prerogatief van de lidstaten blijven;

32.

is verheugd over het scenario voor grote efficiëntie en een groot aandeel van hernieuwbare energiebronnen dat het DG-TREN van de Commissie in juli 2006 heeft gepresenteerd, alsook over de studie inzake continue voorziening in opdracht van de Commissie industrie, onderzoek en energie van het Parlement, die op 9 oktober 2006 aan die commissie werd gepresenteerd; dringt er derhalve bij de Commissie op aan beide scenario's als basis aan te houden voor de herziening van de energieproblematiek, die gepland staat voor januari 2007;

33.

vraagt de Commissie en de lidstaten om, zonder de kosten op de korte en middellange termijn te veronachtzamen, prioriteit te schenken aan die vormen van energie die de afhankelijkheid van de import, met name specifiek vanfossiele brandstoffen, verminderen, die milieuvriendelijk en duurzaam zijn en de risico's voor continue voorziening verlagen, niet in de laatste plaats vanwege de decentralisatie van de productie;

34.

vraagt de Voorzitter van de Commissie om het plan uit te voeren om wekelijks cijfers over Europese voorraden, importen en exporten van olie en aardolieproducten te publiceren, ingedeeld naar productsoort (ruwe olie, benzine, dieselolie, huisbrandolie en andere soorten); is van mening dat dit soort cijfers (die deel uitmaken van het publieke domein, zoals in de Verenigde Staten) een duidelijker idee zou geven van de druk waar de wereldmarkt onder staat en een duidelijk beeld van het Europese verbruik, en tegelijkertijd de obsessie die handelaars met de Amerikaanse voorraden hebben, zou verminderen en er daardoor aan zou bijdragen dat olieprijzen minder aan schommelingen onderhevig zijn;

35.

vraagt de Commissie een transparant en objectief debat te voeren over de toekomstige energiemix en hierbij de voor- en nadelen van alle vormen van energie in aanmerking te nemen, inclusief de kosten en de gevolgen voor de economie en het milieu;

36.

dringt er bij de Commissie op aan om op zijn laatst eind 2008 met een nieuw EU-vormgevingsinstrument voor energie en transport te komen; is van oordeel dat zo'n bottom-upmodel in nauwe samenwerking tussen de Commissiediensten, het IEA en de nationale regeringen tot stand moet komen en ten doel moet hebben om alle statistische energie- en transportgegevens in Europa te stroomlijnen, zodat het model het grote aantal modellen dat momenteel binnen de verschillende Commissiediensten bestaat, kan vervangen en de energiestatistieken in geheel Europa geharmoniseerd kunnen worden; is voorts van mening dat het model tot het publieke domein dient te behoren, zodat het, zoals nu het geval is in de VS, op verzoek gebruikt kan worden door de verschillende belanghebbenden om verschillende scenario's te ontwikkelen voor de energietoekomst van de EU;

37.

stelt voor dat de EU, om de diversificatie van de energiebronnen te stimuleren, een stabiel beleidskader voor de lange termijn opstelt teneinde het noodzakelijke investeringsklimaat te scheppen; stelt dat dit kader een verbetering van de energie-efficiëntie met ten minste van 20 % tegen 2020 als EU-doelstelling dient te bevatten en vraagt de Commissie een kader voor te stellen voor geharmoniseerde ondersteuningsprogramma's voor hernieuwbare vormen van energie als onderdeel van de routekaart voor hernieuwbare energie, bovendien bindende sectordoelstellingen voor hernieuwbare energiebronnen vast te leggen om te bereiken dat tegen 2020 25 % van de primaire energie uit hernieuwbare energiebronnen wordt geleverd en op het niveau van de Raad en de Commissie een routekaart op te stellen met als doelstelling om 50 % hernieuwbare energiebronnen in 2040 te bereiken en een vermindering van de CO2-uitstoot in de EU met 30 % in 2020 en 60-80 % in 2050;

38.

benadrukt dat de noodzaak om de huidige energieproductiemix te veranderen geen last is maar een kans, daar het gebruik van zonne-energie, windenergie, biomassa, waterkrachtenergie en geothermische energie en van energie-efficiëntere technologieën er immers toe zal bijdragen dat aan de verplichtingen wordt voldaan die in Kyoto en in het kader van de VN-Kaderconventie over klimaatverandering zijn aangegaan en het gebruik hiervan bovendien bevorderlijk is voor innovatie, de werkgelegenheid en het concurrentievermogen in Europa;

39.

is van mening dat de voorgestelde Strategische evaluatie van de energiesituatie (SER) rekening dient te houden met het werk van de voorgestelde Waarnemingspost voor Energievoorziening (dat geen onafhankelijk orgaan moet zijn) en geregeld moet toetsen of de voorziening gegarandeerd blijft; meent dat de opdracht van de SER er ook in moet bestaan een strategische analyse te maken van de problemen waarmee de EU in de energiesector te wordt geconfronteerd, met inbegrip van de externe aspecten; moedigt de Commissie aan om de SER te gebruiken om een formule te ontwikkelen waarmee de lidstaten de afweging kunnen maken tussen de verschillende beleidsopties ten aanzien van het milieu, continue energievoorziening, concurrentievermogen en creëren van werkgelegenheid en zo risico's tot een minimum kunnen beperken; juicht het toe dat de Commissie een gedetailleerde studie wil laten uitvoeren naar de subsidies en kosten van alle energiebronnen, waarbij alle externe aspecten in de SER geïnternaliseerd worden met toepassing van de levenscyclus- en well-to-wheel-benadering; wenst dat deze studie wordt gepubliceerd om de publieke opinie bewuster te maken; stelt voor dat er op Europees niveau een studie wordt verricht op het gebied van vraag en aanbod op de middellange en lange termijn teneinde de behoeften aan investeringen te bepalen, met name aan de productiekant, en ondernemingen zichtbaarder te maken; stelt voor een kosten-batenanalyse te maken die gericht is op de bijdrage van elke energiebron aan de drie doelstellingen van de EU op energiegebied, namelijk continuïteit van de energievoorziening, concurrentievermogen en milieuduurzaamheid;

40.

stelt dat in de SER ook handelskwesties aan de orde dienen te komen, waarmee wordt bedoeld dat de gevolgen geanalyseerd dienen te worden van internationale samenwerking en langetermijncontracten die al getekend zijn of nog getekend moeten worden en dat nagegaan moet worden of het beleid van de zakenwereld en het nationaal en EU-beleid wel parallel lopen;

41.

brengt in herinnering dat in de EU olie nog altijd de belangrijkste primaire energiebron is en dat de EU daarbij vrijwel compleet afhankelijk is van importen; betreurt het gebrek aan aandacht voor dit feit in het groenboek van de Commissie; verzoekt de Commissie en de lidstaten de noodzaak in aanmerking te nemen om het olieverbruik terug te dringen, de afhankelijkheid van import te verminderen en bij te dragen aan het terugdringen van de CO2-uitstoot;

42.

dringt erop aan dat de lidstaten een systematische aanpak — met aandacht voor de economische, ecologische en technologische aspecten — ontwikkelen voor de productie, de distributie, het gebruik en de marktpenetratie van biobrandstoffen, met name die welke in de vervoertransportsector kunnen worden gebruikt, om de beschikbaarheid van biobrandstoffen te verbeteren en de handel hierin te bevorderen; dringt erop aan op dat de bestaande bindende wetgeving ten volle wordt uitgevoerd; dringt er bij de Commissie op aan de technische en bestuurlijke barrières weg te nemen die blendingsniveaus in de weg staan en ervoor te zorgen dat de verschillende beleidsgebieden, zoals vervoer, landbouw en handel, op elkaar afgestemd zijn en dat duidelijk wordt gemaakt dat zowel vloeibare als gasvormige biobrandstoffen ook gebruikt kunnen worden in de transportsector en niet alleen als brandstof voor de opwekking van elektriciteit; spoort de lidstaten aan de invoering van een verplicht en algeheel certificeersysteem door de Commissie in overweging te nemen dat de duurzame productie van biobrandstoffen in alle fasen mogelijk maakt en dat zorgt voor de broeikasgasbalans van de totale levenscyclus van zowel biobrandstoffen die binnen de EU worden geproduceerd als op die welke in de EU worden geïmporteerd;

43.

vraagt de Commissie zo spoedig mogelijk met een voorstel te komen voor een richtlijn inzake verwarming en koeling met behulp van hernieuwbare energiebronnen en brengt zijn resolutie van 14 februari 2006 in herinnering met aanbevelingen aan de Commissie en de Raad betreffende verwarming en koeling met behulp van hernieuwbare energiebronnen;

44.

vraagt de Commissie de belangrijke rol van fossiele brandstoffen voor de middellange termijn te onderkennen en de mogelijkheid te overwegen om verder onderzoek te doen naar het terugdringen van de koolstofintensiteit in overeenstemming met de 2 °C-doelstelling voor de vermindering van de CO2-uitstoot; stelt dat dit gepaard moet gaan met voortdurende modernisering en verbetering van hun efficiëntie en de ontwikkeling van een nieuwe generatie installaties op basis van vergassing en parallelle elektriciteitsopwerking en chemische productie, de verdere ontwikkeling van een economisch haalbare methode voor de vastlegging en opslag van koolstof, zowel steenkool als gas en aardolie, in overeenstemming met de besluiten van het Europees technologieplatform voor nul-emissiecentrales voor fossiele brandstoffen en het wegnemen van de barrières die de EU-wetgeving opwerpt;

45.

vraagt de Commissie en de lidstaten het sociaal-economische belang te erkennen van lokale en inheemse energiebronnen in de EU en de ontwikkeling hiervan te stimuleren als een middel dat bijdraagt aan de continuïteit van de energievoorziening in Europa;

46.

vraagt de Commissie de trans-Europese energienetwerken tot stand te brengen en een prioritair interconnectieplan op te stellen in het licht van het recente bijgewerkte besluit waarin de richtsnoeren zijn vastgelegd voor trans-Europese netten voor energietransmissie, zonder de infrastructuur en opslagfaciliteiten voor de hervergassing van vloeibaar aardgas uit het oog te verliezen; is voorts van mening dat alle energiebronnen, inclusief hernieuwbare energiebronnen, een eerlijke en niet-discriminerende toegang tot elektriciteitsnetten moeten krijgen ten einde de integratie van de markten te bevorderen en de continuïteit van de energievoorziening te waarborgen; is van mening dat windenergie-installaties voor de kust eerst moeten worden geïntegreerd in een regionaal elektriciteitsnet en uiteindelijk in het trans-Europees energienetwerk;

47.

vraagt de Commissie speciaal aandacht te schenken aan de ontwikkeling van mariene hernieuwbare energiebronnen (offshore windenergie, energie uit golven en getijden, met name in de Noordzee, Oostzee, Ierse Zee en Middellandse Zee en zonne-energie, met name in het Middellandse-Zeegebied) om ervoor te zorgen dat deze hulpbronnen worden opgenomen in de routekaart voor 2007 voor hernieuwbare energiebronnen en snel volledig worden ontwikkeld;

48.

dringt aan op een herziening van de bestaande EU-wetgeving, die de ontwikkeling verhindert van de in deze resolutie uiteen gezette prioriteiten op energiegebied, met inbegrip van de toekomstige ontwikkeling van grote projecten voor getijdenenergie;

49.

is van mening dat kernenergie opgenomen moet worden in het Europese politieke debat over het energiebeleid; erkent de rol die kernenergie thans in sommige lidstaten vervult voor blijvende veiligstelling van de elektriciteitsvoorziening, als onderdeel van de energiemix en ter vermijding van CO2-uitstoot; is van mening dat besluiten over de vraag of kernenergie een rol moet blijven spelen in de lidstaten alleen op het niveau van de lidstaat genomen mogen worden, overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel;

50.

dringt er bij de Commissie op aan de kwestie van de ontwikkeling van kernenergie in lidstaten te onderzoeken, en daarbij zowel de voordelen van deze technologie (weinig schommelingen van de productiekosten en geen CO2-uitstoot) in aanmerking te nemen als de risico's die met kernenergiecentrales verbonden zijn (storingen en afvalverwerking);

51.

brengt onder de aandacht dat, gezien het feit dat de EU in hoge mate afhankelijk is van importen, het bijzonder belangrijk is de landen van oorsprong en de doorvoerroutes verder de diversifiëren;

52.

erkent dat bij besluiten over de samenstelling van de energiemix de specifieke nationale en regionale omstandigheden in aanmerking moeten worden genomen; is derhalve van oordeel dat stimulering van hernieuwbare vormen van energie moet zijn aangepast aan de desbetreffende geografische, klimatologische en economische omstandigheden;

Infrastructuur en investeringen voor continue levering

53.

roept de lidstaten op uitvoering te geven aan hun politieke toezeggingen met betrekking tot de ontwikkeling van de ontbrekende koppelingen van energienetwerken, met speciale aandacht voor de geïsoleerde en grensregio's van de EU, zoals de Baltische staten; herinnert aan de noodzaak van investeringen om dit doel te bereiken, en verzoekt de Commissie maatregelen voor het scheppen van een gunstig investeringsklimaat voor te stellen om te waarborgen dat de markten het juiste signaal geven aan investeerders; verzoekt de lidstaten en de Commissie de milieuaspecten grondig in overweging te nemen alvorens verdere belangrijke infrastructurele investeringen, zoals bijvoorbeeld in de geplande Noord-Europese pijpleiding North Stream, goed te keuren;

54.

is van oordeel dat naast de voordelen voor het milieu ook economische efficiëntie een bepalende factor dient te zijn bij het stimuleren van hernieuwbare vormen van energie, zodat de financiële lasten voor de eindverbruiker tot een minimum kunnen worden beperkt;

Externe aspecten

55.

is van mening dat de ontwikkeling van een gemeenschappelijk uitgangspunt in de EU bij de dialoog met derde landen kan zorgen voor een verbetering van de onderhandelingspositie van de EU met energieproducerende en -consumerende landen en dat de voor energie verantwoordelijke commissaris een welomschreven mandaat moet hebben, dat een visie voor energieplanning op lange termijn in Europa omvat;

56.

dringt er bij de lidstaten op aan, tevens met het oog op verbetering van de samenwerking met de EU-instellingen, een lijst van prioritaire gebieden vast te stellen waarop zij overeenstemming hebben bereikt op het gebied van buitenlands energiebeleid, waaronder:

a)

doelen op het gebied van klimaatverandering, energie-efficiëntie en -besparing en de ontwikkeling van duurzame technologieën,

b)

mensenrechten en sociale dialoog, met als streven het vaststellen van normen voor maatschappelijk verantwoord ondernemen op dit gebied, zowel op EU- als VN-niveau,

c)

de integratie in alle nieuwe handels- en internationale overeenkomsten van de EU van een energiehoofdstuk, met erkenning van de beginselen van wederkerigheid, transparantie en de rechtsstaat,

d)

de vaststelling op EU-niveau van een uitwisseling van informatie over omvangrijke gascontracten en de verkoop van energie-infrastructuur aan derde landen,

e)

de diversifiëring van leverings- en doorvoerroutes voor olie en gas, rekening houdend met het nabuurschapsbeleid van de EU;

57.

vraagt de Commissie en de lidstaten investeringen en het verwerven van marktaandeel in de Europese Unie door ondernemingen uit energieproducerende landen alleen op voorwaarde van reciprociteit, dat wil zeggen investeringszekerheid in deze landen, te steunen, daarbij gebruikmakend van een strategie die de overdracht van beste beschikbare technologieën combineert met het creëren van een internationaal, gereguleerd en stabiel kader voor investeringen dat teruggrijpt op de Wereldhandelorganisatie (WTO) en bilaterale economische overeenkomsten;

58.

is van mening dat het van wezenlijk belang is dat de EU de wereldwijde strijd tegen de klimaatverandering blijft leiden en ernaar blijft streven dat de doelstellingen van het Kyoto-protocol worden gehaald; acht het noodzakelijk dat de pogingen van de EU om hernieuwbare en schone energiebronnen en technologieën voor energiebesparing en energie-efficiëntie te ontwikkelen, worden geïntegreerd in al haar externe betrekkingen overeenkomstig de in 2002 in Johannesburg overeengekomen agenda voor mondiale duurzame ontwikkeling;

59.

benadrukt de noodzaak om tot een gemeenschappelijk energiebeleid te komen zowel wat betreft interne marktreguleringen als externe aspecten, waarbij rekening wordt gehouden met de politieke en economische belangen van alle lidstaten;

60.

benadrukt het belang van de ontwikkeling van een pan-Europees verdrag tot oprichting van een energiegemeenschap;

61.

verwelkomt, binnen de context van het Groenboek, het recente initiatief van de Commissie om een onderzoek te doen naar het onderlinge verband tussen het beheer van natuurlijke hulpbronnen en conflicten in de externe betrekkingen van de Commissie, en benadrukt met name het verband tussen de continuïteit van de energievoorziening en het behoud van het klimaat;

62.

vraagt de Commissie om als voornaamste doel van het extern EU-beleid inzake energie vermindering van de afhankelijkheid van fossiele brandstoffen die afkomstig zijn van een paar grote producenten en diversificatie van de energiebronnen te stellen en is van mening dat hiertoe een langetermijnplan met indicatieve datums voorgelegd dient te worden aan het Parlement en de Raad;

63.

benadrukt dat een nieuwe vorm van politieke dialoog en samenwerking onder verbruikerslanden onontbeerlijk is geworden, met name met de VS, China, India en Japan; constateert dat eenzelfde dialoog tussen de belangrijkste verbruikers- en productielanden eveneens noodzakelijk is geworden om een mondiale benadering van energie te ontwikkelen; is van mening dat deze nieuwe vormen van mondiale energiedialogen erop gericht dienen te zijn mondiale energiemarkten stabiel, zeker en transparant te maken, en tegelijkertijd een constante stimulans dienen te vormen voor schone energiebronnen en energie-efficiëntie;

64.

roept de Commissie en de Raad op een strategisch energiepartnerschap te ontwikkelen met landen zoals China, India, Zuid-Afrika, Brazilië en Mexico om deze landen technische bijstand te verlenen bij het ontwikkelen van strategieën voor duurzame energie en zo hun bijdrage aan de inspanningen op het gebied van de vermindering van klimaatverandering zeker te stellen;

65.

doet de dringende oproep aan de Commissie zich niet alleen te richten op nauwere samenwerking met Rusland, maar ook de samenwerking met andere energie uitvoerende landen te intensiveren, met name met de OPEC-landen; juicht de voorgenomen ontwikkeling van een EU-brede energiegemeenschap toe;

66.

dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan om zeer serieus om te gaan met het reële gevaar van een tekort in de gasvoorziening uit Rusland na 2010 door onder andere een gebrek aan investeringen, buitensporige lekkages en energieverspilling op de Russische binnenlandse markt; dringt er op aan dat lidstaten duidelijk maken dat de noodzakelijke soort investering waarschijnlijk uitblijft zonder een verbetering van de veiligheid voor investeringen, aangezien deze niet zullen worden gedaan zonder contracten op lange termijn; dringt er op aan dat de lidstaten en de Unie in hun besprekingen met Rusland op het gebied van energie, ratificatie verlangen van het doorvoerprotocol en het verdrag inzake het energiehandvest, dat van wezenlijk belang is ter waarborging van de toekomstige broodnodige buitenlandse investeringen in de Russische energie-infrastructuur, alsmede ter waarborging in de toekomst van een voldoende gastoevoer naar de EU;

67.

wijst erop dat op de informele bijeenkomst van de Europese Raad in Lahti is besloten dat de beginselen van het energiehandvest en de conclusies van de G8 opgenomen moeten worden in de komende overeenkomst tussen de EU en Rusland, waarbij het onder meer gaat om de volgende punten:

a)

een mechanisme, naar het voorbeeld van die van de WTO, voor de beslechting van geschillen tussen de EU en Rusland en de individuele investeerders,

b)

een bepaling inzake wederzijdse toegang tot infrastructuur,

c)

mededingingsregels ter beperking van de macht van niet-gesplitste quasi-monopolistische ondernemingen, met betrekking tot de toegang tot de respectievelijke energiemarkten,

d)

een akkoord over de aanpak van de kwestie van technische mankementen in de derde landen, met gevolgen voor de grensoverschrijdende leveringen aan de lidstaat van de EU;

68.

benadrukt dat de precaire veiligheidssituatie inzake de energievoorziening en het klimaat vaak de oorzaak is van internationale crises en conflicten die invloed op democratie, mensenrechten en armoede hebben;

69.

wijst erop dat het tekort in de gasvoorziening waarmee diverse lidstaten afgelopen winter te kampen hadden reeds geleid heeft tot verplaatsingen van ondernemingen in energie-intensieve sectoren; acht het in dit verband noodzakelijk te onderzoeken hoe solidariteit tussen lidstaten kan worden bevorderd, en te overwegen dit onderwerp als een prioriteit te beschouwen teneinde een goede werking van bestaande en toekomstige interconnectiesystemen te waarborgen;

70.

roept de EU op om te streven naar opneming in de WTO-regels inzake energiehandel van bepalingen waarmee deze organisatie een internationale bemiddelaar kan worden die geschillen over de levering en distributie van energie kan beslechten;

71.

is van mening dat de EU een verantwoordelijkheid heeft om met de desbetreffende landen decentrale oplossingen op energiegebied te ontwikkelen die aangepast zijn aan plattelandsgebieden;

72.

vraagt de Commissie om de kwestie te analyseren en aan te pakken van technische storingen in de derde landen, die grensoverschrijdende leveranties aan de lidstaten nadelig beïnvloeden, zoals onderbreking van de olieaanvoer door de Druzhba-pijplijn;

73.

benadrukt de noodzaak om in de EU-gasmarkt extra diversiteit in te bouwen door manieren te zoeken om zich te verzekeren van grotere energieaanvoeren rechtstreeks van producenten in Centraal-Azië, dat wil zeggen van Kazachstan, Azerbeidzjan, Turkmenistan en Oezbekistan;

74.

roept op tot het ondernemen van stappen om ervoor te zorgen dat de pan-Europese Energiegemeenschap (PEEC) wordt ontwikkeld, door het energiegemeenschapsverdrag uit te breiden tot Turkije, en door de mogelijkheid te onderzoeken van toetreding van de Mashrek en de Maghreb tot de PEEC;

Interne markt voor energie en concurrentievermogen

75.

roept de lidstaten op te erkennen dat de energiemarkt in de EU nog altijd niet volledig geliberaliseerd is en dat de afronding daarvan uiterst noodzakelijk is; is van mening dat een duidelijk omlijnd en stabiel politiek kader en een competitieve en rechtvaardige energiemarkt nodig zijn om te zorgen voor een hoog niveau van energieonafhankelijkheid, stabiliteit op lange termijn, doelmatigheid, aandacht voor milieuaspecten en continuïteit van de levering; roept derhalve de Commissie en de lidstaten op om de behoefte aan regulerend ingrijpen tegen deze achtergrond zorgvuldig te onderzoeken;

76.

stelt vast dat lidstaten op uiteenlopende manieren een liberaliseringsbeleid voor de energiemarkt hebben aangemoedigd en dat er ook verschillen te zien zijn in hun reguleringskaders;

77.

verzoekt om tijdens de Europese Voorjaarsraad 2007 een bredere visie te geven op het gemeenschappelijke Europees belang op energiegebied, teneinde de voltooiing van de interne markt in een duidelijk politiek kader te plaatsen, dat momenteel ontbreekt;

78.

vraagt de Commissie om, gebruik makend van haar bevoegdheden uit hoofde van artikel 86, lid 3, van het EG-Verdrag haar inspanningen te vergroten voor het ontbundelen van de gasinfrastructuur, teneinde de concurrentie bij de transmissie van gas te vergroten en beheerders te stimuleren om de markten ook voor andere dan de traditionele gasleveranciers open te stellen;

79.

feliciteert de Commissie met het onderzoek over de energiesector; vraagt de Commissie door te gaan met wetshandhaving, zoals boetes, tegen bedrijven die de concurrentieregels overtreden; moedigt de Commissie aan lidstaten aan te klagen die onrechtmatig nationale energiekampioenen beschermen en pogen eindprijzen opnieuw te reguleren tot op een niveau onder de marktprijs, of fusies en overnames proberen tegen te houden omdat zulk gedrag de ontwikkeling van de interne markt zou kunnen belemmeren; verzoekt de Commissie richtsnoeren te geven over de passende vorm van contracten voor langtermijnleveringen en de voorwaarden waaronder regelingen aanvaardbaar zijn;

80.

meent dat de lidstaten en regio's ervoor dienen te zorgen dat kleine en middelgrote energieproducenten op de markt hetzelfde worden behandeld als grote, zodat energieverbruikers tegen de effecten van een monopolie worden beschermd;

81.

dringt er bij de Commissie op aan om bij de beoordeling van de nationale allocatieplannen (NAP's), marktverstoringen ten gevolge van deze plannen af te keuren en aan te dringen op de harmonisering van de NAP's, waarvan er veel in strijd zijn met het beginsel dat de vervuiler betaalt;

82.

vraagt de Commissie om een einde te maken aan het reguleren van de energieprijzen, omdat daarmee de essentie van open energiemarkten wordt aangetast; vraagt de Commissie vooral om het aanpakken van prijsregulering voor energie-intensieve industrietakken, omdat daarmee niet alleen de interne markt voor energie maar ook de interne markt voor andere basisproducten wordt ondergraven; erkent dat voor energie-intensieve industrietakken in de EU die te maken hebben met mondiale concurrentie mogelijk speciale maatregelen nodig zijn, maar dat deze maatregelen over de hele EU gecoördineerd moeten worden genomen; dringt er derhalve bij DG Mededinging op aan om heldere criteria voor te stellen om te kunnen bepalen welke industrietakken moeten worden gekwalificeerd als energie-intensieve bedrijfstakken die met mondiale concurrentie te maken hebben, en op basis van deze criteria de geldigheid van bijzondere nationale energieregelingen voor energie-intensieve industrietakken te beoordelen;

83.

dringt er bij de Commissie op aan om in geval van misbruik van een dominante positie op de markt verdere stappen te ondernemen om concentraties in de energiemarkt aan te pakken;

84.

stelt een aanzienlijke uitbreiding voor van de bevoegdheden van de regelgevende instanties van de lidstaten, die volledig onafhankelijk moeten zijn van de regering en de industrie, en hun bevoegdheden te harmoniseren, hetgeen bereikt zou kunnen worden door middel van het vaststellen van gemeenschappelijke regels inzake transparantie, bekendmaking en verantwoording, te controleren door de Commissie en eenmaal per jaar door het Europees Parlement, en om minimale bindende richtsnoeren vast te stellen voor de procedure ter benoeming van regelgevende instanties; is van mening dat de rol van nationale regelgevende instanties voor de energiesector moet bestaan uit het adviseren van mededingingsautoriteiten in de lidstaten en het verzekeren dat energiebedrijven een wettelijke verplichting hebben om consumenten besparingstips te geven;

85.

vraagt de Commissie om een toetsing van de bevoegdheden en onafhankelijkheid van de nationale regelgevende instanties voor te bereiden en pas daarna haar aanbeveling over de geharmoniseerde ontwikkeling van regelgeving in de interne markt te formuleren;

86.

roept de lidstaten ertoe op om nationale regelgevende instanties bevoegdheden toe te kennen die op EU-niveau zijn overeengekomen inzake grensoverschrijdende elektriciteits- en gastransmissie, waaronder niet-discriminerende toegang tot het elektriciteitsnet, transmissietarieven, toekenning van capaciteit, maatregelen voor congestiebeheer, werking van het net en een duidelijk tijdschema voor biedingen op de energiemarkt; is van mening dat nationale regelgevende instanties ook moeten blijven hameren op de noodzaak voor netwerkexploitanten om te handelen in het belang van de Europese consumenten; is van mening dat alvorens een Europese regelgevende instantie wordt opgericht, de bevoegdheidsterreinen van regelgevende instanties van de lidstaten geharmoniseerd moeten worden met het oog op het bereiken van een grotere consistentie van de werkzaamheden ter verbetering van het functioneren van de markt;

87.

dringt bij de Commissie en de lidstaten aan op het bevorderen van een betere coördinatie tussen de transmissienetbeheerders (TSO's), met name op terreinen als de grensoverschrijdende toewijzing van capaciteit, transparantie, intradaagse markten, en planning van de aanleg van netten en het doen van investeringen die voor de ontwikkeling van regionale markten van belang zijn; vraagt de Commissie om samen met de TSO's een Europese netcode op te stellen;

88.

vraagt de Commissie om een oplossing van de problemen van de onafhankelijkheid/belangenverstrengeling en transparantie met betrekking tot TSO's en om met voorstellen te komen die de TSO's in staat stellen hun verantwoordelijkheid te nemen als partijen die de toegang tot de markt vergemakkelijken en om de internationale regels voor TSO's te harmoniseren ter bevordering van grensoverschrijdend transport;

89.

vraagt de Commissie om te zorgen voor strikte naleving door de lidstaten van de in artikel 7, lid 6, van Richtlijn 2001/77/EG neergelegde voorwaarde dat het transport van elektriciteit over het net uit hernieuwbare energiebronnen die wordt opgewekt in perifere gebieden, zoals eilandgebieden en regio's met een lage bevolkingsdichtheid, door de netbeheerders niet anders wordt getarifeerd; en dringt bij de Commissie aan op aanvullende maatregelen voor het beëindigen van de bestaande prijsdiscriminatie binnen de lidstaten;

90.

vraagt de Commissie en de lidstaten om zorgvuldig na te gaan of er voor het realiseren van gelijke concurrentievoorwaarden behoefte is aan nieuwe instellingen zoals een Europees centrum voor energienetwerken, gezien het grote aantal al bestaande instellingen waarop zou kunnen worden voortgebouwd;

91.

dringt bij de Commissie aan op het verstrekken van meer steun voor de onderlinge koppeling van netten tussen en met name binnen de lidstaten, waardoor afgelegen en op eilanden gesitueerde energieleveranciers beter toegang hebben tot het net op het vasteland;

92.

vraagt de Commissie om een gedetailleerd onderzoek te doen naar de bestaande problemen met betrekking tot het toekennen van bouwvergunningen aan de grenzen en om hierover een verslag in te dienen bij het Europees Parlement; roept de lidstaten ertoe op bouwvergunningen aan de grenzen toe te kennen binnen vier jaar na de indiening van een aanvraag; voegt hieraan toe dat dit bijvoorbeeld kan worden verwezenlijkt met de invoering van wetgeving, waar nodig;

93.

is van mening dat het creëren van regionale energiemarkten de integratie van de energiemarkten van de EU moeten helpen versnellen en dat in geen geval verdere hindernissen opgeworpen mogen worden voor de integratie van de energiemarkten;

94.

vraagt de Commissie ervoor te zorgen dat in gevallen waarin de capaciteit voor grensoverschrijdende transmissie beperkt is, meer gebruik wordt gemaakt van allocatiesystemen op marktbasis;

95.

vraagt de Commissie prioriteit te verlenen aan de invoering tegen 2009 van goed functionerende regionale energiemarkten, teneinde de markten die het meeste potentieel hebben om uit te groeien tot een Europese markt, tegen 2012 te integreren, en vooruitgang te maken bij de oprichting van een interne Europese energiemarkt en -netwerk;

96.

merkt op dat voor de grensoverschrijdende koppeling van elektriciteitsnetten speciale maatregelen zijn vereist, zoals de preferentiële behandeling van investeringen of belastingvrijstelling; dringt er bij de Commissie op aan om in snel tempo vorderingen te maken met de projecten voor trans-Europese energienetwerken (TEN's); merkt op dat het aanleggen van de ontbrekende verbindingsstukken in de TEN's zowel de continuïteit van de levering zal vergroten als aan de voltooiing van de interne markt zal bijdragen;

97.

acht het noodzakelijk dat de uitbreiding van het reguleringskader wordt uitgesteld en dat in plaats daarvan in de lidstaten de uitvoering van de bestaande EU-voorschriften moet vermeld worden; is van mening dat verdere regelgevende maatregelen, zoals volledige ontbundeling van de eigendom, pas in overweging dienen te worden genomen wanneer de mechanismen waarin de bestaande internemarktwetgeving voorziet, in de praktijk niet blijken te voldoen; benadrukt het belang van het verbeteren van de doeltreffendheid van reglementering en van het waarborgen van een juiste, samenhangende tenuitvoerlegging van de bepalingen inzake de scheiding van activiteiten, vastgelegd in de bestaande richtlijnen;

98.

verzoekt de Commissie met aandrang bij de vaststelling van haar standpunt inzake het toekomstige beheer en eigenaarschap van stroomdistributienetten en de behoefte aan nieuwe wetgevingsinitiatieven met het oog op een betere regulering van de Europese elektriciteitssector ten volle rekening te houden met de recente verslagen van de UCTE en de ERGEG over de grote elektriciteitspanne van november 2006 in Duitsland;

99.

is van mening dat, wanneer de Commissie tot de bevinding komt dat de bestaande wetgeving ondoeltreffend is, onmiddellijk moet worden overgegaan tot volledige ontbundeling van het eigendom van de transmissienetten in de energiesector om belangenconflicten tussen concurrerende energiebedrijven te vermijden;

100.

is van mening dat de Commissie een uitgebreide gasstrategie moet formuleren, waarin wordt gekeken naar de noodzaak om het gasverbruik te verminderen, het waarborgen van toegang voor derde partijen met het oog op een economisch en doeltreffend gebruik van gas, de diversificatie van leverings- en doorvoerroutes en verbeterde gasinfrastructuur (zoals gasopslag, LNG-faciliteiten en ontbrekende gashubs), dit mede ter voorbereiding op de invoering van biogas, en de noodzaak in sommige lidstaten om de richting van de gasstroom om te keren, en waarin de kwestie van de opslag en de voorraden wordt behandeld voorafgegaan door een degelijke kosten-batenanalyse waarbij rekening is gehouden met de fysieke en economische beperkingen die aan de gassector eigen zijn;

101.

vraagt de Commissie om voorstellen te doen voor een richtlijn inzake aardgas ter compensatie van de richtlijnen inzake biobrandstof en waterstof;

102.

vraagt de Commissie om te definiëren wat grote energieverbruikers zijn; vraagt de Commissie verder om bijzondere aandacht te geven aan de situatie van grote energieverbruikers in de EU die in een mondiale economie moeten concurreren;

103.

dringt er bij de Commissie op aan om haar bevoegdheden op mededingingsgebied te gebruiken voor het aanpakken van bepalingen in leveringscontracten tussen gasproducenten en nationale energieleveranciers in de EU waarin marktsplitsing wordt geregeld en bedoelde energieleveranciers meer in het bijzonder wordt verboden om reservegas naar andere EU-markten door te verkopen, alsook om de wettigheid te onderzoeken van de langlopende leveringscontracten die de markt voor andere leveranciers afsluiten;

Energiearmoede en consumentenrechten

104.

is van mening dat consumenten in het middelpunt van alle toekomstige energiebeleidsmaatregelen moeten worden gesteld en dat energiearmoede een belangrijkere plaats moet innemen in de voorstellen van de Commissie; herinnert eraan dat consumenten, met name de overheid, die op dit terrein een voorbeeldfunctie heeft, evenzeer verplichtingen hebben wat energiebesparing betreft; onderkent de centrale betekenis die „slimme meters” en „slimme facturering” kunnen spelen bij de bewustmaking van de consument over het hoe en waarom van zijn energieverbruik en derhalve bij het veranderen van zijn gedrag; roept de Raad en de Commissie op maatregelen voor te stellen om huishoudens met lage inkomens te helpen energie te besparen en zo hun energierekeningen te verlagen en daarmee minder kwetsbaar te worden voor toekomstige prijsstijgingen;

105.

dringt aan op de noodzaak van campagnes voor opvoeding en gedragsverandering ter wille van een meer duurzame mobiliteit van de Europese burger;

106.

verzoekt erom dat geïntegreerde en voortdurende steun wordt geboden aan lokale en regionale autoriteiten met betrekking tot maatregelen voor energie-efficiëntie en duurzaamheid onder alle Europese financieringsprogramma's, met name de structuurfondsen, het zevende kaderprogramma, het programma „Intelligente Energie-Europa” en, over het algemeen, alle maatregelen op het gebied van het regionaal beleid en van de financiële engineering binnen het cohesiebeleid voor de periode 2007-2013, en met betrekking tot de activiteiten van de EIB;

107.

vraagt de Commissie blijk te geven van haar belangstelling voor zowel hernieuwbare energiebronnen als energiebesparing door nadruk te leggen op dit beleid bij alle uit de structuurfondsen en het Cohesiefonds (mainstreaming) gefinancierde initiatieven en in het bijzonder bij initiatieven uit hoofde van het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, voor alle regio's van de Unie, voor de programmeringsperiode 2007-2013, en een voorstel in te dienen voor het verwijderen van de rem op de vooruitgang inzake energiebesparing veroorzaakt door de grens van 3 % op uitgaven voor energie-efficiëntie uit hoofde van deze fondsen, en te overwegen deze drempel te schrappen na 2013;

108.

bevestigt opnieuw haar standpunt dat het essentieel is dat mensen voldoende energie krijgen geleverd om in hun basisbehoeften te kunnen voorzien en dat bedoelde leveringen moeten worden gegarandeerd; verzoekt derhalve regelgevende instanties voor de energiesector in de lidstaten te garanderen dat verplichtingen betreffende universele diensten worden gerespecteerd en kwetsbare en arme consumenten voldoende worden beschermd;

109.

bepleit dat de aanbestedende instanties energiebeleidsdoelstellingen opnemen bij het formuleren van criteria voor de gunning van overheidsopdrachten, indien dat haalbaar is, redelijk voor de inschrijvers en geen oneerlijke tussenkomst in de aanbestedingsprocedure betekent;

110.

benadrukt dat het van belang is ernaar te streven dat consumenten eenvoudig toegang hebben tot informatie omtrent prijs en keuze, een eenvoudige methode om van energieleverancier te veranderen en het recht om in elke lidstaat door de regelgevende instantie te worden gehoord;

Ontwikkeling

111.

verzoekt de Commissie en de Raad te erkennen dat er 2 miljard mensen in de wereld zijn die geen toegang hebben tot basisdiensten op energiegebied en dat de EU een beleidsrichting zou moeten uitzetten om deze situatie te verbeteren en de millenniumontiwkkelingsdoelstellingen te verwezenlijken;

112.

verwelkomt het initiatief voor een wereldfonds voor energie-efficiëntie en hernieuwbare energie als onderdeel van de mondiale verantwoordelijkheid van de EU voor het voeren van beleid ter bevordering van ontwikkeling;

113.

benadrukt dat de EU en de lidstaten hun diplomatieke, hulp- en handelsbetrekkingen met energieleverende landen moeten gebruiken voor het bevorderen van fiscale transparantie; dringt er bij de Commissie op aan het „Extractive Industry Transparency Initiative” (EITI) formeel te ondersteunen en te bevorderen, en een strategie te ontwikkelen om de beginselen van het EITI en het programma „Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen” een vast onderdeel van alle overeenkomsten met derde landen te maken; is van mening dat specifieke bepalingen in deze overeenkomsten de rol van het maatschappelijk middenveld als onafhankelijke waakhond van het beheer van de energie-inkomsten dienen te ondersteunen;

114.

is van oordeel dat het effect van EU-maatregelen aanzienlijk versterkt zou worden door een sterk buitenlandbeleid dat probeert alle geïndustrialiseerde landen te winnen voor de strijd tegen de klimaatverandering en door in het EU-ontwikkelingsbeleid meer programma's te incorporeren die beogen schone en efficiënte energie te stimuleren;

115.

is daarnaast van mening dat de Europese Unie samen met de meest geavanceerde ontwikkelingslanden naar manieren dient te zoeken waardoor ze een grotere rol zouden kunnen spelen in de wereldwijde strijd tegen de opwarming van de aarde en het inspelen daarop; en dat de Europese Unie ook dient te overwegen welke stappen er genomen kunnen worden om de mondiale solidariteit te versterken, gezien de effecten die klimaatveranderingen, met name op de armste landen, hebben;

116.

beklemtoont dat economische ontwikkeling een recht is voor alle ontwikkelingslanden; benadrukt echter dat ontwikkelingslanden de vervuilende praktijken van de geïndustrialiseerde landen niet hoeven te herhalen, en roept daarom op meer aandacht te besteden aan technologische samenwerking en capaciteitsopbouw op het gebied van duurzame energie en aan mondiale efficiëntienormen voor energieverbruikende producten;

117.

verlangt een sterkere ondersteuning van het gebruik van duurzame, lokaal beschikbare energiebronnen en decentrale energienetten met name in ontwikkelingslanden, o.a. door een transfer van kennis en technologie, omdat op die manier de toegang tot energie kan worden veiliggesteld, hulpbronnen kunnen worden ontzien, arbeidsplaatsen kunnen worden gecreëerd, afhankelijkheid kan worden gereduceerd en er een bijdrage kan worden geleverd aan de opbouw van goed functionerende markteconomieën;

*

* *

118.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


P6_TA(2006)0604

Biomassa en biobrandstoffen

Resolutie van het Europees Parlement over de strategie inzake biomassa en biobrandstoffen (2006/2082(INI))

Het Europees Parlement,

gezien de mededeling van de Commissie „Actieplan Biomassa” (COM(2005)0628),

gezien de mededeling van de Commissie „Een EU-strategie voor biobrandstoffen” (COM(2006)0034),

gezien Richtlijn 2001/77/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 september 2001 betreffende de bevordering van elektriciteitsopwekking uit hernieuwbare energiebronnen op de interne elektriciteitsmarkt(1),

gezien Richtlijn 2003/30/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 mei 2003 ter bevordering van het gebruik van biobrandstoffen of andere hernieuwbare brandstoffen in het vervoer(2),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 14 februari 2006 met aanbevelingen aan de Commissie inzake verwarming en koeling met behulp van hernieuwbare energiebronnen(3),

gezien het mandaat dat aan de Commissie is verstrekt voor de WTO-onderhandelingen op landbouwgebied, zoals vermeld in het voorstel van de EG voor de modaliteiten van de WTO-onderhandelingen over landbouw (ref. 625/02, januari 2003),

gelet op artikel 45 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie industrie, onderzoek en energie en de adviezen van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling, de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid, de Commissie internationale handel en de Commissie vervoer en toerisme (A6-0347/2006),

A.

overwegende dat onder meer biomassa op lange termijn in sterkere mate als energiebron zal worden gebruikt en dat het energiepotentieel van biomassa zoveel mogelijk dient te worden benut, met name in de landbouw, de bosbouw en de afvalsector,

B.

overwegende dat het voor een duurzame oplossing van het energieprobleem nodig is dat buitengewone en essentiële verbeteringen op het terrein van de energie-efficiëntie worden gerealiseerd, energiebesparingen worden doorgevoerd, en tegelijkertijd ook het gebruik van hernieuwbare energiebronnen wordt uitgebreid,

C.

overwegende dat op het gebied van de opwekking van energie, de warmteproductie, koeling, de productie van waterstof en methaan, de productie van brandstoffen en in de chemische, voedingsmiddelen-, papier- en houtbewerkingsindustrie de voornaamste toepassingsmogelijkheden voor biomassa bestaan,

D.

overwegende dat biomassa de enige koolstofhoudende hernieuwbare energiebron is en dat derhalve rekening moet worden gehouden met zowel de energiewinning als ook de fabricage van koolstofhoudende producten,

E.

overwegende dat een sterker gebruik van biomassa kan bijdragen tot de verwezenlijking van de drie hoofddoelstellingen van het energiebeleid, te weten de voorzieningszekerheid, het concurrentievermogen en de milieuduurzaamheid door de vermindering van de broeikasgasemissies,

F.

overwegende dat de wijze van toepassing van bio-energie en de keuze van gewassen, en de kenmerken van het landbouwsysteem waarin de gewassen worden geteeld, bepalen of het gebruik van bio-energie de productie van broeikasgassen vermindert,

G.

overwegende dat de vervoerssector verantwoordelijk is voor meer dan 20 % van de broeikasgasemissies, terwijl deze sector niet is opgenomen in de regeling voor de verhandeling van emissierechten; dat deze emissies naar verwachting in de toekomst verder zullen stijgen en dat het gebruik van biobrandstoffen een manier is om de milieuprestaties van de sector te verbeteren,

H.

overwegende dat biomassa voor een vermindering van de afhankelijkheid van externe energiebronnen zou kunnen zorgen en in plattelandsgebieden nieuwe mogelijkheden zou kunnen scheppen op het vlak van economische ontwikkeling en werkgelegenheid,

I.

overwegende dat sommige lidstaten niet voldoen aan Richtlijn 2003/30/EG over biobrandstoffen in het vervoer, en zeer lage streefcijfers vaststellen,

J.

overwegende dat er thans nog sprake is van logistieke en technische obstakels die de toepassing van biomassa in de weg staan, namelijk de naar verhouding geringe energie-inhoud, de decentrale beschikbaarheid, de verschillen in de samenstelling van de gebruikte materialen alsmede de brandstofsynthese,

K.

overwegende dat biobrandstoffen van de tweede generatie („Biomass-to-Liquid (BTL)”-brandstoffen) een duidelijk hogere energiewinningscapaciteit hebben dan biobrandstoffen van de eerste generatie (plantaardige olie, biodiesel, ethanol),

L.

overwegende dat de Gemeenschapswetgeving inzake de kwaliteit van benzine het gebruik van mengsels waaraan meer dan 5 % bio-ethanol is toegevoegd, verbiedt,

M.

overwegende dat de technologie voor de productie van biobrandstoffen van de tweede generatie beschikbaar is, er sprake is van een toenemende behoefte aan hoogwaardige brandstoffen en de nodige infrastructuur en aandrijvingstechniek reeds ontwikkeld zijn,

N.

overwegende dat synthesebrandstoffen wereldwijd goede mogelijkheden bieden om een begin te maken met de productie van koolstofhoudende producten, zoals uit voorbeelden in Zuid-Afrika en Trinidad blijkt, maar dat de productie van biobrandstoffen van de tweede generatie niettemin op termijn geen belemmering moet vormen voor de productie van biobrandstoffen van de eerste generatie, ingeleid door de lidstaten volgens Richtlijn 2003/30/EG,

O.

overwegende dat bij de vaststelling van een EU-beleid ter bevordering van biomassa een geïntegreerde aanpak nodig is, die voor mededinging op alle toepassingsgebieden zorgt,

P.

overwegende dat het actieplan Biomassa de lidstaten overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel de nodige speelruimte en flexibiliteit moet geven om zelf zowel eigen doelstellingen en beleidsmaatregelen als de instrumenten ter bevordering van biomassa te kunnen bepalen, echter zonder dat deze beleidsmaatregelen concurrentievervalsing tussen de lidstaten mogen veroorzaken,

Q.

overwegende dat kostenefficiëntie en duurzaamheid belangrijke leidende begsinselen voor de ecologisch verantwoorde bevordering van bio-energie vormen, die een grote mate van milieuvriendelijkheid met een economisch haalbare en duurzame financieringsbasis combineren,

R.

overwegende dat het voor de verwezenlijking van de doelstellingen betreffende milieuduurzaamheid en vermindering van broeikasgassen noodzakelijk is dat ervoor wordt gezorgd dat gedurende de hele levenscyclus van biobrandstoffen — van de akker tot de brandstoftank, met inbegrip van alle transport ervan — aanzienlijk minder koolstofemissies vrijkomen dan er worden geproduceerd door fossiele brandstoffen,

S.

overwegende dat de kwestie van binnenlandse productie en de invoer van biomassa moet worden beoordeeld vanuit het oogpunt dat de ontwikkeling van een zelfstandige biomassasector in de Europese Unie de moeite loont, ook gezien de mogelijkheid van extra inkomsten voor de landbouwsector,

T.

overwegende dat de opkomst van een Europese biobrandstofsector mogelijkheden biedt voor de overdracht van biobrandstoftechnologie aan ontwikkelingslanden die door stijgende olieprijzen zijn verzwakt,

U.

overwegende dat het ontbreken van duidelijke milieueisen en -waarborgen, met name in het geval van biobrandstoffen, aanzienlijke negatieve gevolgen zou kunnen hebben, zoals een toename van ontbossing in de tropen, terwijl de broeikasgasemissies niet beduidend zouden verminderen,

V.

overwegende dat de bestaande wetgeving in de Europese Unie met het oog op een effectiever gebruik van biomassa moet worden herzien,

W.

overwegende dat een evenwicht tussen goederenproductie en energiewinning moet worden gevonden en dat de energiewinning slechts één van meerdere toepassingsmogelijkheden van biomassa is,

X.

overwegende dat de chemische toepassing van producten uit dierlijke vetten en plantaardige oliën een concurrentiële bedrijfstak is die niet in zijn bestaan mag worden bedreigd,

Y.

overwegende dat de industriële toepassing van hout en bijproducten van hout als grondstoffen een concurrentiële sector vormt die werkgelegenheid en waarde creëert en waarvan het voortbestaan derhalve niet in gevaar mag worden gebracht,

Z.

overwegende dat andere, niet-Europese landen belangrijke maatregelen hebben genomen voor het bevorderen van biobrandstoffen en al hebben bereikt dat biobrandstoffen een aanzienlijk aandeel in de brandstoffenmarkt hebben,

1.

is verheugd over de beide mededelingen van de Commissie over het Actieplan Biomassa en de EU-strategie voor biobrandstoffen;

2.

stemt in met de beoordeling van de Commissie met betrekking tot de stand van het biomassagebruik en de belemmeringen voor een bredere toepassing van biomassa in de energiesector;

3.

is ervan overtuigd dat de strategie van de Europese Unie voor de bevordering van biobrandstoffen juist tegen de achtergrond van de Lissabon-strategie efficiëntie en duurzaamheid moet nastreven en dat maatregelen niet tot onevenredig hoge administratiekosten mogen leiden;

4.

is van oordeel dat transparante en open markten voor biomassa en biobrandstoffen op regionaal, nationaal en Europees niveau moeten worden gecreëerd, die aan de eisen op het gebied van duurzame productie voldoen en dat deze markten in het systeem van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) moeten worden geïntegreerd en moeten voldoen aan de eisen van een gemeenschappelijke, transparante en concurrentiële energiemarkt;

5.

is van mening dat de producenten van biobrandstoffen nood hebben aan een consistent investering- en prijsbeleid op middellange termijn op het niveau van de lidstaten en van de Europese Unie dat het mogelijk maakt om de gedane investeringen op redelijke termijn terug te kunnen verdienen;

6.

roept de Commissie op te werken aan een uniforme Europese markt voor biomassa en vraagt de lidstaten de belemmeringen op het niveau van de lidstaten en tussen de lidstaten weg te nemen;

7.

gaat ervan uit dat het actieplan Biomassa en de mededeling over de EU-strategie voor biobrandstoffen de basis zullen vormen voor concrete en doeltreffende maatregelen;

8.

roept de Commissie op om de doelstellingen zoals die in het actieplan Biomassa met betrekking tot warmteproductie, energieopwekking en productie van biobrandstoffen zijn vastgesteld, opnieuw te onderzoeken uit het oogpunt van concurrentiële kostprijzen, rendement en energieproductie van de afzonderlijke sectoren;

9.

is van mening dat de Commissie zich opnieuw op alle actieplannen en richtlijnen moet beraden met het oog op een rationele productie en benutting van bio-energiebronnen en biobrandstoffen en dat zij zich daarbij bij voorrang moet concentreren op akkerbouw, bosbouw en afvalbeheer;

10.

is het met de Commissie eens dat het gebruik van biomassa in vaste toepassingen zoals electriciteitsopwekking, verwarming en koeling, optimaal kan bijdragen aan het bereiken van de doelstelling van de EU om de productie van broeikasgassen te verminderen; roept op tot het geven van steun voor een kostenefficiënte en duurzame productie en gebruik van biomassa op het gebied van electriciteitsopwekking, de productie van methaan, vervoer en verwarming en koeling, indien nodig met behulp van gepaste maatregelen, die in overeenstemming dienen te zijn met de doelstellingen van Kyoto en de klimaatdoelstelling om de temperatuurstijging op mondiaal niveau op de lange termijn te beperken tot twee graden Celsius; vraagt in dit kader ook specifieke aandacht voor de ombouw van stadsverwarmingsnetwerken;

11.

meent dat steun en bijstand voor hernieuwbare energie op basis van biomassa er niet toe mag leiden dat de concurrentieverhoudingen op de grondstoffenmarkt op de lange termijn verstoord raken;

12.

gaat ervan uit dat ook op basis van vrijwillige overeenkomsten de aanstoot kan worden gegeven tot een sterkere ontwikkeling en een sterker gebruik van biomassa en roept de lidstaten en de Commissie op om het gebruik van biomassa voor energieopwekking aan te moedigen en dit onder andere te doen door de milieu-eisen te stellen aan emissies en niet aan de keuze van de brandstof;

13.

is van oordeel dat met name houtbiomassa op grond van de daarvoor aanwezige markt en de bestaande toepassingsmogelijkheden geschikt is om Europese markten op te bouwen, hoewel rekening moet worden gehouden met marktschaarste en stijgende prijzen; steunt derhalve het voornemen van de Commissie om zo spoedig mogelijk met een actieplan voor de bosbouw te komen;

14.

meent echter dat het gebruik van biomassa uit hout er niet toe mag leiden dat de druk op natuurlijke bossen toeneemt, het herstel van bossen die van oudsher met overexploitatie te kampen hebben, stopt, of de toepassing van monocultuur of het aantal plantages voor exotische soorten stijgt, en het gebruik van bos-biomassa steeds op een wijze moet worden bevorderd die verenigbaar is met het verbeteren van de ecologische kwaliteit van bossen;

15.

roept de lidstaten op de financiële steun voor biomassa niet afhankelijk te maken van de grootte, maar van de efficiëntie van de desbetreffende installatie, van een duidelijk positieve emissiebalans voor broeikasgassen, alsook van de tastbare voordelen voor het milieu en de voorzieningszekerheid, overeenkomstig het additionaliteitsbeginsel, en rekening te houden met de aard en omvang van de steun die nodig is om ervoor te zorgen dat een gegeven type biomassa een aandeel in de markt verwerft;

16.

verzoekt de Commissie een instrument te ontwikkelen waarmee de duurzaamheid van de productie en het gebruik van (bio)brandstoffen kan worden beoordeeld; is van mening dat een gemeenschappelijke methodologie moet worden ontwikkeld voor het objectief meten van ecologische, sociale en economische duurzaamheidsaspecten van minerale brandstoffen en biobrandstoffen, die ook als referentiepunt zou kunnen dienen bij beleidsstimulansen ten behoeve van de meest duurzame (bio)brandstoffen;

17.

roept de lidstaten op om met voorrang stimuleringsmaatregelen te treffen voor het bevorderen van energieproductie op basis van toeleveringscontracten tussen landbouwers en ondernemingen die biomassa gebruiken voor energiedoeleinden;

18.

verwacht van de lidstaten maatregelen ter bevordering van investeringen in de productie en het gebruik van biomassa en biobrandstoffen die uit klimatologisch oogpunt het meest efficiënt zijn en verenigbaar met de regelgeving op het gebied van het structuur- en landbouwbeleid, waarbij met name rekening dient te worden gehouden met traditionele variëteiten die milieuvriendelijk zijn en aangepast aan de regionale omstandigheden; gelooft dat bedoelde stimuleringsmaatregelen onder geen enkele omstandigheid mogen leiden tot de vervanging van duurzame lokale voedselproductie;

19.

verwacht van de lidstaten dat zij nationale actieplannen inzake biomassa ontwikkelen, deze op termijn ook koppelen aan de eigen structuur- en landbouwbeleidsmaatregelen en deze nationale actieplannen op vastgestelde tijdstippen actualiseren; dat zij al het mogelijke doen voor het verwezenlijken van de doelstellingen van Richtlijn 2003/30/EG;

20.

roept de Commissie op om de duurzaamheid van biomassa en biobrandstoffen voor alle toepassingsgebieden op basis van een wetenschappelijke vergelijking van verschillende soorten, in de EU geïmporteerde en geproduceerde, te onderzoeken en de verenigbaarheid met het communautair acquis te evalueren en daarvan uiterlijk einde 2007 verslag te doen aan het Parlement en de Raad;

21.

roept de Commissie en de lidstaten in verband met het toegenomen gebruik van biomassa voor energiedoeleinden op om ervoor te zorgen dat belangen en randvoorwaarden op het terrein van natuurbehoud en landschaps-, plattelands- en bosbeheer in acht worden genomen;

22.

roept de Commissie op om na een strategische milieueffectbeoordeling voorstellen in te dienen met betrekking tot de bevordering van het kostenefficiënte en duurzame gebruik van biomassa voor verwarming en koeling, zowel in de publieke als private sector;

23.

is van mening dat het gezien de conflicterende eisen die bij uit afval verkregen biomassa een rol spelen, belangrijk is dat bio-energie niet wordt aangegrepen als een excuus om afvalverbranding de voorkeur te geven boven meer materiaalbesparende opties, zoals hergebruik, recyclage of compostering;

24.

verwacht dat in de context van de herziening van het wetgevingskader voor afval het gebruik als brandstof van afval dat vervolgens niet als grondstof kan worden teruggewonnen, zal worden vergemakkelijkt (ook waar het gaat om bijproducten van de agroalimentaire productie, behalve die afkomstig uit gebieden die door woestijnvorming worden bedreigd) en rekening houdend met de energie-efficiëntie; merkt echter op dat hieraan de voorwaarde moet worden verbonden, dat dit geen belemmering vormt voor het hergebruik of de terugwinning van recycleerbaar materiaal;

25.

verzoekt de Commissie om belemmeringen gebaseerd op Europese regelgeving te verwijderen om de vergisting van mest of organisch afval voor de productie van biogas mogelijk te maken en te bevorderen;

26.

verzoekt om openstelling van de gasnetwerken voor de levering en het zonder onderscheid transporteren van biogas, voor zover het technisch mogelijk en veilig is deze gassen in te voeren en te transporteren door het aardgassysteem;

27.

verwacht dat de administratieve procedures voor de productie en het gebruik van bio-energie vereenvoudigd en tot alle lidstaten uitgebreid worden;

28.

wijst erop dat steun aan de bevordering van energiegewassen is ingevoerd als deel van de hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid;

29.

onderstreept dat bij het gebruik van biomassa in het belang van de duurzaamheid de toepassing moet worden bevorderd die het dichtst ligt bij de plaats waar het agrarisch basismateriaal ontstaat, zodat energieverlies als gevolg van het vervoer wordt voorkomen; verzoekt de Commissie en de lidstaten derhalve financiële hulp voor de ontwikkeling van het platteland te geven, zodat openbare instellingen op het platteland hun verwarmingen overschakelen op bio-energie;

30.

roept ertoe op de integrale verbranding van planten, bijvoorbeeld van graangewassen, te erkennen en te bevorderen;

31.

is ingenomen met het initiatief van de Commissie om meer het accent te leggen op de reële benutting van de mogelijkheden voor de productie van bio-energie op basis van de communautaire graaninterventievoorraden; vestigt de aandacht op het feit dat de omvang van de voor de export bestemde interventievoorraden daardoor kan worden teruggebracht, en dat de EU aldus gemakkelijker kan voldoen aan de in het kader van de WTO aangegane verplichtingen; verzoekt de Commissie derhalve daarvoor de nodige stimulansen te ontwikkelen, opdat een zo groot mogelijke hoeveelheid interventiegraan voor dat doel kan worden gebruikt;

32.

is verheugd over de doelstelling van de mededeling van de Commissie om het gebruik van hernieuwbare energiebronnen in de vorm van onder meer biobrandstoffen alsmede de toepassing daarvan in onder meer het vervoer te blijven stimuleren, zonder hiermee afbreuk te doen aan de vrijheid van de lidstaten om te kiezen voor andere hernieuwbare energiebronnen en zelf de sectoren en toepassingen te kiezen waarbij het gebruik van biomassa het meest bijdraagt aan de reductie van broeikasgassen en de hoogste energiebaten oplevert;

33.

roept de lidstaten op tot het bevorderen van het gebruik van biobrandstoffen door het belastings- en accijnzenregime voor het aanmaken en gebruik van deze brandstoffen aantrekkelijker te maken; roept de lidstaten op om een gecoördineerd beleid in deze materie sterker te ondersteunen; steunt daarom de Commissie in haar doelstelling ten aanzien van biobrandstoffen verplichtingen voor te stellen, zoals uiteengezet in de EU-strategie voor biobrandstoffen (COM(2006)0034); verzoekt de Commissie nieuwe, ambitieuzere streefdoelen voor de lange termijn (tot 2020) vast te stellen om investeerders zekerheid te geven;

34.

roept de Commissie op om in overleg met de olie- en gasondernemingen en de autofabrikanten de beschikbaarheid van milieuvriendelijke voertuigen te vergroten en de distributie van en toegang voor de consument tot biobrandstof te verbeteren;

35.

roept de Commissie op alle ongerechtvaardigde obstakels voor de biomassa- en biobrandstoffenmarkt weg te nemen, zonder echter afbreuk te doen aan de overwegingen inzake milieu en gezondheid waarop deze maatregelen waren gebaseerd;

36.

steunt het voornemen van de Commissie om onderzoek en ontwikkeling, met name op het gebied van biobrandstoffen van de tweede generatie, blijvend te bevorderen en de industriële toepassing daarvan te vergemakkelijken;

37.

is van mening dat biobrandstoffen van de tweede generatie (BTL-brandstoffen) een aanzienlijk hoger energierendement mogelijk maken dan biobrandstoffen van de eerste generatie;

38.

acht het dringend noodzakelijk om zo spoedig mogelijk de technische normen voor biobrandstoffen vast te stellen en Richtlijn 98/70/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 1998 betreffende de kwaliteit van benzine en van dieselbrandstof alsmede de relatie ervan tot het gebruik van biobrandstoffen te herzien, zonder afbreuk te doen aan de milieu- en gezondheidsoverwegingen waarop deze maatregelen zijn gebaseerd; benadrukt dat de bestaande normen pas aangepast moeten worden en Richtlijn 98/70/EG pas gewijzigd nadat de Commissie haar beoordeling van de gevolgen voor de luchtkwaliteit van een hoger aandeel van biobrandstoffen in benzine en diesel heeft afgerond;

39.

roept met name op tot de herziening van de geldende norm EN 14214, om verdere types van biomassa op te nemen;

40.

wenst dat een definitie van de verschillende typen biobrandstoffen van de tweede generatie wordt vastgesteld om gezien de gevolgen voor het milieu een onderscheid aan te brengen tussen producten van de bosbouw en producten op basis van afvalhoutcellulose, gestort organisch afval en grondstoffen van plantaardige en dierlijke herkomst;

41.

steunt de oprichting van een technologieplatform voor biobrandstoffen in samenwerking met alle technologieleveranciers die bij de ontwikkeling, de productie, de verwerking en het eindgebruik van energiegewassen zijn betrokken;

42.

verwacht van de Commissie dat zij bij de ondersteuning van het onderzoek op gepaste wijze rekening houdt met het nagestreefde intensievere gebruik van biomassa in samenhang met stadskoelings- en stadsverwarmingsnetwerken, overeenkomstig het door het Europees Parlement in eerste lezing ingenomen standpunt inzake het zevende kaderprogramma voor onderzoek(4);

43.

roept de lidstaten met klem op om zo spoedig mogelijk aan te geven wat hun nationale streefdoel voor bio-energie is, die behalve met hun nationale Kyoto-doelstelling ook in overeenstemming zouden moeten zijn met de langetermijndoelstelling van twee graden Celsius die in EU-verband is overeengekomen;

44.

verzoekt de Commissie een verplichte en alomvattende certificering in te voeren die de duurzame productie van biobrandstoffen in alle fasen mogelijk maakt, waaronder begrepen normen voor de teelt- en verwerkingsfasen alsook voor de emissiebalans voor broeikasgassen over hun gehele levenscyclus, die zowel voor in de Europese Unie gefabriceerde als voor ingevoerde brandstoffen geldt;

45.

roept de Commissie op om steun te verlenen voor de ontwikkeling en toepassing van het systeem voor de wereldwijde monitoring van milieu en veiligheid (GMES-systeem) voor het bewaken van het grondgebruik bij de productie van bio-ethanol, teneinde de vernietiging van het regenwoud en andere negatieve milieueffecten te voorkomen;

46.

erkent dat een verdere stijging van de palmolieproductie negatieve gevolgen kan hebben voor natuurlijke bossen en de traditionele voedselproductie, omdat het een vermindering van de biodiversiteit, grondconflicten en een aanzienlijke stijging van broeikasgasemissies tot gevolg heeft; roept de Commissie derhalve op om de invoer van producten op palmoliebasis in de EU alleen toe te staan als wordt voldaan aan criteria voor duurzame productie, die in een uitgebreid certificeringsstelsel worden vastgesteld;

47.

verwacht dat een Europawijd streefcijfer voor biomassa in elk geval in overeenstemming zal zijn met de doelstelling die binnen de EU is overeengekomen om tegen 2020 25 % van de energie uit hernieuwbare energiebronnen te winnen;

48.

is wat betreft de vervoerssector voorstander van beleidsplannen en maatregelen alsook alternatieve technologieën die in overeenstemming zijn met de doelstellingen van de EU inzake klimaatverandering;

49.

verzoekt de Commissie maatregelen te nemen om op het gebied van de biobrandstoffen zo spoedig mogelijk een compromis tot stand te brengen tussen de automobielindustrie en de aardoliesector volgens het principe „biobrandstoffen voor auto's en niet auto's voor biobrandstoffen”;

50.

verzoekt om toepassing van de achtste aanbeveling van de groep CARS 21, die biobrandstoffen van de tweede generatie een zeer veelbelovende technologie ter vermindering van de CO2-uitstoot in het vervoer noemt;

51.

beveelt aan om bij de bevordering van productinnovatie en technologie rekening te houden met het mogelijke gebruik van biobrandstoffen in alle vervoersmiddelen;

52.

is van mening dat ten behoeve van de toepassing van biobrandstoffen in bepaalde sectoren, zoals de land- en bosbouw, de scheepvaart en het openbaar personenvervoer, bevordering van het gebruik ervan middels een belastingvrijstelling op lange termijn voor pure brandstoffen gebaseerd op een geëigend certificeringssysteem zinvol kan zijn;

53.

verzoekt de Commissie met behulp van de wijziging van het communautair accijnsstelsel in de afzonderlijke lidstaten de toevoeging van biobrandstoffen aan traditionele brandstoffen te stimuleren;

54.

beklemtoont het belang van toepassing van fiscale maatregelen, waaronder belastingvrijstellingen, maar roept de Commissie op waakzaam te zijn voor marktverstoringen;

55.

steunt de Commissie in haar voornemen om in het kader van de WTO-onderhandelingen duidelijke regels in te voeren die de ontwikkeling van een Europese biobrandstoffensector mogelijk maken, met name door de oprichting van adequate en coherente handels- en douanekader;

56.

roept de Commissie op nog meer prioriteit te geven aan de erkenning van niet-commerciële overwegingen als onderdeel van een toekomstige WTO-overeenkomst; merkt op dat de EU er op die manier voor kan zorgen dat ingevoerde biobrandstoffen aan bepaalde duurzaamheidscriteria beantwoorden, vooral wat het milieu betreft;

57.

stelt vast dat biobrandstoffen inmiddels op de wereldmarkt worden verhandeld en dat de EU ook in de toekomst niet in staat zal zijn in haar eigen behoeften te voorzien; stelt dat niettemin volstrekte prioriteit moet worden gegeven aan het bevorderen van de eigen productie van dergelijke brandstoffen;

58.

is van mening dat een aanvaardbaar penetratieniveau voor de invoer van bio-ethanol in de EU voor een bepaalde periode moet worden vastgesteld, dat verenigbaar is met de geleidelijke ontwikkeling van een eigen productie in de Gemeenschap in overeenstemming met de Europese strategie voor duurzame ontwikkeling, met name in de energiesector;

59.

acht het noodzakelijk dat de Commissie uiterlijk einde 2007 een verslag indient over de productie- en exportvoorwaarden voor biobrandstoffen in de belangrijkste producerende landen;

60.

roept de Commissie op om in het actieplan Biomassa aanvullend onderzoek naar kunststoffen uit biomassa te bevorderen, teneinde meer inzicht te krijgen in de mate waarin deze kunststoffen gedurende hun levenscyclus kunnen bijdragen aan besparingen op fossiele brandstoffen, de vermindering van broeikasgasemissies en besparingen op energieverbruik bij terugwinningactiviteiten anders dan compostering; verzoekt de Commissie de mogelijkheid te onderzoeken om het gebruik van bepaalde biokunststoffen verplicht te stellen, ingeval zij een goed alternatief voor de huidige kunststoffen blijken te zijn;

61.

roept de Commissie op om bij wijze van proefproject de oprichting van parken voor hernieuwbare energie te overwegen, waar in de energiebehoefte wordt voorzien door een combinatie van verschillende hernieuwbare energiebronnen, zoals biomassa, wind en zon;

62.

is overtuigd dat de steun van het grote publiek voor biobrandstoffen van essentieel belang is, en wijst op de wijdverspreide bezorgdheid bij het grote publiek over groene genetische manipulatie; is van mening dat de ontwikkeling van hoogwaardige biomassa op milieuvriendelijke wijze dient gebeuren en geen bedreiging mag vormen, reëel of als zodanig ervaren, voor de productie van voedingsmiddelen die niet genetisch gemodificeerd zijn; is overtuigd dat „merker-geassisteerde selectie” (MAS), die de mogelijkheid biedt tot het verbeteren van gewassen via „smart breeding”, d.w.z. het kruisen van gewassen uit gelijksoortige families in plaats van de genetische modificering ervan door het inbrengen van vreemde genen, een wezenlijke bijdrage dient te leveren tot de ontwikkeling van hoogwaardige en tegelijk milieuvriendelijke biomassa;

63.

roept ertoe op in alle lidstaten adequate prikkels voor de duurzame aanbouw van energiegewassen te scheppen zonder de voedselproductie in gevaar te brengen, waarmee de duurzame winning van extra hoeveelheden biomassa afkomstig uit land- en bosbouw wordt gefaciliteerd;

64.

verzoekt de Commissie extra aandacht te geven aan kleinschalige biobrandstofprojecten binnen de primaire agrarische sector, zoals mobiele distillatie en vergisting, die grote gevolgen kunnen hebben voor de toekomstige verwerking van primaire bijproducten;

65.

is van mening dat ook middelen uit de begroting als voorzien onder rubriek 2, eerste peiler, van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (§60) en uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling moeten worden gereserveerd voor energiewinning uit biomassa;

66.

is van mening dat de bevordering van biomassa op het platteland moet worden gerealiseerd door het onderzoek naar en de ontwikkeling en demonstratie van toepassingen gerelateerd aan biomassa waarvan gebleken is dat zij de grootste en meest rendabele vermindering van broeikasgassen en de grootste energiebesparing opleveren, meer prioriteit te geven, en door met behulp van voorlichtingscampagnes een aparte markt te creëren ter verbetering van de rentabiliteit; beveelt aan dat speciale aandacht wordt geschonken aan de ontwikkeling en bevordering van win-win-oplossingen waarbij productie van biomassa kan worden gecombineerd met herstel van de habitat, landbouw die weinig productiemiddelen vraagt en een milieuvriendelijk landbeheer;

67.

roept ertoe op de in het kader van de subsidieregeling voor energiegewassen op 1,5 miljoen ha vastgestelde gewaarborgde maximale oppervlakte duidelijk te verhogen en geen enkele aanplant van die subsidieregeling uit te sluiten, waarbij aan aanplanten met een hoge energie-efficiëntie voorrang moet wordengegeven;

68.

dringt er bij de Commissie op aan de braakleggingsregeling af te schaffen en nieuwe stimulansen voor energiegewassen op te zetten;

69.

wijst erop dat ook de aanplant van duurzame grondstoffen volgens de optimale werkmethoden moet plaatsvinden en dat de randvoorwaarden (Cross-compliance) van toepassing zijn op de aanplant;

70.

dringt er bij de Commissie op aan de lijst met gewassen die in aanmerking komen voor de productie van biobrandstoffen in de ondersteuningssystemen uit te breiden, erop toe te zien dat op plaatselijk en regionaal niveau de meest geschikte energiegewassen worden geselecteerd en de vergisting van mest te stimuleren;

71.

roept de Commissie op om de hindernissen weg te nemen voor de ontwikkeling van energiegewassen in de nieuwe lidstaten, waar een vereenvoudigde regeling inzake een enkele areaalbetaling wordt toegepast;

72.

dringt aan op goedkeuring van een uniform kader op Europees niveau opdat de beschikbaarstelling van biomassa voor energiedoeleinden zelfs in landen prioriteit krijgt waar bio-energie tot dusver geen rol van betekenis speelt;

73.

is overtuigd dat de duurzame productie en het duurzaam gebruik van biomassa, onder meer via kleinschalige teelt en als onderdeel van een integraal beleid voor plattelandsontwikkeling, voor ontwikkelingslanden aanzienlijke voordelen bieden en dat technologieoverdracht met deze derde wereldlanden en de export van biotechnologieën door de Europese Unie dient te worden ondersteund; is echter van mening dat dit beleid evenwichtig moet zijn en dat de inspanningen op de eerste plaats gericht zouden moeten zijn op de eigen bevrediging van energiebehoeftes van landen in plaats van uitsluitend op de ontwikkeling van hun exportcapaciteit;

74.

vraagt de Commissie om een initiatief te ontwikkelen dat specifiek bedoeld is voor het informeren, opleiden en het vergroten van het bewustzijn over het gebruik van biomassa en biobrandstoffen en dat gericht is op de landbouwer, burgers en lokale bestuurders;

75.

is van mening dat de productie van biomassa en biobrandstoffen aanzienlijk kan bijdragen tot verwezenlijking van de Europese doelstellingen van klimaatbeheersing;

76.

verzoekt de Commissie in 2007 in het kader van een energiepakket een voorstel in te dienen voor een richtlijn betreffende verwarming en koeling op basis van hernieuwbare energiebronnen en verwijst naar zijn resolutie van 14 februari 2006 met aanbevelingen aan de Commissie inzake verwarming en koeling op basis van hernieuwbare energiebronnen;

77.

beklemtoont de behoefte aan een EU-dekkend informatiebeleid over biomassa en biobrandstoffen;

78.

verzoekt de Commissie, met betrekking tot het levenscyclusaspect, turf op te nemen als hernieuwbare energiebron voor duurzame productie van biomassa en bio-energie;

79.

dringt aan op het vaststellen van betrouwbare, algemene voorwaarden voor investeerders en producenten, in het belang van een langetermijnstrategie gericht op bevordering van een concurrentiële markt voor biobrandstoffen in de Europese Unie, in het bijzonder middels belastingvoordelen;

80.

dringt er bij de politieke en economische instanties met klem op aan meer werk te maken van de samenwerking en de integratie van de biobrandstoffenmarkten in de Europese Unie en de Europese buurlanden, met name in het kader van de specifieke partnerschapsovereenkomsten;

81.

meent dat het programma Intelligente Energie — Europa zal helpen om plaatselijke projecten op het gebied van energiebesparing en het juiste gebruik van natuurlijke hulpbronnen te ondersteunen;

82.

verzoekt de Commissie in de biregionale en bilaterale onderhandelingen niet méér aan te bieden dan in de WTO aan concessies zal gedaan worden bij de verzoeken om preferentiële toegang tot de communautaire markt voor bio-ethanol, en bij de toepassing van het stelsel van algemene preferenties (SAP) en van SAP+ bepalingen te implementeren, zodat de aan bepaalde landen toegekende preferenties voor bio-ethanol kunnen worden verlaagd of afgeschaft als zij niet meer gerechtvaardigd zijn;

83.

spoort de Commissie en de lidstaten ertoe aan waakzaam te zijn voor fraudepogingen of omzeiling van douanerechten aangaande bio-ethanol en daarbij met name de naleving van de oorsprongsregels en de regels inzake tariefindeling te waarborgen en misbruik van bepaalde opschortende douaneregelingen te voorkomen;

84.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


P6_TA(2006)0605

Fiji

Resolutie van het Europees Parlement over de situatie in Fiji

Het Europees Parlement,

onder verwijzing naar zijn vorige resolutie van 8 september 2000 over de situatie in Fiji(1),

gezien de verklaring van het EU-voorzitterschap van 5 december 2006 over de militaire coup in Fiji,

gezien de verklaring van 5 december 2006 van de Secretaris-generaal van de Verenigde Naties over de machtsgreep van het leger in Fiji,

gezien de verklaring van de Hoge Commissaris voor de mensenrechten van de Verenigde Naties van 6 december 2006,

gelet op artikel 115, lid 5 van zijn Reglement,

A.

overwegende dat Commodore Bainimarama met de staatsgreep van 5 december 2006 de democratisch verkozen regering van Fiji omver heeft geworpen, hierdoor minachting tonend voor de grondwet van Fiji en de rechtsstaat, voor de bevolking van Fiji en voor Fiji's traditionele instellingen,

B.

overwegende dat twee militaire staatsgrepen hebben plaatsgehad in mei en september 1987, onder leiding van luitenant-kolonel Sitiveni Rabuka en inheemse Fiji-eilanders,

C.

overwegende dat op 19 mei 2000 een gewapende groep een aantal weken de eerste etnische indiaanse premier, Mahendra Chaudhry, en diverse parlementsleden heeft gegijzeld,

D.

overwegende dat de crisis de economie van Fiji lamlegt — de suikerproductie wordt vertraagd, de activiteit in de toeristische sector wordt dramatisch gereduceerd en duizenden komen zonder werk te zitten,

E.

overwegende dat de ontwikkelingshulp voor de Fiji-eilanden in het kader van het negende Europees ontwikkelingsfonds, ten belope van 23 miljoen EUR, door de EU in 2004 was hersteld, met als doel alle etnische groepen gelijke toegang tot onderwijs en opleiding te bieden,

F.

overwegende dat eerbiediging van de mensenrechten, de democratische beginselen en de rechtsstaat een essentieel onderdeel vormt van de Partnerschapsovereenkomst van Cotonou, die de betrekkingen tussen de ACS-landen en de EU regelt,

G.

overwegende dat de ontwikkelingssamenwerking tussen Fiji en de Europese Unie teruggaat tot 1975,

H.

overwegende dat het Gemenebest heeft besloten Fiji als lid van zijn besluitvormingsorganen te schorsen,

1.

veroordeelt krachtig de machtsovername van de democratisch verkozen regering van Fiji door 's lands leger en herhaalt ten zeerste gekant te zijn tegen acties die het democratische proces in Fiji ondermijnen;

2.

eist dat het leger zich terugtrekt en de macht teruggeeft aan de democratisch verkozen regering;

3.

is van mening dat een duurzame oplossing van de huidige politieke crisis alleen tot stand kan worden gebracht met vreedzame middelen en met inachtneming van de zorgen en belangen van alle gemeenschappen;

4.

benadrukt dat vreedzame oppositie tegen het militaire regime vorm begint te krijgen, na de oproep van de afgezette premier tot vreedzaam verzet, waarbij zowel de grote raad van stamhoofden als invloedrijke kerkgroeperingen de coup al hebben afgekeurd;

5.

herinnert eraan dat Fiji in mei 2006 parlementsverkiezingen heeft gehouden, die geloofwaardig werden geacht door internationale waarnemers, inclusief met name een omvangrijke verkiezingswaarnemingsmissie van de EU;

6.

herinnert eraan dat de coalitieregering die na de verkiezingen door premier Qarase is samengesteld, alle democratische legitimiteit heeft, alsmede een zeer ruime meerderheid in het parlement;

7.

benadrukt dat de toekomst van de multi-etnische maatschappij van Fiji afhangt van de geloofwaardigheid en de legitimiteit van democratische instellingen die de steun genieten van alle gemeenschappen en gebaseerd zijn op het principe dat alle mensen gelijkwaardig zijn, ongeacht hun etnische origine;

8.

suggereert dat in Fiji een waarheids- en verzoeningscommissie wordt opgericht, om bij te dragen tot de vreedzame coëxistentie van de twee belangrijkste gemeenschappen van het land;

9.

verzoekt de Commissie en de lidstaten alle niet-humanitaire hulp aan Fiji onmiddellijk op te schorten, overeenkomstig artikel 96 van de Partnerschapsovereenkomst van Cotonou, met uitzondering van onderwijsprogramma's, als deze worden uitgevoerd door NGO's;

10.

verzoekt de EU een onmiddellijk reisverbod af te kondigen, om personen die tot het leger behoren, hun gezinnen of om het even welke persoon die een rol in de staatsgreep in Fiji speelt, te verhinderen de lidstaten van de Europese Unie binnen te komen;

11.

verzoekt alle leden van het Forum van de eilanden in de Stille Oceaan en andere regionale en internationale spelers druk uit te oefenen om de situatie op te lossen en duurzame politieke, economische en sociale stabiliteit in Fiji tot stand te brengen;

12.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Commissie, de Raad, de regeringen van de lidstaten, de Secretaris-generaal van de Verenigde Naties, de Secretaris-generaal van het Gemenebest, de regeringen van de landen van het Forum van de eilanden in de Stille Oceaan, met inbegrip van Australië en Nieuw-Zeeland, en de regeringen van de partnerlanden van de Post-Forum Dialogue, inclusief de Verenigde Staten.


P6_TA(2006)0606

Betrokkenheid van de VN-troepen bij seksueel misbruik in Liberia en Haiti

Resolutie van het Europees Parlement over de betrokkenheid van de VN-troepen bij seksueel misbruik in Liberia en Haiti

Het Europees Parlement,

gezien de Conferentie van de Verenigde Naties (VN) op hoog niveau over de uitbanning van seksuele uitbuiting en seksueel misbruik door VN-personeel en personeel van niet-gouvernementele organisaties in New York op 4 december 2006, en de opmerkingen van de secretaris-generaal op die conferentie,

gelet op het vierde Verdrag van Genève ter bescherming van oorlogsslachtoffers (1949) en de aanvullende protocollen (1977), waarin wordt bepaald dat vrouwen moeten worden beschermd tegen verkrachting en alle andere vormen van seksueel geweld,

gelet op de Verklaring van de VN van 20 december 1993 over de uitbanning van geweld jegens vrouwen en het Verdrag van de VN van 20 november 1989 inzake de rechten van het kind,

gelet op resolutie 1325 (2000) van de VN-Veiligheidsraad van 31 oktober 2000 over vrouwen, vrede en veiligheid,

gelet op resolutie 1265 (1999) van de VN-Veiligheidsraad van 17 september 1999 over de bescherming van burgers tijdens gewapende conflicten, met name paragraaf 14, op grond waarvan VN-personeel dat betrokken is bij de stichting, handhaving en versterking van de vrede, een passende opleiding moet krijgen in mensenrechten, met inbegrip van sekse-specifieke bepalingen,

gelet op het Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof, met name de artikelen 7 en 8 waarin verkrachting, seksuele slavernij, gedwongen prostitutie, gedwongen zwangerschap en gedwongen sterilisatie of elke vorm van seksueel geweld van vergelijkbare ernst als misdaden tegen de menselijkheid en oorlogsmisdaden worden aangemerkt en gelijk worden gesteld met een vorm van foltering en een ernstige oorlogsmisdaad, ongeacht of zij al dan niet stelselmatig in internationale of interne conflicten plaatsvinden,

gelet op resolutie 1712 (2006) van de VN-Veiligheidsraad van 29 september 2006 over Liberia,

gezien het verslag van Zeid Ra'ad Al-Hussein, adviseur van de Secretaris-generaal, over seksuele uitbuiting en seksueel misbruik bij vredeshandhavingsoperaties van de VN, getiteld „Een alomvattende strategie om een einde te maken aan toekomstige seksuele uitbuiting en seksueel misbruik bij vredeshandhavingsoperaties van de Verenigde Naties” van 4 april 2005,

gezien het verslag van het Bureau voor inspectie van de interne diensten van 5 januari 2005 over het onderzoek van dit bureau naar beweringen van seksuele uitbuiting en seksueel misbruik bij de VN-missie in de Democratische Republiek Congo,

gezien de resolutie van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid over de Situatie van vrouwen in gewapende conflicten en hun rol in de wederopbouw erna, van 1 juni 2006(1),

gelet op artikel 115, lid 5 van zijn Reglement,

A.

overwegende dat de recente klachten over het onderwerpen van kinderen in Haiti en Liberia aan verkrachting en prostitutie door leden van de VN-vredesmacht de laatste zijn in een droevige serie van soortgelijke schandalen, waaronder daden van pedofilie door VN-personeel in de Democratische Republiek Congo en mensenhandel in Kosovo,

B.

overwegende dat er bijna 100 000 leden van de VN-vredesmachten in de wereld zijn, waarvan het grootste gedeelte loyaal en eervol zijn taak vervult, maar wier bijdragen aan vrede en veiligheid worden ondergraven door de ernstige gevallen van seksueel misbruik door een klein aantal individuele personeelsleden van de VN,

C.

overwegende dat de VN sinds 2004 bij 319 met vredeshandhaving belaste personeelsleden onderzoek heeft gedaan naar seksueel misbruik en 179 soldaten, burgers en politiemensen disciplinair heeft gestraft,

D.

overwegende dat het wegens seksuele uitbuiting uit de organisatie gestoten VN-personeel zelden in hun land van herkomst wordt vervolgd,

E.

overwegende dat de vredeshandhavingsmissies tot doel hebben de door civiele of internationale conflicten verwoeste landen te helpen bij het herstel van stabiliteit, waarborging van de openbare veiligheid en geleidelijke invoering van de rechtsstaat;

1.

is diep geschokt over de afschuwelijke misdaden die aan VN-personeel worden toegeschreven, inclusief seks in ruil voor voedsel;

2.

veroordeelt de daden van leden van de VN-vredesmacht in Haiti en Liberia die kinderen hebben onderworpen aan verkrachting en prostitutie;

3.

veroordeelt alle daden van seksueel misbruik en seksuele uitbuiting, alsook andere vormen van crimineel gedrag van VN-personeel die in strijd zijn met de mensenrechten en ook overduidelijk in strijd zijn met en neerkomen op verraad jegens de vredeshandhavende en humanitaire taak van de organisatie zelf;

4.

onderstreept het bijzonder gruwelijke karakter van deze daden waarvan uiterst kwetsbare en zwakke plaatselijke bevolkingsgroepen het slachtoffer worden die door VN-personeel moeten worden beschermd en niet misbruikt;

5.

verzoekt de lidstaten van de VN personeel naar vredeshandhavingsmissies te sturen om onderzoek te doen naar alle klachten over seksueel misbruik en seksuele uitbuiting, met name klachten die betrekking hebben op minderjarigen, en om de daders zo spoedig mogelijk voor de rechter te brengen;

6.

verzoekt de secretaris-generaal van de VN nader onderzoek in te stellen naar de rol van de leden van de vredesmacht van de VN en de humanitaire hulpverleners bij de seksuele uitbuiting en het seksueel misbruik van kinderen en kwetsbare personen, ten einde een doeltreffend controlesysteem op te zetten en het „nultolerantie”-beleid van de VN door te voeren;

7.

is verheugd over de recente VN-Conferentie op hoog niveau van 4 december 2006, waar werd gesproken over vraagstukken in verband met het voorkomen van seksueel misbruik door personeel te velde, over de mededeling van de secretaris-generaal over een nieuwe strategie ter ondersteuning van slachtoffers van seksuele uitbuiting en seksueel misbruik en over het gebruik van DNA-onderzoek ter voorkoming van verder misbruik;

8.

geeft uiting aan zijn ernstige bezorgdheid over berichten over een „cultuur van zwijgen” bij sommige VN-missies, die voortvloeit uit de angst voor straf of vergelding; verzoekt de VN alle noodzakelijke maatregelen te nemen om een arbeidsklimaat te creëren dat het personeel in staat stelt misbruik te melden zonder dat zij bang hoeven te zijn voor vergelding;

9.

onderstreept dat beschuldigingen van seksuele misdragingen aanhouden ondanks de huidige maatregelen en de reeds lang bestaande „nultolerantie”-benadering van de VN, dat dit gedrag een nadelig effect zal hebben op de geloofwaardigheid en het morele gezag van de instelling als geheel, tenzij de VN hier met spoed een eind aan kunnen maken, en dat sommige lidstaten uiteindelijk hun troepen in aantal kunnen beperken op een moment dat er grote behoefte is aan vredeshandhavingsmissies;

10.

benadrukt het probleem waarmee de VN wordt geconfronteerd bij het disciplinair straffen van troepen die zich schuldig hebben gemaakt aan seksuele misdragingen, aangezien de uiteindelijke verantwoordelijkheid voor de opleiding en het disciplinair straffen van de troepen blijft voorbehouden aan de lidstaten; verzoekt de betrokken landen zo mogelijk disciplinaire procedures te implementeren;

11.

is verheugd over het streven om een bindend VN-verdrag inzake de vervolging van seksueel misbruik door leden van de vredesmacht tot stand te brengen;

12.

benadrukt dat een dergelijk verdrag ook beleid dient te omvatten om te voorkomen dat VN-personeel dat wordt beschuldigd van dergelijk misbruik opnieuw wordt gecontracteerd, alsook het opzetten van een fonds ter ondersteuning van slachtoffers van misbruik en maatregelen ter verbetering van de opleiding van VN-personeel op het gebied van de mensenrechten;

13.

verzoekt de VN maatregelen te nemen om te zorgen voor de bescherming van kwetsbare personen, met name vrouwen, kinderen en vluchtelingen, in gebieden waar de troepen opereren; verzoekt de VN en de EU verder maatregelen te steunen om vrouwen in conflict- en post-conflictsituaties mondiger te maken, zodat zij minder kwetsbaar zijn voor seksuele uitbuiting;

14.

is verheugd over de door de regering van Liberia op 4 december 2006 opgezette nationale campagne ter bestrijding van seksuele uitbuiting en seksueel misbruik, in samenwerking met de VN en de organisaties van de civil society, en over de oproep van president Ellen Johnson-Sirleaf aan de internationale gemeenschap om geen misbruik te maken van haar welvaart en macht om kinderen en vrouwen seksueel uit te buiten;

15.

erkent het werk van de vredeshandhavingsmissies van de VN bij de bevordering van vrede en veiligheid in de gehele wereld;

16.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de secretaris-generaal van de VN en de regeringen van de lidstaten van de VN.


P6_TA(2006)0607

Birma

Resolutie van het Europees Parlement over Birma

Het Europees Parlement,

gezien het verslag van de speciale VN-rapporteur Pinheiro over de situatie van de mensenrechten in Myanmar van 21 september 2006,

gezien het besluit van de VN-Veiligheidsraad van 15 september 2006 om Myanmar officieel op zijn agenda te plaatsen, het bezoek van de VN-ondersecretaris-generaal voor politieke zaken, Gambari, aan Birma van 9-12 november 2006 en zijn daaropvolgende briefing van de Veiligheidsraad,

onder verwijzing naar zijn eerdere resoluties over Birma, en met name die van 17 november 2005(1),

gezien Verordening (EG) nr. 817/2006 van de Raad van 29 mei 2006 tot verlenging van de beperkende maatregelen tegen Birma/Myanmar(2),

gezien de verklaring van de voorzitter van de zesde Asia-Europe Meeting (ASEM) in Helsinki op 10-11 september 2006,

gelet op artikel 115, lid 5 van zijn Reglement,

A.

overwegende dat de Nationale Vredes- en Ontwikkelingsraad (SPCD) de bevolking van Birma nog steeds onderwerpt aan schokkende schendingen van de mensenrechten, zoals dwangarbeid, vervolging van dissidenten, inlijving van kindsoldaten en gedwongen verhuizing,

B.

overwegende dat de Nationale Conventie, die in 1993 voor het eerst bijeengeroepen werd om een grondwet op te stellen en die sindsdien meerdere malen is geschorst, op 10 oktober 2006 is hervat, maar nog steeds alle geloofwaardigheid ontbeert in verband met het ontbreken van democratisch gekozen vertegenwoordigers, en dan met name die van de Nationale Bond voor Democratie (NLD), alsmede etnische groepen,

C.

overwegende dat de leider van de NLD, Nobelprijswinnaar en Sacharovprijswinnaar Aung San Suu Kyi, de afgelopen 16 jaar 10 jaar onder huisarrest geplaatst is geweest, een onwettige maatregel die door de militaire junta steeds weer met een jaar wordt verlengd,

D.

overwegende dat de buurlanden van Birma een meer vastberaden houding moeten aannemen tegenover de schendingen van de mensenrechten door het militaire regime in dat land, en moeten eisen dat Birma verbetering brengt in zijn mensenrechtensituatie en democratie omarmt,

E.

overwegende dat meer dan 30 % van de kinderen jonger dan vijf jaar lijdt aan ondervoeding, de sterftecijfers voor malaria en tuberculose erg hoog blijven, de HIV/AIDS-epidemie zich over de gehele bevolking heeft verspreid en dat bijna de helft van de kinderen van de schoolgaande leeftijd nooit op een school wordt ingeschreven,

F.

overwegende dat de regering van Birma het Internationaal Comité van het Rode Kruis (ICRC) onlangs opdracht heeft gegeven om zijn vijf in het veld opererende kantoren in het land te sluiten, waardoor de meeste steunverlening en beschermingswerkzaamheden ten behoeve van burgers die in moeilijke omstandigheden in grensgebieden wonen, voor de organisatie feitelijk onmogelijk zijn geworden,

G.

overwegende dat Birma volgens het International Narcotics Control Strategy Report de op één na grootste producent van illegale opium in de wereld is, en verantwoordelijk is voor meer dan 90 % van de Zuid-Aziatische heroïne,

1.

veroordeelt de SPDC voor zijn meedogenloze onderdrukking van het Birmese volk, die al 40 jaar voortduurt, en wegens het feit dat hij er in het geheel niet in slaagt om enige belangrijke stappen te doen in de richting van democratie;

2.

weigert de wettigheid te erkennen van welke constitutionele voorstellen dan ook die afkomstig zijn van de Nationale Conventie, zolang de NLD en andere politieke partijen daar geen deel van uitmaken; dringt er bij de Nationale Conventie op aan een routekaart voor democratie te presenteren die een werkelijke weerspiegeling vormt van de verlangens van het Birmese volk in plaats van neer te komen op consolidering van de militaire wurggreep op de macht;

3.

dringt aan op de onmiddellijke en onvoorwaardelijke vrijlating van Aung San Suu Kyi en alle andere politieke gevangenen — naar schatting meer dan 1 100 — die door de SPDC worden vastgehouden;

4.

betreurt de recente sluiting door de regering van Birma van vijf in het veld opererende kantoren van het ICRC (in Mandalay, Mawlamyine, Hpa-an, Taunggyi and Kyaing Tong), waardoor de humanitaire werkzaamheden van de organisatie feitelijk onmogelijk zijn geworden, alsmede andere maatregelen die tot doel hebben om NGO's voor humanitaire hulp te intimideren; verzoekt de regering van Birma deze organisaties in staat te stellen om zonder inmenging en beperkingen te opereren;

5.

spreekt zijn krachtige veroordeling uit over het brute optreden van het regime tegen verschillende grote etnische groepen, met inbegrip van de Karen in Oost-Birma, dat heeft geleid tot menselijk lijden en binnenlandse verhuizingen op grote schaal, en waarbij in 2006 ongeveer 82 000 mensen zijn gedwongen om hun huizen in Oost-Birma te verlaten, waarmee het aantal in eigen land ontheemden in Birma op tenminste 500 000 is gekomen;

6.

verwelkomt het informatiebezoek aan Birma in 2006 van de minister van Buitenlandse Zaken van Maleisië, Syed Hamid Albar, naar aanleiding van het standpunt dat vorig jaar is ingenomen door de 11e Top van de Association of Southeast Asian Nations (ASEAN), en vertrouwt erop dat dit nu zal leiden tot hardere maatregelen van de ASEAN-landen tegen de militaire junta in Birma;

7.

is verder ingenomen met het besluit van de Internationaal Arbeidsorganisatie om zijn zorgen over de afschuwelijke toepassing van dwangarbeid door de SPDC voor te leggen aan de Veiligheidsraad van de VN en het Internationale Gerechtshof, en spreekt de hoop uit dat deze hardere opstelling de SPDC ertoe zal brengen om deze praktijk te beëindigen;

8.

onderkent dat de gerichte sancties van de Europese Unie zich niet hebben toegespitst op economische sectoren waarmee door het regime aanzienlijke inkomsten worden verworven, en dat zij als gevolg daarvan tot dusverre niet de gewenste effecten hebben gehad voor diegenen die rechtstreeks verantwoordelijk zijn voor het lijden van het Birmese volk; verzoekt de Raad ervoor te zorgen dat alle lidstaten de bestaande restrictieve maatregelen met kracht toepassen;

9.

dringt er bij de Raad op aan om het toepassingsgebied van de sancties te vergroten en de lijst van diegenen op wie zij zijn gericht uit te breiden tot alle ministers, afgevaardigden, leden, aanhangers en werknemers van de SPDC, naast hun gezinsleden, en zakenlieden en andere prominente personen die bij het regime zijn betrokken;

10.

dringt er bij China, India en andere landen die nog steeds wapens en andere steun aan de militaire junta leveren, op aan om zich hiervan te onthouden en zich aan te sluiten bij de internationale gemeenschap in haar pogingen om de situatie in Birma ten goede te doen keren;

11.

verwelkomt het besluit van het openbaar ministerie in Zuid-Korea om 14 personen, die werkzaam zijn voor zeven Zuid-Koreaanse bedrijven, in staat van beschuldiging te stellen wegens het feit dat zij technologie en materiaal zouden hebben geleverd om het Birmese regime te helpen bij het bouwen van een wapenfabriek in Pyay in Centraal-Birma;

12.

is ingenomen met het feit dat de VN recentelijk het eerste van zeven centra voor juridische bijstand hebben geopend, dat gevestigd is in Ban Mae Nai Soi camp in het noordwesten van Thailand, en dat zich richt op Birmese vluchtelingen die in het naburige Thailand wonen, en verwacht dat er meer krachtige VN-maatregelen tegen de SPDC zullen worden genomen;

13.

dingt erop aan dat alle voor Birma bestemde steun moet worden verleend via echte NGO's, en de mensen moet bereiken voor wie zij is bestemd, en dat de rol van de SPDC daarbij zo gering mogelijk moet zijn;

14.

verzoekt de Veiligheidsraad van de VN een bindende resolutie aan te nemen waarin het herstel van de democratie in Birma en de vrijlating van alle politieke gevangenen, met inbegrip van Aung San Suu Kyi, wordt geëist;

15.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de regeringen van de lidstaten, de regeringen van de ASEAN-landen, de Nationale Bond voor Democratie, de Nationale Vredes- en Ontwikkelingsraad en de secretaris-generaal van de Verenigde Naties.


P6_TA(2006)0608

Gevolgen van de ondertekening van de Conventie van Den Haag inzake effecten

Resolutie van het Europees Parlement over de gevolgen van de ondertekening van de Conventie van Den Haag inzake effecten

Het Europees Parlement,

gelet op het Verdrag van Den Haag inzake het recht dat van toepassing is op bepaalde rechten ten aanzien van effecten die bij een intermediair worden aangehouden („Verdrag van De Haag inzake effecten”) en op het toelichtend verslag daarbij,

gelet op het voorstel voor een besluit van de Raad (COM(2003)0783) betreffende de ondertekening van het Verdrag van Den Haag inzake effecten,

gezien de studie van de Commissie met betrekking tot bepaalde juridische aspecten van het Verdrag van Den Haag inzake effecten,

gelet op Richtlijn 2002/47/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 juni 2002 betreffende financiëlezekerheidsovereenkomsten(1), en met name artikel 9,

gelet op Richtlijn 98/26/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 mei 1998 betreffende het definitieve karakter van de afwikkeling van betalingen en effectentransacties in betalings- en afwikkelingssystemen(2), en met name artikel 9, lid 2,

gelet op Richtlijn 2001/24/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 april 2001 betreffende de sanering en de liquidatie van kredietinstellingen(3), en met name artikel 24 en artikel 31, derde streepje,

gezien het advies van de Europese Centrale Bank van 17 maart 2005(4) betreffende de ondertekening van het Verdrag van Den Haag inzake effecten,

onder verwijzing naar zijn resolutie 7 september 2006 over de betrokkenheid van het Europees Parlement bij de werkzaamheden van de Haagse Conferentie na de toetreding van de Gemeenschap(5),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 15 januari 2003 over de mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement: „Clearing en afwikkeling in de Europese Unie - Belangrijkste beleidsvraagstukken en toekomstige uitdagingen”(6),

gelet op artikel 300, lid 2, eerste alinea en lid 3, tweede alinea van het EG-Verdrag,

gelet op artikel 108, lid 5 van zijn Reglement,

A.

overwegende dat het Verdrag van Den Haag inzake effecten niet verenigbaar is met de Richtlijnen 2002/47/EG, 98/26/EG en 2001/24/EG,

B.

overwegende dat de Commissie derhalve overweegt deze drie richtlijnen, die in het kader van de medebeslissingsprocedure door het Parlement werden vastgesteld, te herzien,

C.

overwegende dat in deze richtlijnen het PRIMA-principe (Place of the Relevant Intermediary Approach — op de plaats van vestiging van de betrokken intermediair gebaseerde benadering) is vastgesteld met het doel de rechtszekerheid van de betalingen en een doeltreffend toezicht op financiële intermediairs te waarborgen,

D.

overwegende dat bij gebrek aan een harmonisatie van het materiële eigendomsrecht, het stemrecht en de rechten en verplichtingen van de centrale effectenbewaarinstellingen ten aanzien van de rekeninghouders, met name het onderscheid tussen tegoeden voor eigen rekening en tegoeden voor rekening van cliënten, een daadwerkelijke raadpleging van het Europees Parlement op grond van een voorafgaand onderzoek van al zijn betrokken commissies noodzakelijk is alvorens het PRIMA-principe op te geven,

E.

overwegende dat de instemming van het Europees Parlement vereist is voor de ratificatie van het Verdrag van Den Haag inzake effecten,

1.

herhaalt de noodzaak van een democratische controle op de onderhandelingen die in het kader van de Haagse Conferentie voor internationaal privaatrecht worden gevoerd;

2.

onderstreept de noodzaak om het Europees Parlement vóór de ratificatie van het Verdrag te raadplegen, met name over de voorgestelde onderhandelingsmandaten en het nut van ontkoppelingsclausules;

3.

herinnert eraan gehecht te zijn aan het PRIMA-principe, de vaststelling van een gemeenschappelijk kader voor de clearing- en afwikkelingsprocedures, een doeltreffende bestrijding van witwaspraktijken en de eerbiediging van de stemintenties van de aandeelhouders;

4.

acht het van cruciaal belang dat in een internationale context ex ante rechtszekerheid wordt gewaarborgd ten aanzien van het recht dat van toepassing is op bepaalde kwesties in verband met het bezit, de tegenwerpbaarheid en de overdracht van effecten die bij een intermediair worden aangehouden en in verband met zekerheden ten aanzien van dergelijke effecten, om de systeemrisico's die zouden kunnen voortvloeien uit rechtsonzekerheid op dit gebied te beperken;

5.

uit zijn diepe bezorgdheid over het voorbehoud dat de Europese Centrale Bank herhaaldelijk heeft uitgesproken ten aanzien van het systeemrisico, en over het gevaar van een exponentiële toename van het aantal geschillen over zekerheden, waarbij de rechtbanken buitenlandse wetten zullen moeten toepassen, met name om de rangorde van de zekerheid vast te stellen;

6.

is van mening dat één enkel rechtsstelsel moet gelden voor de vermogensrechtelijke aspecten van alle effecten die binnen een afwikkelingssysteem op rekeningen door de deelnemers worden aangehouden en dat op dezelfde manier slechts één enkel rechtstelsel moet gelden voor de contractuele aspecten in de betrekkingen tussen het afwikkelingssysteem en elk van de deelnemers, teneinde het definitieve karakter van de operaties, de zakelijke zekerheid en de transparantie van het afwikkelingssysteem te waarborgen;

7.

is van mening dat de beveiliging van intra-Europese transacties voorrang moet krijgen op het vergemakkelijken van de transacties tussen de Europese Unie en de rest van de wereld;

8.

betreurt de zeer ontoereikende realiteitstoets (artikel 4, lid 1 van het Verdrag van Den Haag inzake effecten) en de uitzonderingen inzake internationaal dwingende bepalingen (artikel 11, lid 3 van het Verdrag van Den Haag inzake effecten), waardoor het risico bestaat dat wordt gekozen voor de minst strenge wetten en dat verstoringen ontstaan op de interne markt voor financiële diensten;

9.

verzoekt de Commissie het Parlement een volledige impactstudie voor te leggen over de gevolgen van de toetreding tot het Verdrag van Den Haag inzake effecten voor het recht en de economie van de Europese Unie; vraagt dat deze studie met name ingaat op de fiscale gevolgen van de toetreding tot dat verdrag, de gevolgen in verband met de risico-overdracht tussen instanties (centrale bewaarinstellingen, banken, bewaargevers) door het opgeven van het PRIMA-principe, de gevolgen op de uitoefening van het met de effecten verbonden stemrecht, de gevolgen voor de vergoeding van de uiteindelijke eigenaar van de effecten, de strijd tegen marktmisbruik, de strijd tegen witwaspraktijken en tegen de financiering van het terrorisme, de doeltreffendheid van de afwikkelingssystemen en het detecteren van het insolventierisico van de kredietinstellingen;

10.

wenst dat deze studie wordt goedgekeurd door het college van commissarissen alvorens het Verdrag van Den Haag inzake effecten namens de Gemeenschap wordt ondertekend;

11.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.