Home

Zaak C-516/06 P: Hogere voorziening ingesteld op 20 december 2006 door de Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Eerste kamer) van 27 september 2006 in zaak T-153/04, Ferriere Nord SpA/Commissie van de Europese Gemeenschappen

Zaak C-516/06 P: Hogere voorziening ingesteld op 20 december 2006 door de Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Eerste kamer) van 27 september 2006 in zaak T-153/04, Ferriere Nord SpA/Commissie van de Europese Gemeenschappen

24.2.2007

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 42/14


Hogere voorziening ingesteld op 20 december 2006 door de Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Eerste kamer) van 27 september 2006 in zaak T-153/04, Ferriere Nord SpA/Commissie van de Europese Gemeenschappen

(Zaak C-516/06 P)

(2007/C 42/23)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Rekwirante: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: V. Di Bucci en F. Amata, gemachtigden)

Andere partij in de procedure: Ferriere Nord SpA

Conclusies

het arrest waartegen hogere voorziening is ingesteld te vernietigen voor zover daarbij het door Ferriere Nord ingestelde beroep tot nietigverklaring van de brief van de Commissie van 5 februari 2004 en van het faxbericht van de Commissie van 13 april 2004 ontvankelijk is verklaard;

het door Ferriere Nord in eerste instantie ingestelde beroep tot nietigverklaring van de litigieuze handelingen niet ontvankelijk te verklaren en bijgevolg af te wijzen;

Ferriere Nord te verwijzen in de kosten van de procedures in beide instanties.

Middelen en voornaamste argumenten

Voor zover het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 27 september 2006 in zaak T-153/04, Ferriere Nord SpA/Commissie van de Europese Gemeenschappen, het beroep in eerste aanleg ontvankelijk verklaart, schendt het artikel 230 EG, eerste alinea, juncto artikel 249 EG, wat de uitlegging van het begrip voor beroep vatbare handeling betreft, is het niet of onjuist gemotiveerd en gaat het mank aan een vormfout wegens onbevoegdheid van het Gerecht.

Het Gerecht van eerste aanleg heeft niet aangetoond dat de litigieuze handelingen bindende rechtsgevolgen in het leven roepen, die de belangen van verzoekster in eerste aanleg kunnen schaden doordat zij dier rechtspositie aanmerkelijk wijzigen. Bovendien heeft het Gerecht van eerste aanleg ten onrechte tot ontvankelijkheid geconcludeerd op grond van de niet-onderbouwde stelling dat de in eerste instantie bestreden handelingen een vermoeden van wettigheid genieten. Ten slotte heeft het Gerecht van eerste aanleg de hem door het Verdrag toegekende bevoegdheden overschreden.