Home

Zaak C-392/05: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 26 april 2007 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Symvoulio tis Epikrateias — Griekenland) — Georgios Alevizos/Ypourgos Oikonomikon (Vrij verkeer van werknemers — Richtlijn 83/183/EEG — Artikel 6 — Definitieve invoer in lidstaat van voertuig voor persoonlijk gebruik uit andere lidstaat — Personeelslid van strijdkrachten van lidstaat dat in belang van dienst tijdelijk in andere lidstaat is tewerkgesteld — Begrip gewone verblijfplaats )

Zaak C-392/05: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 26 april 2007 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Symvoulio tis Epikrateias — Griekenland) — Georgios Alevizos/Ypourgos Oikonomikon (Vrij verkeer van werknemers — Richtlijn 83/183/EEG — Artikel 6 — Definitieve invoer in lidstaat van voertuig voor persoonlijk gebruik uit andere lidstaat — Personeelslid van strijdkrachten van lidstaat dat in belang van dienst tijdelijk in andere lidstaat is tewerkgesteld — Begrip gewone verblijfplaats )

28.4.2007

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 96/12


Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 26 april 2007 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Symvoulio tis Epikrateias — Griekenland) — Georgios Alevizos/Ypourgos Oikonomikon

(Zaak C-392/05)(1)

(Vrij verkeer van werknemers - Richtlijn 83/183/EEG - Artikel 6 - Definitieve invoer in lidstaat van voertuig voor persoonlijk gebruik uit andere lidstaat - Personeelslid van strijdkrachten van lidstaat dat in belang van dienst tijdelijk in andere lidstaat is tewerkgesteld - Begrip „gewone verblijfplaats’)

(2007/C 96/19)

Procestaal: Grieks

Verwijzende rechter

Symvoulio tis Epikrateias

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Georgios Alevizos

Verwerende partij: Ypourgos Oikonomikon

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Symvoulio tis Epikrateias — Uitlegging van artikel 6 van richtlijn 83/183/EEG van de Raad van 28 maart 1983 betreffende de belastingvrijstellingen bij definitieve invoer uit een lidstaat van persoonlijke goederen door particulieren (PB L 105, blz. 64) — Draagwijdte van begrip „gewone verblijfplaats ”— Staatsambtenaren en militaire officieren die om dienstredenen in het buitenland zijn tewerkgesteld

Dictum

De belastingvrijstelling van artikel 1, lid 1, van richtlijn 83/183/EEG van de Raad van 28 maart 1983 betreffende de belastingvrijstellingen bij definitieve invoer uit een lidstaat van persoonlijke goederen door particulieren, zoals gewijzigd bij richtlijn 89/604/EEG van de Raad van 23 november 1989, is van toepassing op accijnzen als in het hoofdgeding wanneer blijkt — hetgeen de verwijzende rechter dient na te gaan — dat zij normaliter worden geheven bij definitieve invoer door een particulier van een voertuig voor persoonlijk gebruik uit een andere lidstaat. Ook op een eenmalige aanvullende bijzondere registratiebelasting als in het hoofdgeding is dit artikel 1, lid 1 van toepassing wanneer blijkt — hetgeen de verwijzende rechter dient na te gaan — dat zij verband houdt met de invoer van het voertuig als zodanig.

Artikel 6, lid 1, van richtlijn 83/183 moet aldus worden uitgelegd dat een lid van het personeel van een overheidsdienst, van de nationale strijdkrachten, van de politie of van de havenpolitie van een lidstaat dat ten minste 185 dagen per jaar met zijn gezinsleden in een andere lidstaat verblijft teneinde in deze lidstaat een dienstopdracht voor een bepaalde duur te vervullen, voor de duur van deze opdracht zijn gewone verblijfplaats in de zin van artikel 6, lid 1, in deze andere lidstaat heeft.

Indien na het onderzoek door de verwijzende rechter blijkt dat de belastingvrijstelling van artikel 1, lid 1, van richtlijn 83/183 niet van toepassing is op de belastingen in het hoofdgeding, dient deze rechterlijke instantie, gelet op de vereisten van artikel 39 EG, na te gaan of de nationale bepalingen betreffende deze belastingen kunnen waarborgen dat wie naar aanleiding van de overbrenging van zijn verblijfplaats een voertuig invoert in de lidstaat van herkomst, ter zake van deze belastingen niet minder gunstig wordt behandeld dan degene die permanent in deze lidstaat heeft verbleven, en, in voorkomend geval, of een dergelijk verschil in behandeling wordt gerechtvaardigd door objectieve overwegingen die losstaan van de verblijfplaats van de betrokken personen en evenredig zijn aan de rechtmatige doelstellingen van het nationale recht.