Home

Zaak C-140/07: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesverwaltungsgericht (Duitsland) op 12 maart 2007 — Hecht-Pharma GmbH/Staatliche Gewerbeaufsichtsamt Lüneburg

Zaak C-140/07: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesverwaltungsgericht (Duitsland) op 12 maart 2007 — Hecht-Pharma GmbH/Staatliche Gewerbeaufsichtsamt Lüneburg

26.5.2007

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 117/15


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesverwaltungsgericht (Duitsland) op 12 maart 2007 — Hecht-Pharma GmbH/Staatliche Gewerbeaufsichtsamt Lüneburg

(Zaak C-140/07)

(2007/C 117/23)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bundesverwaltungsgericht

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Hecht-Pharma GmbH

Verwerende partij: Staatliche Gewerbeaufsichtsamt Lüneburg

In aanwezigheid van: Die Vertreterin des Bundesinteresses beim Bundesverwaltungsgericht

Prejudiciële vragen

1)

Betekent de bepaling voor twijfelgevallen, opgenomen in artikel 2, lid 2, van richtlijn 2001/83/EG(1) zoals gewijzigd bij richtlijn 2004/27/EG(2), dat richtlijn 2001/83/EG toepasselijk is op een product dat mogelijkerwijs als geneesmiddel moet worden gekwalificeerd, maar waarvan de eigenschappen als geneesmiddel niet positief zijn vastgesteld? Welke mate van waarschijnlijkheid, en dus welke mate van instructie van de zaak is in voorkomend geval vereist om de toepasselijkheid van richtlijn 2001/83/EG te rechtvaardigen?

2)

Kan een product dat niet als geneesmiddel wordt aangediend, als geneesmiddel naar functie, in de zin van artikel 1, punt 2, van richtlijn 2001/83/EG zoals gewijzigd bij richtlijn 2004/27/EG, worden beschouwd op grond van de aanwezigheid van een bestanddeel dat in een bepaalde dosering fysiologische functies kan wijzigen, maar waarvan de dosering in het te beoordelen product — bij gebruik volgens voorschrift — onder dat niveau blijft? Dient deze vraag te worden gerangschikt onder het kenmerk „farmacologisch effect ”of onder het kenmerk „beïnvloeding van de fysiologische functies van de mens”?

3)

Spelen de in de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen voor de kwalificatie als geneesmiddel naast de farmacologische eigenschappen relevant verklaarde kenmerken „de gebruikswijzen, de omvang van de verspreiding, de bekendheid van de consument ermee en de risico's die het gebruik ervan kan meebrengen ”[arrest van 9 juni 2005, HLH Warenvertriebs GmbH e.a./Duitsland (C-211/03, Jurispr. blz. I-5141, punt 51)] nog een rol in de bij richtlijn 2004/27/EG vernieuwde definitie van geneesmiddel?