Home

Zaak C-262/07 P: Hogere voorziening ingesteld op 1 juni 2007 door Tokai Europe GmbH tegen de beschikking van het Gerecht van eerste aanleg (Vierde kamer) van 19 maart 2007 in zaak T-183/04, Tokai Europe GmbH/Commissie van de Europese Gemeenschappen

Zaak C-262/07 P: Hogere voorziening ingesteld op 1 juni 2007 door Tokai Europe GmbH tegen de beschikking van het Gerecht van eerste aanleg (Vierde kamer) van 19 maart 2007 in zaak T-183/04, Tokai Europe GmbH/Commissie van de Europese Gemeenschappen

21.7.2007

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 170/16


Hogere voorziening ingesteld op 1 juni 2007door Tokai Europe GmbH tegen de beschikking van het Gerecht van eerste aanleg (Vierde kamer) van 19 maart 2007 in zaak T-183/04, Tokai Europe GmbH/Commissie van de Europese Gemeenschappen

(Zaak C-262/07 P)

(2007/C 170/30)

Procestaal: Duits

Partijen

Rekwirante: Tokai Europe GmbH (vertegenwoordiger: G. Kroemer, advocaat)

Andere partij in de procedure: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

de beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen van 19 maart 2007 in zaak T-183/04(1) te vernietigen en het beroep ontvankelijk te verklaren; subsidiair,

de in het eerste streepje genoemde beschikking van het Gerecht van eerste aanleg te vernietigen en de zaak naar het Gerecht van eerste aanleg terug te wijzen voor afdoening van de hoofdzaak;

verweerster in hogere voorziening te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

In haar hogere voorziening voert rekwirante aan dat de bestreden beschikking op een aantal punten inbreuk maakt op procedurele bepalingen van gemeenschapsrecht. Deze inbreuken hebben haar belangen geschaad en hebben ook daadwerkelijk invloed gehad op de inhoud van de bestreden beslissing. Het gaat om het recht om in rechte te worden gehoord en om de bewijsregels.

Het Gerecht heeft beslist dat de door verweerster in hogere voorziening opgeworpen exceptie van niet-ontvankelijkheid in het eindarrest zal worden afgedaan. Nadat verweerster in hogere voorziening haar verweerschrift had ingediend, heeft het Gerecht de schriftelijke behandeling gesloten en verklaard dat de datum van de mondelinge behandeling later aan de partijen zal worden meegedeeld. Erop vertrouwend dat een mondelinge behandeling zou worden georganiseerd en vooral in afwachting van de beschikking van het Gerecht over de exceptie van niet-ontvankelijkheid, heeft verzoekster derhalve ervan afgezien, een overeenkomstig artikel 47, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht met redenen omkleed verzoek om aanvulling van het dossier in te dienen. Ondanks zijn eerdere verklaring heeft het Gerecht de bestreden beschikking uiteindelijk zonder mondelinge behandeling gegeven.

Rekwirante is ervan uitgegaan dat zij tijdens de aangekondigde mondelinge behandeling nogmaals zou kunnen aantonen dat er op de markt geen producten voorhanden zijn die kunnen worden vergeleken met de metalen wieltjes die haar Japanse moedervennootschap aan producenten in Hongkong en Mexico heeft geleverd. Verder was zij van plan, nogmaals te verduidelijken dat het ter discussie staande metalen wieltje geen „wrijvingswieltje” is, zoals verweerster in hogere voorziening in haar verweerschrift ten onrechte heeft gesteld. Voorts wou rekwirante tijdens de mondelinge behandeling aannemelijk maken dat de in de bestreden indelingsverordening afgebeelde metalen wieltjes slechts uit de productie van haar moedervennootschap in Japan afkomstig konden zijn, en derhalve geen type van metalen wieltjes zijn, zoals het Gerecht in de bestreden beschikking heeft verklaard. Zij was verder van plan, verweer te voeren tegen het betoog van de Commissie dat zijn geen alleenimporteur van Tokai-aanstekers is.

Zoals evenwel uit de bestreden beslissing zelf blijkt, is het Gerecht het door de Commissie in haar verweerschrift gevoerde betoog over de ontvankelijkheid van het beroep gevolgd zonder dat rekwirante, zoals was aangekondigd, tijdens een mondelinge behandeling de gelegenheid heeft gekregen om de door verweerster in hogere voorziening aangedragen feiten te ontkrachten. Dit is volgens rekwirante een schending van haar recht om in rechte te worden gehoord.

Het Gerecht is bovendien verplicht, de feiten te onderzoeken. Het is evenwel niet verplicht zich daarbij te beperken tot de bewijzen die door de partijen in de voor hem aanhangige zaak zijn aangedragen, en uitsluitend op basis van de hem overgelegde bewijsmiddelen te beslissen. Derhalve heeft het niet alleen het recht, zelf het initiatief te nemen, maar is het zelfs daartoe verplicht wanneer dit nodig is. Bijgevolg was het Gerecht verplicht, de aan de memories van verzoekster ten gronde liggende feiten te onderzoeken en de partijen bij wege van daartoe strekkende maatregelen te gelasten, beslissende documenten en stukken over te leggen. Door dit achterwege te laten heeft het Gerecht artikel 64, lid 3, sub d, van zijn Reglement voor de procesvoering geschonden.