Home

Zaak C-363/05: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 28 juni 2007 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het VAT and Duties Tribunal, London — Verenigd Koninkrijk) — JP Morgan Fleming Claverhouse Investment Trust plc, The Association of Investment Trust Companies/The Commissioners of HM Revenue and Customs (Zesde btw-richtlijn — Artikel 13, B, sub d, punt 6 — Vrijstelling — Gemeenschappelijke beleggingsfondsen — Begrip — Definitie door lidstaten — Beoordelingsvrijheid — Grenzen — Gesloten fondsen)

Zaak C-363/05: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 28 juni 2007 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het VAT and Duties Tribunal, London — Verenigd Koninkrijk) — JP Morgan Fleming Claverhouse Investment Trust plc, The Association of Investment Trust Companies/The Commissioners of HM Revenue and Customs (Zesde btw-richtlijn — Artikel 13, B, sub d, punt 6 — Vrijstelling — Gemeenschappelijke beleggingsfondsen — Begrip — Definitie door lidstaten — Beoordelingsvrijheid — Grenzen — Gesloten fondsen)

25.8.2007

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 199/8


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 28 juni 2007 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het VAT and Duties Tribunal, London — Verenigd Koninkrijk) — JP Morgan Fleming Claverhouse Investment Trust plc, The Association of Investment Trust Companies/The Commissioners of HM Revenue and Customs

(Zaak C-363/05)(1)

(Zesde btw-richtlijn - Artikel 13, B, sub d, punt 6 - Vrijstelling - Gemeenschappelijke beleggingsfondsen - Begrip - Definitie door lidstaten - Beoordelingsvrijheid - Grenzen - Gesloten fondsen)

(2007/C 199/12)

Procestaal: Engels

Verwijzende rechter

VAT and Duties Tribunal, London

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: JP Morgan Fleming Claverhouse Investment Trust plc, The Association of Investment Trust Companies

Verwerende partij: The Commissioners of HM Revenue and Customs

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — VAT and Duties Tribunal, London — Uitlegging van artikel 13, B, sub d, punt 6, van richtlijn 77/388/EEG: Zesde richtlijn van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (PB L 145, blz. 1) — Draagwijdte van de vrijstelling van het beheer van gemeenschappelijke beleggingsfondsen — Fondsen van het „gesloten” type zoals beleggingsmaatschappijen zonder verplichting tot terugkoop van aandelen van hun aandeelhouders (investment trust companies) daaronder begrepen?

Dictum

1)

Artikel 13, B, sub d, punt 6, van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag, moet aldus worden uitgelegd dat het begrip „gemeenschappelijke beleggingsfondsen” in deze bepaling gesloten beleggingsfondsen zoals fiduciaire beleggingsmaatschappijen (Investment Trust Companies) kan omvatten.

2)

Artikel 13, B, sub d, punt 6, van de Zesde richtlijn (77/388) moet aldus worden uitgelegd dat het de lidstaten een beoordelingsvrijheid toekent bij het definiëren van de fondsen binnen hun rechtsgebied die ten behoeve van de vrijstelling in deze bepaling onder het begrip „gemeenschappelijke beleggingsfondsen” vallen. Bij de uitoefening van deze vrijheid moeten de lidstaten echter het door deze bepaling nagestreefde doel eerbiedigen, dat erin bestaat, beleggers het beleggen in effecten via beleggingsinstellingen te vergemakkelijken, en tegelijkertijd acht slaan op het beginsel van fiscale neutraliteit vanuit het oogpunt van de heffing van btw over het beheer van gemeenschappelijke beleggingsfondsen die concurreren met andere gemeenschappelijke beleggingsfondsen, zoals fondsen die vallen onder de werkingssfeer van de richtlijn 85/611/EEG van de Raad van 20 december 1985 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe's), zoals gewijzigd bij richtlijn 2005/1/EG van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2005.

3)

Artikel 13, B, sub d, punt 6, van de Zesde richtlijn (77/388) heeft rechtstreekse werking in die zin dat een belastingplichtige zich er voor de nationale rechter rechtstreeks op kan beroepen teneinde zich te verzetten tegen de toepassing van een nationale regeling die onverenigbaar zou zijn met deze bepaling.