Home

Zaak C-1/06: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 28 juni 2007 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Finanzgericht Hamburg — Duitsland) — Bonn Fleisch Ex- und Import GmbH/Hauptzollamt Hamburg-Jonas (Landbouw — Stelsel van uitvoerrestituties voor landbouwproducten — Verordening (EEG) nr. 3665/87 — Overlegging van bewijs van uitvoer van producten — Overlegging van gelijkwaardig bewijs — Artikel 47, lid 3 — Ambtshalve erkenning van bewijsstukken als gelijkwaardig zonder uitdrukkelijk en gemotiveerd verzoek tot een dergelijke erkenning — Niet-toepassing bij rechtstreekse uitvoer — Nationale procedurevoorschriften — Verplichtingen van bevoegde nationale instanties)

Zaak C-1/06: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 28 juni 2007 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Finanzgericht Hamburg — Duitsland) — Bonn Fleisch Ex- und Import GmbH/Hauptzollamt Hamburg-Jonas (Landbouw — Stelsel van uitvoerrestituties voor landbouwproducten — Verordening (EEG) nr. 3665/87 — Overlegging van bewijs van uitvoer van producten — Overlegging van gelijkwaardig bewijs — Artikel 47, lid 3 — Ambtshalve erkenning van bewijsstukken als gelijkwaardig zonder uitdrukkelijk en gemotiveerd verzoek tot een dergelijke erkenning — Niet-toepassing bij rechtstreekse uitvoer — Nationale procedurevoorschriften — Verplichtingen van bevoegde nationale instanties)

25.8.2007

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 199/9


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 28 juni 2007 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Finanzgericht Hamburg — Duitsland) — Bonn Fleisch Ex- und Import GmbH/Hauptzollamt Hamburg-Jonas

(Zaak C-1/06)(1)

(Landbouw - Stelsel van uitvoerrestituties voor landbouwproducten - Verordening (EEG) nr. 3665/87 - Overlegging van bewijs van uitvoer van producten - Overlegging van gelijkwaardig bewijs - Artikel 47, lid 3 - Ambtshalve erkenning van bewijsstukken als gelijkwaardig zonder uitdrukkelijk en gemotiveerd verzoek tot een dergelijke erkenning - Niet-toepassing bij rechtstreekse uitvoer - Nationale procedurevoorschriften - Verplichtingen van bevoegde nationale instanties)

(2007/C 199/15)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Finanzgericht Hamburg

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Bonn Fleisch Ex- und Import GmbH

Verwerende partij: Hauptzollamt Hamburg-Jonas

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Finanzgericht Hamburg — Uitlegging van artikel 47, lid 3, van verordening (EEG) nr. 3665/87 van de Commissie van 27 november 1987 houdende gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen van het stelsel van restituties bij uitvoer voor landbouwproducten (PB L 351, blz. 1), zoals gewijzigd — Ambtshalve erkenning als gelijkwaardig bewijs van bewijsstukken die niet zijn vergezeld van uitdrukkelijk geformuleerd met redenen omkleed verzoek om andere bewijsstukken als gelijkwaardig te erkennen

Dictum

Artikel 47, lid 3, van verordening (EEG) nr. 3665/87 van de Commissie van 27 november 1987 houdende gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen van het stelsel van restituties bij uitvoer voor landbouwproducten, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 2945/94 van de Commissie van 2 december 1994, is niet van toepassing op de rechtstreekse uitvoer van producten.

Wanneer echter als gevolg van omstandigheden die niet aan de exporteur zijn toe te rekenen, het nationale uitvoerdocument waaruit blijkt dat de betrokken producten het douanegebied van de Gemeenschap hebben verlaten, niet kan worden overgelegd, moet de voor uitvoerrestituties bevoegde nationale instantie overeenkomstig de doelstellingen van verordening nr. 3665/87, zoals gewijzigd bij verordening nr. 2945/94, ambtshalve gelijkwaardige bewijsstukken en stilzwijgende verzoeken om andere bewijsstukken als gelijkwaardig te erkennen, in aanmerking nemen. Deze bewijsstukken dienen echter evenzeer te volstaan uit het oogpunt van de controle die volgens de in het nationale recht voorziene voorschriften wordt verricht, voor zover deze voorschriften de strekking en de doeltreffendheid van het gemeenschapsrecht eerbiedigen.

Wanneer het verstrijken van de termijn voor indiening van de gelijkwaardige bewijsstukken te wijten is aan de bevoegde nationale instanties, kunnen zij de in artikel 47, lid 2, van verordening nr. 3665/87, zoals gewijzigd bij verordening nr. 2945/94, voorgeschreven termijn van twaalf maanden niet tegenwerpen aan de exporteur die zich de nodige inspanningen heeft getroost.