Home

Zaak C-322/07 P: Hogere voorziening ingesteld op 12 juli 2007 door Papierfabrik August Koehler AG tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Vijfde kamer) van 26 april 2007 in zaak T-109/02, (Bolloré/Commissie), T-118/02 (Arjo Wiggins Appleton/Commissie), T-122/02 (Mitsubishi HiTec Paper Bielefeld/Commissie), T-125/02 (Papierfabrik August Koehler/Commissie), T-126/02 (M-real Zanders/Commissie), T-128/02 (Papeteries Mougeot/Commissie), T-129/02 (Torraspapel/Commissie), T-132/02 (Distribuidora Vizcaína de Papeles/Commissie) en T-136/02 (Papelera Guipuzcoana de Zicuñaga/Commissie)

Zaak C-322/07 P: Hogere voorziening ingesteld op 12 juli 2007 door Papierfabrik August Koehler AG tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Vijfde kamer) van 26 april 2007 in zaak T-109/02, (Bolloré/Commissie), T-118/02 (Arjo Wiggins Appleton/Commissie), T-122/02 (Mitsubishi HiTec Paper Bielefeld/Commissie), T-125/02 (Papierfabrik August Koehler/Commissie), T-126/02 (M-real Zanders/Commissie), T-128/02 (Papeteries Mougeot/Commissie), T-129/02 (Torraspapel/Commissie), T-132/02 (Distribuidora Vizcaína de Papeles/Commissie) en T-136/02 (Papelera Guipuzcoana de Zicuñaga/Commissie)

22.9.2007

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 223/5


Hogere voorziening ingesteld op 12 juli 2007 door Papierfabrik August Koehler AG tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Vijfde kamer) van 26 april 2007 in zaak T-109/02, (Bolloré/Commissie), T-118/02 (Arjo Wiggins Appleton/Commissie), T-122/02 (Mitsubishi HiTec Paper Bielefeld/Commissie), T-125/02 (Papierfabrik August Koehler/Commissie), T-126/02 (M-real Zanders/Commissie), T-128/02 (Papeteries Mougeot/Commissie), T-129/02 (Torraspapel/Commissie), T-132/02 (Distribuidora Vizcaína de Papeles/Commissie) en T-136/02 (Papelera Guipuzcoana de Zicuñaga/Commissie)

(Zaak C-322/07 P)

(2007/C 223/05)

Procestaal: Duits

Partijen

Rekwirante: Papierfabrik August Koehler AG (vertegenwoordigers: I. Brinker, S. Hirsbrunner, Rechtsanwälte, J. Schwarze, Universitätsprofessor)

Andere partij in de procedure: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Vijfde kamer) van 26 april 2007 (in zaak T-125/02) te vernietigen voor zover het voor rekwirante bezwarend is;

beschikking 2004/337/EG van de Commissie van 20 december 2001 betreffende een procedure overeenkomstig artikel 81 van het EG-Verdrag en artikel 53 van de EER-overeenkomst (Zaak COMP/E-1/36.212 — Zelfkopiërend papier)(1) nietig te verklaren voor zover zij voor rekwirante bezwarend is;

subsidiair, de in artikel 3 van de beschikking aan rekwirante opgelegde geldboete te verminderen;

meer subsidiair, de zaak terug te verwijzen naar het Gerecht voor afdoening in overeenstemming met de rechtsopvatting van het Hof;

in ieder geval de Commissie te verwijzen in de kosten van de procedures voor het Gerecht en het Hof.

Middelen en voornaamste argumenten

Tot staving van haar hogere voorziening voert rekwirante de volgende middelen aan: de redenering van het Gerecht met betrekking tot de berekening van de geldboete is in strijd met het beginsel van gelijke behandeling en het evenredigheidsbeginsel. Rekwirante stelt in zoverre een schending van het materiële gemeenschapsrecht. Het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door ervan uit te gaan dat het geen rol speelt dat rekwirante een familieonderneming is en anders dan de andere ondernemingen geen rechtstreekse toegang tot de kapitaalmarkt heeft. In plaats daarvan heeft het Gerecht er ten onrechte op gewezen dat een onderneming zich niet ten eigen voordele kan beroepen op onrechtmatig gedrag waarvan anderen hebben kunnen profiteren. Op dit argument heeft rekwirante echter geenszins een beroep gedaan. Het Gerecht heeft de structurele verschillen tussen rekwirante en de andere ondernemingen die een inbreuk wordt verweten, niet naar waarde geschat. Daarmee heeft het Gerecht het beginsel van gelijke behandeling en het evenredigheidsbeginsel geschonden.

Het Gerecht is er bovendien ten onrechte van uitgegaan dat rekwirante in de periode vóór oktober 1993 aan de inbreuk heeft deelgenomen. In dit verband heeft het onvoldoende bewijsmiddelen aangevoerd, deze op tegenstrijdige wijze beoordeeld en bovendien verkeerd weergegeven, in strijd met het vermoeden van onschuld gehandeld en de rechten van de verdediging van rekwirante geschonden. Rekwirante stelt in zoverre een procedurefout. De redenering waarop het Gerecht baseert dat de officiële bijeenkomsten van de vereniging AEMCP in de periode tussen januari 1992 en september 1993 als kader voor prijsafspraken op Europees niveau hebben gediend, is ontoereikend en innerlijk tegenstrijdig. Het Gerecht heeft voorts blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door ervan uit te gaan dat rekwirante heeft deelgenomen aan onofficiële bijeenkomsten waar prijzen op nationaal niveau zijn besproken.