Eindverslag in de zaak COMP/M.5141 — KLM/Martinair
Eindverslag in de zaak COMP/M.5141 — KLM/Martinair
4.3.2009 | NL | Publicatieblad van de Europese Unie | C 51/3 |
Eindverslag(1) in de zaak COMP/M.5141 — KLM/Martinair
(2009/C 51/03)
Op 17 juli 2008 ontving de Commissie een aanmelding van een voorgenomen concentratie in de zin van artikel 4 van Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad („EG-concentratieverordening”) waarin werd meegedeeld dat KLM Royal Dutch Airlines N.V., een onderneming die onder uiteindelijke zeggenschap staat van Air France-KLM Holding S.A., in de zin van artikel 3, lid 1, onder b), van genoemde verordening de volledige zeggenschap verkrijgt over Martinair Holland N.V. door de aankoop van aandelen.
Op grond van de resultaten van het eerste marktonderzoek kwam de Commissie tot de conclusie dat de voorgenomen transactie ernstige twijfel deed rijzen over de verenigbaarheid ervan met de gemeenschappelijke markt door de mededingingsproblemen die waren vastgesteld met betrekking tot het passagiersvervoer op bepaalde routes. Daarop diende de aanmeldende partij een voorstel met verbintenissen in. Dit voorstel hield in dat, na de concentratie, de prijsontwikkeling van de economy class-tickets op de routes waar mededingingsproblemen waren vastgesteld zou worden getoetst aan de prijsontwikkeling van de economy class-tickets op een reeks vergelijkbare routes. Uit een markttoets van de toezeggingen bleek echter dat de uitvoerbaarheid en doeltreffendheid van het prijscontrolemechanisme twijfelachtig waren en dat de uitvoering van en de controle op deze toezegging te ingewikkeld was. De voorgestelde verbintenis bleek derhalve onvoldoende overtuigend om de ernstige twijfel weg te nemen die bij de Commissie in de loop van haar eerste onderzoek was ontstaan.
Daarom kwam de Commissie op 8 september 2008 tot de conclusie dat de transactie ernstige twijfels opriep ten aanzien van de verenigbaarheid ervan met de gemeenschappelijke markt en met de werking van de EER-Overeenkomst, en besloot zij de procedure van artikel 6, lid 1, onder c), van de EG-concentratieverordening in te leiden.
De aanmeldende partij diende opmerkingen in over het besluit overeenkomstig artikel 6, lid 1, onder c), en verzocht mondeling om toegang tot de belangrijke documenten in het dossier, overeenkomstig de regels inzake de Best practices for merger cases. Het caseteam antwoordde op dezelfde dag dat er geen gedocumenteerd dossier was ingediend in de zin van punt 45 van bedoelde regelgeving en dat er daarom geen belangrijke documenten waren waartoe toegang kon worden verleend. De aanmeldende partij ging vervolgens niet verder op deze zaak in.
Na een diepgaand marktonderzoek is de Commissie tot de conclusie gekomen dat de voorgenomen concentratie de daadwerkelijke mededinging in de gemeenschappelijke markt of een wezenlijk deel daarvan niet in significante mate zal belemmeren en dat zij derhalve verenigbaar met de gemeenschappelijke markt moet worden verklaard overeenkomstig artikel 8, lid 1, van de EG-concentratieverordening en artikel 57 van de EER-Overeenkomst. Daarom werd geen mededeling van punten van bezwaar aan de aanmeldende partij toegezonden.
Ik heb geen vragen of opmerkingen van de partijen of van belanghebbenden ontvangen. De zaak geeft geen aanleiding tot bijzondere opmerkingen met betrekking tot het recht om te worden gehoord.
Brussel, 12 december 2008.
Michael ALBERS