BESLUIT VAN DE TOEZICHTHOUDENDE AUTORITEIT VAN DE EVA Nr. 88/94/COL van 20 juli 1994 over de tweede wijziging van de formele en materiële regels op het gebied van overheidssteun
BESLUIT VAN DE TOEZICHTHOUDENDE AUTORITEIT VAN DE EVA Nr. 88/94/COL van 20 juli 1994 over de tweede wijziging van de formele en materiële regels op het gebied van overheidssteun
BESLUIT VAN DE TOEZICHTHOUDENDE AUTORITEIT VAN DE EVA Nr. 88/94/COL van 20 juli 1994 over de tweede wijziging van de formele en materiële regels op het gebied van overheidssteun
DE TOEZICHTHOUDENDE AUTORITEIT VAN DE EVA
heeft de op 19 januari 1994 vastgestelde (1) en voor het eerst op 11 mei 1994 gewijzigde (2) formele en materiële regels op het gebied van overheidssteun (3) als volgt gewijzigd:
1. Punt (1) van de inleiding van hoofdstuk 28 van de Richtsnoeren Overheidssteun wordt vervangen door de volgende tekst:
"Overeenkomstig de bovengenoemde basisbeginselen inzake regionale steun en met toepassing van de Gezamenlijke Verklaring betreffende artikel 61, lid 3, onder c), van de EER-Overeenkomst heeft de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA methodes voor de toepassing van artikel 61, lid 3, onder a) en c), van de EER-Overeenkomst vastgesteld. Deze beoordelingsmethodes zijn hieronder uiteengezet.".
2. Punt (2) van de inleiding van hoofdstuk 28 van de Richtsnoeren Overheidssteun wordt geschrapt.
3. Het tweede punt van punt (2) van onderdeel 28.2.1 van de Richtsnoeren Overheidssteun wordt vervangen door de volgende tekst:
"- in de eerste onderzoekfase wordt de sociaal-economische situatie van de regio beoordeeld aan de hand van drie alternatieve criteria: het bruto binnenlands produkt (BBP) per hoofd of de bruto toegevoegde waarde tegen factorkosten, structurele werkloosheid en lage bevolkingsdichtheid.".
4. Een nieuw onderdeel 28.2.3 wordt ingevoegd:
"28.2.3. Eerste onderzoekfase voor regio's met een zeer lage bevolkingsdichtheid (4)
28.2.3.1. De bevolkingsdichtheid als drempelwaarde
(1) Ten einde rekening te houden met demografisch bepaalde regionale ontwikkelingsproblemen, kunnen ook regio's van NUTS-niveau III met een bevolkingsdichtheid van minder dan 12,5 inwoners per vierkante kilometer in aanmerking komen voor regionale steun op grond van artikel 61, lid 3, onder c), van de EER-Overeenkomst.
(2) De invoering van deze drempel voor de interpretatie en toepassing van artikel 61, lid 3, onder c), van de EER-Overeenkomst met betrekking tot regionale steun kan worden gebaseerd op de volgende gronden:
(3) De Gezamenlijke Verklaring betreffende artikel 63, lid 3, onder c), van de EER-Overeenkomst erkent dat de in de eerste fase van de methode gebruikte indicatoren de specifieke regionale problemen van bepaalde overeenkomstsluitende partijen, met name de noordse landen (Noorwegen, Zweden, Finland en IJsland), niet voldoende weerspiegelen. De regionale situatie in deze landen heeft belangrijke aspecten die de indicatoren verondersteld worden tot uitdrukking te brengen, maar welke buiten het bereik vallen van de in onderdeel 28.2.2 beschreven methode voor beoordeling of een regio in aanmerking komt voor steun.
(4) Deze tekortkomingen vloeien grotendeels voort uit een aantal bijzondere kenmerken die de noordse landen gemeen hebben en die het gevolg zijn van de geografische kenmerken - de afgelegen noordelijke ligging van sommige gebieden, de barre weersomstandigheden en de zeer grote afstanden binnen de landsgrenzen - en van de zeer lage bevolkingsdichtheid in bepaalde delen. Dit zijn specifieke factoren die niet terug te vinden zijn in de in afdeling 28.2.2 gebruikte statistische indicatoren.
(5) Met deze problemen moet rekening worden gehouden bij de beoordeling of een regio in aanmerking komt voor steun. Deze beoordeling moet van algemene toepassing zijn, dat wil zeggen, toegepast kunnen worden in elk land, en dient ook deel uit te maken van de methode voor toepassing van artikel 61, lid 3, onder c), van de EER-Overeenkomst om geen afbreuk te doen aan de methode voor beoordeling van regionale steun. Indien deze beoordeling objectief en erga omnes geldig moet zijn, moet deze een alternatief vormen voor de in de eerste fase van de methode gebruikte BNP- en werkloosheidstests. Dit betekent dat een regio van NUTS-niveau III die het vereiste werkloosheids- of BNP-niveau heeft of voldoet aan de nieuwe test in de geëigende omstandigheden en behoudens goedkeuring van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA in aanmerking kan komen voor regionale steun.
(6) Op deze gronden kan worden gesteld dat een bevolkingsdichtheid van minder dan 12,5 per km2 als drempel de regionale problemen op passende wijze weergeeft. Alle regio's van NUTS-niveau III met een geringere bevolkingsdichtheid kunnen dan in aanmerking komen voor de vrijstelling voor regionale steun van artikel 61, lid 3, onder c), van de EER-Overeenkomst, behoudens de beoordeling en beschikking van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA.
28.2.3.2. Criteria voor steun aan het vervoer
(1) Hoewel de bevolkingsdichtheidstest een bevredigende oplossing vormt voor het probleem van de onderbevolking van bepaalde regio's, wordt hierbij geen rekening gehouden met een ander regionaal nadeel dat eigen is aan de noordse landen: de extra kosten voor bedrijven die veroorzaakt worden door de zeer grote afstanden en de barre weersomstandigheden. Deze factoren benadelen de regionale ontwikkeling in twee opzichten: bedrijven in deze regio's kunnen hierin een aanleiding zien om te verhuizen naar minder afgelegen gebieden die betere economische vooruitzichten bieden, en andere bedrijven kunnen ervan worden weerhouden zich in deze afgelegen gebieden te vestigen.
(2) De Toezichthoudende Autoriteit van de EVA kan derhalve besluiten om in het gemeenschappelijk belang, op beperkte basis en naar eigen inzicht, steun te verlenen aan bedrijven als gedeeltelijke compensatie voor de extra vervoerkosten. Deze compensatie moet echter voldoen aan de volgende voorwaarden:
- De steun kan uitsluitend worden verleend aan bedrijven die gevestigd zijn in gebieden die op basis van de bevolkingsdichtheid in aanmerking komen voor regionale steun.
- De steun mag uitsluitend dienen als compensatie voor de extra vervoerkosten. De betrokken EVA-Staat moet aantonen dat compensatie om objectieve redenen noodzakelijk is. Er mag in geen geval sprake zijn van overcompensatie. Hierbij moet rekening worden gehouden met andere steunregelingen op vervoergebied, met name die op grond van de artikelen 49 en 51 van de EER-Overeenkomst.
- De steun mag slechts verleend worden voor de extra kosten van goederenvervoer binnen de nationale grenzen van het betrokken land en mag geen exportsteun worden.
- De steun moet vooraf objectief kwantificeerbaar zijn, op basis van een steun-per-kilometer-ratio of een steun-per-kilometer en steun-per-gewichtseenheid-ratio. Bovendien moet een jaarlijks verslag worden opgesteld dat onder meer de wijze van toepassing van deze ratio('s) weergeeft.
- De raming van de extra kosten moet worden gebaseerd op de meest economische vervoerwijze en de kortste route tussen de plaats van produktie of verwerking en de plaats van verkoop.
- Er mag geen steun worden verleend voor het vervoer of de overbrenging van de produkten van ondernemingen zonder alternatieve lokatie (grondstoffenindustrie, waterkrachtcentrales, enz.).
- Steun voor vervoer aan bedrijven in sectoren die de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA als gevoelig beschouwt (automobielen, textiel, synthetische vezels, EGKS-produkten en niet-EGKS-staal) is onderworpen aan de voor de betrokken sector geldende regels en moet met name voldoen aan de bijzondere aanmeldingsvoorschriften in de relevante hoofdstukken van deze richtsnoeren of van het besluit waarnaar in punt 1, onder a), van bijlage XV bij de EER-Overeenkomst verwezen wordt (5).
- Deze maatregel is niet van toepassing op landbouwprodukten die onder bijlage II bij het EG-Verdrag vallen en waarop de EER-Overeenkomst van toepassing is (6).
- Elk voornemen tot nieuwe regelingen of tot wijziging van bestaande regelingen inzake steun voor vervoer moeten in de tijd beperkt zijn en mogen in geen geval gunstiger zijn dan de bestaande regelingen in de betrokken EVA-Staat.
(3) De Toezichthoudende Autoriteit van de EVA streeft ernaar de bestaande steunregelingen op het gebied van het vervoer binnen drie jaar vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van de EER-Overeenkomst aan de hand van deze criteria te herzien.
".
5. Afdeling 28.2.3 wordt afdeling 28.2.4.
De eerste volzin van punt (1) van deze afdeling wordt vervangen door de volgende tekst:
"(1) De hiervoor uiteengezette eerste onderzoekfase maakt een onderzoek in hoofdlijnen van een regio in nationaal en EER-verband in termen van werkloosheid, inkomensniveau en geringe bevolkingsdichtheid mogelijk.".
Punt (3) van deze afdeling wordt vervangen door de volgende tekst:
"(3) Het is mogelijk dat deze andere relevante indicatoren een adequate rechtvaardiging voor regionale steun aan het licht brengen, zelfs in regio's die niet geheel voldoen aan de in de eerste fase van het onderzoek vastgestelde drempels.".
6. Afdeling 28.2.4 wordt afdeling 28.2.5.
Gedaan te Brussel, 20 juli 1994.
Voor de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA
Heinz ZOUREK
Lid van het College
(1) PB nr. L 231 van 3. 9. 1994, blz. 1.
(2) Zie bladzijde 32 van dit Publikatieblad.
(3) Hierna "Richtsnoeren Overheidssteun" genoemd.
(4) Dit onderdeel komt overeen met de op 1 juni 1994 vastgestelde mededeling van de Commissie betreffende wijzigingen in de methode voor de toepassing van artikel 92, lid 3, onder c), van het EG-Verdrag op regionale steun.
(5) Beschikking nr. 3855/91/EGKS van de Commissie van 27 november 1991 tot invoering van communautaire regels voor de steun aan de ijzer- en staalindustrie (PB nr. L 362 van 31. 12. 1991, blz. 57).
(6) De overeenkomstige voorwaarde in de in voetnoot 1 bedoelde mededeling van de Commissie luidt: "De onderhavige bepalingen zijn niet van toepassing op landbouwprodukten die onder bijlage II bij het EG-Verdrag vallen, met uitzondering van visserijprodukten.". De andersluidende voorwaarde van de onderhavige Richtsnoeren Overheidssteun laat zich verklaren door het feit dat de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA geen bevoegdheid heeft op het gebied van staatssteun aan de visserijsector.