Richtsnoeren voor de berekening van geldboeten die uit hoofde van artikel 23, lid 2, onder a), van hoofdstuk III van Protocol nr. 4 bij de Toezichtovereenkomst worden opgelegd
Richtsnoeren voor de berekening van geldboeten die uit hoofde van artikel 23, lid 2, onder a), van hoofdstuk III van Protocol nr. 4 bij de Toezichtovereenkomst worden opgelegd
21.12.2006 | NL | Publicatieblad van de Europese Unie | C 314/84 |
Richtsnoeren voor de berekening van geldboeten die uit hoofde van artikel 23, lid 2, onder a), van hoofdstuk III van Protocol nr. 4 bij de Toezichtovereenkomst worden opgelegd
(2006/C 314/12)
A. | Deze mededeling wordt overeenkomstig de voorschriften van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (hierna „de EER-Overeenkomst” genoemd) en de Overeenkomst tussen de EVA-Staten inzake de invoering van een Toezichthoudende Autoriteit en een Hof van Justitie (hierna „de Toezichtovereenkomst” genoemd) bekendgemaakt. |
B. | De Europese Commissie (hierna „de Commissie” genoemd) heeft een mededeling bekendgemaakt met als titel „Richtsnoeren voor de berekening van geldboeten die uit hoofde van artikel 23, lid 2, onder a), van Verordening (EG) nr. 1/2003 worden opgelegd”(1). In dat besluit worden de beginselen uiteengezet die de Commissie bij het vaststellen van geldboeten ten aanzien van inbreuken op de EG-mededingingsregels(2) volgt. |
C. | De Toezichthoudende Autoriteit van de EVA (hierna „de Autoriteit” genoemd) beschouwt dit besluit als voor de EER relevant. Teneinde gelijke mededingingsvoorwaarden te handhaven en een uniforme toepassing van de EER-mededingingsvoorschriften in de hele Europese Economische Ruimte te verzekeren, stelt de Autoriteit deze mededeling vast uit hoofde van de haar bij artikel 5, lid 2, onder b), van de Toezichtovereenkomst verleende bevoegdheid. Zij is voornemens de beginselen en regels van deze bekendmaking te volgen bij de toepassing van de desbetreffende regels van de EER op afzonderlijke zaken. |
INLEIDING
1. | De Toezichthoudende Autoriteit van de EVA kan, in het kader van de toepassing van artikel 23, lid 2, onder a), van hoofdstuk II van Protocol nr. 4 bij de Toezichtovereenkomst(3) (hierna „hoofdstuk II” genoemd), bij beschikking aan ondernemingen en ondernemersverenigingen geldboeten opleggen wanneer deze opzettelijk of uit onachtzaamheid inbreuk maken op artikel 53 of artikel 54 van de EER-Overeenkomst. |
2. | De Autoriteit beschikt bij de uitoefening van haar bevoegdheid om deze boeten op te leggen, over een ruime beoordelingsbevoegdheid(4) binnen de in hoofdstuk II aangegeven grenzen. Allereerst moet de Autoriteit rekening houden met de duur en de ernst van de inbreuk. Vervolgens mag de opgelegde boete niet hoger zijn dan de in artikel 23, lid 2, tweede en derde alinea, van hoofdstuk II aangegeven maxima. |
3. | Om de transparantie en het objectieve karakter van haar beschikkingen te waarborgen, heeft de Autoriteit op 16 januari 2003 richtsnoeren boetetoemeting bekendgemaakt(5), die overeenstemmen met de richtsnoeren boetetoemeting van de Commissie van 1998(6). In het licht van de praktische tenuitvoerlegging van de richtsnoeren zoals die in die bekendmakingen zijn uiteengezet, acht de Autoriteit het passend haar beleid inzake boetetoemeting verder te ontwikkelen en te verfijnen. |
4. | De bevoegdheid van de Autoriteit om geldboeten op te leggen aan ondernemingen en ondernemersverenigingen die opzettelijk of uit onachtzaamheid inbreuk maken op artikel 53 of artikel 54 van de EER-Overeenkomst, vormt één van de instrumenten die aan de Autoriteit zijn toevertrouwd met het oog op het vervullen van de haar bij de EER-Overeenkomst toevertrouwde toezichtaak(7). Deze taak omvat niet alleen de verplichting om individuele inbreuken op te sporen en te bestraffen, maar ook de verplichting om een algemeen beleid te voeren dat erop is gericht om op mededingingsgebied toepassing te geven aan de door de EER-Overeenkomst vastgelegde beginselen en het gedrag van de ondernemingen in overeenstemming met deze beginselen te sturen(8). Hiertoe moet de Autoriteit erop toezien dat haar optreden een voldoende afschrikkende werking heeft(9). Daarom kan het, wanneer de Autoriteit een inbreuk op de artikelen 53 of 54 van de EER-Overeenkomst vaststelt, noodzakelijk zijn degenen die de rechtsregels hebben overtreden, een geldboete op te leggen. Hierbij moet het bedrag van de geldboete op een zodanig niveau worden gesteld dat daarvan een voldoende afschrikkende werking uitgaat, niet alleen om de betrokken ondernemingen te bestraffen (specifieke afschrikkende werking), maar ook om andere ondernemingen ervan te weerhouden om over te gaan tot gedragingen die in strijd zijn met de artikelen 53 en 54 van de EER-Overeenkomst of om dergelijke gedragingen voort te zetten (algemene afschrikkende werking). |
5. | Om deze doelstellingen te bereiken dient de Autoriteit zich bij de vaststelling van de geldboeten, te baseren op de waarde van de verkopen voor de goederen of diensten die met de inbreuk verband houden. De duur van de inbreuk dient eveneens een belangrijke rol te spelen bij de vaststelling van het passende bedrag van de geldboete, omdat deze noodzakelijkerwijs van invloed is op de mogelijke impact van de inbreuk op de markt. Het aantal jaren dat een onderneming aan de inbreuk heeft deelgenomen, moet derhalve eveneens in de boete tot uiting komen. |
6. | De combinatie van de waarde van de verkopen in verband met de inbreuk en de duur van de inbreuk wordt derhalve als een geschikte maatstaf beschouwd waarin zowel de economische impact van de inbreuk tot uiting komt als het relatieve gewicht van elke onderneming die aan de inbreuk heeft deelgenomen. De verwijzing naar deze factoren geeft een goede indicatie van de grootteorde van de boete, maar dient niet als basis voor een automatische, rekenkundige berekeningsmethode worden beschouwd. |
7. | Verder is het zinvol om in de boete een specifiek bedrag op te nemen dat niet is gekoppeld aan de duur van de inbreuk, zodat ondernemingen ervan worden afgeschrikt überhaupt tot ongeoorloofde gedragingen over te gaan. |
8. | In de onderstaande delen wordt nader ingegaan op de beginselen waarop de Autoriteit zich zal baseren bij de vaststelling van de geldboeten overeenkomstig artikel 23, lid 2, onder a), van hoofdstuk II. |
METHODE VOOR DE VASTSTELLING VAN DE GELDBOETEN
1. | Onverminderd punt 37 zal de Autoriteit voor de vaststelling van de aan ondernemingen of ondernemersverenigingen op te leggen boeten de volgende methode toepassen, die uit twee stappen bestaat. |
2. | Allereerst zal de Autoriteit voor elke onderneming of ondernemersvereniging de boetegrondslag vaststellen (zie deel 1). |
3. | Ten tweede kan zij deze boetegrondslag naar boven of naar beneden bijstellen (zie deel 2). |
1. Boetegrondslag
4. | De boetegrondslag wordt vastgesteld aan de hand van de waarde van de verkochte goederen of diensten overeenkomstig de volgende methode. |
A. Vaststelling van de waarde van de verkopen
5. | Om de grondslag van de op te leggen boete vast te stellen, zal de Autoriteit uitgaan van de waarde van de op de desbetreffende geografische EER-markt verkochte goederen of diensten van de onderneming die rechtstreeks of indirect(10) verband houden met de inbreuk. De Autoriteit zal over het algemeen gebruikmaken van de verkopen van de onderneming in het laatste volledige jaar waarin zij aan de inbreuk heeft deelgenomen (hierna „waarde van de verkopen” genoemd). |
6. | Wanneer de inbreuk van een ondernemersvereniging betrekking heeft op de activiteiten van haar leden, zal de waarde van de verkopen doorgaans gelijk zijn aan de som van de waarde van de verkopen van deze leden. |
7. | Om de waarde van de verkopen van een onderneming vast te stellen, zal de Autoriteit gebruikmaken van de meest betrouwbare gegevens die voor deze onderneming beschikbaar zijn. |
8. | Wanneer de door een onderneming ter beschikking gestelde gegevens onvolledig of onbetrouwbaar zijn, kan de Autoriteit de waarde van de verkopen van deze onderneming vaststellen op basis van gedeeltelijke cijfergegevens die zij heeft verkregen en/of van eventuele andere gegevens die zij relevant of passend acht. |
9. | Bij de vaststelling van de waarde van de verkopen wordt geen rekening gehouden met de btw en andere belastingen die rechtstreeks met deze verkopen verband houden. |
10. | Wanneer het geografische bereik van een inbreuk het grondgebied van de EER overschrijdt (bijvoorbeeld bij mondiale kartels), komt het aandeel van elke onderneming in de inbreuk misschien onvoldoende tot uiting in de EER-verkopen van die onderneming. Dit kan met name het geval zijn wanneer markten op wereldwijd niveau worden verdeeld. In dergelijke omstandigheden kan de Autoriteit, ten einde zowel de omvang van de betrokken verkopen in de EER als het relatieve aandeel van elke onderneming in de inbreuk weer te geven, de totale waarde van de op de desbetreffende geografische markt (die ruimer is dan de EER) verkochte goederen of diensten welke met de inbreuk verband houden, ramen, het aandeel van de verkopen van elke onderneming die op deze markt aan de inbreuk heeft deelgenomen, vaststellen en dit aandeel toepassen op de totale EER-verkopen van deze ondernemingen. Het resultaat wordt vervolgens als waarde van de verkopen gebruikt met het oog op de vaststelling van het boetegrondslag. |
B. Vaststelling van de boetegrondslag
11. | Voor de vaststelling van de boetegrondslag wordt een deel van de waarde van de verkopen dat wordt bepaald door de ernst van de inbreuk, vermenigvuldigd met het aantal jaren dat de inbreuk heeft geduurd. |
12. | De ernst van de inbreuk wordt per geval beoordeeld, waarbij met alle relevante omstandigheden rekening wordt gehouden. |
13. | Het deel van de waarde van de verkopen dat in aanmerking wordt genomen, zal doorgaans maximaal 30 % bedragen. |
14. | Om de precieze hoogte van het deel van de waarde van de verkopen binnen deze bandbreedte te bepalen, zal de Autoriteit met een aantal factoren rekening houden, zoals de aard van de inbreuk, het gecumuleerde marktaandeel van alle betrokken ondernemingen, de geografische reikwijdte van de inbreuk, en de vraag of de inbreuk daadwerkelijk ten uitvoer is gelegd. |
15. | Horizontale overeenkomsten(11) inzake prijzen, marktverdeling en productiebeperkingen, die meestal geheim zijn, behoren naar hun aard tot de ernstigste mededingingsbeperkingen. Zij moeten in het kader van het mededingingsbeleid streng worden bestraft. Het aandeel van de verkopen dat voor dergelijke inbreuken in aanmerking wordt genomen zal derhalve doorgaans hoog zijn. |
16. | Om ten volle rekening te houden met de duur van de deelname van elke onderneming aan de inbreuk, wordt het bedrag dat op basis van de waarde van de verkopen is vastgesteld (zie punten 20 tot en met 23), vermenigvuldigd met het aantal jaren dat aan de inbreuk is deelgenomen. Perioden van minder dan zes maanden worden als een half jaar geteld, perioden van méér dan zes maanden maar minder dan één jaar worden als een volledig jaar geteld. |
17. | Ongeacht de duur van de deelname van een onderneming aan de inbreuk, voegt de Autoriteit bovendien aan de boetegrondslag een bedrag van tussen 15 en 25 % van de waarde van de verkopen als omschreven in deel A toe, om ondernemingen ervan te weerhouden deel te nemen aan horizontale overeenkomsten inzake prijzen, marktverdeling en productiebeperking. De Autoriteit kan ook bij andere inbreuken een dergelijk extrabedrag toevoegen. Voor het bepalen van het aandeel van de waarde van de verkopen dat in een bepaald geval in aanmerking moet worden genomen, houdt de Autoriteit rekening met een aantal factoren, met name die welke in punt 22 worden genoemd. |
18. | Wanneer de waarde van de verkopen van ondernemingen die aan een inbreuk hebben deelgenomen vrijwel, doch niet volledig gelijk is, kan de Autoriteit voor elk van deze ondernemingen dezelfde boetegrondslag vaststellen. Daarnaast gebruikt de Autoriteit bij de vaststelling van de boetegrondslag afgeronde waarden. |
2. Aanpassingen van de boetegrondslag
19. | Bij de vaststelling van de geldboete kan de Autoriteit rekening houden met omstandigheden die aanleiding geven tot een verhoging of verlaging van het basisbedrag dat op de in deel 1 beschreven wijze wordt vastgesteld. Zij doet dit op basis van een algemene beoordeling waarbij zij rekening houdt met alle relevante omstandigheden. |
A. Verzwarende omstandigheden
20. | De boetegrondslag kan worden verhoogd wanneer de Autoriteit vaststelt dat er sprake is van verzwarende omstandigheden, zoals:
|
B. Verzachtende omstandigheden
21. | De boetegrondslag kan worden verlaagd wanneer de Autoriteit vaststelt dat er sprake is van verzachtende omstandigheden, zoals:
|
C. Specifieke verhoging met het oog op afschrikking
22. | De Autoriteit zal er in het bijzonder voor zorgen dat de geldboeten een voldoende afschrikkende werking hebben; hiertoe kan zij de boete verhogen die zij oplegt aan ondernemingen die een bijzonder hoge omzet hebben boven het volume van hun verkopen voor goederen en diensten waarop de inbreuk betrekking heeft. |
23. | De Autoriteit zal tevens rekening houden met de noodzaak de geldboete te verzwaren om ervoor te zorgen dat de boete hoger uitvalt dan het bedrag van de onrechtmatige, dankzij de inbreuk gemaakte winst, wanneer het bedrag daarvan kan worden geraamd. |
D. Wettelijk maximum
24. | Het eindbedrag van de geldboete is, overeenkomstig artikel 23, lid 2, van hoofdstuk II, voor elke bij de inbreuk betrokken onderneming en ondernemersvereniging in ieder geval niet hoger dan 10 % van de in het voorafgaande boekjaar behaalde totale omzet. |
25. | Wanneer de inbreuk van een vereniging betrekking heeft op de activiteiten van haar leden, is de geldboete niet hoger dan 10 % van de som van de totale omzet van elk lid dat actief is op de markt welke van de inbreuk van de vereniging te lijden heeft. |
E. Clementieregeling
26. | De Autoriteit past de clementieregeling toe overeenkomstig de voorwaarden die in de desbetreffende mededeling zijn vastgelegd. |
F. Vermogen om te betalen
27. | In uitzonderlijke omstandigheden kan de Autoriteit op verzoek, in een bijzondere sociale en economische context, rekening houden met het onvermogen van een onderneming om te betalen. Een verlaging van de boete in dit verband zal echter nooit uitsluitend op basis van een ongunstige of deficitaire financiële positie worden toegekend. Een verlaging kan slechts worden toegekend indien aan de hand van objectief bewijsmateriaal wordt aangetoond dat het opleggen van een boete onder de in de onderhavige richtsnoeren vastgestelde voorwaarden, de levensvatbaarheid van de betrokken onderneming onherroepelijk in gevaar zou brengen en haar activa daardoor volledig hun waarde zouden verliezen. |
SLOTOPMERKINGEN
28. | De Autoriteit kan in bepaalde gevallen een symbolische boete opleggen. De redenen hiervoor moeten in de tekst van de beschikking worden vermeld. |
29. | Hoewel in deze richtsnoeren de algemene methode voor de vaststelling van geldboeten wordt uiteengezet, kunnen de bijzondere kenmerken van een gegeven zaak of de noodzaak om een bepaald afschrikkend niveau te bereiken, een afwijking van deze methode of van de in punt 21 vastgestelde maxima rechtvaardigen. |
30. | Deze richtsnoeren zijn vanaf de datum van bekendmaking in het Publicatieblad en EER-Supplement bij het Publicatieblad van toepassing op alle zaken ten aanzien waarvan een mededeling van punten van bezwaar is uitgegaan, ongeacht of de boete wordt opgelegd uit hoofde van artikel 23, lid 2, van hoofdstuk II of van artikel 15, lid 2, van de vorige tekst van Hoofdstuk II van Protocol nr. 4 bij de Toezichtovereenkomst(13). |