Home

Mededeling van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA — Aanvullende richtsnoeren betreffende verticale beperkingen in overeenkomsten voor de verkoop en reparatie van motorvoertuigen en voor de distributie van reserveonderdelen voor motorvoertuigen

Mededeling van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA — Aanvullende richtsnoeren betreffende verticale beperkingen in overeenkomsten voor de verkoop en reparatie van motorvoertuigen en voor de distributie van reserveonderdelen voor motorvoertuigen

11.10.2012

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 307/3


Mededeling van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA — Aanvullende richtsnoeren betreffende verticale beperkingen in overeenkomsten voor de verkoop en reparatie van motorvoertuigen en voor de distributie van reserveonderdelen voor motorvoertuigen

2012/C 307/03

A.

Deze mededeling wordt bekendgemaakt ingevolge de bepalingen van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (hierna „de EER-Overeenkomst” genoemd) en de Overeenkomst tussen de EVA-Staten betreffende de oprichting van een Toezichthoudende Autoriteit en een Hof van Justitie (hierna „de Toezichtovereenkomst” genoemd).

B.

De Europese Commissie (hierna „de Commissie” genoemd) heeft een mededeling bekendgemaakt onder de titel „Aanvullende richtsnoeren betreffende verticale beperkingen in overeenkomsten voor de verkoop en herstelling van motorvoertuigen en voor de distributie van reserveonderdelen voor motorvoertuigen”(1). In dat niet-bindende besluit worden de beginselen uiteengezet die de Commissie hanteert wanneer zij verticale overeenkomsten voor de verkoop en reparatie van motorvoertuigen en voor de distributie van reserveonderdelen voor motorvoertuigen aan artikel 101 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie toetst.

C.

De Toezichthoudende Autoriteit van de EVA beschouwt het genoemde besluit als voor de EER relevant. Teneinde gelijke mededingingsvoorwaarden te handhaven en een uniforme toepassing van de EER-mededingingsvoorschriften in de hele Europese Economische Ruimte te verzekeren, stelt de Toezicht houdende Autoriteit van de EVA deze mededeling vast uit hoofde van de haar bij artikel 5, lid 2, onder b), van de Toezichtovereenkomst verleende bevoegdheid. Zij is voornemens de beginselen en regels van deze mededeling te volgen bij de toepassing van de desbetreffende EER-regels in afzonderlijke zaken.

I. INLEIDING

1. Het doel van deze richtsnoeren

1.

Deze richtsnoeren zetten de beginselen uiteen die als maatstaf dienen om specifieke kwesties in verband met verticale beperkingen in overeenkomsten voor de verkoop en reparatie van motorvoertuigen en voor de distributie van reserveonderdelen aan artikel 53 van de EER-Overeenkomst te toetsen. Deze richtsnoeren horen bij het in punt 4b van bijlage XIV bij de EER-Overeenkomst bedoelde besluit (Verordening (EU) nr. 461/2010 van de Commissie van 27 mei 2010(2)) betreffende de toepassing van artikel 53, lid 3, van de EER-Overeenkomst op groepen verticale overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen in de motorvoertuigensector (hierna „de groepsvrijstelling motorvoertuigen” genoemd) en zijn bedoeld om ondernemingen te helpen dit soort overeenkomsten zelf te beoordelen.

2.

Deze richtsnoeren geven een toelichting met betrekking tot vraagstukken die voor de motorvoertuigensector van bijzonder belang zijn, alsmede een interpretatie van een aantal bepalingen van het in punt 2 van bijlage XIV bij de EER-Overeenkomst bedoelde besluit (Verordening (EU) nr. 330/2010 van de Commissie van 20 april 2010(3)) betreffende de toepassing van artikel 53, lid 3, van de EER-Overeenkomst op groepen verticale overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen(4) (hierna „de algemene verticale groepsvrijstelling” genoemd). Deze richtsnoeren laten de toepassing van de algemene richtsnoeren inzake verticale beperkingen(5) (hierna „de algemene verticale richtsnoeren” genoemd) onverlet en dienen dan ook te worden gelezen in samenhang met en als aanvulling op die algemene verticale richtsnoeren.

3.

De onderhavige richtsnoeren gelden zowel voor verticale overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen met betrekking tot de voorwaarden waaronder de partijen reserveonderdelen kunnen kopen, verkopen of doorverkopen en/of reparatie- en onderhoudsdiensten voor motorvoertuigen kunnen verrichten, als voor verticale overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen met betrekking tot de voorwaarden waaronder de partijen nieuwe motorvoertuigen kunnen kopen, verkopen of doorverkopen. Zoals uiteengezet in deel II van de onderhavige richtsnoeren, blijft deze laatste categorie overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen tot en met 31 mei 2013 vallen onder de desbetreffende bepalingen van het voorheen in punt 4b van bijlage XIV bij de EER-Overeenkomst bedoelde besluit (Verordening (EG) nr. 1400/2002 van de Commissie van 31 juli 2002 betreffende de toepassing van artikel 81, lid 3, van het Verdrag op groepen verticale overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen in de motorvoertuigensector(6)). Ten aanzien van verticale overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen betreffende de koop, het verkopen of doorverkopen van nieuwe motorvoertuigen gelden deze richtsnoeren derhalve pas vanaf 1 juni 2013. De onderhavige richtsnoeren zijn niet van toepassing op verticale overeenkomsten in andere sectoren dan die van de motorvoertuigen, en de hierin uiteengezette beginselen zijn niet noodzakelijkerwijs toepasbaar bij de beoordeling van overeenkomsten in andere sectoren.

4.

De mogelijke parallelle toepassing van artikel 54 van de EER-Overeenkomst op verticale overeenkomsten in de motorvoertuigensector of de uitlegging die het EVA-Hof met betrekking tot de toepassing van artikel 53 van de EER-Overeenkomst op dit soort verticale overeenkomsten of die het Hof van Justitie van de Europese Unie of het Gerecht met betrekking tot de toepassing van artikel 53 van de EER-Overeenkomst en artikel 101 Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op dit soort verticale overeenkomsten kunnen geven, wordt door deze richtsnoeren onverlet gelaten

5.

Tenzij anders vermeld, gelden de in deze richtsnoeren uiteengezette analyse en argumenten voor alle handelsniveaus. De termen „leverancier” en „distributeur”(7) worden voor alle handelsniveaus gebruikt. De algemene verticale groepsvrijstelling en de groepsvrijstelling motorvoertuigen worden hier tezamen „de groepsvrijstellingen” genoemd.

6.

De in deze richtsnoeren uiteengezette normen moeten in elk afzonderlijk geval worden toegepast met inachtneming van de feitelijke en juridische omstandigheden van dat geval. De Toezichthoudende Autoriteit van de EVA zal deze richtsnoeren op redelijke en flexibele wijze toepassen(8) en daarbij rekening houden met de ervaring die zij bij de vervulling van haar handhavings- en marktmonitoringtaken heeft opgedaan.

7.

Uit de handhaving van de mededingingsregels in deze sector tot dusver blijkt dat bepaalde beperkingen ofwel als gevolg van uitdrukkelijke, directe contractuele verplichtingen, ofwel via indirecte verplichtingen tot stand kunnen worden gebracht, dan wel met indirecte middelen, waarmee niettemin hetzelfde concurrentieverstorende resultaat wordt bereikt. Een leverancier die het concurrentiegedrag van een distributeur wil beïnvloeden, kan bijvoorbeeld overgaan tot bedreigingen of intimidatie, waarschuwingen of sancties. Ook kan hij leveringen vertragen of schorsen, of ermee dreigen de contracten op te zeggen van distributeurs die aan buitenlandse consumenten verkopen of een bepaald prijspeil niet in acht nemen. Als er transparante relaties tussen de contractpartijen zijn, is doorgaans het risico kleiner dat fabrikanten hun toevlucht nemen tot dergelijke indirecte vormen van druk om concurrentieverstorende resultaten te bereiken. Een gedragscode is een van de middelen om in zakelijke betrekkingen tussen partijen tot grotere transparantie te komen. Een gedragscode kan onder meer bepalingen bevatten met betrekking tot opzegtermijnen voor het beëindigen van contracten, die afhankelijk kunnen zijn van de looptijd van het contract, de compensatie die verschuldigd is voor uitstaande relatiespecifieke investeringen van de dealer indien het contract zonder geldige reden vervroegd wordt opgezegd, en arbitrage als alternatief mechanisme voor geschillenbeslechting. Indien een leverancier een dergelijke gedragscode in zijn overeenkomsten met distributeurs en reparateurs opneemt, deze gedragscode algemeen beschikbaar stelt, en de bepalingen daarvan in acht neemt, wordt dit bij de beoordeling van het handelen van de leverancier in een individueel geval als een relevante factor in aanmerking genomen.

2. De structuur van deze richtsnoeren

8.

Deze richtsnoeren zijn als volgt gestructureerd:

a)

het toepassingsbereik van de groepsvrijstelling motorvoertuigen en de verhouding tot de algemene verticale groepsvrijstelling (deel II);

b)

de toepassing van de aanvullende bepalingen van de groepsvrijstelling motorvoertuigen (deel III);

c)

de beoordeling van specifieke beperkingen: merkexclusiviteit en selectieve distributie (deel IV).

II. HET TOEPASSINGSBEREIK VAN DE GROEPSVRIJSTELLING MOTORVOERTUIGEN EN DE VERHOUDING TOT DE ALGEMENE VERTICALE GROEPSVRIJSTELLING

9.

De groepsvrijstelling motorvoertuigen geldt, overeenkomstig artikel 4 daarvan, voor verticale overeenkomsten betreffende de koop, verkoop of wederverkoop van automotive reserveonderdelen en voor de verrichting van reparatie- en onderhoudsdiensten voor motorvoertuigen.

10.

Met artikel 2 van de groepsvrijstelling motorvoertuigen wordt de toepassing van de desbetreffende bepalingen van het voorheen in punt 4b van bijlage XIV bij de EER-Overeenkomst bedoelde besluit (Verordening (EG) nr. 1400/2002) verlengd tot en met 31 mei 2013 voor zover het verticale overeenkomsten voor de koop, verkoop of wederverkoop van nieuwe motorvoertuigen betreft. Vanaf 1 juni 2013 vallen, overeenkomstig artikel 3 van de groepsvrijstelling motorvoertuigen, verticale overeenkomsten voor de koop, verkoop en wederverkoop van nieuwe motorvoertuigen onder de algemene verticale groepsvrijstelling(9).

11.

Het in het nieuwe kader gemaakte onderscheid tussen markten voor de verkoop van nieuwe motorvoertuigen en de aftermarkten voor motorvoertuigen weerspiegelt de verschillende concurrentievoorwaarden op die markten.

12.

Uit een diepgaande marktanalyse zoals opgenomen in het evaluatieverslag over de werking van het voorheen in punt 4b van bijlage XIV bij de EER-Overeenkomst bedoelde besluit (Verordening (EG) nr. 1400/2002 van 28 mei 2008(10)) en in de mededeling van de Commissie „Het toekomstige kader voor het concurrentierecht in de motorvoertuigensector” van 22 juli 2009(11) blijkt dat er op mededingingsgebied geen aanzienlijke tekortkomingen zijn die de sector van de distributie van nieuwe motorvoertuigen van andere economische sectoren onderscheiden en die de toepassing van andere en strengere regels dan de in de algemene verticale groepsvrijstelling vastgestelde regels zouden kunnen vergen. Bijgevolg zullen de toepassing van een marktaandeeldrempel van 30 %(12), het feit dat bepaalde verticale beperkingen niet worden vrijgesteld en de voorwaarden van de algemene verticale groepsvrijstelling er doorgaans voor zorgen dat verticale overeenkomsten voor de distributie van nieuwe motorvoertuigen aan de voorwaarden van artikel 53, lid 3, van de EER-Overeenkomst voldoen zonder dat aanvullende voorwaarden nodig zijn die verder gaan dan die welke voor andere sectoren gelden.

13.

Om alle marktdeelnemers evenwel de tijd te gunnen zich aan de algemene regeling aan te passen, wordt, met name gelet op langlopende relatiegebonden investeringen, de toepassingstermijn van het voorheen in punt 4b van bijlage XIV bij de EER-Overeenkomst bedoelde besluit (Verordening (EG) nr. 1400/2002) met drie jaar verlengd tot en met 31 mei 2013 ten aanzien van de voorwaarden die specifiek betrekking hebben op verticale overeenkomsten voor de koop, verkoop of wederverkoop van nieuwe motorvoertuigen. Van 1 juni 2010 tot en met 31 mei 2013 gelden de bepalingen van het voorheen in punt 4b van bijlage XIV bij de EER-Overeenkomst bedoelde besluit (Verordening (EG) nr. 1400/2002) die betrekking hebben op zowel overeenkomsten voor de distributie van nieuwe motorvoertuigen als overeenkomsten voor de koop, verkoop en wederverkoop van automotive reserveonderdelen en/of het verrichten van reparatie- en onderhoudsdiensten, alleen ten aanzien van de eerstgenoemde groep. Gedurende die periode zullen de onderhavige richtsnoeren niet worden gebruikt om de bepalingen van het voorheen in punt 4b van bijlage XIV bij de EER-Overeenkomst bedoelde besluit (Verordening (EG) nr. 1400/2002) uit te leggen. In plaats daarvan moet de verklarende brochure bij die verordening(13) worden geraadpleegd.

14.

Wat betreft verticale overeenkomsten met betrekking tot de voorwaarden waarop de partijen automotive reserveonderdelen kunnen kopen, verkopen of doorverkopen en/of reparatie- en onderhoudsdiensten voor motorvoertuigen kunnen verrichten, is de groepsvrijstelling motorvoertuigen vanaf 1 juni 2010 van toepassing. Dit betekent dat, willen die overeenkomsten op grond van artikel 4 van die verordening op een vrijstelling aanspraak kunnen maken, zij niet alleen moeten voldoen aan de voorwaarden voor een vrijstelling uit hoofde van de algemene verticale groepsvrijstelling, maar dat zij ook geen van de in artikel 5 van de groepsvrijstelling motorvoertuigen genoemde ernstige mededingingsbeperkingen, veelal hardcore beperkingen genoemd, mogen bevatten.

15.

Gezien het doorgaans merkspecifieke karakter van de markten voor reparatie- en onderhoudsdiensten en voor de distributie van reserveonderdelen, is de concurrentie op deze markten inherent minder scherp dan op de markt voor de verkoop van nieuwe motorvoertuigen. Ook al is, dankzij de technologische verbeteringen, de betrouwbaarheid toegenomen en de tijd tussen servicebeurten langer geworden, toch wordt deze ontwikkeling ingehaald door een tendens van stijgende prijzen voor individuele reparatie- en onderhoudsopdrachten. Op de markten voor reserveonderdelen krijgen onderdelen met het merk van motorvoertuigfabrikanten te maken met concurrentie van onderdelen die door Original Equipment Suppliers (OES) en andere partijen worden geleverd. Een en ander houdt de prijzen op die markten onder druk, hetgeen dan weer de prijzen op de reparatie- en onderhoudsmarkten onder druk houdt, omdat reserveonderdelen een hoog percentage van de kosten van een gemiddelde reparatie vertegenwoordigen. Bovendien vertegenwoordigen reparatie en onderhoud samen een zeer groot aandeel van de totale uitgaven van consumenten aan motorvoertuigen, die op hun beurt een aanzienlijk deel van het gemiddelde budget van de consumenten vormen.

16.

Om specifieke concurrentieproblemen aan te pakken die zich op de aftermarkten voor motorvoertuigen voordoen, is de algemene verticale groepsvrijstelling in de groepsvrijstelling motorvoertuigen aangevuld met nog drie hardcore beperkingen met betrekking tot overeenkomsten voor de reparatie en het onderhoud van motorvoertuigen en tot de levering van reserveonderdelen. Nadere uitleg over deze verdere hardcore beperkingen is te vinden in deel III van deze richtsnoeren.

III. DE TOEPASSING VAN DE AANVULLENDE BEPALINGEN VAN DE GROEPSVRIJSTELLING MOTORVOERTUIGEN

17.

Overeenkomsten kunnen niet voor de groepsvrijstelling in aanmerking komen indien zij hardcore beperkingen bevatten. Deze beperkingen worden genoemd in artikel 4 van de algemene verticale groepsvrijstelling en in artikel 5 van de groepsvrijstelling motorvoertuigen. Wanneer een van die beperkingen in een overeenkomst is opgenomen, leidt dat tot het vermoeden dat de overeenkomst onder artikel 53, lid 1, van de EER-Overeenkomst valt. Een en ander leidt ook tot het vermoeden dat die overeenkomst waarschijnlijk niet aan de voorwaarden van artikel 53, lid 3, van de EER-Overeenkomst voldoet, hetgeen dan ook de reden is waarom de groepsvrijstelling niet van toepassing is. Dit is evenwel een weerlegbaar vermoeden dat ondernemingen de mogelijkheid laat om in een individueel geval aan te voeren dat er sprake is van efficiëntieverbeteringen in de zin van artikel 53, lid 3, van de EER-Overeenkomst („efficiency defence”).

18.

Een van de doelstellingen van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA in haar mededingingsbeleid ten aanzien van de motorvoertuigensector is de toegang van fabrikanten van reserveonderdelen tot de aftermarkten voor motorvoertuigen te beschermen, zodat concurrerende merken van reserveonderdelen beschikbaar blijven voor zowel onafhankelijke als erkende reparateurs, maar ook voor groothandelaren in onderdelen. De beschikbaarheid van die onderdelen levert de consumenten aanzienlijke voordelen op, met name omdat er vaak grote prijsverschillen zijn tussen door een automobielproducent verkochte of doorverkochte merkonderdelen en alternatieve onderdelen. Alternatieven voor onderdelen met het handelsmerk van de motorvoertuigfabrikant (onderdelen van de Original Equipment Manufacturer — OEM-onderdelen) zijn onder meer originele onderdelen die door leveranciers van originele uitrustingsstukken worden vervaardigd en gedistribueerd (OES-onderdelen), terwijl andere onderdelen die in kwaliteit overeenstemmen met de originele onderdelen, worden geleverd door fabrikanten van matching quality onderdelen.

19.

„Originele onderdelen of uitrustingsstukken” zijn onderdelen of uitrustingsstukken die worden geproduceerd volgens specificaties en productienormen die de motorvoertuigenfabrikant heeft vastgesteld voor de productie van onderdelen of uitrustingsstukken die bestemd zijn voor de assemblage van het betrokken motorvoertuig. Hieronder vallen ook onderdelen en uitrustingsstukken die in dezelfde productielijn als de betrokken onderdelen of uitrustingsstukken geproduceerd zijn. Tot het bewijs van het tegendeel, wordt ervan uitgegaan dat onderdelen originele onderdelen zijn indien de onderdelenfabrikant certificeert dat de onderdelen van gelijke kwaliteit (matching quality) zijn als de onderdelen die voor de assemblage van het betrokken motorvoertuig zijn gebruikt en dat zij volgens de specificaties en productienormen van het motorvoertuig zijn vervaardigd (zie artikel 3, punt 26, van Richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 september 2007 tot vaststelling van een kader voor de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan en van systemen, onderdelen en technische eenheden die voor dergelijke voertuigen zijn bestemd (kaderrichtlijn)(14)).

20.

Om als „matching quality” te kunnen worden beschouwd, moeten de onderdelen van voldoende hoge kwaliteit zijn zodat het gebruik ervan de reputatie van het betrokken erkende netwerk niet in gevaar brengt. Zoals bij iedere andere selectienorm, kan de motorvoertuigfabrikant het bewijs leveren dat een bepaald reserveonderdeel niet aan dit vereiste voldoet.

21.

Volgens artikel 4, onder e), van de algemene verticale groepsvrijstelling is er bij een overeenkomst tussen een leverancier van onderdelen en een afnemer die deze onderdelen inbouwt, sprake van een hardcore beperking wanneer de leverancier wordt belet of wordt beperkt in zijn mogelijkheden om zijn onderdelen te verkopen aan eindgebruikers, onafhankelijke reparateurs of andere dienstverrichters aan wie de afnemer de reparatie of het onderhoud van zijn goederen niet heeft toevertrouwd. Artikel 5, onder a), b) en c), van de groepsvrijstelling motorvoertuigen bevat drie verdere hardcore beperkingen met betrekking tot overeenkomsten voor de levering van reserveonderdelen.

22.

Artikel 5, onder a), van de groepsvrijstelling motorvoertuigen betreft de beperking van de verkoop van automotive reserveonderdelen door leden van een selectief distributiestelsel aan onafhankelijke reparateurs. Deze bepaling is vooral relevant voor een bepaalde categorie onderdelen, soms ook wel captive parts genoemd, die alleen verkrijgbaar zijn bij de motorvoertuigfabrikant of bij leden van zijn erkende netwerken. Wanneer een leverancier en een distributeur overeenkomen dat dergelijke onderdelen niet aan onafhankelijke reparateurs mogen worden geleverd, valt te vrezen dat dergelijke reparateurs met die overeenkomst de markt voor reparatie- en onderhoudsdiensten voor zich afgeschermd zien, en zou aldus inbreuk worden gemaakt op artikel 53 van de EER-Overeenkomst.

23.

Artikel 5, onder b), van de groepsvrijstelling motorvoertuigen ziet op een directe of indirecte beperking die is overeengekomen tussen een leverancier van reserveonderdelen, reparatiegereedschap, diagnose- of andere apparatuur en een motorvoertuigenfabrikant, waardoor de mogelijkheden van de leverancier worden beperkt om deze goederen te verkopen aan erkende en/of onafhankelijke distributeurs en reparateurs. Zogeheten „tooling arrangements” tussen leveranciers van onderdelen en motorvoertuigfabrikanten zijn een voorbeeld van mogelijke indirecte beperkingen van dat type. In dit verband zij verwezen naar de mededeling van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA betreffende de beoordeling van toeleveringsovereenkomsten in het licht van artikel 53, lid 1, van de EER-Overeenkomst(15). Normaal gesproken is artikel 53, lid 1, van de EER-Overeenkomst niet van toepassing op een regeling waarbij een motorvoertuigfabrikant aan een onderdelenfabrikant het voor de productie van bepaalde onderdelen vereiste gereedschap levert, participeert in diens kosten voor productontwikkeling, of noodzakelijke(16) intellectuele-eigendomsrechten en knowhow inbrengt, en niet toestaat dat deze inbreng wordt gebruikt voor de productie van reserveonderdelen die rechtstreeks op de aftermarkt worden afgezet. Wanneer een motorvoertuigfabrikant daarentegen een onderdelenleverancier verplicht zijn eigendom van dergelijk gereedschap, zijn intellectuele-eigendomsrechten of knowhow over te dragen, of slechts een onaanzienlijk deel van de kosten voor productontwikkeling draagt, of geen noodzakelijk gereedschap, intellectuele-eigendomsrechten of knowhow inbrengt, wordt de betrokken overeenkomst niet beschouwd als een echte toeleveringsregeling. Daarom kan dit soort overeenkomsten onder artikel 53, lid 1, van de EER-Overeenkomst vallen en aan de bepalingen van de groepsvrijstellingen worden getoetst.

24.

Artikel 5, onder c), van de groepsvrijstelling motorvoertuigen ziet op de beperking die is overeengekomen tussen een motorvoertuigfabrikant die onderdelen voor de initiële assemblage van motorvoertuigen gebruikt, en de leverancier van dergelijke onderdelen, waardoor de mogelijkheden van die leverancier worden beperkt om zijn merk of logo daadwerkelijk en op een duidelijk zichtbare wijze aan te brengen op de geleverde onderdelen of op reserveonderdelen. Om de consumenten een betere keuze te bieden, dient het voor reparateurs en consumenten mogelijk te zijn om te bepalen welke reserveonderdelen van alternatieve leveranciers, naast die met het merk van de automobielproducent, bij een bepaald motorvoertuig passen. Door de merknaam of het logo op onderdelen en reserveonderdelen aan te brengen kan eenvoudig worden vastgesteld welke bij OES-leveranciers verkrijgbare reserveonderdelen compatibel zijn. Door deze mogelijkheid niet toe te staan, kunnen motorvoertuigfabrikanten de verkoop van OES-onderdelen en de keuze van de consumenten zodanig beperken dat zulks in strijd is met artikel 53 van de EER-Overeenkomst.

IV. DE BEOORDELING VAN SPECIFIEKE BEPERKINGEN

25.

Partijen bij verticale overeenkomsten in de motorvoertuigensector dienen deze richtsnoeren als aanvulling op en in samenhang met de algemene verticale richtsnoeren te gebruiken, om specifieke beperkingen op hun verenigbaarheid met artikel 53 van de EER-Overeenkomst te toetsen. In dit deel worden specifieke aanwijzingen gegeven met betrekking tot merkexclusiviteit en selectieve distributie, twee thema's die van bijzonder belang kunnen zijn bij het beoordelen van de in deel II van deze richtsnoeren bedoelde groep overeenkomsten.

1. Merkexclusiviteit

i) De beoordeling van binnen het toepassingsbereik van de groepsvrijstellingen vallende merkexclusiviteitsbedingen

26.

Overeenkomstig artikel 3 van de groepsvrijstelling motorvoertuigen, gelezen in samenhang met artikel 5, lid 1, onder a), van de algemene verticale groepsvrijstelling, kunnen een leverancier van motorvoertuigen en een distributeur van wie het marktaandeel niet meer dan 30 % van de relevante markt bedraagt, een merkexclusiviteitsbeding overeenkomen waarbij de distributeur wordt verplicht motorvoertuigen alleen van de leverancier of van andere door de leverancier aangewezen ondernemingen af te nemen, mits de duur van dat niet-concurrentiebeding beperkt blijft tot ten hoogste vijf jaar. Dezelfde beginselen gelden voor overeenkomsten tussen leveranciers en hun erkende reparateurs en/of distributeurs van reserveonderdelen. Voor een verlenging na afloop van die termijn van vijf jaar is de uitdrukkelijke instemming van beide partijen vereist, en er mogen geen hinderpalen zijn die de distributeur beletten het niet-concurrentiebeding na het verstrijken van die vijf jaar daadwerkelijk te beëindigen. Niet-concurrentiebedingen vallen niet onder de groepsvrijstellingen wanneer de looptijd ervan onbeperkt is of meer dan vijf jaar bedraagt, al zouden onder die omstandigheden de groepsvrijstellingen wel blijven gelden voor het overige gedeelte van de verticale overeenkomst. Hetzelfde geldt voor niet-concurrentiebedingen die na een periode van vijf jaar stilzwijgend kunnen worden verlengd. Hinderpalen, dreiging met opzegging of hints dat opnieuw merkexclusiviteit zal worden ingevoerd voordat voldoende tijd is verstreken om de distributeur of de nieuwe leverancier in de gelegenheid te stellen hun verzonken investeringen af te schrijven, zou neerkomen op een stilzwijgende verlenging van de betrokken merkexclusiviteit.

27.

Overeenkomstig artikel 5, lid 1, onder c), van de algemene verticale groepsvrijstelling vallen alle directe of indirecte verplichtingen waardoor de leden van een selectief distributiestelsel de merken van bepaalde concurrerende leveranciers niet kunnen verkopen, niet onder de vrijstelling. Bijzondere aandacht dient te gaan naar de wijze waarop merkexclusiviteit wordt toegepast op bestaande multibranddistributeurs, om ervoor te zorgen dat de betrokken verplichtingen geen onderdeel zijn van een algemene strategie om concurrentie van één of meer specifieke leveranciers, en met name nieuwkomers of zwakkere concurrenten, uit te schakelen. Dit soort bezwaren kunnen met name spelen indien de in punt 34 van deze richtsnoeren genoemde marktaandeeldrempels worden overschreden en indien de leverancier die dit soort beperking toepast, op de relevante markt een positie inneemt waardoor zulks in aanzienlijke mate bijdraagt tot het algehele afschermingseffect(17).

28.

Niet-concurrentiebedingen in verticale overeenkomsten vormen geen hardcore beperkingen maar kunnen, afhankelijk van de marktomstandigheden, niettemin negatieve effecten hebben waardoor deze overeenkomsten onder artikel 53, lid 1, van de EER-Overeenkomst gaan vallen(18). Dit soort schadelijk effect kan zich voordoen wanneer drempels worden opgeworpen voor markttoegang of voor uitbreiding die de markt voor leveranciers afschermen en de consumenten kunnen schaden met name doordat de prijzen van de producten gaan stijgen, het productassortiment wordt beperkt, de kwaliteit ervan afneemt of het peil van de productinnovatie daalt.

29.

Niettemin kunnen niet-concurrentiebedingen ook positieve effecten hebben, die de toepassing van artikel 53, lid 3, van de EER-Overeenkomst kunnen rechtvaardigen. Met name kunnen zij een probleem van „meeliftgedrag” helpen te ondervangen, waarbij één leverancier profiteert van investeringen van een andere leverancier. Een leverancier kan bijvoorbeeld investeren in de locatie van een distributeur, maar daarmee klanten aantrekken voor een concurrerend merk dat ook op diezelfde locatie wordt verkocht. Hetzelfde geldt ook voor andere soorten investeringen van de leverancier — in bijvoorbeeld opleiding — die de distributeur voor de verkoop van motorvoertuigen van concurrerende fabrikanten kan gebruiken.

30.

Een ander positief effect van niet-concurrentiebedingen in de motorvoertuigensector houdt verband met de verbetering van het merkimago en de reputatie van het distributienetwerk. Dergelijke beperkingen kunnen tot het creëren en de instandhouding van een merkimago bijdragen doordat van distributeurs een zekere mate van eenvormigheid en kwaliteit wordt verlangd, waardoor het merk voor de eindgebruiker aantrekkelijker wordt en de verkoop ervan stijgt.

31.

In artikel 1, onder d), van de algemene verticale groepsvrijstelling wordt een niet-concurrentiebeding als volgt omschreven:

„a)

elke directe of indirecte verplichting van de afnemer om geen goederen of diensten te produceren, te kopen, te verkopen of door te verkopen die met de contractgoederen of -diensten concurreren; of

b)

elke directe of indirecte verplichting van de afnemer om op de relevante markt meer dan 80 % van zijn totale aankopen van de contractgoederen of -diensten en substituten daarvan bij de leverancier of een door de leverancier aangewezen onderneming te betrekken.”.

32.

Een leverancier kan, naast rechtstreekse middelen om de distributeur aan zijn eigen merk of merken te binden, ook gebruikmaken van indirecte middelen die hetzelfde effect hebben. In de motorvoertuigensector kan het bij dit soort indirecte middelen onder meer gaan om kwaliteitsnormen die specifiek zijn ontworpen om de distributeurs te ontmoedigen producten van concurrerende merken te verkopen(19), om bonussen die afhankelijk zijn gesteld van de instemming van de distributeur om uitsluitend één merk te verkopen, om „doelkortingen” of om bepaalde andere eisen zoals de eis om voor het concurrerende merk een afzonderlijke rechtspersoon op te richten of de verplichting om het andere concurrerende merk te presenteren in een afzonderlijke showroom op een geografische locatie waar de inachtneming van dat vereiste economisch niet levensvatbaar is (bijvoorbeeld in dunbevolkte gebieden).

33.

De groepsvrijstelling die met de algemene verticale groepsvrijstelling wordt verleend, bestrijkt alle vormen van directe of indirecte niet-concurrentiebedingen, mits de marktaandelen van zowel de leverancier als diens distributeur niet meer dan 30 % belopen en de looptijd van dat niet-concurrentiebeding niet meer dan vijf jaar bedraagt. Toch kan, zelfs in gevallen waarin individuele overeenkomsten aan deze voorwaarden voldoen, het gebruik van niet-concurrentiebedingen resulteren in concurrentieverstorende effecten die niet worden goedgemaakt door de positieve effecten ervan. In de motorvoertuigensector kunnen dergelijke, per saldo concurrentieverstorende effecten met name het gevolg zijn van cumulatieve effecten die resulteren in marktafscherming ten koste van concurrerende merken.

34.

Voor de distributie van motorvoertuigen op detailhandelsniveau is het weinig waarschijnlijk dat dit soort afscherming zich voordoet op markten waarop alle leveranciers marktaandelen van minder dan 30 % hebben en waarop het totale gebonden marktaandeel voor alle motorvoertuigen ten aanzien waarvan op de betrokken markt merkexclusiviteitsbedingen gelden (het totale gebonden marktaandeel) minder dan 40 % bedraagt(20). In een situatie waarin er één niet-dominante leverancier is met een marktaandeel van meer dan 30 % van de relevante markt, terwijl de marktaandelen van alle overige leveranciers minder dan 30 % bedragen, vallen geen cumulatieve concurrentieverstorende effecten te verwachten zolang het totale gebonden marktaandeel niet meer dan 30 % bedraagt.

35.

Indien de toegang tot en de mededinging op de betrokken markt voor de afzet van nieuwe motorvoertuigen aanzienlijk worden beperkt door het cumulatieve effect van parallelle netwerken van vergelijkbare verticale overeenkomsten die merkexclusiviteitsbedingen bevatten, kan de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA, wanneer zij overeenkomstig artikel 56 van de EER-Overeenkomst de bevoegde toezichthoudende autoriteit is, het voordeel van de groepsvrijstelling intrekken overeenkomstig artikel 29 van hoofdstuk II in Protocol nr. 4 bij de Toezichtsovereenkomst. Een besluit tot intrekking van de groepsvrijstelling kan met name worden gericht tot de leveranciers die in aanzienlijke mate tot een cumulatief marktafschermingseffect bijdragen. Wanneer dit effect op een nationale markt speelt, kunnen de mededingingsautoriteiten van die EVA-Staat eveneens de groepsvrijstelling ten aanzien van dat grondgebied intrekken.

36.

Voorts kan de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA, indien parallelle netwerken van overeenkomsten die vergelijkbare verticale beperkingen bevatten welke meer dan 50 % van een bepaalde markt bestrijken, bij aanbeveling de groepsvrijstelling voor de betrokken markt ten aanzien van die beperkingen buiten toepassing verklaren(21). Met name kan zich een dergelijke situatie voordoen indien cumulatieve effecten als gevolg van het wijdverbreide gebruik van merkexclusiviteitsbedingen de consumenten op die markt schade kunnen berokkenen.

37.

Wat betreft de beoordeling van minimumafnameverplichtingen, berekend op basis van de totale jaarbehoefte van de distributeur, kan het gerechtvaardigd zijn de groepsvrijstelling in te trekken indien cumulatieve concurrentiebeperkende effecten ontstaan, zelfs indien de leverancier een minimumafnameverplichting oplegt die onder de 80 %-drempel van artikel 1, onder d), van de algemene verticale groepsvrijstelling blijft. De partijen dienen na te gaan of, in het licht van de betrokken feitelijke omstandigheden, een verplichting voor de distributeur om een bepaald percentage van zijn totale aantal afgenomen motorvoertuigen met het merk van de leverancier, die distributeur belet een of meer andere concurrerende merken op te nemen. Uit dat oogpunt bezien, komt zelfs een minimumafnameverplichting die is vastgesteld op minder dan 80 % van de totale jaarafname van de distributeur op een merkexclusiviteitsbeding neer indien een distributeur die een nieuw merk van een concurrerende fabrikant wil voeren, verplicht wordt zodanig veel meer motorvoertuigen af te nemen van het merk dat hij momenteel verkoopt, dat het bedrijf van die distributeur economisch niet levensvatbaar wordt(22). Dit soort minimumafnameverplichting komt ook neer op een merkexclusiviteitsbeding indien een concurrerende leverancier daardoor gedwongen is om zijn voor een bepaald gebied geplande verkoopsvolume over verschillende distributeurs te spreiden, met overlappende investeringen en een gefragmenteerde aanwezigheid in de verkoop tot gevolg.

ii) De beoordeling van buiten het toepassingsbereik van de groepsvrijstellingen vallende merkexclusiviteitsbedingen

38.

De mogelijkheid bestaat ook dat partijen merkexclusiviteitsbedingen op hun verenigbaarheid met de concurrentieregels moeten beoordelen in het geval van overeenkomsten die niet voor een groepsvrijstelling in aanmerking komen omdat de marktaandelen van de partijen hoger ligt dan 30 % of omdat de looptijd van de overeenkomsten langer is dan vijf jaar. Daarom zal dit soort overeenkomsten individueel moeten worden onderzocht, om na te gaan of deze onder artikel 53, lid 1, van de EER-Overeenkomst vallen en zo ja, of efficiëntieverbeteringen die een eventueel concurrentieverstorend effect compenseren, kunnen worden aangetoond. Als dat het geval is, kunnen deze overeenkomsten in aanmerking komen voor de uitzondering van artikel 53, lid 3, van de EER-Overeenkomst. Voor de beoordeling die in een individueel geval moet worden verricht, gelden de algemene beginselen zoals die in punt VI.2.1 van de algemene verticale richtsnoeren zijn uiteengezet.

39.

Meer bepaald vallen overeenkomsten tussen een motorvoertuigfabrikant, of diens importeur, en distributeurs van reserveonderdelen en/of erkende reparateurs, buiten de groepsvrijstellingen wanneer de marktaandelen van de partijen de 30 %-drempel overschrijden, hetgeen bij de meeste van dat soort overeenkomsten waarschijnlijk het geval zal zijn. Merkexclusiviteitsbedingen welke onder die omstandigheden dienen te worden beoordeeld, zijn onder meer alle soorten beperkingen die, rechtstreeks of indirect, de mogelijkheden van erkende distributeurs of reparateurs beperken om bij derden originele of matching quality onderdelen te betrekken. Een verplichting echter voor een erkende reparateur om door de motorvoertuigfabrikant geleverde originele reserveonderdelen te gebruiken voor reparaties die onder garantie worden uitgevoerd, gratis servicebeurten en werkzaamheden aan auto's bij terugroepacties, zouden niet als een merkexclusiviteitsbeding worden beschouwd, maar juist als een objectief gerechtvaardigde verplichting.

40.

Merkexclusiviteitsbedingen in overeenkomsten voor de distributie van nieuwe motorvoertuigen zullen wellicht ook individueel moeten worden beoordeeld, wanneer de looptijd ervan meer dan vijf jaar bedraagt en/of het marktaandeel van de leverancier meer dan 30 % bedraagt, hetgeen bij bepaalde leveranciers in een aantal EVA-Staten het geval kan zijn. Onder dergelijke omstandigheden zouden de partijen niet alleen het marktaandeel van de leverancier en de afnemer in aanmerking moeten nemen, maar ook het totale gebonden marktaandeel, rekening houdende met de in punt 34 genoemde drempels. Worden die drempels overschreden, dan worden individuele gevallen beoordeeld volgens de algemene beginselen zoals die in punt VI.2.1 van de algemene verticale richtsnoeren zijn uiteengezet.

41.

Buiten het toepassingsbereik van de groepsvrijstellingen zullen bij de beoordeling van minimumafnameverplichtingen berekend op basis van de totale jaarbehoeften van de distributeur alle relevante feitelijke omstandigheden in aanmerking worden genomen. Met name komt een minimumafnameverplichting die op minder dan 80 % van de totale jaarafname van de distributeur is vastgesteld, neer op een merkexclusiviteitsbeding indien het gevolg daarvan is dat distributeurs wordt belet één of meer verdere concurrerende merken te voeren.

2. Selectieve distributie

42.

Selectieve distributie is momenteel de meest voorkomende distributiemethode in de motorvoertuigensector. Het gebruik ervan is wijdverbreid voor de distributie van motorvoertuigen, maar ook voor reparatie en onderhoud en voor de distributie van reserveonderdelen.

43.

Bij zuiver kwalitatieve selectieve distributie worden distributeurs en reparateurs geselecteerd zuiver op basis van objectieve criteria die door de aard van het product of dienst vereist zijn, zoals de technische vaardigheden van het verkooppersoneel, de inrichting van verkooplocaties, verkoopstechnieken en het door de distributeur te leveren soort verkoopsservice(23). Door dergelijke criteria toe te passen, wordt als zodanig geen directe beperking gesteld aan het aantal tot het netwerk van de leverancier toegelaten distributeurs of reparateurs. Zuiver kwalitatieve selectieve distributie wordt over het algemeen geacht buiten het toepassingsgebied van artikel 53, lid 1, van de EER-Overeenkomst te vallen omdat geen concurrentiebeperkende effecten optreden, mits aan drie voorwaarden is voldaan. Ten eerste moet de aard van het betrokken product het gebruik van een selectief distributiestelsel noodzakelijk maken, in die zin dat een dergelijk stelsel, vanwege de aard van het betrokken product, een rechtmatig vereiste moet zijn om de kwaliteit van het product te bewaren en het correcte gebruik ervan te garanderen. Ten tweede moeten distributeurs of reparateurs worden geselecteerd op basis van objectieve kwaliteitscriteria die op eenvormige wijze voor alle kandidaat-distributeurs of -reparateurs worden vastgesteld en zonder discriminatie worden toegepast. Ten derde mogen de vastgestelde criteria niet verder gaan dan nodig is.

44.

Terwijl bij kwalitatieve selectieve distributie de selectie van distributeurs of reparateurs uitsluitend plaatsvindt op basis van objectieve criteria die door de aard van het product of de dienst zijn vereist, worden bij kwantitatieve selectie aanvullende selectiecriteria toegevoegd waardoor het potentiële aantal distributeurs of reparateurs op directere wijze wordt beperkt, hetzij door het aantal vast te stellen, hetzij door bijvoorbeeld een minimum omzetvolume te eisen. Netwerken die op kwantitatieve criteria zijn gebaseerd, worden doorgaans als beperkender beschouwd dan netwerken die alleen op kwalitatieve selectie berusten, en de kans is dan ook groter dat zij onder artikel 53, lid 1, van de EER-Overeenkomst vallen.

45.

Wanneer selectieve-distributieovereenkomsten onder artikel 53, lid 1, van de EER-Overeenkomst vallen, dienen de partijen na te gaan of hun overeenkomsten voor toepassing van de groepsvrijstellingen in aanmerking komen, dan wel in een individueel geval, voor een vrijstelling op grond van artikel 53, lid 3, van de EER-Overeenkomst.

i) De beoordeling van binnen het toepassingsbereik van de groepsvrijstellingen vallende selectieve distributie

46.

Met de groepsvrijstellingen worden selectieve-distributieovereenkomsten vrijgesteld, ongeacht of kwantitatieve of zuiver kwalitatieve selectiecriteria worden gehanteerd, zolang de marktaandelen van de partijen niet meer dan 30 % bedragen. Niettemin is aan deze vrijstelling de voorwaarde verbonden dat de overeenkomsten geen van de in artikel 4 van de algemene verticale groepsvrijstelling en in artikel 5 van de groepsvrijstelling motorvoertuigen uiteengezette hardcore beperkingen bevatten, noch een van de in artikel 5 van de algemene verticale groepsvrijstelling beschreven uitgesloten beperkingen.

47.

Drie van de hardcore beperkingen in de algemene verticale groepsvrijstelling hebben specifiek betrekking op selectieve distributie. Artikel 4, onder b), noemt als hardcore beperking de beperking van het gebied waarbinnen of de klanten waaraan een afnemer die partij is bij de overeenkomst, contractgoederen of -diensten mag verkopen, met uitzondering van de beperking van de verkoop door de leden van een selectief distributiestelsel aan niet-erkende distributeurs in markten waarin een dergelijk stelsel functioneert. Artikel 4, onder c), noemt als hardcore beperking de overeenkomsten die de actieve of passieve verkoop aan eindgebruikers door de op detailhandelsniveau werkzame leden van een selectief distributiestelsel uitsluiten, zonder afbreuk te doen aan de mogelijkheid om een lid van dat stelsel te verbieden vanuit een niet-erkende plaats van vestiging werkzaam te zijn, terwijl artikel 4, onder d), ziet op de beperking van onderlinge leveringen tussen distributeurs binnen een selectief distributiestelsel, ook wanneer de distributeurs op verschillende handelsniveaus werkzaam zijn. Deze drie hardcore beperkingen zijn van bijzonder belang voor de distributie van motorvoertuigen.

48.

Dankzij de interne markt kunnen consumenten motorvoertuigen in andere EVA-Staten kopen en hun voordeel doen met prijsverschillen tussen EVA-Staten, en de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA ziet de bescherming van parallelhandel in deze sector als een belangrijke doelstelling van haar mededingingsbeleid. De mogelijkheid voor consumenten om goederen in andere EVA-Staten te kopen, is in het geval van motorvoertuigen van bijzonder belang, gezien de hoge waarde van de goederen en de rechtstreekse voordelen in de vorm van lagere prijzen die consumenten moeten betalen wanneer zij elders in de EER motorvoertuigen kopen. Daarom ziet de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA er op toe dat distributieovereenkomsten de parallelhandel niet beperken, aangezien het weinig waarschijnlijk is dat dergelijke beperkingen aan de voorwaarden van artikel 53, lid 3, van de EER-Overeenkomst zullen voldoen(24).

49.

De Europese Commissie heeft diverse zaken ingeleid ten aanzien van motorvoertuigfabrikanten wegens belemmering van dit soort handel, en haar besluiten zijn grotendeels bevestigd door de rechterlijke instanties van de Europese Unie(25). De aldus opgedane ervaring leert dat beperkingen op parallelhandel een aantal vormen kunnen aannemen. Een leverancier kan bijvoorbeeld distributeurs onder druk zetten, ermee dreigen hun contract op te zeggen, geen bonussen uitkeren, weigeren de garanties na te komen voor motorvoertuigen die zijn ingevoerd door consumenten of via onderlinge levering tussen distributeurs uit verschillende EVA-Staten, of een distributeur aanzienlijk langer laten wachten op de levering van een identiek motorvoertuig wanneer de betrokken consument ingezetene van een andere EVA-Staat is.

50.

Een specifiek geval van indirecte beperkingen op parallelhandel is de situatie waarin een distributeur geen nieuwe motorvoertuigen met de voor grensoverschrijdende verkoop vereiste specificaties kan krijgen. In die specifieke omstandigheden kan de groepsvrijstelling afhankelijk worden gesteld van het feit of een leverancier zijn distributeurs voertuigen levert met dezelfde specificaties als die welke in andere EVA-Staten worden verkocht aan consumenten uit die landen (de zogenoemde „beschikbaarheidsclausule”)(26).

51.

Voor de toepassing van de groepsvrijstellingen, en met name ten aanzien van de toepassing van artikel 4, onder c), van de algemene verticale groepsvrijstelling, omvat het begrip „eindgebruikers” ook leasingmaatschappijen. Dit betekent met name dat distributeurs binnen selectieve-distributiestelsels niet mag worden belet nieuwe motorvoertuigen te verkopen aan leasingmaatschappijen van hun keuze. Toch kan een leverancier die met selectieve distributie werkt, zijn distributeurs beletten nieuwe motorvoertuigen aan leasingmaatschappijen te verkopen wanneer er een aantoonbaar risico bestaat dat die ondernemingen deze nieuw zullen doorverkopen. Een leverancier kan dus eisen dat een dealer, voordat hij aan een bepaald bedrijf verkoopt, de toegepaste algemene leasingvoorwaarden controleert om na te gaan of het betrokken bedrijf daadwerkelijk een leasingmaatschappij is en geen niet-erkende wederverkoper. Niettemin kan een verplichting voor een dealer om zijn leverancier kopieën te verstrekken van iedere leasingovereenkomst voordat de dealer een motorvoertuig aan een leasingmaatschappij verkoopt, neerkomen op een indirecte beperking van de verkopen.

52.

Het begrip „eindgebruikers” omvat ook consumenten die via een tussenpersoon aankopen. Een tussenpersoon is een persoon of onderneming die een nieuw motorvoertuig namens een bepaalde consument koopt, zonder zelf lid te zijn van het distributienetwerk. Deze marktdeelnemers vervullen een belangrijke rol in de sector motorvoertuigen, met name omdat zij aankopen van motorvoertuigen in andere EVA-Staten mede mogelijk maken. Het feit dat iemand als tussenpersoon optreedt, dient in de regel te blijken uit een vóór de transactie verkregen geldig mandaat of verzoek met de naam en het adres van de consument. Het feit dat via internet wordt gewerkt om voor een bepaalde reeks motorvoertuigen klanten aan te trekken en van hen elektronische opdrachten te krijgen, doet geen afbreuk aan hun positie als tussenpersoon. Tussenpersonen dienen te worden onderscheiden van onafhankelijke wederverkopers, die motorvoertuigen met het oog op de wederverkoop aankopen en niet namens bepaalde consumenten handelen. Onafhankelijke wederverkopers dienen voor de toepassing van de groepsvrijstellingen niet als eindgebruikers te worden beschouwd.

ii) De beoordeling van buiten het toepassingsbereik van de groepsvrijstellingen vallende selectieve distributie

53.

Zoals in punt 175 van de algemene verticale richtsnoeren wordt uiteengezet, zijn de mogelijke risico's die selectieve distributie voor de mededinging met zich brengt, een vermindering van de intrabrand concurrentie en, met name in het geval van een cumulatief effect, afscherming van de markt voor een bepaald type of voor bepaalde typen distributeurs en het bevorderen van collusie tussen leveranciers of afnemers.

54.

Om de mogelijke concurrentiebeperkende effecten van selectieve distributie aan artikel 53, lid 1, van de EER-Overeenkomst te toetsen, moet een onderscheid worden gemaakt tussen zuiver kwalitatieve selectieve distributie en kwantitatieve selectieve distributie. Zoals reeds in punt 43 is uiteengezet, valt kwalitatieve selectieve distributie in de regel niet onder artikel 53, lid 1, van de EER-Overeenkomst.

55.

Het feit dat een netwerk van overeenkomsten geen groepsvrijstelling geniet omdat het marktaandeel van een of meer partijen de 30 %-drempel voor een vrijstelling overschrijdt, betekent niet dat dergelijke overeenkomsten onrechtmatig zijn. Integendeel, de partijen bij dergelijke overeenkomsten dienen deze op individuele basis te onderzoeken om na te gaan of deze onder artikel 53, lid 1, van de EER-Overeenkomst vallen en zo ja, of zij dan niettemin in aanmerking kunnen komen voor de uitzondering van artikel 53, lid 3, van de EER-Overeenkomst.

56.

Wat betreft het specifieke karakter van de distributie van nieuwe motorvoertuigen, zal kwantitatieve selectieve distributie doorgaans voldoen aan de voorwaarden van artikel 53, lid 3, van de EER-Overeenkomst indien de marktaandelen van de partijen niet hoger liggen dan 40 %. Toch dienen de partijen bij dit soort overeenkomsten voor ogen te houden dat het opnemen van bepaalde selectienormen invloed kan hebben op de vraag of hun overeenkomsten voldoen aan de voorwaarden van artikel 53, lid 3, van de EER-Overeenkomst. Een voorbeeld: hoewel het gebruik van zogenoemde locatieclausules bij selectieve-distributieovereenkomsten voor nieuwe motorvoertuigen (overeenkomsten waarin aan een lid van een selectief distributiestelsel een verbod wordt opgelegd om vanuit een niet-erkende vestigingsplaats werkzaam te zijn) meestal efficiëntievoordelen oplevert in de vorm van een efficiëntere logistieke organisatie en een beter voorspelbare netwerkdekking, wegen deze voordelen misschien niet tegen de nadelen op indien het marktaandeel van de leverancier zeer hoog is, zodat onder die omstandigheden dit soort clausules wellicht niet in aanmerking komt voor de uitzondering van artikel 53, lid 3, van de EER-Overeenkomst.

57.

Een individuele beoordeling van selectieve distributie voor erkende reparateurs stelt ook specifieke vragen aan de orde. Voor zover er een markt bestaat(27) voor reparatie- en onderhoudsdiensten welke van die voor de afzet van nieuwe motorvoertuigen valt te onderscheiden, wordt deze als merkspecifiek beschouwd. Op deze markt is de concurrentie vooral afkomstig van de concurrentiestrijd tussen onafhankelijke reparateurs en erkende reparateurs van het betrokken merk.

58.

Met name de concurrentiedruk die uitgaat van onafhankelijke reparateurs, is van vitaal belang, omdat hun bedrijfsmodel en hun daarmee verband houdende kosten verschillen van die binnen de erkende netwerken. Bovendien doen onafhankelijke garages, anders dan erkende reparateurs die in ruime mate onderdelen met het merk van de motorvoertuigfabrikant gebruiken, doorgaans meer een beroep op andere merken, zodat de eigenaar van een motorvoertuig tussen concurrerende onderdelen kan kiezen. Daarnaast is het, gelet op het feit dat het overgrote deel van de reparaties voor nieuwere motorvoertuigen momenteel wordt uitgevoerd in werkplaatsen van erkende reparateurs, van belang dat de concurrentie tussen erkende reparateurs blijft spelen, hetgeen alleen het geval kan zijn indien voor nieuwkomers de toegang tot de netwerken open blijft.

59.

Het nieuwe rechtskader maakt het voor de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA en de nationale mededingingsautoriteiten eenvoudiger om de concurrentie tussen onafhankelijke garages en erkende reparateurs, maar ook tussen de leden van netwerken van erkende reparateurs onderling te beschermen. Met name het feit dat de marktaandeeldrempel voor vrijstelling van kwalitatieve selectieve distributie van 100 % tot 30 % is verlaagd, verruimt de mogelijkheden voor mededingingsautoriteiten om op te treden.

60.

Wanneer de partijen het effect van verticale overeenkomsten op de concurrentie op de aftermarkten voor motorvoertuigen beoordelen, moeten zij zich ervan bewust zijn dat de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA vastbesloten is de concurrentie tussen leden van netwerken van erkende reparateurs onderling en tussen die leden en onafhankelijke reparateurs in stand te houden. Met het oog daarop dient bijzondere aandacht te gaan naar drie specifieke gedragingen die dit soort concurrentie kunnen beperken, namelijk onafhankelijke reparateurs de toegang tot technische informatie ontzeggen, misbruik van wettelijke en/of uitgebreide garanties om zo onafhankelijke reparateurs uit te sluiten, en de toegang tot netwerken van erkende reparateurs afhankelijk stellen van andere dan kwalitatieve criteria.

61.

Hoewel de volgende drie delen specifiek over selectieve distributie handelen, kunnen dezelfde concurrentieverstorende afschermingseffecten worden veroorzaakt door andere soorten verticale overeenkomsten die, rechtstreeks of indirect, het aantal servicepartners beperken dat contractueel aan een motorvoertuigfabrikant is gebonden.

Toegang van onafhankelijke marktdeelnemers tot technische informatie

62.

Ook al wordt van zuiver kwalitatieve selectieve distributie over het algemeen aangenomen dat deze buiten het toepassingsgebied van artikel 53, lid 1, van de EER-Overeenkomst valt omdat deze geen concurrentieverstorende effecten oplevert(28), toch kunnen kwalitatieve selectieve-distributieovereenkomsten met erkende reparateurs en/of onderdelendistributeurs onder artikel 53, lid 1, van de EER-Overeenkomst vallen indien, in het kader van die overeenkomsten, een van de partijen zodanig handelt dat zij de markt afschermt voor onafhankelijke marktdeelnemers, bijvoorbeeld omdat zij hun geen technische reparatie- en onderhoudsinformatie geeft. In dit verband omvat het begrip „onafhankelijke marktdeelnemers” onafhankelijke reparateurs, producenten en distributeurs van reserveonderdelen, fabrikanten van reparatie-uitrusting of -gereedschap, uitgevers van technische informatie, automobielclubs, pechhulpdiensten, aanbieders van inspectie- en testdiensten, en marktdeelnemers die opleidingen voor reparateurs aanbieden.

63.

Leveranciers bieden hun erkende reparateurs het volledige scala van technische informatie die nodig is om reparatie- en onderhoudswerkzaamheden aan motorvoertuigen van hun merk te kunnen uitvoeren, en vaak zijn zij de enige ondernemingen die reparateurs alle technische informatie kunnen geven die dezen over de betrokken merken nodig hebben. Onder die omstandigheden kunnen, wanneer de leverancier onafhankelijke marktdeelnemers niet de nodige toegang biedt tot zijn merkspecifieke technische reparatie- en onderhoudsinformatie, eventuele uit diens overeenkomsten met erkende reparateurs en/of onderdelendistributeurs voortvloeiende negatieve effecten worden versterkt, waardoor deze overeenkomsten onder artikel 53, lid 1, van de EER-Overeenkomst gaan vallen.

64.

Bovendien kan het feit dat onafhankelijke marktdeelnemers geen toegang hebben tot de noodzakelijke technische informatie, hun marktpositie aantasten, hetgeen de consumenten schade kan berokkenen, door een aanzienlijke beperking van het aanbod reserveonderdelen, hogere prijzen voor reparatie- en onderhoudsdiensten, een beperking van de keuze tussen reparatiebedrijven en mogelijke veiligheidsproblemen. Onder die omstandigheden zouden de efficiëntieverbeteringen die doorgaans van overeenkomsten met betrekking tot erkende reparatie en onderdelendistributie mogen worden verwacht, als dusdanig niet opwegen tegen deze concurrentieverstorende effecten, en zouden de betrokken overeenkomsten dan ook niet voldoen aan de voorwaarden van artikel 53, lid 3, van de EER-Overeenkomst.

65.

Door het in punt 1 van bijlage II bij de EER-Overeenkomst bedoelde besluit (Verordening (EG) nr. 715/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2007(29)) betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen met betrekking tot emissies van lichte personen- en bedrijfsvoertuigen (Euro 5 en Euro 6) en de toegang tot reparatie- en onderhoudsinformatie en door het in punt 45zt van bijlage II bij de EER-Overeenkomst bedoelde besluit (Verordening (EG) nr. 692/2008 van de Commissie van 18 juli 2008 tot uitvoering en wijziging van Verordening (EG) nr. 715/2007 van het Europees Parlement en de Raad(30)) betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen met betrekking tot emissies van lichte personen- en bedrijfsvoertuigen (Euro 5 en Euro 6) en de toegang tot reparatie- en onderhoudsinformatie wordt voorzien in een systeem voor de verspreiding van reparatie- en onderhoudsinformatie ten aanzien van personenauto's die vanaf 1 september 2009 op de markt worden gebracht. Door Verordening (EG) nr. 595/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2009 betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen en motoren met betrekking tot emissies van zware bedrijfsvoertuigen (Euro 6) en de toegang tot reparatie- en onderhoudsinformatie(31), en de bijbehorende uitvoeringsmaatregelen wordt voorzien in een dergelijk systeem voor bedrijfsvoertuigen die vanaf 1 januari 2013 op de markt worden gebracht. De Toezichthoudende Autoriteit van de EVA houdt met deze besluiten rekening wanneer zij zaken te beoordelen krijgt waarin wordt vermoed dat technische reparatie- en onderhoudsinformatie wordt achtergehouden met betrekking tot motorvoertuigen die vóór die data in de handel zijn gebracht. Bij het onderzoek van de vraag of het onthouden van bepaalde informatie ertoe kan leiden dat de betrokken overeenkomsten onder artikel 53, lid 1, van de EER-Overeenkomst vallen, dient een aantal factoren te worden onderzocht, waaronder de volgende vragen:

a)

is het betrokken item technische informatie, of andersoortige informatie, zoals commerciële informatie(32), die rechtmatig mag worden achtergehouden?

b)

heeft het achterhouden van deze technische informatie een merkbare invloed op de mogelijkheden van onafhankelijke marktdeelnemers om hun taken uit te voeren en op de markt concurrentiedruk uit te oefenen?

c)

is het betrokken item beschikbaar gesteld aan leden van het desbetreffende erkende reparatienetwerk? Indien het onder enigerlei vorm aan het erkende netwerk beschikbaar is gesteld, dient het ook op niet-discriminerende basis aan onafhankelijke marktdeelnemers beschikbaar te worden gesteld;

d)

zal de betrokken technische informatie uiteindelijk(33) worden gebruikt voor de reparatie en het onderhoud van motorvoertuigen, dan wel voor een ander doel(34), zoals de productie van reserveonderdelen of gereedschap?

66.

Technologische vooruitgang houdt in dat wat als „technische informatie” kan gelden, evolueert. Momenteel zijn specifieke voorbeelden van technische informatie onder meer software, foutcodes en andere parameters, samen met updates, die nodig zijn om aan Electronic Control Units (ECU's) te kunnen werken om door de leverancier aanbevolen settings in te geven of te herstellen, voertuigidentificatienummers of andere methoden voor voertuigidentificatie, onderdelencatalogi, reparatie- en onderhoudsprocedures, oplossingen waarvan uit de praktijk is gebleken dat zij werken en die verband houden met problemen die zich meestal voordoen bij een bepaald model of een bepaalde batch, en berichten over terugroepacties en andere berichten waarin reparaties worden genoemd die kosteloos binnen het erkende reparatienetwerk kunnen worden uitgevoerd. Ook de onderdeelcode en alle andere informatie die nodig is voor de identificatie van het juiste, in een bepaald motorvoertuig te monteren reserveonderdeel met het merk van de motorvoertuigfabrikant (het onderdeel dus dat de motorvoertuigfabrikant in de regel aan de leden van zijn erkende reparatienetwerken zou leveren voor reparaties aan het betrokken voertuigen) zijn technische informatie(35). De in artikel 6, lid 2, van het in punt 1 van bijlage II bij de EER-Overeenkomst bedoelde besluit (Verordening (EG) nr. 715/2007) en de (nog niet in de EER-Overeenkomst opgenomen) Verordening (EG) nr. 595/2009 gegeven lijst met items kan ook als leidraad dienen voor wat het standpunt van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA is ten aanzien van technische informatie waar het gaat om de toepassing van artikel 53 van de EER-Overeenkomst.

67.

Hoe die technische informatie concreet wordt aangeleverd, is eveneens van belang bij de toetsing van overeenkomsten inzake erkende reparatie aan artikel 53 van de EER-Overeenkomst. Deze toegang dient op verzoek en zonder onnodige vertraging te worden verleend, de informatie moet in een bruikbare vorm worden verschaft, en de prijs die daarvoor wordt berekend, mag een onafhankelijke marktdeelnemer er niet van weerhouden toegang te zoeken, doordat geen rekening wordt gehouden met de mate waarin hij van de informatie gebruikmaakt. Een leverancier van motorvoertuigen dient te worden verplicht onafhankelijke marktdeelnemers op hetzelfde tijdstip toegang te geven tot technische informatie over nieuwe motorvoertuigen als zijn erkende reparateurs, en mag onafhankelijke marktdeelnemers in geen geval verplichten meer informatie af te nemen dan voor de uitvoering van de werkzaamheden in kwestie nodig is. Artikel 53 van de EER-Overeenkomst houdt voor een leverancier echter geen verplichting in om technische informatie in een gestandaardiseerd formaat of via een bepaald technisch systeem aan te leveren, zoals de CEN/ISO-norm en het OASIS-formaat, zoals bepaald in het in punt 1 van bijlage II bij de EER-Overeenkomst bedoelde besluit (Verordening (EG) nr. 715/2007) en in Verordening (EG) nr. 295/2009 van de Commissie van 18 maart 2009 tot indeling van bepaalde goederen in de gecombineerde nomenclatuur(36) en vergelijkbare indelingsregels.

68.

Deze overwegingen gelden ook ten aanzien van het beschikbaar zijn van gereedschap en opleidingen voor onafhankelijke marktdeelnemers. „Gereedschap” omvat in dit verband elektronische diagnose- en andere reparatieapparatuur en de daarmee verband houdende software, daaronder begrepen de periodieke updates ervan, en aftersalesservice voor dit soort apparatuur.

Misbruik van garanties

69.

Kwalitatieve selectieve-distributieovereenkomsten kunnen ook onder artikel 53, lid 1, van de EER-Overeenkomst vallen indien de leverancier en de leden van diens erkende netwerk reserveonderdelen voor bepaalde categorieën motorvoertuigen expliciet of impliciet voorbehouden aan de leden van het erkende netwerk. Dit kan bijvoorbeeld gebeuren indien de wettelijke of uitgebreide garantie van de fabrikant jegens de koper afhankelijk wordt gesteld van de eis dat eindgebruikers reparatie- en onderhoudswerkzaamheden die niet onder de garantie vallen, uitsluitend binnen de erkende reparatienetwerken laten uitvoeren. Hetzelfde geldt voor garantievoorwaarden die voorschrijven dat reserveonderdelen van het merk van de fabrikant worden gebruikt bij vervangingen van onderdelen die niet onder de garantievoorwaarden vallen. Het lijkt ook twijfelachtig dat selectieve-distributieovereenkomsten die dergelijke praktijken bevatten, de consumenten voordelen kunnen opleveren zodat de desbetreffende overeenkomsten voor de uitzondering van artikel 53, lid 3, van de EER-Overeenkomst in aanmerking komen. Indien een leverancier echter terecht weigert een garantieclaim te honoreren omdat er een oorzakelijk verband is tussen de situatie die tot de betrokken claim leidt, en het feit dat een reparateur bepaalde reparatie- of onderhoudshandelingen niet correct heeft uitgevoerd of reserveonderdelen van lage kwaliteit heeft gebruikt, heeft die situatie geen invloed op de verenigbaarheid van de reparatiesovereenkomsten van de leverancier met de mededingingsregels.

Toegang tot erkende reparatienetwerken

70.

Concurrentie tussen erkende en onafhankelijke reparateurs is niet de enige vorm van concurrentie waarmee rekening moet worden gehouden wanneer overeenkomsten betreffende erkende reparatie op hun verenigbaarheid met artikel 53 van de EER-Overeenkomst worden getoetst. De partijen dienen ook na te gaan in hoeverre erkende reparateurs binnen het betrokken netwerk onderling kunnen concurreren. Een van de belangrijkste factoren die deze concurrentie stimuleren, betreft de voorwaarden voor toegang tot het netwerk dat op grond van de standaardovereenkomsten voor erkende reparateurs is opgezet. Gezien de doorgaans sterke marktpositie van netwerken van erkende reparateurs, het bijzondere belang ervan voor eigenaren van nieuwere motorvoertuigen en het feit dat consumenten niet bereid zijn lange afstanden af te leggen om hun auto's te laten repareren, vindt de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA het ook belangrijk dat de toegang tot de erkende reparatienetwerken over het algemeen blijft openstaan voor alle ondernemingen die aan vastgestelde kwaliteitscriteria voldoen. Kandidaat-leden aan kwantitatieve selectie onderwerpen, zal er waarschijnlijk toe leiden dat de overeenkomst onder artikel 53, lid 1, van de EER-Overeenkomst valt.

71.

Een bijzonder geval doet zich voor wanneer overeenkomsten erkende reparateurs verplichten ook nieuwe motorvoertuigen te verkopen. Dergelijke overeenkomsten zouden waarschijnlijk onder artikel 53, lid 1, van de EER-Overeenkomst vallen, omdat de betrokken verplichting niet vereist is door de aard van de contractdiensten. Bovendien zouden bij een gevestigd merk overeenkomsten die een dergelijke verplichting bevatten, in de regel geen aanspraak kunnen maken op de uitzondering van artikel 53, lid 3, van de EER-Overeenkomst omdat het gevolg daarvan zou zijn dat de toegang tot het erkende reparatienetwerk ernstig wordt beperkt, en aldus de mededinging wordt beperkt zonder dat zulks overeenkomstige voordelen aan de consumenten oplevert. Toch kan in bepaalde gevallen een leverancier die een merk op een bepaalde geografische markt wil lanceren, moeilijkheden ondervinden om distributeurs aan te trekken die bereid zijn de nodige investeringen te doen, tenzij dezen de zekerheid hebben dat zij geen concurrentie krijgen van „geïsoleerde” erkende reparateurs die op deze aanloopinvesteringen proberen mee te liften. In die omstandigheden zou de contractuele koppeling van beide activiteiten voor een beperkte periode een concurrentiebevorderend effect kunnen hebben op de markt voor de afzet van motorvoertuigen, doordat een nieuw merk op de markt kan komen, en zouden er geen gevolgen zijn op de potentiële markt voor merkspecifieke reparaties, die hoe dan ook niet zou bestaan indien de motorvoertuigen niet konden worden verkocht. Daardoor is het weinig waarschijnlijk dat de betrokken overeenkomsten onder artikel 53, lid 1, van de EER-Overeenkomst zouden vallen.