Home

Verzoek van 8 oktober 2013 om een advies van het EVA-Hof door het Hooggerechtshof van IJsland (Hæstiréttur Íslands) in de zaak Íslandsbanki hf. tegen Gunnar V. Engilbertsson (Zaak E-22/13)

Verzoek van 8 oktober 2013 om een advies van het EVA-Hof door het Hooggerechtshof van IJsland (Hæstiréttur Íslands) in de zaak Íslandsbanki hf. tegen Gunnar V. Engilbertsson (Zaak E-22/13)

20.3.2014

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 81/10


Verzoek van 8 oktober 2013 om een advies van het EVA-Hof door het Hooggerechtshof van IJsland (Hæstiréttur Íslands) in de zaak Íslandsbanki hf. tegen Gunnar V. Engilbertsson

(Zaak E-22/13)

2014/C 81/09

Bij brief van 8 oktober 2013, ingekomen ter griffie van het Hof op 9 oktober 2013, heeft het Hooggerechtshof van IJsland (Hæstiréttur Íslands) het EVA-Hof om een advies verzocht in de zaak Íslandsbanki hf. tegen Gunnar V. Engilbertsson, betreffende onderstaande vragen:

1.

Is het met de bepalingen van Richtlijn 93/13/EEG van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten verenigbaar, indien op grond van de wetgeving van een bij de EER-Overeenkomst aangesloten staat in leningsovereenkomsten voor de aankoop van onroerend goed tussen consumenten en kredietgevers mag worden bedongen dat de terugbetalingen van de lening aan een vooraf vastgestelde index gekoppeld zijn?

2.

Indien het antwoord op de eerste vraag luidt dat het met de bepalingen van Richtlijn 93/13/EEG verenigbaar is de terugbetalingen van leningen voor de aankoop van onroerend goed aan een index te koppelen, beperkt de richtlijn de bevoegdheid van de betrokken EER-lidstaat om in wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen de factoren vast te leggen die wijzigingen van de vooraf vastgestelde index teweegbrengen en de methoden om die wijzigingen te meten?

3.

Indien het antwoord op de tweede vraag luidt dat Richtlijn 93/13/EEG de bevoegdheid van de in die vraag bedoelde lidstaat niet beperkt, wordt een beding in de overeenkomst als individueel onderhandeld beschouwd in de zin van artikel 3, lid 1, van de richtlijn, als a) in de schuldbrief die de consument bij de opname van de lening ondertekent, bedongen is dat zijn verplichting aan een index gekoppeld is en de bij de berekening van de prijswijzigingen in aanmerking te nemen basisindex in de schuldbrief vastgesteld is, b) bij de schuldbrief een aflossingsplan met de geraamde en gespecificeerde terugbetalingen op de vervaldagen van de lening gevoegd is en in dat plan vermeld is dat die ramingen volgens het indexeringsbeding in de schuldbrief kunnen wijzigen, en c) de consument en de kredietgever het aflossingsplan op hetzelfde ogenblik ondertekenen samen met de ondertekening van de schuldbrief door de consument?

4.

Wordt de methode van berekening van de prijswijzigingen in leningsovereenkomsten voor de aankoop van onroerend goed geacht expliciet aan de consument te zijn beschreven in de zin van punt 2, onder d), van de bijlage bij Richtlijn 93/13/EEG, als de omstandigheden zijn zoals beschreven in de derde vraag?

5.

Heeft een bij de EER-Overeenkomst aangesloten staat bij de tenuitvoerlegging van artikel 6, lid 1, van Richtlijn 93/13/EEG de mogelijkheid in zijn nationale wetgeving te bepalen dat oneerlijke contractuele bedingen in de zin van artikel 6, lid 1, van Richtlijn 93/13/EEG, niet-bindend voor de consument kunnen worden verklaard, of moet in de nationale wetgeving worden bepaald dat dergelijke bedingen altijd niet-bindend zijn voor de consument?