Beroep tegen het Vorstendom Liechtenstein, ingesteld door de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA op 29 juli 2015 (Zaak E-19/15)
Beroep tegen het Vorstendom Liechtenstein, ingesteld door de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA op 29 juli 2015 (Zaak E-19/15)
10.12.2015 | NL | Publicatieblad van de Europese Unie | C 410/3 |
Beroep tegen het Vorstendom Liechtenstein, ingesteld door de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA op 29 juli 2015
(Zaak E-19/15)
(2015/C 410/03)
Op 29 juli 2015 is bij het EVA-Hof beroep ingesteld tegen het Vorstendom Liechtenstein door de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA, vertegenwoordigd door Markus Schneider, Clémence Perrin en Marlene Lie Hakkebo, optredend als gemachtigden van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA, Belliardstraat 35, 1040 Brussel, België.
De Toezichthoudende Autoriteit van de EVA vraagt het EVA-Hof:
1. | Vast te stellen dat het Vorstendom Liechtenstein zijn verplichtingen uit hoofde van de artikelen 9, 10, 13 en 16 van het besluit bedoeld in punt 1 van bijlage X bij de EER-overeenkomst (Richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt), zoals aangepast aan de EER-overeenkomst bij Protocol 1 daarbij, alsmede, voor zover vestiging en de verrichting van grensoverschrijdende diensten buiten het toepassingsgebied van voornoemd besluit vallen, de artikelen 31 en 36 van de EER-overeenkomst, niet is nagekomen:
|
2. | Het Vorstendom Liechtenstein in de kosten van de procedure te verwijzen. |
Feiten en argumenten:
— | Het verzoek heeft betrekking op de vereisten krachtens de wet van 22 juni 2006 inzake handel („de handelswet”), namelijk de artikelen 7 en 21, die inhouden dat ondernemingen die zich in Liechtenstein wensen te vestigen of er grensoverschrijdende diensten wensen te verrichten, een vergunning moeten krijgen van de nationale autoriteiten alvorens zich te vestigen of grensoverschrijdende diensten te verrichten. |
— | De Toezichthoudende Autoriteit van de EVA betoogt onder meer dat dergelijke vereisten neerkomen op vergunningstelsels die niet kunnen worden gerechtvaardigd op grond van artikel 9 van Richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt („de dienstenrichtlijn”) wat vestigingen betreft en op grond van artikel 16 van de dienstenrichtlijn wat de verrichting van grensoverschrijdende diensten betreft. |
— | De Toezichthoudende Autoriteit van de EVA betoogt tevens dat artikel 21 van de Liechtensteinse handelswet, op grond waarvan ondernemingen die in Liechtenstein grensoverschrijdende diensten willen verrichten, de Liechtensteinse autoriteiten daarvan vooraf schriftelijk in kennis moeten stellen en deze kennisgeving jaarlijks moeten hernieuwen, neerkomt op een vergunningstelsel dat een inbreuk vormt op artikel 16 van de dienstenrichtlijn. |
— | Volgens de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA betoogt Liechtenstein dat zijn stelsels van voorafgaande vergunning in beginsel in overeenstemming zouden zijn met de dienstenrichtlijn, aangezien zij gerechtvaardigd zouden zijn op grond van de artikelen 9 en 16, dan wel, subsidiair, op grond van artikel 33 van de EER-overeenkomst (of om dwingende redenen van openbaar belang in de zin van dit artikel). |