Home

Beschikking van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA nr. 35/17/COL van 9 februari 2017 waarbij aan Noorwegen een afwijking wordt toegestaan met betrekking tot de zuiveringsinstallatie van stedelijk afvalwater van Ladehammeren in de agglomeratie Trondheim en tot intrekking van Beschikking nr. 725/07/COL [2017/2099]

Beschikking van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA nr. 35/17/COL van 9 februari 2017 waarbij aan Noorwegen een afwijking wordt toegestaan met betrekking tot de zuiveringsinstallatie van stedelijk afvalwater van Ladehammeren in de agglomeratie Trondheim en tot intrekking van Beschikking nr. 725/07/COL [2017/2099]

DE TOEZICHTHOUDENDE AUTORITEIT VAN DE EVA,

Gezien de handeling waarnaar wordt verwezen in punt 13 van bijlage XX bij de EER-overeenkomst,

Richtlijn 91/271/EEG van de Raad van 21 mei 1991 inzake de behandeling van stedelijk afvalwater(1),

Als aangepast aan de EER-overeenkomst bij Protocol 1 daarbij, en met name artikel 8, lid 5, daarvan,

Gezien Beschikking nr. 725/07/COL van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA („de Autoriteit”), waarbij in overeenstemming met artikel 8, lid 5 van Richtlijn 91/271/EEG een afwijking wordt toegestaan aan de zuiveringsinstallatie van stedelijk afvalwater van Høvringen (document nr. 452420),

Overwegende hetgeen volgt:

  1. Artikel 8, lid 5, van Richtlijn 91/271/EEG bepaalt dat in uitzonderlijke gevallen de in artikel 6, lid 2, van die handeling voorgeschreven minder strenge behandeling kan worden toegepast voor afvalwaterlozingen van agglomeraties met meer dan 150 000 inwonerequivalenten in minder kwetsbare gebieden, indien kan worden aangetoond dat een meer geavanceerde behandeling geen voordelen voor het milieu oplevert,

  2. In dat geval moeten de EVA-staten een dossier indienen bij de Autoriteit om aan te tonen dat die lozingen ten minste worden onderworpen aan een primaire behandeling en dat zij geen nadelige invloed op het milieu hebben,

  3. Noorwegen heeft zijn kustgebied van Lindesnes tot de Noors-Russische grens geïdentificeerd als een „minder kwetsbaar gebied” in de zin van artikel 6 van Richtlijn 91/271/EEG,

  4. Op 19 december 2007 heeft de Autoriteit in Beschikking nr. 725/07/COL een verzoek van Noorwegen op grond van Artikel 8, lid 5, van Richtlijn 91/271/EEG aanvaard om voor de afvalwaterzuiveringsinstallatie van Høvringen een behandeling van afvalwater toe te passen die minder streng is dan in artikel 4 van Richtlijn 91/271/EEG is voorgeschreven, onder de in die beschikking bepaalde voorwaarden,

  5. Op 20 februari 2010 heeft de gemeenteraad van Trondheim namens de gemeente Trondheim een beslissing genomen om een verzoek in te dienen tot afwijking op grond van artikel 8, lid 5, van richtlijn 91/271/EEG voor de afvalwaterzuiveringsinstallatie van Ladehammeren en voor gezamenlijke behandelingsaanvragen voor de afvalzuiveringsinstallaties van Høvringen en Ladehammeren, waarbij behandeling werd gedefinieerd in de zin van een vermindering van de totale hoeveelheid zwevende stoffen in het inkomende afvalwater met ten minste 70 %, of anders een maximale concentratie van zwevende stoffen van 60 mg/l in combinatie met een vermindering in biochemisch zuurstofverbruik van ten minste 20 %.

  6. Op 9 februari 2012 heeft de Autoriteit vergaderd met de vertegenwoordigers van het Ministerie van Leefmilieu en de gemeente Trondheim. Op die vergadering werd een herziening van de voorwaarden van de afwijking voor de afvalwaterbehandelingsinstallatie van Høvringen besproken, alsook een verzoek voor een afwijking op grond van artikel 8, lid 5, van Richtlijn 91/271/EEG met betrekking tot lozingen in de fjord van Trondheim van stedelijk afvalwater van de afvalwaterzuiveringsinstallatie van Ladehammeren in de agglomeratie Trondheim.

  7. Bij brief van 25 juni 2012 (document nr. 638245) heeft de Autoriteit Noorwegen een verzoek gestuurd met de vraag om gedetailleerdere informatie te verstrekken ter ondersteuning van de twee afwijkingsverzoeken om de aanvragen in overweging te kunnen nemen.

  8. Op 9 november 2012 (document nr. 653035) heeft Noorwegen op dat verzoek gereageerd en verschillende documenten verstrekt ter ondersteuning van zijn aanvraag.

  9. Op verzoek van de Autoriteit heeft Noorwegen bijkomende informatie verstrekt ter ondersteuning van de aanvraag, op 28 januari 2014 (document nr. 697161), 29 januari 2014 (document nr. 697372), 29 oktober 2014 (document nr. 728105), 12 januari 2015 (document nr. 734689), 16 januari 2015 (document nr. 741891), 8 april 2016 (document nr. 799935) en 9 september 2016 (document nr. 818158).

  10. De in Richtlijn 91/271/EEG voorgeschreven eisen voor lozingen van afvalwaterzuiveringsinstallaties zijn gericht op zuurstofverbruik ten gevolge van de afbraak van opgeloste en vaste, organische deeltjes aangevoerd over land of uit biologische productie.

  11. De fjord van Trondheim heeft een grote capaciteit om organisch materiaal af te breken wegens de grote waterdiepte, het grote watervolume en de efficiënte wateruitwisseling met het diepe-oceaangebied buiten de monding van fjord, die voor een regelmatige aanvoer van zuurstofrijk Atlantisch water uit de Noorse Zee zorgt.

  12. Het afvalwateropvangsysteem in Trondheim is onderverdeeld in twee afvalwaterdistricten, Høvringen en Lade, die samen ongeveer 99 % van het afvalwater van de stad ontvangen. De afvoerbuizen van het afvalwater in de beide afvalwaterzuiveringsinstallaties maken gebruik van die hydrodynamische situatie en zijn voorzien van een diffusersysteem dat ervoor zorgt dat het afvalwater in diep water terechtkomt, waardoor het verdunde afvalwater veilig onder de oppervlaktelaag blijft vastzitten en wordt voorkomen dat eutrofiëringsprocessen plaatsvinden in de oppervlaktelaag en in de diepwatermassa's en -sedimenten.

  13. Het definitief behandelde afvalwater van de afvalwaterzuiveringsinstallatie van Høvringen wordt geloosd aan de westzijde van de baai van Trondheim en dat van de afvalwaterzuiveringsinstallatie van Ladehammeren aan de oostzijde van de baai van Trondheim.

  14. Uit de boordeling van de Autoriteit blijkt dat, op basis van het ontwerp van de afvoerleidingen en de uitgevoerde controle, noch de lozingen van de afvalwaterzuiveringsinstallatie van Høvringen, noch de lozingen van die van Ladehammeren de biologisch productieve oppervlaktelaag van de baai van Trondheim bereiken of er een impact op hebben.

  15. Bovendien is uit de resultaten van waterkwaliteitstudies gebleken dat de lozingen van het definitief behandelde afvalwater van de afvalwaterzuiveringsinstallaties van Høvringen en Ladehammeren geen opmerkelijke impact hebben op de waterkwaliteit in de baai van Trondheim. Het is niet bewezen dat de wateren van de baai van Trondheim onder eutrofiëring lijden, noch dat de lozing van het definitief behandelde afvalwater van elk van de afvalwaterzuiveringsinstallaties een impact heeft op de fauna op de zachte bodem.

  16. Uit de technische beoordeling door de Autoriteit blijkt voorts dat de resultaten van de bodemsedimentstudies die zware metalen en organische vervuilende stoffen hebben geïdentificeerd, niet kunnen worden verbonden aan de lozing van definitief behandeld afvalwater van de afvalwaterzuiveringsinstallatie van Høvringen of Ladehammeren.

  17. Desalniettemin bevatten lozingen van de afvalwaterzuiveringsinstallaties zware metalen en organische microverontreinigende stoffen die in het water zijn opgelost of verbonden zijn met deeltjes in het afvalwater en zou de chemische en/of biologische behandeling de lozingen van zware metalen en microverontreinigende stoffen tot op zekere hoogte verminderen.

  18. De Autoriteit is van mening dat in overeenstemming met de beslissing van de gemeenteraad van Trondheim van 20 februari 2010 een toereikende behandeling van het stedelijk afvalwater, behandeling zou moeten definiëren als een vermindering van de totale hoeveelheid zwevende stoffen in het inkomende afvalwater met ten minste 70 % of een maximale concentratie van zwevende stoffen van 60 mg/l in combinatie met een vermindering van het biochemisch zuurstofverbruik van ten minste 20 %.

  19. In de algemene technische beoordeling die in opdracht van de Autoriteit is uitgevoerd, wordt geconcludeerd dat het behandelde afvalwater van de afvalwaterzuiveringsinstallaties van Høvringen en Ladehammeren geen meetbare milieu-effecten bleek te hebben. Uit de milieumodellering en modelleringssimulaties van de effecten van secundaire behandeling in beide afvalzuiveringsinstallaties in vergelijking met primaire behandeling is niet gebleken dat een meer geavanceerde behandeling aanzienlijkere milieuvoordelen zal opleveren.

  20. De Autoriteit heeft in haar beschikking van 19 december 2007, waarbij zij aan de zuiveringsinstallatie van stedelijk afvalwater van Høvringen een afwijking toekende op grond van artikel 8, lid 5, bepaald dat de toepassing van chemische en/of biologische behandeling in de zuiveringsinstallatie van stedelijk afvalwater van Høvringen de lozingen van zware metalen en organische microverontreinigende stoffen in zekere mate zou verminderen. Een van de voorwaarden van die beschikking was dat de behandeling van stedelijk afvalwater van de installatie ervoor moest zorgen dat de totale hoeveelheid zwevende stoffen in het inkomende afvalwater voor de lozing met ten minste 80 % werd verminderd en dat het biochemische zuurstofverbruik(2) met ten minste 20 % werd verminderd.

  21. Na een analyse van de resultaten met betrekking tot de zuiveringsinstallatie van stedelijk afvalwater van Høvringen is de Autoriteit tot de conclusie gekomen dat deze ontoereikend waren om te voldoen aan de voorwaarden die gekoppeld waren aan de afwijkingsbeschikking van 2007. Dientengevolge besluit de Autoriteit dat niet is voldaan aan de voorwaarden van haar oorspronkelijke beschikking van 19 december 2007, waarbij een afwijking was toegekend. Daarom meent de Autoriteit dat de afwijkingsbeschikking met betrekking tot de afvalwaterzuiveringsinstallatie van Høvringen moet worden ingetrokken.

  22. Volgens de procedure van artikel 18, lid 2 van Richtlijn 91/271/EEG en zoals verder omschreven in de besluiten van het Permanent Comité van de EVA-staten nr. 3/2012/SC en 4/2012/SC van 26 oktober 2012, heeft de Autoriteit bij brief van 8 december 2016 een ontwerp van deze beschikking voorgelegd aan het Comité Milieu van de EVA. In overeenstemming met het Reglement van orde van het Comité werd de ontwerp-beschikking geacht te zijn goedgekeurd op 26 januari 2017.

  23. Het lid van het College met bijzondere verantwoordelijkheid voor milieuzaken is gemachtigd(3) namens de Autoriteit en onder haar verantwoordelijkheid de maatregelen vast te stellen, indien de vast te stellen ontwerpmaatregelen zoals in dit geval in overeenstemming zijn met het advies van het Comité Milieu van de EVA dat de Autoriteit bijstaat.

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING VASTGESTELD:

Gedaan te Brussel, 9 februari 2017.

Voor de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA

Helga Jónsdóttir

Lid van het College

Carsten Zatschler

Directeur

BIJLAGE

Parameter

Optie 1

Optie 2

Minimumpercentage vermindering(*)

Minimumpercentage vermindering(*)

Maximale effluentconcentratie (mg/l)

Biochemisch zuurstofverbruik (BZV 5 bij 20 °C) zonder nitrificatie

N.v.t.

20

N.v.t.

Totale hoeveelheid zwevende stoffen

70

N.v.t.

60