Home

Verzoek van Borgarting lagmannsrett van 23 november 2017 aan het EVA-Hof om een advies in de zaak Nye Kystlink AS tegen Color Group AS en Color Line AS (Zaak E-10/17)

Verzoek van Borgarting lagmannsrett van 23 november 2017 aan het EVA-Hof om een advies in de zaak Nye Kystlink AS tegen Color Group AS en Color Line AS (Zaak E-10/17)

5.4.2018

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 119/11


Verzoek van Borgarting lagmannsrett van 23 november 2017 aan het EVA-Hof om een advies in de zaak Nye Kystlink AS tegen Color Group AS en Color Line AS

(Zaak E-10/17)

(2018/C 119/12)

Bij schrijven van 23 november 2017 van Borgarting lagmannsrett (gerechtshof Borgarting) is bij het EVA-Hof een verzoek ingediend, dat bij de griffie van het Hof is binnengekomen op 24 november 2017, om een advies in de zaak Nye Kystlink AS tegen Color Group AS en Color Line AS, betreffende onderstaande vragen:

1.

Volgt uit het EER-rechtsbeginsel van de gelijkwaardigheid dat een nationale verjaringsregel die een afzonderlijke verjaringstermijn van één jaar vaststelt om een vordering in te stellen tot vergoeding van schade voortvloeiend uit een strafbaar feit dat is komen vast te staan na een in kracht van gewijsde gegaan strafvonnis, overeenkomstig moet worden toegepast met betrekking tot een schadevordering voor inbreuken op de artikelen 53 en 54 van de EER-overeenkomst die zijn komen vast te staan na een eindbeschikking van de Toezichthoudende Autoriteit waarbij een geldboete is opgelegd?

2.

Vormt het EER-rechtsbeginsel van de doeltreffendheid een beperking voor het recht van de EER-staten om een verjaringstermijn van drie jaar te bepalen voor het instellen van een schadevordering voor inbreuken op de artikelen 53 en 54 van de EER-overeenkomst wanneer deze verjaringstermijn wordt gecombineerd met een onderzoeksplicht voor de gelaedeerde partij die ertoe kan leiden dat de verjaringstermijn afloopt voordat de Autoriteit tot een besluit is gekomen in een zaak met betrekking tot inbreuken op de artikelen 53 en 54 van de EER-overeenkomst die voortvloeit uit een klacht door de gelaedeerde partij?

3.

Welke elementen zouden moeten worden meewegen bij het beoordelen van de vraag of de toepassing van de nationale verjaringstermijn, als vermeld in vraag 2, in mededingingszaken van een aard en een omvang als de onderhavige zaak bestaanbaar is met het EER-rechtsbeginsel van de doeltreffendheid?