Verzoek om advies van het EVA-Hof door Norges Høyesterett van 30 juni 2020 in de strafzaak tegen N (Zaak E-8/20) 2020/C 374/08
Verzoek om advies van het EVA-Hof door Norges Høyesterett van 30 juni 2020 in de strafzaak tegen N (Zaak E-8/20) 2020/C 374/08
5.11.2020 | NL | Publicatieblad van de Europese Unie | C 374/45 |
Verzoek om advies van het EVA-Hof door Norges Høyesterett van 30 juni 2020 in de strafzaak tegen N
(Zaak E-8/20)
(2020/C 374/08)
Bij schrijven van 30 juni 2020 van Norges Høyesterett (hooggerechtshof van Noorwegen) is bij het EVA-Hof een verzoek ingediend, dat op 2 juli 2020 bij de griffie van het Hof is binnengekomen, om een advies in de strafzaak tegen N, betreffende onderstaande vragen:
Vragen over de stand van het recht vóór 1 juni 2012
Vraag 1: moet het begrip “prestaties bij ziekte” in artikel 4, lid 1, onder a), van Verordening nr. 1408/71 aldus worden uitgelegd dat het een prestatie zoals een arbeidsuitkering (arbeidsavklaringspenger) omvat?
Vraag 2: moet artikel 22 van Verordening nr. 1408/71, of eventueel artikel 19, aldus worden uitgelegd, dat het alleen recht geeft op uitkeringen indien men in een andere EER-staat dan de bevoegde staat woont (bosetting), of zijn kortere verblijven (opphold) ook inbegrepen, zoals in casu?
Vraag 3: indien kortere verblijven, zoals in casu, eveneens zijn inbegrepen, moet artikel 22 van Verordening nr. 1408/71 en de verwijzing daarin naar de toestemming van het bevoegde orgaan, of eventueel artikel 19, aldus worden uitgelegd dat de bevoegde staat het recht van een persoon om zijn arbeidsuitkering mee te nemen aan de voorwaarde kan koppelen dat hij in een andere EER-staat een verblijfsvergunning (oppholde seg) moet hebben aangevraagd en verkregen?
Vraag 4: indien wordt geoordeeld dat Verordening nr. 1408/71 niet het recht verleent om gedurende een verblijf in een andere EER-staat een arbeidsuitkering mee te nemen, of mogelijk niet het recht verleent dit zonder toestemming van de bevoegde autoriteit overeenkomstig de nationale regels te doen, moet dan ook worden bepaald of de nationale regels onder andere EER-regels vallen?
Vraag 5: gelden de artikelen 28 of 36 van de EER-overeenkomst in een situatie waarin een onderdaan van een EER-staat gedurende een kortere periode in een andere EER-staat verblijft voor vrijetijdsdoeleinden?
Vraag 6: indien bovenstaande vraag bevestigend wordt beantwoord, is het dan een beperking van het vrije verkeer op grond van artikel 28 of artikel 36 van de EER-overeenkomst als het nationale recht de volgende voorwaarden oplegt:
— | i) de uitkering mag slechts worden toegekend voor een beperkte periode, die volgens administratieve circulaires in de regel niet meer dan vier weken per jaar mag bedragen; en |
— | ii) het verblijf in het buitenland moet verenigbaar zijn met de uitvoering van welomschreven activiteitsverplichtingen en mag de follow-up en de controle door het bevoegde orgaan niet belemmeren, en |
— | iii) de betrokkene moet bij het bevoegde orgaan toestemming aanvragen en verkrijgen (en de naleving van de mededelingsplicht wordt aan de hand van een aanmeldingsformulier gecontroleerd)? |
Vraag 7: indien de voorwaarde onder i) een beperking vormt, kan ze dan worden gerechtvaardigd als een algemene garantie voor de inachtneming van de overwegingen die aan de voorwaarde onder ii) ten grondslag liggen, d.w.z. de garantie van de uitvoering van welomschreven activiteitsverplichtingen en ook de follow-up en controle?
Vraag 8: indien de voorwaarde onder i) niet kan worden gerechtvaardigd en de voorwaarden onder ii) en iii) een beperking vormen, kunnen de voorwaarden onder ii) en iii) dan op grond van dezelfde overwegingen worden gerechtvaardigd?
Vraag 9: indien de voorwaarden onder ii) en iii) kunnen worden gerechtvaardigd, is het dan verenigbaar met de artikelen 28 en 36 van de EER-Overeenkomst dat een persoon die heeft nagelaten toestemming aan te vragen en te verkrijgen om een uitkering naar een andere EER-staat mee te nemen en het bevoegde orgaan onjuiste informatie over de verblijfplaats (oppholdssted) verstrekt, wordt gelast de aldus onrechtmatig verkregen uitkering terug te betalen overeenkomstig het nationale recht?
Vraag 10: indien bovenstaande vraag bevestigend wordt beantwoord, is het dan verenigbaar met de artikelen 28 en 36 van de EER-Overeenkomst dat de betrokkene strafrechtelijk kan worden bestraft omdat hij onjuiste informatie heeft verstrekt en het bevoegde orgaan aldus heeft misleid zodat het ongegronde betalingen heeft uitgevoerd?
Vraag 11: indien vraag 5 ontkennend wordt beantwoord, zijn de artikelen 4 of 6 van Richtlijn 2004/38 dan van toepassing in een situatie waarin een onderdaan van een EER-staat gedurende een kortere periode in een andere EER-staat verblijft voor vrijetijdsdoeleinden? Voor zover artikel 6 van toepassing is, legt deze bepaling het land van herkomst dan verplichtingen op? Indien de artikelen 4 of 6 van toepassing zijn en tegen het land van herkomst kunnen worden ingeroepen, dan worden dezelfde vragen gesteld als de vragen 6 tot en met 10, voor zover die van toepassing zijn.
Vragen over de stand van het recht na 1 juni 2012
Vraag 12: moet het begrip “prestaties bij ziekte” in artikel 3, lid 1, onder a), van Verordening nr. 883/2004 aldus worden uitgelegd dat het een prestatie zoals een arbeidsuitkering omvat?
Vraag 13: moet het begrip “verblijven” in artikel 21, lid 1, van Verordening nr. 883/2004, dat in artikel 1, onder k), wordt gedefinieerd als “tijdelijke verblijfplaats”, aldus worden uitgelegd dat het elk kort verblijf omvat in een andere EER-staat die niet de woonplaats is, met inbegrip van een verblijf zoals in casu?
Vraag 14: indien bovenstaande vraag bevestigend wordt beantwoord, moet artikel 21 van Verordening nr. 883/2004 dan aldus worden uitgelegd dat het alleen betrekking heeft op situaties waarin de medische diagnose wordt gesteld tijdens het verblijf in de andere EER-staat, of ook in situaties waarin, zoals in casu, de diagnose door het bevoegde orgaan wordt erkend vóór het vertrek?
Vraag 15: indien artikel 21 van toepassing is in een situatie als in casu, moet deze bepaling, met inbegrip van de voorwaarde “overeenkomstig de door dat orgaan toegepaste wetgeving”, dan aldus worden uitgelegd dat de bevoegde EER-staat de volgende voorwaarden mag handhaven:
— | i) de uitkering mag slechts worden toegekend voor een beperkte periode, die volgens administratieve circulaires in de regel niet meer dan vier weken per jaar mag bedragen; en |
— | ii) het verblijf in het buitenland moet verenigbaar zijn met de uitvoering van welomschreven activiteitsverplichtingen en mag de follow-up en de controle door het bevoegde orgaan niet belemmeren, en |
— | iii) de betrokkene moet bij het bevoegde orgaan toestemming aanvragen en verkrijgen (en de naleving van de mededelingsplicht wordt aan de hand van een aanmeldingsformulier gecontroleerd)? |
Vraag 16: indien artikel 21 wel de voorwaarde onder i), maar niet de voorwaarden onder ii) en iii) uitsluit, vallen ii) en iii) dan onder andere EER-regels (zie vraag 4 en volgende)?